Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Sheetnote hoorcollege 1
Het college gaat voornamelijk over drie begrippen; democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Aan het einde zal duidelijk worden wat deze met elkaar te maken hebben en hoe deze met elkaar in verband staan.
We beginnen als inleiding met het begrip staat. Bij staatsrecht I is hier al eens op ingegaan, maar bij staatsrecht II kijken we op een andere manier naar de staat. De kernvraag die we gaan behandelen is: waarom zouden je accepteren dat een overheid al het gezag heeft? Om deze vraag te beantwoorden, kijken we naar drie auteurs die daar iets over hebben gezegd.
De eerste auteur is Jean Bodin. Hij schreef eind 16e eeuw een boek. De zestiende eeuw was een tijd van godsdiensttwisten. De vraag die in die tijd op kwam zetten was aan wie gezag ontleend moest worden, aan de vorst of aan de kerk. Bodin vond dat je gehoorzaam moest zijn aan een vorst. Ongeacht of deze hetzelfde geloof uitoefende.
Bodin: het algemeen belang vergt dat je gehoorzaam bent aan een vorst, geloof speelt hierbij geen rol.
De tweede auteur waar we naar kijken is Thomas Hobbes. Hobbes schreef halverwege de zeventiende eeuw een boek over zijn visie. De zeventiende eeuw was een tijd van burgeroorlogen, opstanden en machtsgrepen. Hobbes dacht na over de vraag waarom je gehoorzaam moest zijn aan een staat. Bij dit denken beredeneert hij voor het eerst van onder naar boven. Hij kwam met de theorie dat het gezag van een overheid iets is dat voortkomt uit een bevolking, hij dacht dus vanuit het individu. Hij deed een experiment en kwam tot de slotsom dat overheidsgezag voortvloeit uit een convenant, nu spreken we van een sociaal contract.
Hobbes: het overheidsgezag vloeit voort uit een bevolking. Het gezag van de overheid wordt getolereerd omdat zij jou beschermen, het is een soort ruil. Een wederkerige relatie.
De derde auteur is Jean Jacques Rousseau. In de achttiende eeuw gaf hij zijn visie over waarom burgers gezag van de overheid zouden moeten aannemen. Rousseau ging in zijn theorie uit van het vrije individu. Hij vond dat een mens vrij was geboren en daarom aan niemand gehoorzaam zou moeten zijn. Maar dit is lastig vol te houden, omdat er altijd een vorm van gezag moet zijn. Rousseau gaf dit toe, maar zocht naar een manier waarop dit het vrije individu aan de ene kant kon rijmen met het overheidsgezag aan de andere kant. Hij kwam tot het idee dat burgers een sociaal contract aangingen, ze deden dit omdat dit de enige manier is waarop zij hun vrijheid konden behouden. Burgers gehoorzaamden enkel aan wetten waarmee ze zelf habben ingestemd, hier zie je de democratie. Het gaat nu om de meerderheid. Als er een minderheid was die het oneens was, dan staat deze in de weg van de vrijheid van de meerderheid. De minderheid moet het eens worden met de meerderheid, desnoods met geweld en het ombrengen van de minderheid.
Rousseau: De ratio werkt als kenbare grootheid. Je bent alleen gebonden aan de regels waar je zelf mee hebt ingestemd.
We zien bij elk van deze auteurs soevereiniteit terugkomen. Juristen gebruiken het woord soevereiniteit op de manier waarop Jean Bodin dit bedoelde. Soevereiniteit bekent niet almachtig of de meest machtige. Soevereiniteit gaat om de oorsprong van het overheidsgezag. Als je weet waar de soevereiniteit ligt, weet je waar het overheidsgezag vandaan komt. Soevereiniteit is absoluut, onvervreemdbaar en ondeelbaar. De hoofdvraag van soevereiniteit is: waarom ben ik gehoorzaamheid verschuldigd aan de staat?
De oorsprong van het overheidsgezag ligt in de meeste West-Europese landen bij het volk. Het overheidsgezag is de volkssoevereiniteit. Dit is een antwoord op de vraag waarom je gehoorzaamheid verschuldigd zou zijn aan de overheid. In Nederland hebben we op drie vraag eigenlijk geen antwoord. Wij accepteren verplichtingen, maar we hebben geen idee wat hiervoor de juridische grondslag is. In onze Grondwet is nooit opgenomen waarom we overheidsgezag zouden moeten aanvaarden.
Wel is er in Nederland een link te leggen met de democratie. In Nederland is de volkssoevereiniteit dan wel niet erkend, we hebben wel een democratisch bewind gevestigd. Overheidsgezag wordt geaccepteerd door burgers, omdat ze zeggenschap hebben hierin.
Er kan op twee manieren gekeken worden naar de democratie.
De democratie kent verschillende verschijningsvormen. Deze verschijningsvormen kan je grofweg opdelen in de directe en indirecte democratie. Bij directe democratie gaat het om direct uitoefenen van invloed; denk aan een referendum. Bij indirecte democratie wordt er indirect invloed uitgeoefend; denk aan stemmen.
In Nederland hebben we vooral te maken met de indirecte democratie. Dat is onder andere het geval omdat het alternatief (indirecte democratie) een antwoord verondersteld op de vraag waar de oorsprong van ons overheidsgezag ligt en dat antwoord hebben we nog niet.
Het parlement is een goed voorbeeld van deze indirecte democratie. Het parlement kan op twee manieren optreden. Ze kunnen representeren of vertegenwoordigen. Representeren moet letterlijk vertalen naar opnieuw aanwezig zijn. Edmund Burke schreef hierover in 1774. We zien dit terug in de Nederlandse Grondwet. De Staten-Generaal representeert het Nederlandse volk. Het parlement kan ook vertegenwoordigen. Hierover schreef Geert Wilders toen hij voor de rechtbank moest verschijnen om één van zijn uitlatingen. Hij zei: ‘Als u mij veroordeelt, veroordeelt u de stem van miljoenen mannen en vrouwen’. Hier zien we het aspect van vertegenwoordigen.
De democratie heeft het inzicht te ontsporen, met name bij de formele manier van democratie. De rechtsstaat is een antwoord op het ontsporen van de meerderheidsbesluitvorming. De rechtstaat gaat ervan uit dat een overheid alleen mag handelen op grond van, binnen de grenzen van en ter verwezenlijking van de wet. De staat mag niets, tenzij zij daartoe bevoegd is.
Het gaat bij de rechtsstaat om beteugeling van macht. De rechtstaat kent drie elementen, die we beter kunnen omschrijven als symptomen van een rechtsstaat:
Je kunt zeggen dat een rechtsstaat dimensies heeft, verschillende invalshoeken. Er zitten elementen in van een democratische, liberale en sociale rechtsstaat. Ze staan elkaar in de weg, maar zijn toch alle drie nodig. Je moet nogmaals in het achterhoofd houden dat het uitgangspunt van de rechtsstaat beteugelen van macht is.
Pas aan het einde van de achttiende eeuw kwam de eerste Grondwet. Polen, Frankrijk en de VS waren de voorlopers die hiermee begonnen. De gedachte dat het overheidsgezag geschreven kan worden is dus best een recente gedachte. Het overheidsgezag werd opgenomen in constituties. Een letterlijke neerslag van het contract tussen burgers en overheden. We kunnen twee type constituties onderscheiden:
Je kan een constitutieve constitutie vergelijken met een bouwtekening voor een huis. En de programmatische constitutie met het moodboard van de inrichting van dat huis.
In moderne grondwetten zien we zowel een constitutief als een programmatisch element. In Nederland kennen we een constitutieve Grondwet. Onze laatste belangrijke wijziging vond ongeveer honderd jaar geleden plaats. Er is weinig terug te vinden over de democratie in onze grondwet. Wel vind je sporen terug van de democratie in art 4, 50, 67 lid 3 en 129 GW.
Mensenrechten zou je kunnen zien als de verbindingskabel tussen de democratie en de rechtsstaat. Mensenrechten vormen een motor en een begrenzing aan de democratie en rechtsstaat.
De democratie en de rechtsstaat zijn niet altijd perfect met elkaar te rijmen. De democratie gaat immers uit van de meerderheid en de rechtsstaat van beteugeling van het overheidsgezag. Toch kunnen deze twee niet zonder elkaar. Democratie en rechtsstaat zijn niet los van elkaar verkrijgbaar. De sleutel om dat te begrijpen ligt in het fenomeen mensenrechten.
Een axioma is een vooronderstelling of een vertrekpunt. Mensenrechten hebben in ieder geval twee axioma’s:
De democratie wordt door mensenrechten aan banden gelegd. Je ziet dit terug in de artikelen 8,9,10 en 11 van het Europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). De preambule van het EVRM geeft de wederkerigheid weer en stelt dat beperkingen hierop slechts mogelijk zijn voor zover nodig in een democratische rechtsstaat.
Wat als burgers een bepaalde overtuiging hebben en deze samen willen manifesteren en inbrengen in het politieke proces?
Rafah partisi, een partij in Turkije wilde Sharia invoeren in Turkije. De vraag ontstond of het verbieden van een politieke partij verenigbaar is met het EVRM. In de uitspraak die volgde in 2013 werd bepaald dat wanneer een groepering een bedreiging vormt voor de democratie, een politieke partij verboden mag worden. De lat hiervoor ligt wel hoog, zodat niet zomaar alles verboden kan worden.
Die vraag kwam opnieuw opspelen in Duitsland met Nationaldemokratische Partei Deutschlands. Deze mocht echter niet worden verboden omdat er niet genoeg reden was om aan te nemen dat deze partij een gevaar vormde voor de democratie.
De vraag die dus keer op keer gesteld moet worden is of er ingegrepen mag worden tegen een politieke partij. In Nederland is deze vraag ook belangrijk en moet de beantwoording daarvan gevonden worden in het gewone rechtspersonenrecht. Immers er bestaat geen speciale wet voor politieke partijen. Art 2:20 BW stelt dat wanneer een rechtspersoon dingen wil en doet die niet deugen, deze verboden en ontbonden kan worden. Indien een rechtspersoon dingen wil die niet deugen kan deze ontbonden worden.
Er worden geen onderwerpen besproken die niet terug te vinden zijn in de literatuur. Alle stof kan gevonden worden in het boek: ‘Handboek van het Nederlandse staatsrecht’ van Van der Pot.
Er wordt over het hoorcollege geen tips of opmerkingen gegeven over het tentamen. Wel wordt er een tip gegeven over de te bestuderen literatuur. Het handboek dat Van der Pot schreef is een moeilijk boek. Je kan niet verwachten dat je dit boek na één keer lezen snapt. Lees daarom voor de hoorcolleges de stof door, ga naar de hoorcolleges en lees het boek daarna nog eens.
Er worden geen mogelijke tentamenvragen behandeld.
Sheetnote hoorcollege 1
Het college gaat voornamelijk over drie begrippen; democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Aan het einde zal duidelijk worden wat deze met elkaar te maken hebben en hoe deze met elkaar in verband staan.
We beginnen als inleiding met het begrip staat. Bij staatsrecht I is hier al eens op ingegaan, maar bij staatsrecht II kijken we op een andere manier naar de staat. De kernvraag die we gaan behandelen is: waarom zouden je accepteren dat een overheid al het gezag heeft? Om deze vraag te beantwoorden, kijken we naar drie auteurs die daar iets over hebben gezegd.
De eerste auteur is Jean Bodin. Hij schreef eind 16e eeuw een boek. De zestiende eeuw was een tijd van godsdiensttwisten. De vraag die in die tijd op kwam zetten was aan wie gezag ontleend moest worden, aan de vorst of aan de kerk. Bodin vond dat je gehoorzaam moest zijn aan een vorst. Ongeacht of deze hetzelfde geloof uitoefende.
Bodin: het algemeen belang vergt dat je gehoorzaam bent aan een vorst, geloof speelt hierbij geen rol.
De tweede auteur waar we naar kijken is Thomas Hobbes. Hobbes schreef halverwege de zeventiende eeuw een boek over zijn visie. De zeventiende eeuw was een tijd van burgeroorlogen, opstanden en machtsgrepen. Hobbes dacht na over de vraag waarom je gehoorzaam moest zijn aan een staat. Bij dit denken beredeneert hij voor het eerst van onder naar boven. Hij kwam met de theorie dat het gezag van een overheid iets is dat voortkomt uit een bevolking, hij dacht dus vanuit het individu. Hij deed een experiment en kwam tot de slotsom dat overheidsgezag voortvloeit uit een convenant, nu spreken we van een sociaal contract.
Hobbes: het overheidsgezag vloeit voort uit een bevolking. Het gezag van de overheid wordt getolereerd omdat zij jou beschermen, het is een soort ruil. Een wederkerige relatie.
De derde auteur is Jean Jacques Rousseau. In de achttiende eeuw gaf hij zijn visie over waarom burgers gezag van de overheid zouden moeten aannemen. Rousseau ging in zijn theorie uit van het vrije individu. Hij vond dat een mens vrij was geboren en daarom aan niemand gehoorzaam zou moeten zijn. Maar dit is lastig vol te houden, omdat er altijd een vorm van gezag moet zijn. Rousseau gaf dit toe, maar zocht naar een manier waarop dit het vrije individu aan de ene kant kon rijmen met het overheidsgezag aan de andere kant. Hij kwam tot het idee dat burgers een sociaal contract aangingen, ze deden dit omdat dit de enige manier is waarop zij hun vrijheid konden behouden. Burgers gehoorzaamden enkel aan wetten waarmee ze zelf habben ingestemd, hier zie je de democratie. Het gaat nu om de meerderheid. Als er een minderheid was die het oneens
.....read moreHet gaat vandaag om drie tegenstellingen
Het parlementair stelsel gaat over de verhouding tussen de regering en het parlement. De kern van het parlementair stelsel wordt gevormd door de vertrouwensregel. Een ongeschreven regel die luidt; een kabinet (minister) dat niet langer het vertrouwen heeft van de meerderheid in de Tweede Kamer kan niet aanblijven en zal zijn ontslag moeten aanbieden, behoudens de mogelijkheid van Kamerontbinding. De Kamer heeft volgens het vertrouwensbeginsel het laatste woord.
Dat parlementair stelsel is niet van de ene op de andere dag ontstaan, dit is ontwikkeld in de periode van 1848 tot 1868. Twee belangrijke episodes:
Conclusie: uiteindelijk won de kamer. Hiermee ontstond het parlementaire stelsel.
De vertrouwensregel werkt eigenlijk op allerlei plaatsen door in de rest van het staatsrecht. Dit zie je bijvoorbeeld terug bij de kabinetsformatie; op basis van de verkiezingsuitslag moet een nieuw kabinet worden gevormd. We doen dit op basis van de verkiezingsuitslag omdat die vertrouwensregel op de achtergrond ligt. De kans is zo groter dat je op steun van de meerderheid van rekenen.
Het effect van de vertrouwensregel is dat de controlerende rol van de Tweede Kamer afneemt. Het idee dat een onafhankelijke kamer een onafhankelijke regering controleert valt weg.
Vaste meerderheden dragen bij aan regeringsstabiliteit. Als je voor elk besluit moet afwachten wat de Tweede Kamer er mee doet, is het moeilijk plannen. Die regeringsstabiliteit zorgt dat er makkelijker gepland kan worden en vooruitgekeken kan worden.
Kortom: door de vertrouwensregel neemt de
.....read moreWetgeving, regulering en de rol van de rechter
Vandaag staat de verhouding tussen de wetgever en de rechter centraal.
Terugblik
De eerste week ging over de idealen van rechtsstraat en democratie. De boodschap was dat deze niet altijd even goed rijmen. Voorspelbaarheid en draagvlak. De tweede week ging over hoe binnen de idealen van de democratie het bestuur zich verhoudt tegenover de volksvertegenwoordiging. Vandaag gaan we kijken naar hoe de wetgever zich verhoudt tot de derde staatsmacht; de rechter.
Regelgevende bevoegdheid
In de essentie gaat de regelgevende bevoegdheid over de vraag; wie doet wat? Welke onderwerpen horen bij de wetgever thuis en welke onderwerpen moet je aan anderen overlaten, al was het maar om praktische redenen.
De eerste vraag is: wanneer is de wetgever aan zet? De eerste logische stap is om te kijken in de Grondwet. Maar daar kwamen we in Nederland niet veel verder mee, omdat de Grondwet in 1815 zweeg over de verdeling tussen de wetgever en de andere regelgevende instanties. Omdat de Grondwet zich vooral bezighield met de verhouding tussen centraal en lokaal. Het houvast moest daarom vroeger gevonden worden in het wetboek van Strafvordering. Er moer een norm kunnen aanwijzen om iets strafbaar te kunnen stellen en de sanctie moet daarin staan. Motiveringseis: in de wet in de formele zin moet de sanctie van een bepaalde gedraging zijn terug te vinden. Dit was een beperking van de overheid m gedrag te reguleren. Als je gedrag wil reguleren moet je op een overtreding een straf stellen, maar als je de straf alleen kan opleggen als daar een wet in de formele zin voor is, ben je afhankelijk van die wet in formele zin.
Dat probleem wordt in 1818 verholpen met de Blanketwet. Die wet past een truc toe, die zegt: voor alle gevallen waarin er geen bijzondere wettelijke bepaling is aan te wijzen op grond waarvan een sanctie is op te leggen; geldt de volgende algemene sanctie. Die blanketwet zorgt ervoor dat er altijd een manier is om een sanctie te handhaven.
Het parlement werd buiten spel gezet, omdat de regering op grote schaal reglementen kon maken, zonder dat het parlement er mee had ingestemd. Het parlement geeft steeds meer tegenslag.
1879: Meerenberg-arrest. De Hoge Raad gaat nu mee in het koor van critici van het parlement naar aanleiding van een AMVB over het beheer van een verzorgingstehuis. Een AMVB werd overtreden, er werd iemand op grond van de Blanketwet bestraft. Maar bij de Hoge Raad kwam de vraag opzetten of er wel een norm was. ‘Bepalend voor de regelgevingsbevoegdheid van de regering is niet de vraag of die ergens is ontkend, maar of die ergens is toegekend.’ Als de wetgever de regelgevende bevoegdheid niet heeft overgedragen aan de regering komt er geen geldige AMvB tot stand. De regering is niet bevoegd, tenzij bevoegd gemaakt.
.....read more
Vandaag de verhouding tussen de centrale en de decentrale overheid. De vraag die centraal staat is: wie is nou eigenlijk de overheid? Die overheid is eigenlijk een totaalpakket van allerlei organen.
Een vraag is hoe het algemene belang behartigd kan worden. Daarvoor hebben we een overheid. Maar dan komen er vragen opzetten:
Als we alles op een rijtje zetten, praten we over twee problemen:
De bestuurlijke hoofdstructuur bestaat uit rijk, provincie en gemeente. Alle overige organen zijn hulpstructuur. De hoofdstructuur is het belangrijkst. Rijk, provincies en gemeenten zijn openbare lichamen; een publiekrechtelijk gemeenschap van personen met een eigen publiekrechtelijke taken- en bevoegdheidssfeer en met een bestuur, waarop die personen direct of indirect invloed kunnen uitoefenen.
Er zijn twee dingen typisch zowel het rijk, de provincies en de gemeenten
De meeste van die openbare lichamen hebben ook rechtspersoonlijkheid, zoals bedoeld in de definitie binnen het burgerlijk wetboek. Daarnaast hebben ze regelgevende bevoegdheden.
Regeling en bestuur vinden niet uitsluitend vanuit het centrum plaats, maar worden uitgevoerd door het rijk en door een veelheid van die publieke lichamen en organen, die binnen bepaalde grenzen in vrijheid en eigen verantwoordelijkheid de hun toevertrouwde taken en bevoegdheden kunnen uitoefenen. (Pagina 855 handboek)
Art 124 Gw gaat over wat er typerend is voor de gemeente en provincies: ‘regeling en bestuur inzake hun huishouding wordt aan de besturen van provincies en gemeenten overgelaten’.
Historisch is Nederland van onderop opgebouwd. Het begon als kleine gemeenschappen die steeds meer gingen samenwerken. Dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is, is pas van veel later.
Staatsrechtelijk gezien wordt er niks overgelaten. Op het moment van het vaststellen wordt de positie van gemeenten en provincies gevestigd. Een hiërarchie van bestuurslagen kan wel bestaan, maar slechts voor zover deze is geregeld. De hogere overheid is slechts een hogere overheid
.....read moreHoorcollege 4
We gaan het vandaag hebben over de plek van de Nederlandse staat te midden van de internationale rechtsorde. De hoofdonderwerpen van vandaag zijn:
Tot aan 1922 stond in de Grondwet dat de meeste verdragen door de regering werden gesloten en het parlement hier niks over te zeggen had. In de Grondwetswijziging van 1922 worden de rollen omgedraaid, dat zien we in art. 91 nog altijd terug. Parlementaire goedkeuring is groen licht geven aan de regering om op het internationale toneel iets te doen. We praten steeds over twee schaakborden; nationaal (daarop zijn de regels van de Grondwet van toepassing) en internationaal (daar is de regering actief met verdragen sluiten naar internationaal verdragenrecht). Per 31 december 2018 is de regering bezig met 270 verdragen, daar heeft het parlement niks mee te maken, dit speelt zich internationaal af.
Goedkeuring is de handeling op het nationale schaakbord die nodig is voor de regering om een volgende zet te maken op het internationale schaakbord. Goedkeuring is vereist, tenzij de wet zegt dat dit niet nodig is. Op jaarbasis worden er ongeveer negentig verdragen goedgekeurd, bijna de helft daarvan valt onder de uitzonderingen waar geen goedkeuring voor is vereist.
Stel dat je een verdrag wil aangaan die op gespannen voet staat met de Grondwet. De Grondwet gaan we niet aanpassen, want dat duurt te lang. In het derde lid van art 91 Gw is daarvoor een oplossing gegeven; indien een verdrag afwijkt of zal gaan afwijken van de Grondwet kan het parlement enkel uitdrukkelijk goedkeuren met een twee derde meerderheid van de stemmen in beide kamers. Alleen de Kamerontbinding mist in deze procedure, vergeleken met de grondwetsherziening. Dit is tot op heden slechts drie keer gebeurd.
Het effect geven aan regels van internationaal recht binnen de nationale rechtsorde speelt zich slechts op het nationale schaakbord af. Het internationale recht heeft namelijk geen regels over doorwerking. Die norm die internationaal is afgesproken heeft pas effect in de nationale rechtsorde als die is omgezet in een nationale norm, transformatie.
In een transformatiestelsel pas je per definitie nationaal recht toe.
In een incorporatiestelsel lijf je die internationale norm in, in het geheel van regels.
In het grenstractaat Aken-arrest is bepaald dat een verdrag een dubbelde werking heeft; aan onderdanen rechtstreeks rechten en plichten te verschaffen en er wordt vanuit gegaan dat de wetgever dat verdrag zal willen respecteren. Met ander woorden; latere wetten zijn vermoedelijk niet bedoeld als afwijking van dat verdrag. Latere weten hebben de schijn verenigbaar te zijn met dat verdrag, tenzij het tegendeel blijkt. Vanaf dit arrest weten wij hoe volkenrecht doorwerkt in onze rechtsorde. In 1953/65 is de grondwet herzien om dit voor een deel zichtbaar te maken,
.....read moreGrondrechten- algemene leerstukken
Vandaag zal het gaan over de verhouding tussen overheid en burger als het gaat om fundamentele grondrechten.
Kenmerken en geschiedenis van grondrechten
Kenmerken
Uiteindelijk gaat het bij grondrechten om menselijke waardigheid. Maar wat maakt grondrechten nou zo bijzonder? Als je dan de parlementaire geschiedenis en de literatuur bekijkt zie je eigenlijk twee definities:
In discussies over grondrechten kom je beide elementen tegen, je hebt ze ook beide nodig. Als je dan een definities zou moeten geven aan grondrechten dan zou dat zijn: Fundamentele rechtsnormen die de strekking hebben het individu persoonlijke vrijheid en een menswaardig bestaan te verzekeren en die de handelingsvrijheid van met name de overheid beperken.
Grondrechten zijn primair geschreven in de verhouding overheid – burger (verticale verhouding). Tot op zekere hoogte gelden grondrechten ook tussen burgers onderling, maar primair zijn ze voor de verticale verhouding. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen klassieke en sociale grondrechten. Klassieke grondrechten, de overheid moet laten. Sociale grondrechten, de overheid moet doen.
Geschiedenis
In de middeleeuwen was er minder aandacht voor de individu. Aan het einde komt de vraag wat is nou de legitimatie van het overheidsgezag. John Locke vroeg zich af wat een doel van de overheid is. Uit zijn gedachte kwam er een overheid die er maar voor één ding was; dat wat er fundamenteel voor mensen was te beschermen. In die periode kwam een zelf nadenken tot stand waarin de individu centraal kwam te staan. John Locke was de eerste die over grondrechten ging spreken zoals we dat nu kennen, we kunnen hem zien als de vader van de grondrechten.
Het denken van John Locke werkt door in de periode daarna. In Frankrijk vond in 1789 de Franse revolutie plaats, individuele rechten komen centraal te staan. Die grondrechten zien we vandaag de dag nog steeds terug in de Franse grondwet.
Onze grondwet van 1814 moet het niet hebben van zijn grondrechten, er zijn maar weinig grondrechten te vinden. In 1815 wordt dat beter, vanuit België is er een roep om grondrechten. In 1983 hebben we alles bij elkaar gepakt en vooraan in de grondwet gezet, daar zijn ze nog steeds te vinden.
Ondertussen is er ook op internationaal vlak het een en ander gebeurt. De universele verklaring voor de rechten van de mens in 1948 (geen verdrag), in 1950, 1954 voor Nederland het Europees verdrag voor de rechten van de mens en in 1966 het IVBPR, in 1961 het ESH,
.....read moreGrondrechten worden door verdragen beschermd. Gelijke behandeling wordt gewaarborgd in artikel 14 EVRM en art. 1 Twaalfde protocol. Beide beschermen ze een vorm van gelijke behandeling, maar ze zijn niet hetzelfde. Artikel 14 verbiedt discriminatie en moet samen gelezen worden met andere artikelen. Het twaalfde protocol is een algemene bepaling voor de gelijke behandeling.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft criteria gesteld aan de gelijke behandeling. Er is sprake van een ontoelaatbare ongelijke behandeling als vergelijkbare gevallen, ongelijk worden behandeld, zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging. Deze uitleg is terug te vinden in ons artikel 1 van de Grondwet. Het gaat om een verticale verhouding tussen burger en overheid.
Algemene wet gelijke behandeling
De algemene wet gelijk behandeling is een gesloten stelsel van gronden en relaties. De regeling gaat over het aanbieden van werk, producten, scholing en diensten. Alles wat hier niet onder valt, valt ook niet onder het bereik van de wet algemene behandeling. De awgb geeft gronden waarop geen onderscheid mag worden gemaakt, andere gronden dan zijn aangegeven zijn wel toegestaan. We kunnen ongelijke behandeling opdelen in twee vormen; direct en indirect onderscheid. Direct onderscheid is altijd verboden. Indirect onderscheid is in beginsel verboden, behoudens dat er sprake is van een objectieve rechtvaardiging.
In art. 10 van het EVRM wordt de vrijheid van meningsuiting gewaarborgd. Dit artikel is één van de belangrijkste artikelen, omdat het artikel vaak een uitgangspunt is in situaties waar vele uitlatingen moeten worden gehoord.
Verfbomarrest
In het verfbom-arrest staan de protesten centraal die plaatsvonden toen Willem-Alexander en Maxima in het huwelijksbootje stapten. Er werd gegooid met een verfbom, de Hoge Raad oordeelde dat dit een daad van agressie is en niet van meningsuiting.
Het EHRM oordeelde dat uitlatingen enigszins ‘offending, shocking en disturbing’ mogen zijn, dit geeft meer ruimte aan de vrijheid van meningsuiting.
In de arresten Hannover I en II werd bepaald dat waakhonden (serieuze kranten en tijdschriften) meer bescherming mogen genieten. Met andere woorden zij mogen meer zeggen dan de gemiddelde Nederlander, hun vrijheid is ruimer. Dit geldt ook voor mensen bekleed met een politieke functie.
Beperkingen
Er zijn natuurlijk altijd beperkingen. Deze beperkingen noemen we ook wel de Sunday Times-criteria. De Sunday Times wilde iets publiceren wat van de rechter niet mocht, de vraag of hun grondrecht beperkt mocht worden staat in dit arrest centraal. Dit Grondrecht mag beperkt worden, maar moet bij wet zijn voorzien en er moet een legitiem doel zijn.
Nederlandse wetgeving
In Nederland is de vrijheid van meningsuiting neergelegd in art. 7 van de Grondwet. Het
.....read moreJoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution