Staatsrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen (2)


Vragen

Vraag 1

Wanneer wordt een kabinet ‘demissionair’ en wat kan de aanleiding zijn voor het aannemen van de demissionaire status?

Vraag 2

Waarom worden (in)formateurs benoemd en in wiens opdracht verrichten zijn hun werkzaamheden?

Vraag 3

Wie sluiten een regeerakkoord en wat is het nut daarvan?

Vraag 4

Over welke middelen beschikken de Kamers der Staten-Generaal om inlichten van de regering te verkrijgen? Geef daarbij aan of de Kamers kunnen afdwingen dat de inlichten ook daadwerkelijk worden verstrekt.

Vraag 5

Over welke middelen beschikken de Kamers om op basis van de verstrekte informatie het beleid van de regering bij te sturen? Kan deze bijsturing ook daadwerkelijk worden afgedwongen?

Vraag 6

Welke juridische en feitelijke verschillen bestaan er tussen de Tweede en de Eerste Kamer waar het de controle van de regering betreft?

Vraag 7

Hoe kunnen de Kamers door middel van het parlementaire budgetrecht het regeringsbeleid bijsturen?

Vraag 8

Wie betrekt de Raad van State bij de totstandkoming van wetten en welke zeggenschap heeft de Raad van State met betrekking tot zo’n wet?

Vraag 9

Welke organen kunnen een door de regering ingediend voorstel van wet wijzigen en op welke manier dient dat te geschieden?

Vraag 10

Wat zijn de rechtsgevolgen van de aanvaarding van een amendement? Is het daarbij relevant welk oordeel de regering over dat amendement heeft uitgesproken?

Vraag 11

Waarin verschilt de procedure van herziening van de Grondwet van de gewone procedure van wetgeving en welke argumenten zijn er voor dan wel tegen deze verzwaarde procedure aan te voeren?

Vraag 12

Waaruit blijkt dat de Grondwet delegatie door de wetgever toestaat en langs welke wegen kunnen de Kamers der Staten-Generaal toezicht houden op de uitoefening van een door de wetgever overgedragen bevoegdheid tot regelstelling?

Vraag 13

Leg uit of alle rechter in Nederland onderdeel zijn van de rechterlijke macht.

Vraag 14

Ten opzichte van wie dient de rechter onafhankelijk te zijn en waarom is dat een rechtstatelijke eis?

Vraag 15

Op welke wijze komt de rechterlijke onafhankelijkheid tot uiting in de benoeming, de beloning en het ontslag van rechters en in de wijze waarop de minister van Veiligheid en Justitie de zittende en staande magistratuur kan aansturen?

Vraag 16

De bestuursrechtspraak is nog altijd wat minder systematisch georganiseerd dan de burgerlijke of strafrechtspraak. Hoe is dat te verklaren en langs welke wegen is geleidelijk meer samenhang tot stand gebracht?

Vraag 17

De Benthem-zaak betekende het einde van administratief beroep als definitieve vorm van geschilbeslechting. In hoeverre kennen we nog administratief beroep en wat is de functie daarvan?

Vraag 18

Staat bij de bestuursrechter beroep open tegen:

  1. De vaststelling van de nieuwe Jeugdwet

  2. De afwijzing door de minister van een verzoek tot subsidie

  3. De wijziging van een ministeriele regeling

  4. Het besluit tot verkoop van een aandelenpakket van de overheid in een luchtvaartuigmaatschappij door de staatssecretaris van Economische Zaken.

Vraag 19

Wat zijn algemene beginselen van behoorlijk bestuur, wat is hun functie en leg uit of ze gelijk te stellen zijn aan rechtsregels.

Vraag 20

In welke situaties is de burgerlijke rechter bevoegd kennis te nemen van een geschil waarbij een publiekrechtelijk orgaan is betrokken en waarom zal hij partijen soms toch niet ontvankelijk verklaren?

Vraag 21

Mag de rechter een rechtsregel onverbindend verklaren wegen strijd met een andere geschreven of ongeschreven rechtsregel? Wat is in dat verband de betekenis van het Harmonisatiewetarrest (1989), dat in het boek aan de orde wordt gesteld?

Vraag 22

Welke belangrijke uitzondering bestaat op de ‘onschendbaarheid van de wet’?

Vraag 23

In hoeverre is de rechter zelf aan controle ontworpen?

Vraag 24

In welke opzichten verschilt de rechtspositie van de Nationale ombudsman van die van een lid van de rechterlijke macht en in welke opzichten verschilt de toetsing door de ombudsman van die door de rechter?

Vraag 25

In hoeverre draag de Wet Openbaarheid van Bestuur bij aan de controle op de overheid en welke bezwaren zijn aan te voeren tegen een volstrekte openbaarheid?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Demissionair houdt in dat de Kamer zijn ontslag aanbied aan de Koning, maar nog niet is verleend en dat de huidige Kamerleden blijven zitten zolang er nog geen nieuwe Kamer is samengesteld. Een demissionaire kamer kan enkel lopende zaken behandelen en mag geen belangrijke of nieuwe beslissingen nemen. Het aannemen van een demissionaire status kan zijn dat er nieuwe verkiezingen worden genomen, na het aannemen van een motie van wantrouwen door Parlement, een interne crisis in het Kabinet of als er iets in de buitenwereld iets gebeurt waarvoor het Parlement zich verantwoordelijk voor voelt, waardoor het Kabinet aftreedt (bijv. Kabinet Kok 2).

Vraag 2

Sinds 1922 benoemt de Koning een adviseur, een informateur. In 2012 is er besloten dat: wij vinden het ongewenst dat de Koning zich bemoeid met de kabinetsformatie (art. 139a RvOTK). Het is nu de Kamer die het proces leidt van kabinetsformatie, de Kamer wijst nu een informateur aan. De Kamer benoemt een informateur. Informateurs onderzoeken welke partijen het best met elkaar kunnen samenwerken en welke in samenwerking een meerderheid zouden kunnen hebben. De informateur gaat overleggen met degene die een kabinet willen vormen en dan wordt er een regeerakkoord in elkaar getimmerd. Als dat bijna klaar is dan geeft de informateur zijn taak terug en dan komt er een formateur en die zorgt dat er handtekeningen komen onder het regeerakkoord en de formateur is vaak de minister-president, vaak aan het eind van de procedure. De Tweede Kamer zorgt er informeel voor dat we een nieuwe Kamer krijgen.

Vraag 3

Een regeerakkoord een overeenkomst tussen de fracties van twee of meer politieke partijen in het parlement die een coalitieregering vormen, de partijen die bereid zijn het kabinet te steunen en dus het meerderheid hebben. In dit regeerakkoord overleggen deze partijen hun voorwaarden en overeenstemmingen. Eigenlijk komen alleen die partijen in aanmerking waarvan de ministers verzekert zijn van vaste steun. Bij conflict en wanneer het vertrouwen weg is bij de meerderheid van de Tweede Kamer kan een minister niet langer aanblijven. Bij conflict wint het parlement. Dat betekent dat je voortdurend dat je in je achterhoofd houd dat je het vertrouwen houdt en blijft. Vandaar is het belangrijk dat de kabinet bij voorbaat al de steun heeft van het Parlement. Als je van te voren een akkoord sluit, dan weet iedereen waar die aan toe is en dat als er gehouden aan het regeerakkoord dat de kans dat er een motie van wantrouwen komt. Het voordeel is dus de stabiliteit. Het nadeel is dat de stem van de overige partijen wegvalt en dus het kritische controle daarmee wegvalt.

Vraag 4

Parlementaire inlichtenrecht. Beide kamers hebben dat inlichtingen recht vertaald naar een aantal instrumenten, allemaal uitwerkingen van art. 68 GW. Dit is het recht van individuele Kamerleden. Dit is uitgewerkt in:

  • Recht van interpellatie (art. 133 RvOTK, art. 139 RvOEK) Het is een inbreuk op de agenda, wat je vooral doet als er sprake is van spoed. Als 30 Kamerleden (voor de Tweede Kamer) akkoord gaan (dus bij minderheid van stemmen), dan wordt het besproken, is er sprake verlof. Er is een verschijningsplicht van de minister (art. 69 GW).

  • Vragenrecht, schriftelijk of mondeling. Schriftelijke vragen waar minister moet op antwoorden. Het mondelingen vragenrecht kennen we alleen in de Tweede Kamer, niet in de Eerste Kamer, daar hebben ze zelf van afgezien. Wat als ze niet antwoorden? Motie van Wantrouwen? Dan wordt de minister ontslagen. En als de nieuwe minister het ook niet verteld? Moet je dit oneindig blijven doen? Dit is een tekort in het inlichtingenrecht. Er is geen mogelijkheid voor de rechter, ivm Trias Politica. De druk op de ministers zo groot mogelijk maken, bijvoorbeeld door middel van Motie van Wantrouwen. Maar zelfs wordt de minister wordt weg gestuurd, dan heeft de Kamer alsnog geen antwoord.

  • Recht van enquête (art. 70 GW). Beide kamers hebben het recht van onderzoek. De Kamer stelt een Commissie in. De bevoegdheden staan in de Wet op de Parlementaire Enquête. Het recht van enquête wordt vaak gebruikt voor grotere onderzoeken, niet voor een enkele vraag. Ook andere dan ministers en staatssecretarissen geven antwoorden aan de Kamer. Medewerking aan de enquête is verplicht. Alle burgers zijn, bij oproeping, verplicht daar te verschijnen. Ze worden onder ede verhoord, dus liegen heeft meineed als gevolg o.g.v. art. 14 WPE. De WPE kent veel dwangmiddelen tot meewerken (bijv. gijzeling). Het doel is waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst (staat niet in de wet, maar is impliciet). Het oordeel of dossier is uiteindelijk aan de kamer, niet aan de Commissie. Wegsturen van een minister is dus een politiek oordeel dat aan de Kamer is. De Kamer moet in meerderheid (51+ %) beslissen om over te gaan op het recht van enquête door een Commissie.

Vraag 5

Ze kunnen een motie indienen. Een motie is maar een uitspraak van de Kamer gericht tot de regering, dat is niet bindend. De kamer heeft geen recht om zich te bemoeien met andere gebieden, maar als er een motie door grotendeels van de kamer is aangenomen, dan is dat juridisch niet dwingend, maar dat heeft politiek wel veel invloed. Een minister moet wel goede argumenten hebben om een motie naast zich neer te leggen, in verband met politieke gevolgen, bijv. het verlies van vertrouwen. De uitzondering op die regel is de motie van wantrouwen. Deze heeft wel rechtsgevolgen. Je kunt ook denken aan het wetgevingstraject. In een wet kunnen verplichtingen zijn opgenomen voor de regering. De Kamer heeft het recht van amendement en het recht van initiatiefvoorstellen. Maar dit is niet meer echt een controle instrument.

Vraag 6

Juridisch zijn er geen verschillen. Eerste Kamer heeft alle controlebevoegdheden en dan kan je moeilijk zeggen dat de vertrouwensregel niet geldt voor hen. Staatsrechtelijk mag het een kabinet naar huis sturen. In de praktijk zit een verschil zit wel in het mondelinge vragenrecht, maar daarvan zouden ze kunnen afwijken, op basis van de Grondrecht heeft de Eerste Kamer dit recht wel. Feitelijk zijn de verschillen is alleen dat de Eerste Kamer veel minder intensief met controle bezig is.

Vraag 7

Begroting wordt bij de wet vastgesteld. Dus het is niet de regering die erover gaat, maar de wetgeving. Dus de regering + Staten Generaal. Bij belasting en begroting is van oudsher altijd al gezamenlijk met parlement. Het recht van amendement geld ook voor begrotingswetten. Ministeries komen met voorstellen, maar de Staten Generaal kan die posten wijzigen. Daarmee heeft de Tweede Kamer zeggenschap op de regering. Als je de begroting verhoogd d.m.v. amendement, betekent dat er weinig verandert, want er is geen verplichting om dat bedrag uit te geven, het is een machtiging. Er is natuurlijk wel een wijziging als de begroting verlaagd is.

Vraag 8

De Wet op de Raad van State, art. 17 betreft de regeringsvoorstellen. Art. 18 Wet RvS beschrijft de initiatiefvoorstellen. De Tweede Kamer (dus niet een individuele kamerlid) verzoek de RvS om advies. Voor de totstandkoming van een Wet in formele zin wordt de Raad van State gevraagd advies uit te brengen. De RvS brengt enkel een advies uit, dit zou dus door de regering en het parlement aan de kant geschoven kunnen worden. Negatieve adviezen kunnen genegeerd worden, vaak i.v.m. politieke redenen. De Tweede Kamer zit daar vaak dicht bij de regering aan, dus daar is vaak niet zo’n groot probleem. Het probleem ontstaat bij de Eerste Kamer, die gericht is op het juridische belang.

Vraag 9

Een voorstel ingediend door de regering is een regeringsvoorstel. Een regeringsvoorstel kan, zolang het voorstel nog niet door de Tweede Kamer is aangenomen, worden gewijzigd door de Tweede Kamer op grond van art. 84 lid 1 GW. De regering kan zelf doormiddel van een nota van wijziging het regeringsvoorstel wijzigen, hierdoor is geen stemming nodig. De Tweede Kamer kan een wijziging aanbrengen door middel van een amendement, daarvoor is echter wel een stemming vereist.

Vraag 10

Als een amendement wordt aangenomen, is daarmee de tekst van een wetsvoorstel gewijzigd. De Minister geeft van tevoren vaak zijn mening over de amendementen die zijn ingediend. Dat maakt in principe niets uit, de Kamer hoeft daar niets mee te doen. Interessant wordt het als de minister aangeeft als een amendement ‘onaanvaardbaar’. Daar kunnen veel gevolgen aan zitten. Het kan zijn dat als dit amendement wordt aangenomen, dan trekt de regering het gehele wetsvoorstel in. Het kan ook betekenen dat de minister dreigt met aftreden, waarbij er kabinetscrisis kan ontstaan.

Vraag 11

De Grondwet staat boven de wet. Blijkt uit de eed van trouw aan de Grondwet, maar ook uit de procedure. De herziening van de Grondwet is opgenomen in art. 137 GW. De procedure op de Grondwet vast te stellen of te veranderen is zwaarder dan een gewone wet. Veranderen van de Grondwet gebeurd door een gewoon wetsvoorstel. Dat wetsvoorstel krijgt ook een normale behandeling zoals in de Klapper staat, dat wordt de eerste lezing genoemd (eerste ronde). Dan moet het volk zich uitspreken over de wijziging. Dat gebeurd door de Tweede Kamer te ontbinden en de Grondwetswijziging aan het volk voor te leggen. Voorstel wordt geparkeerd in de Tweede Kamer en dan wordt er gewacht op nieuwe verkiezingen en dan wordt er gewoon door het volk gestemd, dus die ontbinding gebeurd niet echt meer. Dan komt er dus een nieuwe Tweede Kamer en dan beginnen we aan de tweede lezing. Wetsvoorstel gaat dan weer door een gang maar dan mag er niets meer veranderd worden aan het wetsvoorstel. In de tweede lezing wordt het voorstel weer ingediend bij de Tweede en Eerste Kamer en dan moeten ze het aannemen met twee derde meerderheid (in beide Kamers).

Vraag 12

Als in de Grondwet gebruikt wordt gemaakt van de woorden ‘regels’, regelen’ of ‘regeling’ of er wordt gebruikt gemaakt van de bewoording ‘bij of krachtens’ is delegatie van de bevoegdheid uit de grondwet toegestaan. Om te controleren kun je verplichten om de regering het voorstel door te sturen aan de Tweede Kamer (een voorhangprocedure).

Vraag 13

Hoofdstuk 6 in de Grondwet regelt de rechtspraak. Er zijn rechterlijke instanties die niet worden gerekend tot de rechterlijke macht, dat maakt de Grondwet mogelijk in art. 112 lid 2 GW. Strafrecht en Civielrecht moet door de rechterlijke macht worden uitgeoefend (art. 112 lid 1 jo 113 GW). De gerechten die tot de gerechtelijke macht horen zijn de rechtbank, Hof en HR (art. 2 Wet RO). Dit geldt voor straf en civiel. De vreemde eend in de bijt is het bestuursrecht. Er is een besluit van een bestuursorgaan. Indien je niet eens bent met dit besluit, kun je bezwaar maken (art. 7:1 Awb). Als je oneens bent met het besluit op bezwaar, ga je in beroep bij de bestuursrechter bij de rechtbank (art. 8:1 Awb). Van art. 2 Wet RO weet je dat rechtbank behoort tot de rechterlijke macht. De hoofdregel is dat je vervolgens naar de ABRvS. Deze is niet in art. 2 Wet RO genoemd, dus deze behoort niet tot de rechterlijke macht. Een andere procedure (uitzondering), is na het besluit administratief beroep indienen een ander bestuursorgaan. Een andere procedure die gevolgd kan worden is hoger beroep bij het CRvB en CBB. CRvB gaat voornamelijk over ambtenaren zaken en sociale zekerheidszaken en CBB gaat voornamelijk over economische zaken.

Voorbeeld voor gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren zijn ABRvS, CBB en CrvB. De waarborgen die er zijn voor de onafhankelijkheid gelden ook voor de rechters die niet bij de rechterlijke macht horen. Op basis van de gewone wet en niet op grond van art. 116 en 117 Grondwet. Rechterlijke macht heeft waarborgen in de Grondwet en de andere in de gewone wet. Zittende magistratuur worden gerekend tot de rechterlijke macht, zoals het Openbaar Ministerie. Terwijl er echte rechters zijn die daar niet toe behoren.

Vraag 14

De rechter dient onafhankelijk te zijn van politiek, van de regering, van de uitvoerende macht. Volgens de trias politica moeten de machten zoveel mogelijk gescheiden worden. Als de rechter zich zou laten beïnvloeden door politiek, dan zou de rechtspraak daardoor beïnvloed worden. De rechter is niet onafhankelijk van de wetgevende macht, aangezien de rechter uitspraken doet op basis van de wet. Het is een staatsrechtelijke eis, aangezien er sprake is van een machtenscheiding. Daarnaast zijn rechters ook onafhankelijk tegenover partijen. Ze mogen niet bevooroordeeld zijn jegens een van de partijen.

Vraag 15

Art. 117 GW. De regering benoemd de rechters voor het leven. Rechters kunnen enkel zelf ontslag nemen of bij een bepaalde leeftijd vastgesteld in de wet. Ze kunnen niet door de regering worden ontslagen. Ze kunnen enkel ontslagen worden als dit in de wet geregeld is. De lonen van de rechters zijn in de wet vastgesteld. Dit is opgenomen in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Voor CRvB, ABRvS en CBB is dit niet in de Grondwet geregeld, maar het in wet in formele zin. Daarin zijn dezelfde regels gesteld als in de grondwet. De minister kan de rechters niet aansturen, ze zijn onafhankelijk. Hoe zit het met OM. Het OM is wel onderdeel van rechterlijke macht, maar het is niet met rechtspraak belast. Het OM valt dus hiërarchisch onder de Minister van V&J. De minister kan dus algemene en bijzondere aanwijzingen geven. Art. 127 Wet RO. Het OM valt onder de ambtelijke organisatie en niet onder de rechtspraak. De Raad voor de Rechtspraak doet aan ondersteuning voor de rechters. De logistieke ondersteuning, beheer/management die behoren tot de rechterlijke macht. Niet inhoudelijke dingen, maar praktische dingen. De Minister V&J mag de Raad voor de Rechtspraak ook aansturen (art. 93 Wet RO).

Vraag 16

Bij strafzaken en civiele zaken was het vanaf begin duidelijk dat er een onafhankelijke rechter moest zijn. Bij bestuursrecht was de discussie of het bestuursorgaan het niet beter zelf kon oplossen. Ondertussen werden de taken van de bestuursorganen vergroot. Maar er was een gespecialiseerde rechter nodig om de specifieke bestuurszaken te behandelen. Er zijn twee wegen geweest die voor meer eenheid heeft gezorgd. Uniformering van het procesrecht. Naar welke rechter je ook moest, het was wel gelijke procesrecht. Dat was opgenomen in het Awb. Awb heeft geleid tot een procesrechtelijke uniformering van het bestuursrecht. De verschillende gespecialiseerde rechters werden opgeheven tot de drie hoogste bestuursrechters (integratie van rechtbanken en hoogste rechters)

Vraag 17

De Benthem uitspraak was een uitspraak waarin iemand zich niet kon neerleggen bij een uitspraak in administratief beroep. Hij vroeg zich af of dit niet in strijd was met art. 6 EVRM. Europese rechter gaf de meneer Benthem gelijk. Toen hebben we administratief beroep moeten afbouwen en dat is ook gebeurd. Administratief beroep nog wel maar is niet meer een zelfstandige hoofdnood in de rechtsbescherming. Rechtsbescherming is alleen nog maar vormgegeven door rechtspraak. Enige plaats waar administratief beroep nog plaatsvindt is bij een voorprocedure bij de sector bestuursrecht. De functie administratief beroep is een heroverweging door een ander bestuursorgaan. Administratief beroep komt bijna niet meer voor. Wet Mulder (verkeersboetes) staat nog administratief beroep bij de OvJ. Er is iets meer onafhankelijkheid. Aan de andere kant wist degene die het oorspronkelijk besluit nam, waarom de beslissing genomen is. Administratief beroep is enkel mogelijk indien die mogelijkheid in de wet genoemd is.

Vraag 18

  1. Nee. De wetgevende macht (wetgever in formele zin) is geen bestuursorgaan (art. 1:1 lid 2 sub a Awb).

  2. Ja. Een minister is een bestuursorgaan. Bij het verlenen van een subsidie is er sprake van een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. De subsidieverzoeker is een belanghebbende en er staat bij de bestuursrechter voor hem beroep open.

  3. Nee. Want de ministeriele regeling is een AMvB is een AVV en dat is uitgezonderd in de Awb. Art. 8:3 lid 1 Awb en dan moet je naar de gewone rechter.

  4. Nee. Art. 8:3 lid 2 Awb sluit privaatrechtelijke rechtshandelingen uit.

Vraag 19

ABBB’s zijn geschreven en ongeschreven regels waar een bestuursorgaan zich aan moet houden. Er is een verschil tussen procedurele ABBB’s (formeel) en inhoudelijke ABBB’s (materieel). Dit zijn regels waar de rechter ook (marginaal) aan toetst. Ongeacht of ze ongeschreven zijn, zijn het dus wel regels waar het bestuursorgaan zich aan moet houden. De ABBB’s worden gebruikt om de bevoegdheden genoemd in de wet worden ingeperkt. Inhoudelijke normen over de uitoefening van de bevoegdheden.

  • Fair play (art. 2:4 Awb)

  • Zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb)

  • Verbod van détournement de pouvoir (art. 3:3 Awb)

  • Belangenafwegingsplicht (art. 3:4 lid 1 Awb)

  • Evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 lid 2 Awb)

  • Motiveringsbeginsel (art. 3:46 jo. 3:47 lid 1 Awb)

  • Gelijkheidsbeginsel

  • Vertrouwensbeginsel

  • Rechtszekerheidsbeginsel

  • Verbod van willekeur

Vraag 20

De vraag naar bevoegdheid en ontvankelijk zijn twee verschillende vragen. De burgerlijke rechter is een restrechter, hij is bevoegd indien de burger aangeeft dat zijn rechten geschonden zijn (Guldemond/Noorderwijkerhout). Nadat de rechter zich bevoegd heeft verklaard, kijkt de rechter of de verzoeker wel ontvankelijk is. De ontvankelijkheid van de verzoeker doet namelijk niet af aan de bevoegdheid van de rechter. De rechter kijkt bij de ontvankelijkheid van de verzoeker of er een andere rechtsgang mogelijk is en indien deze er is, of deze voldoende waarborgen biedt. Indien er een andere rechtsgang aanwezig is, die voldoende waarborg biedt, zal de rechter de verzoeker niet- ontvankelijk verklaren.

Vraag 21

De rechter toetst altijd aan hogere regels, daar vallen ook de ongeschreven ABBB’s onder. Het harmonisatiewetarrest zag op een wet waarin het collegegeld flink werd verhoogd. Daarbij werd de wet echter met terugwerkende kracht ingevoerd. Dit was in strijd met de rechtszekerheid. Echter, doordat er sprake is van een toetsingsverbod (art. 120 GW), mocht de rechter niet toetsen, was de HR van oordeel dat art. 120 GW niet alleen een verbod voor de rechter vestigt om formele wetten aan de GW te toetsen, maar ook een verbod om deze aan algemene rechtsbeginselen te toetsen. Dit geldt dus niet voor lagere wetten. AMvB’s mag je wel toetsen aan Wet in formele zin en ABBB’s (Landbouwvliegersarrest)

Vraag 22

De Wet in Formele zin mag je wel toetsen aan iedere verbindende verdragsbepaling (art. 93 jo 94).

Vraag 23

Hoger beroep en cassatie, lagere rechters worden hierdoor gecontroleerd door andere rechters. Andere controles zijn motiveringsplicht, openbaarheid van vonnis/zitting en het recht op wraking.

Vraag 24

De ombudsman wordt benoemd en ontslag door de Tweede Kamer. Niet voor het leven maar voor 6 jaar. De ombudsman kijkt naar behoorlijkheid van handelen en behandelt klachten van burgers. De Nationale ombudsman behandelt alleen klachten over individuele zaken waarvoor geen beroep bij de rechter mogelijk is. De ombudsman toetst op behoorlijkheid (art. 9:27 Awb). Of je behoorlijk behandelt bent door het bestuur. De Nationale ombudsman is geen rechter, de overheid is niet verplicht om gevolgen te verbinden aan zijn uitspraken. Van de uitspraken van de Nationale ombudsman gaat evenwel een grote publicitaire en controlerende werking uit. De rechtspositie van de Ombudsman is opgenomen in de Wet Nationale Ombudsman.

Vraag 25

De WOB biedt de mogelijkheid voor burgers om informatie op te vragen van bestuursorganen, waarbij het bestuursorgaan verplicht is deze informatie te verstrekken. Doordat de mogelijkheid eris voor burgers om stukken in te zien, is er een extra controle op de handelingen van de overheid. Op deze verplichting zijn wel een aantal uitzonderingen, namelijk als de informatie al reeds publiekelijk is of als er sprake is van informatie die geheim is. Indien alle informatie openbaar zou zijn, dan kan dit gevaarlijk zijn voor de privacy van burgers en voor geheime informatie die misbruikt kan worden. Om te bepalen of dergelijke informatie geheim gehouden moet worden, kan de rechter in een procedure hierover beslissen.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Staatsrecht 1 - RUG - Oefenmaterialen

Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018

Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018


Vragen

Vraag 1

Het college van burgemeester en wethouders van Groningen besluit tot het opheffen van een aantal parkeerplaatsen in de binnenstad. Een gemeenteraadslid voelt de burgemeester hierover aan de tand, omdat hij vermoedt dat de burgemeester zich eigenlijk niet kan vinden in het besluit. Kan de burgemeester voor het genomen besluit ter verantwoording worden geroepen?

  1. Ja, op grond van art. 169 Gemeentewet;
  2. Ja, op grond van art. 180 Gemeentewet;
  3. Nee, het college heeft immers het besluit genomen en niet de burgemeester

    Vraag 2

    Stelling: in het Harmonisatiewetarrest heeft de Hoge Raad de mogelijkheid aanvaard wetten in formele zin te toetsen aan het Statuut. Deze stelling is:

    1. juist;
    2. onjuist.

      Vraag 3

      Wat is juist met betrekking tot de commissaris van de Koning? De commissaris van de Koning:

      1. bepaalt of een lid van provinciale staten van deelname aan de stemming wordt uitgesloten indien het lid een eigen belang heeft bij de angelegendheid waarop de stemming betrekking heeft;
      2. mag deelnemen aan vergaderingen van gedeputeerde staten, maar mag niet meestemmen;
      3. kan niet door provinciale staten of gedeputeerde staten worden ontslagen.

      Vraag 4

      De BNC-fichesprocedure is:

      1. een nationale voorziening om vroegtijdige betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de Europese besluitvorming te faciliteren;
      2. een verdragsrechtelijke voorziening om vroegtijdige betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de Europese besluitvorming te faciliteren;
      3. een nationale voorziening om vroegtijdige betrokkenheid van de regering bij de Europese besluitvorming te faciliteren;
      4. een verdragsrechtelijke voorziening om vroegtijdige betrokkenheid van de regering bij de Europese besluitvorming te faciliteren.

      Vraag 5

      Tijdens de kabinetsformatie treedt gewoonlijk een informateur op. Deze wordt benoemd door:

      1. de Koning;
      2. de regering;
      3. de Tweede Kamer;
      4. de demissionaire minister-president.

      Vraag 6

      In welk Grondwetsartikel is een klassiek grondrecht vastgelegd?

      1. Art. 21 Gw;
      2. Art. 13 lid 1 Gw;
      3. Art. 2 lid 1 Gw;
      4. Art. 18 lid 2 Gw.

      Vraag 7

      Stel, partij A heeft bij de Tweede-Kamerverkiezingen 3 zetels veroverd. Is de kandidaat die op plaats nummer 3 op de lijst staat daarmee verzekerd van een zetel?

      1. Ja;
      2. Nee.

      Vraag 8

      Kan naar geldend recht een gemeenteraad bij verordening bepalen dat het verboden is op openbare plaatsen in de gemeente te vloeken?

      1. Ja, omdat het verbod is beperkt tot openbare plaatsen zakt het verbod niet door de 'ondergrens';
      2. Ja, mits in de verordening ook wordt uitgewerkt wat onder 'vloeken' wordt verstaan: het moet duidelijk en voorzienbaar zijn wat daaronder wordt verstaan;
      3. Nee, deze beperking van de vrijheid van meningsuiting als beschermd in de Grondwet vergt regeling in een wet om formele zin;
      4. Ja, tenzij het verbod met een punitieve sanctie wordt gehandhaafd, gelet op het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel

      Vraag 9

      .....read more
      Access: 
      Public
      Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017

      Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017


      Vragen

      Vraag 1

      Wie is in welk geval verplicht advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State in te winnen?

      1. de regering, als een wetsvoorstel wordt ingediend.
      2. de Tweede Kamer, als een wetsvoorstel wordt ingediend.
      3. de regering, als zij voornemens is een initiatief-wetsvoorstel niet te bekrachtigen,
      4. de regering, als zij voornemens is een algemene maatregel van bestuur vast te stellen

      Vraag 2

      Indien grondwettelijke grondrechten botsen dan:

      1. dient iedere rechter deze botsing van fundamentele rechten bij wijze van prejudiciële vraag voor te leggen aan de Hoge Raad.
      2. dient iedere rechter deze botsing van fundamentele rechten bij wijze van prejudiciële vraag voor te leggen aan het EHRM.
      3. is de volgorde van de grondrechten in de Grondwet voor de rechter maatgevend bij de beantwoording van de vraag welk recht voorrang heeft.
      4. is de rechter vrij te bepalen hoe deze rechten zich tot elkaar verhoduen, behoudens de afwegingen die de wetgever heeft gemaakt.

      Vraag 3

      Een parlementariër maakt tijdens een interview, dat wordt uitgezonden door een bekend televisieprogramma, enkele provocerende opmerkingen. Het Openbaar Ministerie (OM) overweegt de parlementariër te vervolgen wegens belediging (art. 266 WvSR). Is het OM naar Nederlands staatsrecht bevoegd om tot vervolging over te gaan?

      1. nee, parlementariërs genieten parlementaire onschendbaarheid.
      2. ja.
      3. ja, tenzij de parlementariër zich beroept op zijn parlementaire onschendbaarheid.
      4. nee, een parlementariër kan niet worden vervolgd voor zaken die hij ter sprake brengt in het kader van zijn functie als parlementariër.

      Vraag 4

      Het verbod van last (art. 67 lid 3 Gw) brengt mee dat leden van de Staten-Generaal:

      1. (behoudens wegens ambtsmisdrijven) niet in rechte aangesproken kunnen worden voor hun ambtsvervulling.
      2. een met het ambt van Kamerlid onverenigbare betrekking mogen vervullen.
      3. zich bij het uitoefenen van hun taken uitsluitend mogen laten leiden door het eigen partijprogramma.
      4. ten behoeve van het bepalen van hun stemgedrag zich moeten verstaan met hun kiezers.

      Vraag 5

      Naar aanleiding van de voorgenomen introductie van de zogeheten wietpas interpelleert een lid van de Tweede Kamer de minister van Veiligheid en Justitie. De coalitiefracties steunen op hoofdlijnen het voornemen van de minister. Eén van die coalitiefracties dient tijdens de beraadslaging een motie in met het verzoek nog eens te onderzoeken of bij de introductie van de wietpas onderscheid kan worden gemaakt tussen toeristische gebieden en overige gemeenten. De minister ontraadt de motie, maar ziet er geen afkeuring van zijn beleid in. Ondanks de bezwaren van de minister wordt de motie aanvaard. Wat is naar Nederlands staatsrecht de positie van de minister van Veiligheid en Justitie? De minister is:

      1. verplicht de motie uit te voeren.
      2. niet verplicht de motie uit te voeren.
      3. slechts verplicht de motie uit te voeren als de Kamer daarop staat.
      4. niet verplicht de motie
      .....read more
      Access: 
      Public
      Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (1)

      Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (1)


      Vragen

      De grondrechten

      Vraag 1

      Wat is volgens het boek (Belinfante) kenmerkend voor de regeling van grondrechten in de Nederlandse Grondwet?

      1. De ruime toedeling van beperkingsbevoegdheden aan de wetgever;

      2. Het ontbreken van de mogelijkheid van delegatie aan lagere regelgevers met betrekking tot tal van grondrechtelijke onderwerpen;

      3. De afwijzing van het beginsel van bijzondere, tot de grondwettelijke clausulering herleidbare beperkingen op grondrechten;

      4. Het uitgangspunt dat, in geval van botsing van grondrechten, sociale grondrechten voorrang genieten op klassieke grondrechten.

      Vraag 2

      Diverse mensenrechtenverdragen voorzien in het toezicht op de naleving van de verdragsverplichtingen door de instelling van een onafhankelijke instantie. Welk van de onderstaande verdragen kennen de mogelijkheid van individueel klachtrecht bij zo’n toezichthoudende instantie?

      1. De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten;

      2. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten;

      3. Het Europees Sociaal Handvest en de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens;

      4. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten.

      Vraag 3

      Wanneer aan een grondrecht horizontale werking wordt toegekend, leidt dit tot bescherming van:

      1. de overheid tegen burgers;

      2. burgers tegen de overheid;

      3. burgers tegen anderen dan de overheid;

      4. rechtspersonen tegen de overheid.

      Vraag 4

      De raad van de gemeente Kaag en Braasem vreest radicalisering van de lokale schakende jeugd. Daarom vaardigt hij een verordening uit waarin het de komende drie maanden verboden wordt schaaktijdschriften te verspreiden. Is dit verbod in overeenstemming met de Grondwet?

      1. Ja, indien het verbod noodzakelijk is in het licht van de openbare orde;

      2. Ja, voor zover het mogelijk blijft andere tijdschriften te verspreiden in Kaag en Braasem;

      3. Nee, tenzij het redelijkerwijs mogelijk blijft een ontheffing van het verbod te verkrijgen;

      4. Nee, dit verbod betreft de inhoud en is daarom ongrondwettig.

      Vraag 5

      Art. 7 lid 1 Grondwet onderscheidt zich in zoverre van art. 7 lid 3 Grondwet dat:

      1. lid 1 bescherming biedt aan het zogenaamde openbaringsrecht en lid 3 aan het zogenaamde verspreidingsrecht;

      2. de gemeente bij de regulering van het onder lid 1 gegarandeerde recht een rol kan spelen, hetgeen onder art. 7 lid 3 niet het geval kan zijn;

      3. lid 1 voorafgaande beperkingen ten aanzien van het gebruikte middel van verspreiding uitsluit die onder lid 3 wel mogelijk zijn;

      4. lid 1 voorafgaande beperkingen ten aanzien van het gebruikte middel van verspreiding toestaat die onder lid 3 niet mogelijk

      .....read more
      Access: 
      Public
      Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)

      Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)


      Vragen

      Wetgeving

      Vraag 1

      Hoe kan staatsrechtelijk gezien worden bewerkstelligd dat in Nederland een correctief wetgevingsreferendum wordt ingevoerd?

      1. Het volk kan dat zelf bij referendum bewerkstelligen;

      2. De Kamers kunnen dat bewerkstelligen door het correctief wetgevingsreferendum in hun Reglementen van Orde vast te leggen;

      3. Regering en Staten Generaal kunnen dat bewerkstelligen bij wet in formele zin;

      4. Alleen de Grondwetgever kan dat bewerkstelligen.

      Vraag 2

      Welke functie vervullen vaste commissies van de Tweede Kamer?

      1. Zij zijn belast met de afhandeling en uitvoering van de besluiten die de Tweede Kamer plenair heeft genomen;

      2. Zij zijn belast met de voorbereiding van besluiten die door de Tweede Kamer plenair worden genomen;

      3. Zij besluiten namens de Tweede Kamer over alle aangelegenheden die betrekking hebben op het beleidsterrein van een individuele minister;

      4. Zij ondersteunen de minister in de verdediging van zijn beleid in de Tweede Kamer.

      Vraag 3

      Kan een voorstel van wet dat door een lid van de Tweede Kamer aanhangig is gemaakt en dat tijdens de behandeling in de Eerste Kamer op grote politieke bezwaren stuit, worden ingetrokken om verwerping te voorkomen?

      1. Nee, dat is alleen mogelijk zolang het niet door de Tweede Kamer is aangenomen;

      2. Ja, maar alleen door de Tweede Kamer;

      3. Ja, maar alleen door degene die het voorstel aanhangig heeft gemaakt;

      4. Ja, zowel door de regering als door degene die het voorstel aanhangig heeft gemaakt.

      Vraag 4

      Is de regering bevoegd bij AMvB regels te stellen waarmee het strafrechtelijk verboden wordt om elektriciteit aan het net te onttrekken voor het opladen van auto’s?

      1. Nee, want de regering is een bestuursorgaan en dus nooit tot regelstelling bevoegd;

      2. Nee, het maken van dergelijke voorschriften is op grond van art. 89 lid 2 Grondwet voorbehouden aan de wetgever, die de bevoegdheid daartoe ook niet kan delegeren aan de regering;

      3. Ja, onder de voorwaarde dat de wetgever die bevoegdheid aan de regering heeft gedelegeerd;

      4. Ja, want de regering kan, net als de formele wetgever, zelf bepalen in welke gevallen zij overgaat tot het stellen van dergelijke regels.

      Vraag 5

      Uit jurisprudentie blijkt dat algemeen verbindende voorschriften:

      1. voor zover vastgelegd bij wet in formele zin, door de rechter kunnen worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen;

      2. tenzij vastgelegd bij wet in formele zin, door de rechter kunnen worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen;

      3. voor zover vastgelegd bij wet in formele zin, niet door de wetgever kunnen worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen;

      4. voor zover vastgelegd bij wet in formele zin, niet door de rechter kunnen worden getoetst aan een ieder verbindende

      .....read more
      Access: 
      Public
      Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014

      Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014


      Vragen

      De grondrechten

      Vraag 1

      Art. 2, tweede lid van het Vierde Protocol bij het EVRM (dat door het Koninkrijk is geratificeerd, is gepubliceerd en in werking is getreden) bepaalt:

      “Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.” Deze norm kan in de Nederlandse rechtsorde:

      1. slechts worden toegepast voor zover dat verenigbaar is met een eenieder verbindende wettelijke bepaling;

      2. slechts worden toegepast voor zover de wet de norm heeft omgezet in een eenieder verbindende bepaling;

      3. worden gewijzigd door de wet waarbij het Vierde Protocol is goedgekeurd;

      4. als verdragsnorm worden toegepast.

      Vraag 2

      Een bijzondere school voor algemeen vormend lager onderwijs (een bijzondere basisschool) die aan alle wettelijke eisen voldoet heeft naar Nederlands staatsrecht:

      1. naar dezelfde maatstaf als een openbare basisschool aanspraak op volledige financiering door de overheid;

      2. naar dezelfde maatstaf als een openbare basisschool aanspraak op volledige financiering door de ouders van schoolgaande kinderen;

      3. slechts aanspraak op financiering door de overheid indien in de gemeente waar de school is gevestigd onvoldoende capaciteit in het openbaar onderwijs beschikbaar is;

      4. geen aanspraak op gedeeltelijke of volledige financiering door de overheid.

      Vraag 3

      In verband met de vraag naar de beperkingsmogelijkheden van grondrechten spreekt Belinfante van ‘algemene beperkingen’ van grondrechten. Dit zijn beperkingen van een grondrecht:

      1. door organen van de centrale overheid op grond van algemene beleidsregels;

      2. door een geheel buiten de sfeer van het grondrecht gelegen regeling, die als neveneffect heeft dat de uitoefening van het grondrecht wordt beperkt;

      3. die slechts toegestaan zijn op grond van algemene rechtsbeginselen;

      4. die neerkomen op het zodanig uithollen van grondrechten dat zij geen enkele bescherming meer bieden.

      Vraag 4

      De regering dient een wetsvoorstel in dat onder meer het volgende voorstelt:

      Art. 1. Aan de Gemeentewet wordt de volgende bepaling toegevoegd:
      Het in het openbaar te koop aanbieden van boeken met een discriminatoire inhoud is slechts toegestaan met vergunning van het college van burgemeester en wethouders.

      Art. 2. Aan het Wetboek van Strafrecht wordt de volgende bepaling toegevoegd:
      Hij die een boek uitgeeft waarin de Holocaust wordt ontkend, wordt gestraft met zes maanden gevangenisstraf.

      Welke van deze voorschriften is in strijd met de interpretatie die volgens Belifante aan art. 7 lid 1 Grondwet wordt gegeven?

      1. Zowel art. 1 als art. 2 van het wetsvoorstel is daarmee in strijd;

      2. Art. 1 van het wetsvoorstel is daarmee in strijd, maar art. 2 niet;

      3. Art. 2 van het wetsvoorstel is daarmee in strijd, maar art. 1 niet;

      4. Art. 1, noch art. 2 van het wetsvoorstel is daarmee

      .....read more
      Access: 
      Public
      Staatsrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen

      Staatsrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen


      Vragen

      Vraag 1

      1. Om van een staat te kunnen spreken moet volgens het boek aan een aantal vereisten zijn voldaan. Welke vereisten zijn dit?
      2. Geef aan in hoeverre de onderstaande entiteiten als staat kunnen worden gekwalificeerd?
        1. Nederland
        2. De Europese Unie
        3. Schotland

      Vraag 2

      1. Vanwege de dreiging van terreur zien we steeds vaker dat belangrijke gebouwen, zoals ministeries, gemeentehuizen, vliegvelden, kerncentrales, grote treinstations, etc. worden beveiligd. Dat gebeurt soms door politie of marechaussee, maar vaak ook door particuliere beveiligers. Deze particuliere beveiligers dragen geen wapens. Leg uit wat dat te maken heeft met het feit dat zij niet tot de overheid behoren.
      2. Er gaan met enige regelmaat pleidooien op om particuliere beveiligers van bijvoorbeeld geldtransporten het recht te geven vuurwapens te dragen. Wat vindt u van dat idee?

      Vraag 3

      1. Wat beoogde Montesquieu met de door hem bepleite machtenscheiding, en welke staatsmachten onderscheidde hij?
      2. Welke kritiek is volgens het boek vandaag de dag op het door Montesquieu bedachte model mogelijk?
      3. Laat aan de hand van een bepaling in de Nederlandse Grondwet zien dat de machtenscheiding in Nederland niet volledig is doorgevoerd.

      Vraag 4

      1. In het concept-verkiezingsprogramma 2017-2021 van de PVV staat het voornemen om alle moskeeën en islamitische scholen in Nederland te sluiten en de Koran in Nederland te verbieden. Stel, de PVV weet voor deze voorstellen een kamermeerderheid te vinden. Kan dan gezegd worden dat het voorstel past in een democratische rechtsstaat?
      2. Artikel 120 van de Nederlandse Grondwet (hierna: Gw) verbiedt de rechter om wetten in formele zin te toetsen aan de Grondwet. In hoeverre acht u artikel 120 Gw in overeenstemming met de grondregels van een democratische staatsorganisatie zoals die in het boek worden beschreven?

      Vraag 5

      1. Net als veel andere landen kent Nederland een geschreven Grondwet. Waarin onderscheidt de Grondwet zich van veel andere wetten in formele zin?
      2. Welke andere bronnen kent het Nederlandse staatsrecht?

      Vraag 6

      De Italiaanse politieke denker Niccolò Machiavelli (1469 – 1527) schreef in 1513 zijn befaamde boek ‘Il Principe’ (De vorst). Hierin:

      1. stelt hij dat de begrenzing van de statelijke macht dient te geschieden via machtenscheiding en bescherming van mensenrechten;
      2. geeft hij adviezen over de wijze waarop de gezaghebber de eenheid van de staat dient te bewerkstelligen;
      3. waarborgt hij de vrijheid van de vorst door middel van de vorming van een internationale rechtsgemeenschap;
      4. tracht hij tirannie en almacht te voorkomen door de vestiging van meer directe democratie.

      Vraag 7

      In de Pragmatieke Sanctie van 4 november 1549:

      1. werd het recht van erfopvolging in de Habsburgse Nederlanden geüniformeerd;
      2. werd de landsheer van zijn gezag vervallen verklaard;
      3. werd Willem van Oranje als stadhouder van alle gewesten aangesteld.
      .....read more
      Access: 
      Public
      Staatsrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen (2)

      Staatsrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen (2)


      Vragen

      Vraag 1

      Wanneer wordt een kabinet ‘demissionair’ en wat kan de aanleiding zijn voor het aannemen van de demissionaire status?

      Vraag 2

      Waarom worden (in)formateurs benoemd en in wiens opdracht verrichten zijn hun werkzaamheden?

      Vraag 3

      Wie sluiten een regeerakkoord en wat is het nut daarvan?

      Vraag 4

      Over welke middelen beschikken de Kamers der Staten-Generaal om inlichten van de regering te verkrijgen? Geef daarbij aan of de Kamers kunnen afdwingen dat de inlichten ook daadwerkelijk worden verstrekt.

      Vraag 5

      Over welke middelen beschikken de Kamers om op basis van de verstrekte informatie het beleid van de regering bij te sturen? Kan deze bijsturing ook daadwerkelijk worden afgedwongen?

      Vraag 6

      Welke juridische en feitelijke verschillen bestaan er tussen de Tweede en de Eerste Kamer waar het de controle van de regering betreft?

      Vraag 7

      Hoe kunnen de Kamers door middel van het parlementaire budgetrecht het regeringsbeleid bijsturen?

      Vraag 8

      Wie betrekt de Raad van State bij de totstandkoming van wetten en welke zeggenschap heeft de Raad van State met betrekking tot zo’n wet?

      Vraag 9

      Welke organen kunnen een door de regering ingediend voorstel van wet wijzigen en op welke manier dient dat te geschieden?

      Vraag 10

      Wat zijn de rechtsgevolgen van de aanvaarding van een amendement? Is het daarbij relevant welk oordeel de regering over dat amendement heeft uitgesproken?

      Vraag 11

      Waarin verschilt de procedure van herziening van de Grondwet van de gewone procedure van wetgeving en welke argumenten zijn er voor dan wel tegen deze verzwaarde procedure aan te voeren?

      Vraag 12

      Waaruit blijkt dat de Grondwet delegatie door de wetgever toestaat en langs welke wegen kunnen de Kamers der Staten-Generaal toezicht houden op de uitoefening van een door de wetgever overgedragen bevoegdheid tot regelstelling?

      Vraag 13

      Leg uit of alle rechter in Nederland onderdeel zijn van de rechterlijke macht.

      Vraag 14

      Ten opzichte van wie dient de rechter onafhankelijk te zijn en waarom is dat een rechtstatelijke eis?

      Vraag 15

      Op welke wijze komt de rechterlijke onafhankelijkheid tot uiting in de benoeming, de beloning en het ontslag van rechters en in de wijze waarop de minister van Veiligheid en Justitie de zittende en staande magistratuur kan aansturen?

      Vraag 16

      De bestuursrechtspraak is nog altijd wat minder systematisch georganiseerd dan de burgerlijke of strafrechtspraak. Hoe is dat te verklaren en langs welke wegen is geleidelijk meer samenhang tot stand gebracht?

      Vraag 17

      De Benthem-zaak betekende het einde van administratief beroep als definitieve vorm van geschilbeslechting. In hoeverre kennen we nog administratief beroep en wat is de functie daarvan?

      Vraag 18

      Staat bij de bestuursrechter beroep open tegen:

      1. De vaststelling van de nieuwe Jeugdwet

      2. De afwijzing door de minister van een verzoek tot subsidie

      3. De wijziging van een ministeriele regeling

      4. Het besluit tot

      .....read more
      Access: 
      Public
      Staatsrecht 1 Rechten RUG B1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - Studiebundel

      Staatsrecht 1 Rechten RUG B1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - Studiebundel

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Staatsrecht 1 voor de opleiding Rechten Bachelor aan de Rijksuniversiteit Groningen

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor Staatsrecht 1 ga je naar de Recht & Bestuur in Nederland: leren, studeren en kennis delen- startpagina

      Work for WorldSupporter

      Image

      JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

      Working for JoHo as a student in Leyden

      Parttime werken voor JoHo

      Check more of this topic?
      How to use more summaries?


      Online access to all summaries, study notes en practice exams

      Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

      There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

      1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
      2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
      3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
      4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
      5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

      Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

      Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

      Field of study

      Access level of this page
      • Public
      • WorldSupporters only
      • JoHo members
      • Private
      Statistics
      1601
      Comments, Compliments & Kudos:

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.
      Promotions
      Image

      Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

      Werkzaamheden: o.a.

      • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
      • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
      • PR & communicatie werkzaamheden

      Interesse? Reageer of informeer