Samenvatting Handelingsgerichte diagnostiek in het onderwijs - Pameijer en Beukering - 3e druk
- 1936 keer gelezen
In de onderzoeksfase worden de hypothesen getoetst en daarmee de onderzoeksvragen beantwoord. Dit kan door middel van tests, vragenlijsten, toetsen, observaties en interviews. De antwoorden worden in de aanbevelings/integratiefase met elkaar in verband gebracht.
Je moet eerst weten wat je gaat vaststellen voor dat je kan bepalen hoe je dit doet. Wanneer een hypothese meerdere begrippen bevat, moet voor elk begrip een onderzoeksvraag geformuleerd worden. Het begrip probeer je zo objectief mogelijk vast te stellen. Hierbij kun je gebruik maken van wetenschappelijke kennis, praktijkervaring, persoonlijke opvattingen en normen en waarden. Wanneer je weet wat je wilt onderzoeken, operationaliseer je het begrip in één of meer onderzoeksmiddelen (stap 2).
Bij het operationaliseren van het begrip maak je gebruik van zo veel mogelijk onderzoeksmiddelen die je nodig hebt om het begrip zo objectief mogelijk vast te stellen. Er zijn verschillende typen onderzoeksmiddelen, zoals:
Voor het toetsen van veranderingsgerichte hypothesen moet er gebruik gemaakt worden van een experiment. Een onderzoeksvraag is te beantwoorden met één of meer onderzoeksmiddelen.
Onderzoeksmiddelen kies je op basis van hun meetpretentie: welk begrip beoogt het onderzoeksmiddel vast te stellen? Daarnaast spelen psychometrische criteria en pragmatische argumenten een rol, evenals inhoudelijke richtlijnen. Ook de verkrijgbaarheid (is het middel beschikbaar?) en de toepasbaarheid (voor welke populatie is het geschikt?) spelen mee in de besluitvorming.
Psychometrische criteria betreffen:
Deze criteria worden beoordeeld op een continuüm. Er wordt gekozen voor het meest valide en meest betrouwbare instrument.
Pragmatische argumenten betreffen de doelmatigheid en het nut van een onderzoeksmiddel: voor welke beslissing is deze informatie vereist? Het gaat om een kosten-baten analyse: hoeveel kost de afname en hoeveel levert het op voor de besluitvorming? Kosten zijn mogelijk de tijd, geld en de mogelijke effecten die het heeft op de betrokkenen. Baten betreffen de informatie die het biedt voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag of het geven van advies. Zijn de baten hoger dan de kosten, dan heeft een instrument diagnostische waarde en/of waarde voor advisering.
Inhoudelijke richtlijnen bieden houvast bij de omschrijving van leerproblemen en psychische problemen en de keuze van onderzoeksmiddelen. Deze protocollen bieden houvast bij het onderzoeken en het aanpakken van de situatie.
Psychometrische criteria en pragmatische argumenten kunnen in de praktijk elkaar tegenspreken, zo dat sterke psychometrische instrumenten geen waarde voor advisering hebben en andersom. Daarom gelden de volgende richtlijnen:
Probleemgedrag is vaak situatie specifiek: het komt in de ene situatie wel voor en in de andere situatie niet. Toch worden leerlingen vaak individueel onderzocht los van de context. Bij individueel onderzoek is de ecologische validiteit laag, dit is het verband tussen de uitkomsten van het onderzoek en het dagelijks functioneren. Onderzoek in de natuurlijke omgeving krijgt daarom ook de voorkeur bij veranderingsgerichte en adviesgerichte onderzoeksvragen, omdat dit beter aansluit bij de dagelijkse praktijk.
Individueel onderzoek kan nodig zijn om inzicht te krijgen in de mogelijkheden van de leerling onder optimale omstandigheden. Bij een onderkennende, verklarende of evaluerende onderzoeksvraag kan individueel onderzoek noodzakelijk zijn.
Observeren is systematisch en doelgericht waarnemen, registreren en begrijpen van specifieke gedragingen, gebeurtenissen, situaties en interacties. Er zijn verschillende manieren om te observeren. Een voorbeeld is aan de hand van een ABC-schema: om welk specifieke (on)gewenst gedrag (Behavior) gaat het? Wat gaat eraan vooraf (Antecedent) en wat volgt erop (Consequentie)? Observeren kan ook aan de hand van een observatielijst of kijkwijzer. Dit biedt houvast bij het voorbereiden, observeren, begrijpen, bespreken en verbeteren van een onderwijsleersituatie. In samenwerking met de betrokkene worden observatiedoelen en -vragen opgesteld zodat de observatie doelgericht is, er specifieke feedback gegeven kan worden en de observatie transparant is. Kijkwijzers hebben bij alle typen vragen diagnostische waarde. Bij veranderingsgerichte en adviesgerichte vragen is er ook een hoge waarde voor advisering.
Bij elk gekozen onderzoeksmiddel formuleer je toetsingscriteria: bij welke uitkomst neem je de hypothese aan of verwerp je deze? Dit verkleint de kans dat subjectieve en onbewuste processen de toetsing overheersen. Toetsingscriteria expliciteren de eigen verwachtingen en voorspellingen en maken je bewust van de factoren die je oordeelsvorming beïnvloeden. Hierdoor zoek je niet alleen naar informatie die je verwachtingen bevestigen, maar ook naar informatie die je verwachtingen ontkrachten. De toetsingscriteria kunnen verschillen per diagnost.
Toetsingscriteria zijn te ontlenen aan de handleiding van het instrument, het theoretisch kader van de hypothese en aan de praktijkkennis en persoonlijke opvattingen van de diagnost.
Een combinatie van bovenstaande is ook mogelijk. De toetsingscriteria bespreek je in stap 4 met de betrokkenen. De toetsingscriteria noteer je in je werkaantekeningen of dossier, zodat deze in stap 6 gebruikt kunnen worden bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
Je bespreekt de onderzoeksopzet met de betrokkenen, al dan niet beknopt en afgestemd op hun persoonlijke theorie. Wanneer er nog geen toestemming is gevraagd aan de leerling, leraar en ouders moet dit alsnog gedaan worden. Als de jongere ouder is dan 16 jaar heb je een volwaardige professionele relatie en is toestemming noodzakelijk. Ook de kinderen onder deze leeftijd moeten geïnformeerd worden en voorbereid worden op het onderzoek. Bespreek de onderzoeksopzet zo volledig mogelijk, maar wel afhankelijk van de wensen van de betrokkenen. Expliceer dat het gaat om vermoedens en onderzoeksvragen en niet om conclusies. Wanneer er geen overeenstemming is, moet dit voorafgaand aan het onderzoek besproken worden.
Het informeren kan mondeling, schriftelijk, telefonisch of per mail. Metacommunicatie is hierbij vereist: je legt niet alleen uit wat je gaat doen, maar ook waarom en hoe. Respecteer de privacy van de betrokkenen, de vertrouwelijkheid van de informatie en geheimhouding. Alleen met toestemming mag informatie (wanneer noodzakelijk) uitgewisseld worden met een derde persoon.
De voorbereiding van een observatie is sterk van belang. Je bespreekt zowel met de leraar als de leerling wat je zult observeren, dit bevordert de nabespreking en acceptatie. Je bespreekt het doel van de observatie nog verder met de leraar om de juiste situaties uit te kunnen zoeken.
Betrokkenen verzamelen vaak ook gegevens in de onderzoeksfase. De gebeurtenissen, situaties, gedragingen, uitkomsten en gevoelens kunnen worden genoteerd in een logboekje. Hierin zijn de betrokkenen medeonderzoeker, dit kan alleen onder enkele voorwaarden:
Alleen onder deze voorwaarden kunnen betrokkenen als medeobserveerder meewerken. Als diagnost moet je de medeonderzoekers zo zorgvuldig mogelijk voorbereiden en richtlijnen geven over welke gegevens verzameld moeten worden. Ook moet nadrukkelijk vermeld worden hoe belangrijk het is dat de informatie zo onbevooroordeeld mogelijk verzameld moet worden.
De leerling is actief betrokken in het gehele diagnostische traject. Leerlingen zijn goed in staat om vragen te formuleren, om vragen te beantwoorden en om uitkomsten te voorspellen. De uitkomsten van het onderzoek kun je terugkoppelen aan de voorspellingen van de leerling, waardoor het onderzoek betekenis krijgt. De leerling wordt actief betrokken in het beantwoorden van de onderzoeksvragen en deze uitkomsten te vertalen naar doelen voor zichzelf. Hierdoor wordt de leerling gemotiveerd om deze doelen aan te nemen en zijn behoeften te formuleren.
Er zijn voorwaarden verbonden aan hoe de onderzoeksgegevens verzameld moeten worden:
Je bestudeert dus zowel het proces als de uitkomsten ervan, het product.
Dynamisch testen gaat na hoe en in welke mate een leerling profiteert van instructie, hulp en feedback. Hierbij worden leerlingen die nadelig beoordeeld worden door de eigenschappen van de test tegemoetgekomen. Dynamisch testen wordt gedaan door eerst een test af te nemen, dan krijgt de leerling een training en daarna volgt weer een test, nu zonder hulp. De interactie tussen de leerling en de onderzoeker helpt bij het beter inzicht krijgen op de oplossingsstrategie van de leerling. Dynamische tests bieden meer zicht op cognitieve mogelijkheden dan intelligentietests bij jonge, allochtone, hoogbegaafde leerlingen en bij leerlingen met leerproblemen of psychische problemen. Echter zijn er weinig dynamische tests beschikbaar die betrouwbaar en valide zijn. Een testelement dat wel wordt gebruikt is testing the limits: waarbij het maximale uit de leerling gehaald wordt door middel van aanmoediging en extra instructie.
Tijdens de afname van de een test, toets of vragenlijst en een observatie of interview zoek je steeds naar bevorderende factoren van leerling, school en ouders. Afhankelijk van de onderzoeksvraag observeer je relevante aspecten, bijvoorbeeld het letten op wederkerigheid in de communicatie bij een vermoeden van ASS. De relevante zaken koppel je terug aan de betrokkenen. De reacties hierop kun je gebruiken bij het voorbereiden van het adviesgesprek.
Met het interpreteren van de onderzoeksgegevens toets je de hypothesen en beantwoord je de onderzoeksvragen. Als de gegevens overeenkomen met de voorspelling, dan kan de hypothese worden aangenomen en de onderzoeksvraag bevestigend beantwoord worden. Als de gegevens de voorspelling tegenspreken, dan moet de hypothese verworpen worden en de onderzoeksvraag ontkennend beantwoord worden. Als er geen duidelijk bewijs is voor de hypothese, houd de hypothese dan aan. Hoe minder betrouwbaar en valide het instrument is, hoe voorzichter je moet zijn met de interpretatie van de gegevens. Tijdens de onderzoeksfase kan een nieuwe hypothese ontstaan die dan alsnog getoetst moet worden.
Aan het eind van de onderzoeksfase zijn de onderzoeksvragen te beantwoorden. Het type antwoord is gebaseerd op het type onderzoeksvraag. Zoals bij een onderkennende onderzoeksvraag waar je vraagt naar een probleembeschrijving bevat het antwoord een beschrijving van het type probleem en de mate van ernst. Bij een verklarende onderzoeksvraag wordt in het antwoord de factoren genoemd die het probleemgedrag veroorzaken of in stand houden. Bij een veranderingsgerichte vraag moet het antwoord de uitkomst van een experiment benoemen. Bij een adviserende vraag bestaat het antwoord uit één of meer aanbevelingen. En tot slot bij een evaluerende vraag geef je aan welke doelen behaald zijn en welke doelen niet.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In dit bundel vind je de samenvattingen per hoofdstuk van het boek Handelingsgerichte Diagnostiek in het Onderwijs van Pameijer en Van Beukering (3e druk).
Ben je geïnteresseerd in Handelingsgerichte Diagnostiek in het Onderwijs en wil je toegang krijgen tot alle
...There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2501 |
Add new contribution