Inleiding sociaal recht - Oefententamen 2013/2014 (1)

Vragen

Vraag 1

Als partijen een arbeidsovereenkomst (of een beëindigingsovereenkomst) zijn aangegaan, kan in sommige gevallen één van de partijen trachten deze overeenkomst ongedaan te maken door zicht te beroepen op het feit dat er een discrepantie bestond tussen zijn ‘wil’ en zijn ‘verklaring’.

Wat is juist?

  1. Hier is sprake van een beroep op een wilsgebrek, namelijk dwaling;

  2. Hier is sprake van een beroep op een wilsgebrek, namelijk onvoorziene omstandigheden;

  3. Hier is sprake van een beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid;

  4. Geen van de genoemde alternatieven is juist.

Vraag 2

Welke stelling ten aanzien van aanstelling en tewerkstelling is juist?

  1. De Commissie Gelijke Behandeling kan een werkgever die zich schuldig maakt aan discriminatie een geldboete opleggen;

  2. Een werknemer die een strafblad heeft, moet dit gegeven in beginsel spontaan bij de aanstelling melden, omdat er grote risico’s zijn verbonden aan de tewerkstelling van ex-delinquenten;

  3. Een vrouwelijke sollicitant die reeds vijf maanden zwanger is en solliciteert naar een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden waarvan het grootste deel samenvalt met het genieten van zwangerschapsverlof, behoeft hiervan in de sollicitatiefase geen mededeling te doen;

  4. In de jurisprudentie wordt het risico van het niet verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning op grond van de Wet arbeid vreemdelingen, waardoor de werknemer (vreemdeling) niet langer in staat is de arbeid te verrichten, bij de werknemer (vreemdeling) gelegd.

Vraag 3

Frederik van Eeden is na zijn afstuderen als leerkracht (hij is dan 28 jaar) gaan werken bij Erasmus Academie, een middelbare school op humanistische grondslag. De gesloten arbeidsovereenkomst geldt voor de duur van één jaar. Nadat het contract tweemaal is verlengd (en er derhalve drie contracten van elk voor de duur van één jaar zijn gesloten), besluit Frederik een reis naar Mexico te maken. Als Frederik na twee maanden terugkeert, treedt hij aansluitend opnieuw in dienst bij Erasmus Academie en wel op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van vier jaar.

Wat is, ervan uitgaande dat geen rekening behoeft te worden gehouden met een cao, juist?

  1. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege;

  2. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege, maar er moet wel een opzegtermijn ex art. 7:672 BW in acht worden genomen;

  3. De arbeidsovereenkomst eindigt niet van rechtswege; voor opzegging is echter is dit geval geen toestemming ex art. 6 BBA vereist;

  4. De arbeidsovereenkomst eindigt niet van rechtswege, tenzij partijen dit in de arbeidsovereenkomst hebben afgesproken.

Vraag 4

Sonja Leers is per 1 januari 2011 voor 32 uur per week (voor onbepaalde tijd) in dienst getreden bij Hakvoort BV, een bedrijf met 15 werknemers. Eigenlijk vindt ze deze arbeidsduur – gelet op het feit dat ze de zorg over twee kleine kinderen heeft – onwenselijk, maar ze wil het toch proberen. Begin maart komt Sonja echter tot de conclusie dat 32 uur ‘te veel van het goede’ is. Zij dient een verzoek bij haar leidinggevende in om de arbeidsduur terug te brengen naar 18 uur, waarbij de uren worden gespreid over de maandag, de dinsdag en de vrijdag. Haar leidinggevende gaat akkoord met het verzoek tot vermindering van de arbeidsduur, maar niet met de door haar gewenste spreiding (omdat hij anders met roosterproblemen wordt geconfronteerd).

Wat is juist?

  1. De werkgever kan tot een andere spreiding komen indien hij daarbij een zodanig belang heeft dat de wens van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken;

  2. De werkgever kan tot een andere spreiding komen indien zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich tegen realisatie van de wensen van de werknemer verzetten;

  3. Sonja heeft geen wettelijk recht op aanpassing van haar arbeidsduur noch op de door haar gewenste spreiding;

  4. Geen van de genoemde alternatieven is juist.

Vraag 5

De regeling van art. 7:658 BW is van:

  1. driekwartdwingend recht;

  2. semi-dwingend recht;

  3. vijfachtste dwingend recht;

  4. dwingend recht.

Vraag 6

Jan Hekkelman (25 jaar) werkt in Amsterdam als chef bij een van de drie modieuze
herenschoenenzaken in die stad, ‘Monsieur’, waar uitsluitend Franse merken worden verkocht. In de op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaarde Personeelsgids is een concurrentiebeding opgenomen. Op grond van dit beding geldt dat hij gedurende zes maanden na afloop van de arbeidsovereenkomst niet in een schoenenzaak in Amsterdam mag gaan werken. Bij de indiensttreding is de Personeelsgids als ‘setje’ (in een ordner, samen met enkele andere relevante documenten) tegelijk met de arbeidsovereenkomst aan Jan overhandigd. Dit staat tussen partijen niet ter discussie.

Omdat ‘Monsieur’ niet langer tegen de moordende concurrentie van andere zaken is opgewassen die zich eveneens richten op de verkoop van herenschoenen van uitsluitend Franse makelij, besluit de eigenaar van de zaak waar Jan werkt de zaak op te doeken. Gelukkig is er al snel een kandidaat voor het pand, de Italiaanse herenschoenenzaak ‘Signor’. Jan is bijzonder gelukkig, omdat hij als manager in deze nieuwe Italiaanse herenschoenenzaak direct aan de slag kan. Twee weken na opening ziet Jan echter al dat hij de nieuwe baan totaal niet leuk vindt. Hij wil dan ook opstappen als hij spoedig daarna een aanbod krijgt van herenschoenenzaak ‘Man’, eveneens in Amsterdam gevestigd, die zich echter vooral toelegt op de verkoop van herenschoenen van Nederlandse makelij, om daar als chef werkzaam te zijn.

Wat is, in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad, juist?

  1. Jan is niet gebonden aan het concurrentiebeding, omdat het niet schriftelijk is overeengekomen;

  2. Jan is niet gebonden aan het concurrentiebeding, omdat het beding na de bedrijfsovername niet meer geldig is;

  3. Jan is niet gebonden aan het concurrentiebeding, omdat zijn werkgever geen schade zal lijden nu het om totaal verschillende merken gaat;

  4. Jan is gebonden aan het concurrentiebeding, maar de rechter kan het beding matigen of vernietigen.

Vraag 7

Henrieke Polak is sinds 1 november 2010 als oproepkracht werkzaam bij lunchroom ’t Croissantje. Een aantal uren is niet met haar afgesproken, maar gemiddeld gaat het om zo’n 6 uren per week. Het contract bevat de clausule ‘geen arbeid, geen loon’. Als er geen werk is, ontvangt Henrieke dus ook geen loon. Het gebeurt regelmatig dat Henrieke na uurtje al weer naar wordt weggestuurd, omdat de eigenaar haar niet meer nodig heeft. Henrieke vindt deze praktijk erg vervelend, omdat zij een half uur fietsen van de lunchroom woont en zij haar reistijd niet krijgt doorbetaald. Een vriendin die rechten studeert meent dat Henrieke ‘niet zonder meer’ kan worden weggestuurd.

Wat is juist?

  1. Henrieke heeft na een oproep recht op doorbetaling van loon over tenminste drie uren;

  2. Henrieke heeft na een oproep recht op doorbetaling van loon over tenminste twee uren;

  3. Ook wanneer Henrieke niet wordt opgeroepen heeft zij recht op doorbetaling van loon, namelijk over het gemiddeld aantal uren dat zij in de voorafgaande drie maanden heeft gewerkt;

  4. Ook wanneer Henrieke niet wordt opgeroepen, heeft zij recht op doorbetaling van loon, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van het gemiddeld aantal uren dat zij in de voorafgaande drie maanden heeft gewerkt.

Vraag 8

Welke stelling ten aanzien van werktijden en vakantie is juist?

  1. Arbeid op zondag is toegestaan wanneer (i) de aard van de arbeid noodzakelijk maakt of (ii) de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken. Als wegens de bedrijfsomstandigheden moet worden gewerkt, dient dit in de arbeidsovereenkomst te zijn bedongen;

  2. Vindt de werkgever het vanwege de aard van de arbeid noodzakelijk dat op zondag wordt gewerkt, dan moet hij overeenstemming bereiken met het medezeggenschapsorgaan. Daarbovenop moet nog instemming van de individuele werknemers worden verkregen;

  3. Het recht op vakantiedagen is volledig dwingend recht. Werkgever en werknemer kunnen hierover geen afwijkende afspraken maken;

  4. De werkgever stelt de vakantieperiode vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij er gewichtige redenen zijn om van deze wensen af te wijken.

Vraag 9

Welke stelling ten aanzien van het recht op doorbetaling van loon is onjuist?

  1. Een werkwillige die ten gevolge van een door vakbonden georganiseerde collectieve actie zijn werk niet kan doen, heeft recht op doorbetaling van het loon;

  2. Als sprake is van een ‘langzaamaanactie’ kan de werkgever zowel ten aanzien van stakende werknemers als ten aanzien van werkwilligen een loonkorting opleggen;

  3. De wettelijke loondoorbetalingsverplichting kan voor de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst bij individuele overeenkomst tussen werkgever en werknemer worden uitgesloten;

  4. Op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad heeft een werknemer die wordt geschorst (vanwege het vermoeden van fraude) gedurende de schorsing recht op doorbetaling van loon, tenzij de loondoorbetalingsverplichting op rechtsgeldige wijze bij overeenkomst is uitgesloten.

Vraag 10

Wat geldt ten aanzien van het proeftijdbeding?

  1. Het beroep op de zogenoemde ‘ijzerenproeftijdtheorie’ kan volgens de Hoge Raad geen misbruik van recht opleveren;

  2. Hoewel men spreekt van een ‘ijzeren proeftijd’, is conversie van een rechtsongeldig proeftijdbeding, zoals een beding dat op drie maanden is gesteld, in een rechtsgeldig beding volgens de Hoge Raad mogelijk;

  3. Opzegging tijdens de wettelijke proeftijd kan niet worden aangemerkt als een kennelijk onredelijk ontslag als bedoeld in artikel 7:681 BW;

  4. Bij CAO kan een proeftijd worden gesteld op drie maanden.

Vraag 11

Kees Karels is werkzaam bij snackbar ‘Het Frikandelletje’. Vanwege het feit dat hij zich tijdens het bakken niet kan beheersen en voortdurend snacks in zijn eigen maag laat verdwijnen, wil zijn werkgever – na hierover vele malen met Kees te hebben gesproken – overgaan tot ontslag. Op 10 maart 2011 verleent het UWV WERKbedrijf toestemming voor het ontslag op grond van ‘disfunctioneren’.

Tegen welke dag moet de arbeidsovereenkomst – uitgaande van een dienstverband van 8 jaar – worden opgezegd?

  1. Tegen 31 maart 2011;

  2. Tegen 30 april 2011;

  3. Tegen 10 april 2011;

  4. Tegen 31 mei 2011.

Vraag 12

Francien Grotemond (die graag in de ondernemingsraad zitting zou willen nemen) steekt haar kritiek op het beleid van de directie niet onder stoelen of banken. ‘Het moet allemaal anders en het kan ook anders’, aldus Francien. Haar leidinggevende heeft haar gewaarschuwd en gezegd dat als Francien zo doorgaat, ze rekening moet houden met ontslag. En inderdaad, bij de eerstvolgende reorganisatie wordt zij voor ontslag geselecteerd. Tot verbazing van Francien (op grond van de geldende selectiecriteria zou zij niet in aanmerking komen voor ontslag) verleent het UWV WERKbedrijf toestemming ex artikel 6 BBA waarna haar arbeidsovereenkomst conform de geldende opzegtermijn opgezegd wordt.

De opzegging kan

  1. worden vernietigd, aangezien het UWV WERKbedrijf – gelet op het anciënniteits-beginsel – toestemming ex artikel 6 BBA niet had mogen verlenen;

  2. kennelijk onredelijk zijn wegens schending van het anciënniteitsbeginsel;

  3. onregelmatig zijn wegens schending van het anciënniteitsbeginsel of

  4. binnen een termijn van twee maanden na de opzegging worden vernietigd.

Vraag 13

Sonja van Boven – sinds 2010 verkoopster bij Albert Heijn op de kaasafdeling – maakt regelmatig fouten bij het snijden van stukken kaas. De ene keer is het stuk dat de klant wenst te groot, de andere keer te klein. Op een gegeven moment is haar leidinggevende het ‘meer dan zat’. Sonja wordt aan het einde van haar werkdag verteld dat ze niet meer terug hoeft te komen. Ze is – zonder dat hiervoor een ontslagvergunning is verleend – ontslagen. Sonja, die vanwege de gemaakte verwijten in haar richting, niet meer bij haar werkgever wil blijven werken en elders een baan heeft gevonden, bezint zich op het instellen van een juridische actie.

Welke actie dient zij bij voorkeur in te stellen?

  1. Een vordering tot schadevergoeding en herstel van de dienstbetrekking wegens het kennelijk onredelijke karakter van de opzegging.

  2. Een vordering tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding wegens het onregelmatige karakter van de opzegging.

  3. Een vordering tot betalingen van volledige schadevergoeding wegens het onregelmatige karakter van de opzegging.

  4. Vernietiging van de opzegging in combinatie met een loonvordering (plus bereidverklaring om de bedongen arbeid te verrichten).

Vraag 14

Mevrouw Van der Linden werkt sinds twintig jaar bij het expeditiebedrijf Naerehout B.V. Al die tijd was de heer Van Rooijen haar chef. De werksfeer was altijd prima. Na pensionering van de heer Van Rooijen krijgt mevrouw Van der Linden een nieuwe chef: de heer Van Zeijl. Het botert van geen kant tussen de twee. Op een dag zet de heer Van Zeijl mevrouw Van der Linden voor het voltallige personeel van Naerehout B.V. voor schut. Het ging dwars door de ziel, toen het personeel ook nog uitbundig om de ‘grap’ van Van Zeijl schaterlachte. Mevrouw Van der Linden dient daaropvolgend een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in wegens gewichtige redenen, gelegen in verandering van de omstandigheden en vraagt om een vergoeding op grond van de kantonrechtersformule (neerkomend op € 150.000). De kantonrechter gaat tot ontbinding over, vanwege een verandering van de omstandigheden. Een vergoeding wordt niet toegekend, omdat de kantonrechter van mening is dat ‘waar er twee kijven, er twee schuld hebben’. Mevrouw Van der Linden kan zich niet vinden in de ontbindingsbeschikking.

Welke actie kan zij – met redelijke kans op succes – instellen?

Mevrouw Van der Linden kan

  1. tegen de ontbindingsbeschikking in hoger beroep gaan, omdat haar geen vergoeding is toegekend;

  2. het ontbindingsverzoek binnen de daartoe gestelde termijn intrekken;

  3. schadevergoeding vorderen op grond van kennelijk onredelijk ontslag ex artikel 7:681 BW of

  4. herstel van de dienstbetrekking vorderen op grond van kennelijk onredelijk ontslag ex artikel 7:682 BW.

Vraag 15

Welke stelling met betrekking tot het stakingsrecht is onjuist?

  1. Het ESH kan worden beschouwd als een volle zus, de sociale pendant, van het meer bekende EVRM. De twee verdragen hebben dan ook veel gemeen, zoals bijvoorbeeld de beperkingsgronden;

  2. In het NS-arrest overwoog de Hoge Raad ten aanzien van de werking van art. 6 lid 4 ESH: ‘Art. 6 lid 4 is – in tegenstelling tot de meeste andere bepalingen van het ESH en met name ook tot de overige leden van dit artikel – zo geredigeerd dat de betrokken verdragsstaten niet een verplichting tot regelgeving wordt opgelegd, maar integendeel aldus dat werknemers en werkgevers zich op het door de betrokken verdragsstaten binnen zekere grenzen erkende recht in de nationale rechtsorde zonder meer kunnen beroepen’;

  3. Bijzondere actievormen – zoals een stiptheidsactie, een langzaam-aan-actie en een estafettestaking – vallen volgens de Hoge Raad in het NS-arrest niet onder het bereik van art. 6 lid 4 ESH;

  4. Een collectieve actie die valt onder het bereik van art. 6 lid 4 ESH kan toch onrechtmatig zijn wanneer zwaarwegende procedurenormen veronachtzaamd.

Vraag 16

Piet Broeks is als kok werkzaam in restaurant Les quatres fois BV te Utrecht. In deze sector geldt de cao voor het Horecabedrijf, de laatste versie is van toepassing voor de periode 1 maart 2010 tot 1 maart 2011. Les quatres fois BV moet niets hebben van het fenomeen ‘cao’ en heeft zich dan ook bij geen enkele werkgeversorganisatie aangesloten. Piet is lid van FNV Bondgenoten, partij bij de cao voor het Horecabedrijf, een minimum-cao.

In de arbeidsovereenkomst tussen Piet Broeks en Les quatres fois BV staat dat Piet 16,50 euro per uur zal verdienen ingeval de werktijden tussen 7.00 en 19.00 uur plaatsvinden en 18,50 euro ingeval de werktijden daarbuiten liggen. In de cao voor het Horecabedrijf staat dat een kok van Piets leeftijd en ervaringsjaren recht heeft op 17,50 euro tussen 7.00 en 19.00 uur en 18 euro buiten deze tijden.

De regeling in de cao vindt Piet het meest aantrekkelijk en vraagt zich af of hij de bepaling in deze cao – die niet algemeen verbindend is verklaard – van zijn werkgever kan afdwingen.

Wat is juist?

  1. Piet heeft op grond van de Wet op de cao recht op het cao-loon;

  2. Les quatres fois BV is op grond van de Wet op de cao verplicht Piet het cao-loon t betalen, maar Piet heeft geen ‘eigen’ recht op nakoming ervan;

  3. Alleen gedurende de periode dat de cao ‘nawerkt’ heeft Piet recht op het cao-loon;

  4. Geen van de genoemde alternatieven is juist.

Vraag 17

Wat geldt ten aanzien van een (algemeen verbindend verklaarde) cao?

  1. Na afloop van de looptijd van een tussen werkgever en werknemer ex art. 9 Wet cao geldende cao kan de gebonden werknemer geen beroep meer doen op de bepalingen van de betreffende cao;

  2. Algemeen verbindend verklaring van een cao-bepaling kan soms met terugwerkende kracht plaatsvinden;

  3. Na afloop van een algemeen verbindend verklaring kan een werknemer toch nog aanspraak maken op een algemeen verbindend verklaarde cao-bepaling indien sprake is van een ‘verkregen recht’ als bedoeld in het arrest Beenen/Vanduho;

  4. Een zogenoemde art. 14-werknemer kan in rechte nakoming afdwingen van een cao-bepaling die de werkgever op grond van art. 14 Wet cao ten aanzien van hem moet toepassen.

Vraag 18

Walter Boss is na een enerverende periode in zijn leven een ijscafé begonnen. De zaak loopt gesmeerd en heeft inmiddels de reputatie van ‘grootste ijscafé van Nederland’. Er werken inmiddels gemiddeld 53 mensen, waarvan 10 in deeltijd (2 dagen per week) en 7 op basis van een oproepcontract (arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht). Een aantal werknemers is van mening dat er, gelet op het aantal in de onderneming werkzame personen, een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging moet worden ingesteld.

Walter denkt daar anders over. Voor het antwoord op de vraag of aan de wettelijke instellingsgrens is voldaan, hoeft men naar haar mening geen rekening te houden met flexibele arbeidskrachten, zoals deeltijders, oproepkrachten en uitzendkrachten.

Is Walter op grond van de wet verplicht een ondernemingsraad en/of een personeelsvertegenwoordiging in te stellen?

  1. Er moet zowel een ondernemingsraad als een personeelsvertegenwoordiging worden ingesteld;

  2. Er moet een ondernemingsraad worden ingesteld;

  3. Er moet een personeelsvertegenwoordiging worden ingesteld;

  4. Er behoeft noch een ondernemingsraad noch een personeelsvertegenwoordiging te worden ingesteld.

Vraag 19

Simon te Riel wil zich laten steriliseren. Hij is heftruckchauffeur en heeft tegen zijn baas gezegd dat hij voor onderzoek naar het ziekenhuis moet en daarvoor graag een vrije dag wil hebben. Helaas loopt de sterilisatie minder voorspoedig dan hij had gehoopt. ’s Avonds thuis krijgt hij een forse nabloeding en wordt in het ziekenhuis opgenomen voor een spoedoperatie. Hij meldt zich de volgende ochtend vanuit het ziekenhuis telefonisch ziek bij zijn werkgever en vertelt eerlijk wat er is gebeurd. De werkgever vraagt zich nu af of dit ziekteverzuim niet aan Simon zelf te wijten is; hij heeft immers op vrijwillige basis die sterilisatie ondergaan.

Stel, de werkgever vraagt jou als juridisch adviseur of hij voor de dagen dat Simon nu niet kan werken het loon moet doorbetalen. In casu is geen CAO van toepassing en in de arbeidsovereenkomst van Simon is niets geregeld over loonbetaling bij ziekte.

Welk antwoord is juist?

  1. Het loon hoeft niet te worden doorbetaald, omdat een sterilisatie geen medisch noodzakelijke ingreep is.

  2. Het loon hoeft niet te worden doorbetaald, omdat Simon in eerste instantie zijn werkgever onjuist heeft geïnformeerd over de reden van het ziekenhuisbezoek.

  3. Het loon moet worden doorbetaald, omdat er geen sprake is van opzet op het krijgen van de nabloeding.

  4. De werkgever mag op basis van artikel 7:629 lid 9 BW besluiten om de eerste twee dagen van het ziekteverzuim niet te betalen.

Vraag 20

Welke uitspraak ten aanzien de Wet WIA is juist?

  1. Iedere werknemer die twee jaar ziek is, heeft recht op een uitkering op basis van de Wet WIA.

  2. De hoogte van de WIA-uitkering is alleen afhankelijk van de ernst van het achterliggende medische probleem.

  3. Alleen werknemers die blijvend en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, hebben recht op een uitkering op basis van de Wet WIA.

  4. Geen van de genoemde uitspraken is juist.

Vraag 21

Jan Zoet werkt al jaren als buschauffeur bij het regionale vervoersbedrijf WVM. Er zijn 80 chauffeurs in dienst die allemaal onregelmatige werktijden hebben (diensten lopen van 05:00 tot 24:00 uur). Jan krijgt suikerziekte, die alleen maar goed onder controle is te houden met een zeer regelmatige leefwijze. De bedrijfsarts adviseer voortaan alleen nog maar in dagdienst te werken en het UWV bevestigt deze visie. Helaas denkt zijn baas daar anders over. Je kunt geen uitzonderingen gaan maken, want voor je het weet, wil iedereen alleen nog maar overdag werken en dan hij het bedrijf sluiten.

Welke van de volgende beweringen is juist?

  1. De werkgever hoeft voor Jan geen uitzondering te maken en kan zich daarvoor met succes beroepen op het arrest Van der Lely/Taxi Hofman.

  2. De werkgever dient het werk aan te passen en Jan kan zich daarvoor met succes beroepen op het BW.

  3. Het werk hoeft niet te worden aangepast, omdat er voor Jan voldoende mogelijkheden zijn om buiten WVM een baan te krijgen als chauffeur in dagdienst.

  4. Geen van de genoemde beweringen is juist.

Vraag 22

Indien een werknemer, die zich ziek heeft gemeld, zijn genezing belemmert of vertraagt, kunnen er sancties worden getroffen.

Welke van de volgende beweringen is wettelijk gezien correct?

  1. Het UWV kan de werknemer een loonsanctie opleggen.

  2. De werkgever kan het loon opschorten.

  3. De werkgever kan een ontslagvergunning vragen bij het UWV WERKbedrijf.

  4. De werkgever kan de loonbetaling stopzetten.

Vraag 23

Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist?

  1. De Raad van bestuur van de SVB is een bestuursorgaan in de zin van de Awb;

  2. De loondoorbetalingsverplichting ex art. 7:629 BW moet worden gerekend tot de arbeidsrechtelijke sociale zekerheid;

  3. Werkgevers die het eigen risico dragen voor de Wet WIA kunnen geen bestuursorganen zijn in de zin van art. 1 van de Awb;

  4. Het publieke socialezekerheidsrecht wordt beschouwd als een van de bijzondere delen van het bestuursrecht.

Vraag 24

Wat is juist?

  1. Een arbeidsverhouding zonder gezagsverhouding leidt niet tot werknemerschap in de zin van de werknemersverzekeringen;

  2. Een werknemer die na het bereiken van de 65-jarige leeftijd in dienstbetrekking blijft werken, blijft werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen;

  3. Een werknemer die slechts acht uur per week in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam is, is geen werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen;

  4. Een werknemer die in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam is, maar door wie geen premies voor de werknemersverzekeringen worden afgedragen, is toch werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen.

Vraag 25

Jack werkt bij de interne accountantsdienst op het hoofdkantoor van de Bijenkorf. Hij voelt zich al jaren sterk aangetrokken tot Evelien, het hoofd van de afdeling inkoop. Op enig moment komt Jack in het kader van een steekproef erachter dat Evelien bij een aantal inkopen van textielpartijen de prijzen hoger heeft afgeboekt dan de bedragen die daadwerkelijk door de verkoper in rekening waren gebracht. Het verschil was door Evelien op haar eigen rekening gestort. In plaats van die voorval onmiddellijk te rapporteren aan de directie, besluit Jack de zaak eerst met Evelien te bespreken. Tijdens het gesprek doet hij het schalkse voorstel om voor een paar kusjes op de wc de zaak met de mantel der liefde te bedekken. Evelien gaat op het voorstel in. Op de wc volgt een vrijpartij, althans een fysieke worsteling die waarschijnlijk als zodanig moet worden gekwalificeerd. Daarbij wordt per ongeluk het alarmtouw voor invaliden dat in de wc was gespannen in beweging gebracht. Een aldus gealarmeerde medewerking van de beveiliging komt onmiddellijk in actie en treft het paar aan in compromitterende houding.

De directie hoort van het incident en besluit de zaak te onderzoeken. Gedurende de looptijd van het onderzoek worden zowel Jack als Evelien op non-actief gesteld, met doorbetaling van het loon. Als na twee maanden het onderzoek is voltooid, roept de directie Jack en Evelien bij zich. Zij krijgen te horen dat ze niet meer hoeven terug te komen. Over het loon wordt niet meer gerept. Het liefdespaar legt zich erbij neer.

Jack en Evelien melden zich thans bij het UWV met een aanvraag voor een uitkering op grond van de WW.

Welke van de onderstaande uitspraken inzake de verwijtbaarheid van de werkloosheid in de zin van art. 24 WW is juist?

  1. Er is geen sprake van verwijtbaarheid aangezien de directie van Bijenkorf heeft nagelaten onverwijld ontslag op staande voet te geven in plaats van het paar eerst nog eens op non-actief te stellen met behoud van loon;

  2. Evelien is verwijtbaar werkloos in verband met de gepleegde fraude, Jack echter niet aangezien het “wc-gedrag” vrijwillig was en als zodanig niet valt onder de termen van art. 7:678 BW;

  3. Er is sprake van verwijtbaarheid aangezien aan de beëindiging van de dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt;

  4. Er is sprake van verwijtbaarheid, maar uitsluitend voor zover de directie van de Bijenkorf een ontslag op staande voet verleent ex art. 7:677 BW.

Vraag 26

Bij verwijtbare werkloosheid is het uitvoeringsorgaan:

  1. verplicht om een bestuurlijke boete op te leggen;

  2. bevoegd om, hetzij een bestuurlijke boete op te leggen, hetzij de WW-uitkering tijdelijk geheel te weigeren;

  3. bevoegd om de WW-uitkering tijdelijk geheel te weigeren;

  4. in beginsel verplicht om de WW-uitkering blijvend geheel te weigeren.

Vraag 27

Gerard Rensenbrink is sinds 15 jaar als makelaar in dienst van Makelaarskantoor Van Zeben in Deventer. In het bedrijf geldt een protocol Nevenwerkzaamheden, inhoudende dat de werknemers geen opdrachten tot aankoop en verkoop van woonhuizen van familieleden mogen uitvoeren. De werkgever is bevoegd van dit verbod ontheffing te verlenen. De transactie moet dan wel vooraf zijn aangemeld.

Rensenbrink koopt een huis aan voor zijn broer, maar meldt dat pas na de koop. Van Zeben ontslaat Rensenbrink, die overigens een vlekkeloos arbeidsverleden heeft, met inachtneming van de geldende opzegtermijn tegen 31 mei 2010.

Rensenbrink vraagt een WW-uitkering aan met ingang van 1 juni 2010.

Wat is juist?

  1. Rensenbrink heeft geen recht op een WW-uitkering, aangezien hij de werkloosheid aan zichzelf te wijten heeft;

  2. Rensenbrink heeft recht op een WW-uitkering, maar het UWV moet hem een bestuurlijke boete opleggen in verband met verwijtbare werkloosheid;

  3. Rensenbrink heeft recht op een WW-uitkering, maar het UWV moet de uitkering – al sprake is van een dringende reden – in beginsel blijvend geheel weigeren;

  4. Rensenbrink heeft recht op een WW-uitkering, maar het UWV is bevoegd hem, gelet op zijn arbeidsverleden, een schriftelijke waarschuwing te geven.

Vraag 28

De AOW is een … waarvan de financiering gebaseerd is op het … en waarbij in de situatie dat twee ongehuwde meerderjarigen een gezamenlijke huishouding voeren als gehuwd worden aangemerkt. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en voor elkaar zorgen. Of er sprake is van een affectieve relatie is … relevant. Er bestaan … rechtsvermoedens om een gezamenlijke huishouding aan te nemen.

  1. Volksverzekering, omslagstelsel, niet, meerdere;

  2. Sociale voorziening, kapitalisatiestelsel, niet, meerdere;

  3. Volksverzekering, kapitalisatiestelsel, soms, relatieve;

  4. Sociale voorziening, omslagstelsel, niet, absolute.

Vraag 29

Wat is juist met betrekking tot het begrip gezamenlijke huishouding in de zin van de AOW?

  1. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee ongehuwde, meerderjarige partners ten minste een derde van de maand de nacht in dezelfde woning doorbrengen;

  2. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee ongehuwde meerderjarigen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en financieel of anderszins voor elkaar zorgen;

  3. Om een gezamenlijke huishouding te mogen aannemen moeten de twee samenwonende, ongehuwde, meerderjarige partners ook een affectieve relatie met elkaar hebben;

  4. Een ongehuwde moeder en een ongehuwde, meerderjarige dochter kunnen een gezamenlijke huishouding vormen, mits zij financieel of anderszins voor elkaar zorgen.

Vraag 30

Wat is onjuist?

  1. De kring van verzekerden van de Anw is dezelfde als die van de AOW en de AWBZ;

  2. Iedereen die in Nederland woont, is in beginsel verzekerd voor de Anw;

  3. Men is verzekerd voor de Anw als men in het buitenland woont, maar in Nederland werkt in dienstbetrekking of als zelfstandige;

  4. Degene die een nabestaandenuitkering claimt, moet op de dag van overlijden van zijn/haar echtgenoot verzekerd zijn voor de Anw.

Vraag 31

Joost, een leerplichtambtenaar werkzaam in de gemeente Groningen, krijgt een telefoontje van de directeur van de school waar Jacob, een 17-jarige VWO leerling, naar school gaat. De directeur van de school vertelt de leerplichtambtenaar dat Jacob het afgelopen half jaar gemiddeld twaalf dagen per maand absent is geweest. Na een kort onderzoek blijkt dat de afwezigheid van Jacob verband houdt met het feit dat hij bij Albert Heijn drie dagen per week een baan heeft als vakkenvuller.

Heeft de afwezigheid van Jacob op school invloed op de kinderbijslag?

  1. Nee, want Jacob is 17 jaar en kinderbijslag loopt maar tot de leeftijd van 16 jaar van de rechtgevende kinderen;

  2. Nee, want voor 16 en 17 jarige kinderen bestaat recht op kinderbijslag als het kind schoolgaand is of als het werkt; tijdens het spijbelen werkte Jacob;

  3. Ja, want ouders met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 16 en 17 jaar hebben alleen recht op kinderbijslag als het kind zonder te spijbelen voltijd dagonderwijs volgt;

  4. Ja, want de ouders van Jacob krijgen nu alleen nog kinderbijslag over de dagen dat Jacob aanwezig is geweest op school.

Vraag 32

Sandor Virag, woonachtend te Utrecht, is na een ongelukkige val van een stoel arbeidsongeschikt geraakt. Na twee jaar een WGA-uitkering te hebben gehad, wordt hij afgeschaft en moet hij een beroep doen op de bijstand ingevolge de WWB. Tijdens zijn ziekte heeft hij kennis gemaakt met Piroska die eveneens van een bijstandsuitkering afhankelijk is. Bij de dienst Werk en Inkomen van de gemeente Utrecht komt er een telefoontje binnen dat Sandor en Piroska samenwonen. De fraudecontroleurs besluiten een onderzoek te starten.

Wat is juist?

  1. Risicoprofielen bij bijstandscliënten kunnen soms reden zijn tot een huisbezoek. De gemeente draagt hiervoor de bewijslast;

  2. Art. 17 WWB biedt voor de gemeente voldoende grondslag om een huisbezoek af te leggen, maar is inmiddels door de jurisprudentie een dode letter in de wet geworden;

  3. Het zogenaamde ‘informed consent’ veronderstelt dat er door de bewoner impliciete toestemming moet zijn gegeven om zijn huis binnen te treden;

  4. In een afstemmingsverordening van een gemeente wordt het sanctiebeleid (de maatregel) vastgelegd.

Antwoordindicatie

  1. D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.2.3.

  2. C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.2.1 en 3.2.3.

  3. C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.1 en 3.5.8.

  4. C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.4.4.

  5. D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.3.2.

  6. D. Antwoord: te vinden in Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.3.4.1.

  7. A. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.4.1.

  8. D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.4.4.1.

  9. A. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.4.1 en hoofdstuk 5, par. 5.6.3

  10. C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.8.

  11. B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.9.

  12. B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.6.

  13. B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.5.1.

  14. B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.3 en 3.5.4.

  15. C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.6.3.

  16. D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.3.

  17. C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.3.

  18. B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.2.

  19. C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 4, par. 4.2.1.

  20. D. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.4.1.

  21. B. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 4, par. 4.3.7

  22. D. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 4, par. 4.2.4.

  23. C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.4.1.

  24. D. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.2.

  25. C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.3.1.

  26. D. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.3.1.

  27. C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.3.1.

  28. A. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 7, par. 7.1.2.

  29. B. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 7, par. 7.5.5.

  30. D. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 8, par. 8.4.2.

  31. C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 9, par. 9.3.1.

  32. D. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 13, par. 13.3.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1850 1