Studiehulp Toepassing en Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

 


Access options

      How do you get full online access and services on JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Go to www JoHo.org, and join JoHo WorldSupporter by choosing a membership + online access
       
      2 - Return to WorldSupporter.org and create an account with the same email address
       
      3 - State your JoHo WorldSupporter Membership during the creation of your account, and you can start using the services
      • You have online access to all free + all exclusive summaries and study notes on WorldSupporter.org and JoHo.org
      • You can use all services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • You can make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (Dutch service)
      Already an account?
      • If you already have a WorldSupporter account than you can change your account status from 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' into 'I am a JoHo WorldSupporter Member with full online access
      • Please note: here too you must have used the same email address.
      Are you having trouble logging in or are you having problems logging in?

      Toegangsopties (NL)

      Hoe krijg je volledige toegang en online services op JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Ga naar www JoHo.org, en sluit je aan bij JoHo WorldSupporter door een membership met online toegang te kiezen
      2 - Ga terug naar WorldSupporter.org, en maak een account aan met hetzelfde e-mailadres
      3 - Geef bij het account aanmaken je JoHo WorldSupporter membership aan, en je kunt je services direct gebruiken
      • Je hebt nu online toegang tot alle gratis en alle exclusieve samenvattingen en studiehulp op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • Je kunt gebruik maken van alle diensten op JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • Op JoHo.org kun je gebruik maken van de tools voor werken in het buitenland, verre reizen, vrijwilligerswerk, stages en studeren in het buitenland
      Heb je al een WorldSupporter account?
      • Wanneer je al eerder een WorldSupporter account hebt aangemaakt dan kan je, nadat je bent aangesloten bij JoHo via je 'membership + online access ook je status op WorldSupporter.org aanpassen
      • Je kunt je status aanpassen van 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' naar 'I am a JoHo WorldSupporter Member with 'full online access'.
      • Let op: ook hier moet je dan wel hetzelfde email adres gebruikt hebben
      Kom je er niet helemaal uit of heb je problemen met inloggen?

      Join JoHo WorldSupporter!

      What can you choose from?

      JoHo WorldSupporter membership (= from €5 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use the basic features of JoHo WorldSupporter.org
      JoHo WorldSupporter membership + online access (= from €10 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use full services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • For access to the online book summaries and study notes on JoHo.org and Worldsupporter.org
      • To make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (NL service)

      Sluit je aan bij JoHo WorldSupporter!  (NL)

      Waar kan je uit kiezen?

      JoHo membership zonder extra services (donateurschap) = €5 per kalenderjaar
      • Voor steun aan de JoHo WorldSupporter en Smokey projecten en een bijdrage aan alle activiteiten op het gebied van internationale samenwerking en talentontwikkeling
      • Voor gebruik van de basisfuncties van JoHo WorldSupporter.org
      • Voor het gebruik van de kortingen en voordelen bij partners
      • Voor gebruik van de voordelen bij verzekeringen en reisverzekeringen zonder assurantiebelasting
      JoHo membership met extra services (abonnee services):  Online toegang Only= €10 per kalenderjaar
      • Voor volledige online toegang en gebruik van alle online boeksamenvattingen en studietools op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • voor online toegang tot de tools en services voor werk in het buitenland, lange reizen, vrijwilligerswerk, stages en studie in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor emigratie of lang verblijf in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor competentieverbetering en kwaliteitenonderzoek
      • Voor extra steun aan JoHo, WorldSupporter en Smokey projecten

      Meld je aan, wordt donateur en maak gebruik van de services

      Follow the author: Hugo
      This content is used in bundle:

      Aantekeningen Correlationele statistiek; Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Correlationeel hoorcollege 1 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Correlationeel hoorcollege 1 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Correlationeel Hoorcollege 1

       

      Customer satisfaction: om erachter te komen hoe tevreden de consument is. Met knoppen op het vliegveld.

      Soorten peilingen:

      • Political polls
      • Peilingen voor politiek.
      • Governmental statistics: door vragenlijsten. Niet verzameld voor een interventie, dus het blijft correlationele data.
      • Data worden toevallig verzameld en met opzet.
      • Slimme tv’s: Wordt toch al verzameld, dit is toevallig.

      Data worden op verschillende manieren verzameld:

      • Per ongeluk = organic
      • Expres = designed

      Correlationele data wordt designed om 

      • De sociale werkelijkheid te omschrijven.
      • Om bepaalde (causale) verbanden te bestuderen
      • Onderzoeksresultaten generaliseren naar een grotere groep

       

      Inferential goals:

      • Description
      • Causation
      • Prediction

       

      De economische positie van vrouwen is vooruit gegaan → Description

      Hoeveel mensen willen meedoen aan de verkiezingen → description

       

      Vragenlijst mogelijkheden:

      • Face-to-face (CAPI). Staat voor computer assistent personal interview
      • Mail, dit is de post
      • Telephone (CATI). Computer assistent telephone interview.
      • Internet
      • Mixed-mode

      Je moet goed nagaan welke je neemt: bij face to face is er sprake van reactiviteit. Voor privacy over seks, drugs en alcohol is misschien face to face onderzoek minder handig.

      Bij mixed-mode: Apart stukje voor de gevoelige vragen wordt dan online gezet.

      Panel survey is een bijzondere combi. Groep mensen die ingestemd hebben om gedurende langere tijd, vragenlijsten in te vullen. Voordeel is dat we op die manier kunnen kijken naar cohort effecten. Een cohort wordt dan vanaf de leeftijd van 18 jaar steeds tot hun 30ste gevolgd ofzo.

      Problemen: 

      Attrition

      • drop-out, men valt uit, gaat dood, verhuisd

      Als je elk jaar dezelfde vragen moet invullen, ga je uiteindelijk hetzelfde antwoord invullen.

      Oplossing: Het ene jaar doe je hem via de post, het andere jaar online en dan via de telefoon.

      Longitudinale studie is globale term voor studies die langere tijd meegaan.

      Coding answers: Ordinaal meetniveau. 1 is nee ik ben niet onrustig. 4 is ik ben erg onrustig. Item scores zijn ordinaal. Bij pretty much = 3. Is de item score dus 3. Hogere score is meer van het theoretische begrip, maar we willen 1 score:

      Summatie van de item scores is een optie, maar het probleem: man kan het ook helemaal niet invullen: Dan heb je een lagere score dan het minimum van twaalf.

      Optie 2: gemiddelde score uitrekenen van alle item scores. In de vragenlijst wordt vaak gebruik gemaakt van reversely phrased items. Anders doet iedereen nee, nee, nee. Dit is het andersom opschrijven van een vraag. Andersom coderen heet recoding. Dit is 4 wordt 1 en 1 wordt 4.

      • Bij een schaalscore bij een Likert schaal zit geen nul. We hebben waarden die tussen de 1 en de 4 kunnen vallen.
      • Bij een schaalscore heb je een interval meetniveau. Ratio eigenlijk nooit, want je hebt geen absoluut nulpunt.

      Straight lining = nee, nee, nee, nee aan een stuk door invullen bij een vragenlijst. Je start bij 1, omdat mensen bij 0 er ook een nul-waarde aan gaan koppelen: Nee heb toch geen PTSS, dan is men geneigd

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen Correlationeel hoorcollege 2 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Correlationeel hoorcollege 2 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Correlationeel Hoorcollege 2

      Een meetinstrument is goed als het (construct) validiteit en betrouwbaarheid heeft. Betrouwbaar is elke keer als we het meetinstrument gebruiken, dan verschillen de uitkomsten niet heel erg. Valide is als het ook echt PTSS meet. Dus hoe goed je meetinstrument het concept of interest meet.

      • Indruksvaliditeit - lijkt het meetinstrument goed over te komen?
      • Inhoudsvaliditeit - meet het alle aspecten van het construct?
      • Convergente validiteit - correleert het met een ander meetinstrument van hetzelfde construct?
      • Divergente validiteit - correleert het niet met een meetinstrument dat niet hetzelfde construct meet
      • Criterium validiteit - voorspelt het een uitkomst? 

      Correlatie meet de sterkte en de richting van een lineaire relatie. Moet bij interval of ratio variabelen. Kromme of parabool kan je de correlatie niet gebruiken.

      • -1 is een perfecte negatieve relatie.
      • +1 is een perfecte positieve relatie.

      Soorten betrouwbaarheid:

      • Test- hertest betrouwbaarheid. Pijn fluctueert heel erg, daar moet je geen test hertest betrouwbaarheid op uitvoeren.
      • Interbeoordelaars betrouwbaarheid: vooral gebruikt bij observatiestudies. Bij klinische beoordelingen. 
      • Tot slot heb je de interne betrouwbaarheid. De Cronbach’s alpha voor de full scale is .85. Interne betrouwbaarheid kijkt naar hoeverre de vragen binnen een vragenlijst met elkaar samenhangen.

      Wat is de Cronbach’s alfa precies?

      • De mate van overeenkomst = de interne consistency. Dat is wat de Cronbach’s alpha meet.

       

      Stappenplan voor de Cronbach's alfa:

      • Je moet twee helften nemen van de vragen in de vragenlijsten. 
      • Computer neemt heel veel opties van helften van vragen.
      • De cronbach’s alpha is een correlatie tussen al deze optie, hoe goed deze vragen en antwoorden daarop overeenkomen.
      • Wil je dit in de computer zetten? Dan moet je dit wel in de juiste richting omschrijven en coderen.
      • Hoe hoger de score, hoe agressiever de persoon.
      • Er zit soms een vraag bij die niet bij de vragenlijst past. We kunnen daarachter komen met een betrouwbaarheidsanalyse.
      • We kunnen zien welke items goed bij elkaar passen en welke beter weggelaten kunnen worden.

      Dit is dus een beoordeling van de interne betrouwbaarheid. Als hij boven de 0.8 is, is de interne betrouwbaarheid goed.

      Wanneer mag je een vraag verwijderen?

      • Je correleert een vraag over het weer met alle andere vragen over agressie. Dan zal de correlatie heel laag zijn. 
      • Als de correlatie lager is dan 0,2. Dan zou de vraag verwijderd kunnen worden.
      • Als de Cronbach’s Alpha heel erg omhoog gaat, dan kan je de vraag verwijderen.
      • Dit doe je 1 vraag per keer. Want ze alle vragen correleren met elkaar.

       

      Cronbach’s alpha boven de 0.8 → de interne betrouwbaarheid kan nu beoordeeld worden als goed. Correlatie onder de 0,2? Dan komt hij in aanmerking voor weghalen om de Cronbach’s alpha omhoog te krijgen.

       

      Een toetsingsgrootheid is een waarde waar we iets mee kunnen. De p-score bijvoorbeeld. De p-waarde kunnen we gebruiken om of we wel of niet de H0 verwerpen. Medische veld: 0,001 is de grens voor de p-waarde. Bij psychologisch onderzoek is het 0,05.

       

       

      De correlatie

      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen Correlationeel hoorcollege 3 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Correlationeel hoorcollege 3 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Correlationeel hoorcollege 3

      Standaardschattingsfout is de gemiddelde fout die we maken als we het model gebruiken om voorspellingen mee te doen. In JASP heet dat RMSE.

      Hypothesetest

      • Voor de richtingscoëfficiënt
      • Een hypothesetest uitvoeren voor de R kwadraat. Stukje variantie dat verklaard wordt door het model.
      • Beide manieren toetsen hetzelfde: is de relatie significant.

      Horizontale lijn heeft een hellingsgetal of richtingscoëfficiënt is 0. 

      Toetsen of er een relatie tussen twee variabelen

      • Kijken of het hellingsgetal gelijk is aan 0.
      • bèta is de richtingscoëfficiënt in de populatie, hetzelfde als we de correlatie, r, als rho opschrijven in een populatie.
      • Gemiddelde is m, maar bij in de hypothese over de populatie gebruiken we de griekse letter mu.
      • Richtingscoëfficiënt uit de steekproef is b, uit de populatie is bèta.
      • Het is gewoon een t-toets (met t-score), berekent relatief aan de spreiding het verschil tussen de richtingscoëfficiënt in de steekproef en de waarde 0.
      • Er wordt gekeken naar een relatief verschil. Net zoals bij KOM.

      t-scores die vallen in een standaarschaal. Vallen ongeveer tussen de -3 en de +3. Als de t-score -6 is, dan ligt die in de staart. Dat is dan ook te zien aan de p-waarde, die is kleiner dan 0,001. P-waarde is dan de kans dat we zo’n kleine t-waarde aantreffen vgm. We toetsten is de rc gelijk aan 0. P-waarde lager dan 0,05. Dus de rc verschilt significant van 0, dus er is een relatie tussen productiviteit op werk en PTSS.

      • De lijn is horizontaal door de puntenwolk. Valt precies op die plek van het gemiddelde van de y-variabele.
      • Geen enkel deel van de spreiding wordt verklaard door de lineaire relatie.

      Tweede manier om te toetsen of er een significante relatie is

      • is om te toetsen of R kwadraat
      • percentage verklaarde variantie
      • significant groter is dan 0.
      • In de populatie is het rho. Het is dus dezelfde toets als de correlatietoets.

      Soort toets

      • Dezelfde toets als de correlatie, alleen de interpretatie is verschillend.
      • Correlatie interpreteren we als een maat voor de richting en de sterkte van de lineaire relatie
      • r kwadraat of rho kwadraat interpreteren we als welk percentage van de spreiding in de y-variabele (de afhankelijke variabele, waarin je geïnteresseerd bent) wordt verklaard door de lineaire relatie.
      • De toets die we gebruiken is een F-toets. Soort t-toets, maar dan net iets anders.
      • p-waarde is precies hetzelfde als bij de correlatietoets, want de toets is hetzelfde.
      • De F-toets is te vinden in de tabel: ANOVA.
      • Analysis of Variance. We gaan de variantie analyseren. R kwadraat meet hoeveel van die verspreiding / variantie in die y-variabele wordt verklaard door het model, (en hoeveel wordt er niet verklaard staat er ook nog bij).

      Spreiding rond de y-variabele:

      • Spreiding rond de y-variabele en richtingscoëfficiënt analyseren is eigenlijk vgm een beetje hetzelfde als je naar die puntenwolk kijkt.
      • Zowel boven als onder even veel spreiding bij de y-variabele en even grote residuen voor de rc.
      • p-waarde is
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen Correlationeel hoorcollege 4 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Correlationeel hoorcollege 4 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Correlationeel Hoorcollege 4

      Verschillende fouten en effecten:

      • Recall = under-reporting. De vraag is hoe vaak ben je naar de sportschool gegaan? Dan is het iets meer dan je hebt gedacht.
      • People behave differently than normal. Je weet dat je geobserveerd wordt, je gedraagt je vaak beter dan normaal. = Hawthorne effect / reactiviteit

      Dit zijn dus problemen met de externe validiteit.

      • Niet iedereen kan meedoen met een studie als je geen telefoon hebt om je dieet bij te houden. Dit is een coverage error. Dat is ‘’can people do this?’’
      • Mensen kunnen ook bewust de survey niet invullen. ''Do people do this?'' Dat zijn nonresponse errors.

      Oplossing: het gebruik van een sensor. Zoals bij het douchen, kan een sensor meten hoeveel je daadwerkelijk hebt gedoucht.

      Verschillende meetmanieren. Waar ben je geïnteresseerd in?

      • Feiten - kijk naar secondaire data, vraag een specialist
      • Gedrag - observeer / vraag de persoon
      • Meningen - vraag de persoon.

      Het beantwoorden van een vraag. Het menselijk brein moet bij elke vraag deze stappen doorlopen:
      Comprehension - retrieval - judgement - response.

      Je moet het eerst begrijpen. Daarna moet je je realiseren → heb ik alle informatie om de vragen te beantwoorden. Daarna moet je gaan beoordelen. Wat vind ik van dat antwoord en van dat onderwerp. Dan moet er nog een antwoord uitkomen.

       

      Problemen bij de surveys die leiden tot bias:

      • Recall problems leiden tot onder- of overschatting
      • Beiden zijn in dat geval een vorm van bias
      • Bias kan ook opspelen door andere redenen.

      Bias betekent vertekening.

      Access: 
      Public
      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie), Kwalitatief en Correlationeel

      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie), Kwalitatief en Correlationeel


      Kwalitatief

      Bronnen van informatie:

      • Intuïtie
      • Ervaring
      • Autoriteit (de koning, heeft wel studie gedaan, maarja niet in statistiek)
      • Wetenschap → beste bron van informatie. Systematische observaties.

      Leer de theorie-data cyclus goed!

      Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:

      1. Empirisch → gebaseerd op systematische waarnemingen
      2. Controleerbaar

      Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review

      1. Probabilistisch

      Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.

      Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)

      1. Ondersteund door data → systematisch uit wetenschappelijk onderzoek
      2. Een theorie moet falsifieerbaar zijn. Een theorie moet weerlegd kunnen worden aan de hand van verzamelde gegevens.
      3. Spaarzaam (parsimonious)

      Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.

      Onderzoeksvragen

      Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:

      1. Fundamenteel (basic)

      Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.

      1. Toegepast (applied)

      Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.

      1. Translational

      Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’

      ‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’

      Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.

      Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:

      Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)

      Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.

      Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.

      Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.

      Dit zijn patronen in:

      • Gesproken of geschreven teksten (dagboeken ofzo). Zo kan je patronen zien in gedachten van jonge mensen. Of notulen van vergaderingen.
      • Observaties in gedrag
      .....read more
      Access: 
      Public

      Aantekeningen Experimentele statistiek; Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Experimenteel hoorcollege 1 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Experimenteel hoorcollege 1 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Experimenteel hoorcollege 1

      De empirische cirkel

      1. Theorie en Onderzoeksvraag
      2. Onderzoeksontwerp
      3. Hypothese Formulering en Preregistratie
      4. Steekproeftrekking, Randomizeren en Causaliteit, Data Verzameling en Data Controle
      5. Nul hypothese significantie toetsing (NHST) of Bayesiaanse hypothese evaluatie
      6. Rapportage
      7. Replicatie-onderzoek

       

      • Bij het experiment is de OV (onafhankelijke variabele) een indeling van mensen in groepen en dat noemen we de factor.
      • De AV (afhankelijke variabele) is een continue variabele, een variabele die minimaal 7 verschillende waarden aan kunnen nemen die van klein naar grote ordenen zijn.
      • Dan de hypothese, een nulhypothese. Die zegt er gebeurt niks. Elke groep heeft evenveel mixed emotions. De manipulatie was niet effectief.
      • De alternatieve hypothese zegt er is wel een effect.
      • Dan de hypothese evalueren.
      • Hypothese wordt getoetst met de p-waarde.
      • We willen ook effectsize: Cohen’s d. Grootte van het effect.

       

      p-waarde is de kans dat het gevonden verschil van gemiddelden als in de populatie de nulhypothese waar is. p=0,02. De kans op het gevonden verschil in gemiddelden, is maar 2% als de nulhypothese waar is.

       

      Cohen’s d is het verschil in gemiddelden gedeeld door de standaarddeviatie.

      • .2 is klein
      • .5 is gemiddeld
      • .8 is groot
      • .45 is dus een gemiddeld effect.

      Type I fout en poweranalyse

      • Type I fout is de kans dat H0 ten onrechte wordt verworpen. We accepteren een kans van 5% om H0 ten onrechte te verwerpen.
      • Power is de kans om de H0 terecht te verwerpen. Daarvoor nemen we meestal .80
      • Je moet dus een poweranalyse doen.
      • 64 participanten per groep hebben.
      • Niet voldoen aan de power? Dan geldt het effect niet.

      Soppy science.

      • Ze gebruiken Questionable research practices. Dit doen de onderzoekers.
      • Publication bias. Dit doen de tijdschriften.
      • We wisten niet van een effect dat er niet was, omdat het niet gepubliceerd werd.
      • Het zijn tijden van replicatie crisis.
      • Pre-registratie is een oplossing, voordat je je data verzameld, leg je je plan al vast. Je plaatst al op internet wat je al wil doen. Dan leg je je plannen vast.
      • Replicatie onderzoek. Als je je experiment hebt gedaan, moet een ander het nog even over doen.
      • Oorzaken replicatie crisis: p = 0,05
      • De bayesiaanse statistiek gebruikt geen grenswaarde zoals de 0.05.
      • BF = bayes factor
      • Subscripten 0 en a = is de bayes factor van H0 versus Ha.
      • BF altijd 2 subscripten

       

      BF geeft de relatieve steun aan in de data voor H0 versus Ha. Als BF = 5, dan betekent dat dat de steun in de dasta 5x groter is voor H0 dan voor Ha. Van H0 vs Ha is 0,2. Dan is Ha vs H0 = 5. Dus meer steun voor Ha.

       

      fit en de specificiteit helpen de Bayes factor berekenen.

      • Hoe goed past H0 bij de data = de fit
      • Hoe specifiek is H0 = specificiteit

       

      Ha zegt: eigenlijk kan alles gebeuren. Dat is niet heel specifiek.

      • BF = fit (hoe past H0 bij de data) / specificiteit (hoe specifiek is de hypothese).
      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen Experimenteel hoorcollege 2 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Experimenteel hoorcollege 2 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Experimenteel hoorcollege 2

      Experiment is de tool om causale relaties te onderzoeken.

      Er zijn drie voorwaarden voor causaliteit:

      1. De oorzaak hangt samen met het gevolg
      2. De oorzaak gaat in de tijd vooraf aan het gevolg
      3. Interne validiteit, dwz, alternatieve verklaringen voor de gevonden samenhang zijn uitgesloten

      Factoren en effectgroottes

      • Eenweg ANOVA is 1 factor. De afhankelijke variabele (hechting) is continu. Zoals bij een Likert schaal.
      • De grootte van een effect: Cohen’s D.
      • eta kwadraat, is ook grootte van het effect.
      • Variatie is hetzelfde als variantie.

      Scores liggen tussen 2 en 6, dit is de totale variantie / variatie.

      Onverklaarde variatie is kleinere variatie. Dat deel van de variatie die we niet kunnen verklaren. Waarom sommige in de dichtbij groep 7 hebben en anderen 4, weten we niet. Daar hebben we geen proefopstelling voor gemaakt. Alleen voor tussen de groepen. Hoe meer de gemiddelden tussen de groepen verschillen, hoe groter het effect van de manipulatie. Verklaarde variantie is dit, want dit kunnen we verklaren.

      • Alfa niveau is hetzelfde als de p-waarde.
      • Power is de kans om de nulhypothese terecht te verwerpen.
      • Maar hoe kun je berekenen of je genoeg power had? --> door een power analyse

      We weten alleen niet waar de verschillen zitten. Maar de H0 moet wel verworpen worden.

      • Dan moet je post-hoc toetsen uitvoeren.
      • 1x toetsen is de kans dat ik de H0 fout verwerp, 5%.
      • Stel je doet niet 3 toetsen, maar 10.
      • 1 toets, H0 ten onrechte verwerpen, die kans is 5%.
      • Je kunt de Bonferroni correctie toepassen.
      • Bij JASP doe je p-waarde x3.

      Eenweg ANOVA:

      • 1 factor, variabele waaraan je de groepen indeelt. Met 1 of meer groepen.
      • We weten nog steeds niet waar het verschil zit.
      • Elke losse t-toets geeft een losse p-waarde.
      • Dit was de klassieke statistiek.

      Nu gaan we over naar de Bayesiaanse variant.

      • Normaal hadden we een Ha en een H0.
      • Nu krijgen we een informatieve hypothese erbij.
      • In een informatieve hypothese kan je echt je verwachting neerzetten.
      • Dan heb je nog het complement: Hc.
      • PMP is de kans dat de hypothese de beste is van de drie. Hier is de kans dat H1 de beste is, 81%.
      • Ha omvat H1.

      Soorten toetsen

      • t-toets, afhankelijke variabele is continu.
      • In een tweeweg design zijn er twee factoren.
      • Eenweg design is 1 factor.
      • Je hebt of een C of een E. EN je hebt een voor- en nameting.
      • Within is voor of nameting. Between is de twee groepen C en E.

      Hoofdeffecten en interactie-effecten

      • Er zijn twee hoofdeffecten.
      • De experimentele groep is beter dan de controlegroep. En de nameting is beter dan de voormeting.
      • De lijnen snijden, dus er is een interactie-effect.
      • Eenweg ANOVA en t-toets is hetzelfde?
      • Within is eerst hoofdpijn en daarna hoofdpijn
      • Between is AB - BA = counterbalancing
      • Het grote voordeel is dat je tweemaal zoveel informatie krijgt. Elke persoon krijgt de pil en  de neppil, en niet de pil of de neppil.
      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen Experimenteel hoorcollege 3 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Experimenteel hoorcollege 3 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Hoorcollege 3 Experimenteel

      Bijj tweeweg ANOVA zijn er twee factoren.

      • Factor kan voorkomen in between en within.
      • Between factor is iets waarop we mensen met groepen indelen
      • Within is als je twee keer gemeten wordt. Eerst placebo pil en dan de echte pil, etc.
      • Met een between en een within is het klassieke experimentele experiment
      • AB conditie of BA conditie, in beide conditie voorzien van een hoofdpijnscore, dat is een ABBA design, oftewel het counterbalanced design

      Door randomisatie kom je of in de controlegroep of in de experimentele groep. Met gerandomiseerde designs kun je causale uitspraken doen. Maar je hebt ook het quasi experimentele design. Kenmerk: Er wordt niet gerandomiseerd. Niet gerandomiseerd? Dan kunnen we geen causale uitspraken doen. Dan is er een bedreiging van de interne validiteit.

      • De kinderen kunnen zelf kiezen of ze wel of niet extra huiswerk maken: E en C.
      • Dit is zelfselectie.
      • Jan houdt van rekenles geven, Pim niet van rekenles geven.
      • E rekent beter dan C. Dus met extra huiswerk kunnen beter rekenen.
      • Er is niet gerandomiseerd, betekent dat dat de experimentele manipulatie effectief is geweest?
      • Dat weten we niet, want er is niet gerandomiseerd: quasi experimenteel design.
      • Altijd het eerste antwoord is: dat weten we niet, er kunnen alternatieve verklaringen voor het gevonden effect zijn.

      Designs en factoren

      • 2 between factoren in een quasi experimenteel design bij de Tweeweg ANOVA.
      • Bij een quasi experimenteel experiment wordt niet gerandomiseerd.
      • Tweeweg ANOVA heeft twee between factoren.

      Er zijn dan drie hypothesen die we kunnen toetsen.

      1. Er is een hoofdeffect van meester
      2. Er is geen hoofdeffect tussen controlegroep en experimenteel.
      3. Er is geen interactie-effect, want de lijnen lopen parallel. In C is het verschil tussen Janners en de Pimmers gelijk aan het verschil tussen de Janners en Pimmers in E.
      • Bij meester: 20% van de variatie in het rekencijfer wordt verklaard door meester. Dit is een groot effect.
      • Bij de variantie analyse gebruiken we een generalisatie van de t-toets en die noemen we de F-toets. Is gewoon een feitje.
      • F-toets maakt gebruik van vrijheidsgraden van F: df1 en df2. Deze F-toets met vrijheidsgraden wordt vertaald in p-waarde.

      Uitkomst analyse

      • Hoofdeffect voor meester
      • Hoofdeffect voor groep
      • Geen interactie-effect: verschil in controlegroep is gelijk aan de experimentele groep
      • De proportie verklaarde variantie is de eta kwadraat optellen.
      • Hoeveel van de variatie in rekencijfer wordt verklaard door deze drie effecten is de eta kwadraat optellen.

      eta kwadraat = 45% van de variatie in het rekencijfer wordt verklaard door groep en sexe.

      Ander voorbeeld:

      • Gemiddeld genomen doen de Janners en de Pimmers het even goed. Geen hoofdeffect van meester.
      • Gemiddeld genomen doen de E en C het even goed, geen hoofdeffect voor C of E.
      • Geen hoofdeffecten
      • Wel interactie-effect

      Designs en informatie

      • De alternatieve verklaring is dus meester en niet groep. Dat komt omdat het een quasi experimenteel experiment is.
      • t-toets: twee groepen, 1 AV die continu is
      • Eenweg ANOVA: twee of meer groepen, AV
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen Experimenteel hoorcollege 4 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Experimenteel hoorcollege 4 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Experimenteel hoorcollege 4

      Goed onderzoek moet je van tevoren vastleggen = preregistratie. Deze publiceer je.

      • In preregistratie:
      • Theorie en onderzoeksvraag, onderzoeksontwerp, hypothesen.
      • Geef aan of er gerandomiseerd wordt of niet.

       

      Bij een eenweg ANOVA heb je 3 groepen.

      • Dus dan doen we post hoc toetsen om te zien waar de verschillen zitten.
      • Elk van de p-waardes die hieruit komen dan doe je 0.05/3
      • Of we vermenigvuldigen elke p-waarde met 3
      • Bij een groot verschil heb je een grotere power. Zelfs bij een kleine steekproef kan je dat al zeggen.
      • Bij een kleine effect size kan je nog wel zo’n grote steekproef hebben, maar je weet het niet zeker, dus niet hele grote power.

      ANOVA voorwaarden:

      1. De scores van de personen op de AV zijn onderling afhankelijk
      2. Er zitten geen uitbijters in de scores van de personen op de AV
      3. Binnen elke groep zijn de scores op de AV normaal verdeeld
      4. De varianties van de scores op de AV zijn gelijk in elke groep

      In de doos van een boxplot vallen 50% van de mensen

      • De breedte van de doos is de interkwartielafstand.
      • De snor is de zwaarste persoon die nog wel in 1,5 QRS zitten.
      • Die stippen rechts zijn de uitbijters. Dat is lastig als je ANOVA gaat doen.
      • De rode lijn is 1,5x de groene lijn.

      Waarom zijn uitbijters zo erg?

      • De kern van de ANOVA is gemiddelden vergelijken.
      • Gemiddelde wordt door de uitbijters weggetrokken van de mediaan.

      Designs

      • ANOVA met twee groepen en 1 AV is echt precies hetzelfde als een t-toets met een continue AV.
      • Bij tweeweg ANOVA heb je 3 eta kwadraat. 2 voor de hoofdeffecten en 1 voor het interactie-effect.
      • Bij een eenweg ANOVA heb je vgm 1 eta kwadraat.

      3. De aanname van normaliteit. Binnen elke groep zijn de scores op de afhankelijke variabele normaal verdeeld.

      • Deze aanname is niet van belang. De normaalverdeling, zie boven.
      • Dus binnen de controles en binnen de experimentele groep moet er ongeveer een normaalverdeling zijn.
      • Je kan het ook aan de boxplots zien.

      Bij twijfel van de aanname van normaliteit gebruik je niet de p-waarde, maar de bootstrapped p-waarde.

      • Dit is het enige dat je moet weten.
      • Bij aanname van homoscedasticiteit. De spreiding van variantie in alle groepen is hetzelfde.
      • Deze is niet van belang, wordt bijna nooit geschonden.

      Variantie = standaarddeviatie in het kwadraat.

      De groepen zijn gelijk aan elkaar, dus geen factor 4. De varianties mogen een factor 10 van elkaar verschillen, maar ze verschillen maar een factor 9. 4 x 9 = 36. Dus voorwaarde voor homoscedasticiteit wordt niet overschreden. Wederom, als je het niet vertrouwt, dan vervang je de p-waarde voor de bootstrapped p-waarde. Je hoeft niet te weten waarom niet.

      In een rapportage moet je vermelden of je je aan de pre-registratie hebt gehouden. Zo ja, dan is je onderzoek confirmatief. Je hebt dan geen QRP's = Questionable Research Practices, geen verhoogde kans op Type I

      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie). Hoorcolleges Experimenteel en Integriteit.

      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie). Hoorcolleges Experimenteel en Integriteit.

      Experimenteel

      Voorwaarden van causaliteit:

      1. Covariance
      2. Temporal precendence
      3. Internal validity

      Uitleg:

      1. Er moet een relatie zijn tussen oorzaak en gevolg
      2. Deze oorzaak moet in de tijd voorafgaan aan het gevolg
      3. Alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten

      Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.

      Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:

      • De groepen hetzelfde worden verondersteld door randomisatie.
      • De onderzoeker één variabele manipuleert (de onafhankelijke variabele)
      • De onderzoek meet het effect daarvan op een andere variabele (de afhankelijke variabele)

      Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.

      De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?

      • Hier kun je geen puntenwolk bij maken. Dit is omdat het nominale groepen zijn (de onafhankelijke variabele). Daarom kan je een boxplot gebruiken:
      • Als de gemiddelden tussen de twee groepen verschillen, dan zeggen we dat er een samenhang is tussen de twee variabelen. De uitkomsten verschillen namelijk.

      Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:

      • Design confounds: ligt bij de onderzoeker.
      • Was de gemanipuleerde variabele wel het enige verschil in de behandeling van de twee groepen.
      • Alles hetzelfde, behalve hetgeen wat we willen manipuleren: de onafhankelijke variabele.
      • De ene groep kreeg een TED talk van klimaatverandering en de andere over social media.

      Selectie effect:

      • Waren de twee groepen wel vergelijkbaar bij aanvang van het experiment. De ene groep studenten studeerde scheikunde en de andere psychologie.
      • Verdeling man en vrouw, hoogst afgeronde studie, gemiddelde leeftijd, SES, opleidingsniveau ouders, de moedertaal. Hier wordt vaak naar gekeken of de twee groepen vergelijkbaar zijn.
      • Contaminatie = deelnemers in experimentele groep vertellen deelnemers in controlegroep over de deelname.

      Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.

      Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
      PICO:

      • Population
        • De populatie die onderzocht wordt.
      • Intervention
        • Wat manipuleer jij, welke interventie voer je uit.
      • Comparison
        • De controlegroep, met wie vergelijk jij de experimentele conditie
      • Outcome
        • De afhankelijke variabele

      De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.

      PICO:

      Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.

      • P: Participanten
      • I: wel buitengesloten worden
      • C: niet buitengesloten worden (de controlegroep)
      • O: verschil in stemming

      Gerandomiseerd experiment:

      • Uit de aselecte steekproef haal je de experimentele groep en de controlegroep.

      Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?

      NHST = nulhypothese significantietoetsing

      De stappen van NHST (nulhypothese

      .....read more
      Access: 
      Public

      Psychologie jaar 1 - UU (2022-2023)

      Studiehulp Klinische Psychologie - UU (2022-2023) - Psychologie

      De belangrijkste begrippen bij kennismaking en toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek - Universiteit Utrecht

      De belangrijkste begrippen bij kennismaking en toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Kwalitatief (Universiteit Utrecht)

      De belangrijkste begrippen bij kennismaking en toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Kwalitatief (Universiteit Utrecht)

      Image

      De belangrijkste begrippen bij kwalitatief onderzoek op een rijtje

      Theorie

      • In theorie: Een theorie is een geheel van denkbeelden, hypothesen en verklaringen die in onderlinge samenhang worden beschreven. In de wetenschap is een theorie een getoetst model ter verklaring van waarnemingen van de werkelijkheid.

      Empirisch

      • In theorie: Empirisch onderzoek is onderzoek dat gebaseerd is op eigen ervaring. Hierbij wordt gebruik gemaakt van directe of indirecte waarnemingen. Empirisme is een kenmerk van wetenschappelijk onderzoek.

      Controleerbaar

      • In theorie: De resultaten van een onderzoek moeten controleerbaar zijn. Wanneer andere onderzoekers een vergelijkbaar onderzoek doen, moeten de verwachtingen van het onderzoek kunnen worden bevestigd of weerlegd. Controleerbaarheid is een kenmerk van wetenschappelijk onderzoek.

      Probabilistisch

      • In theorie: Het probabilisme is de leer dat zegt dat het onmogelijk is om de absolute waarheid te kennen, ze zoekt meer om de waarschijnlijkheidsgraad te kunnen bepalen. Er is een kans dat we het ene zien, maar dat toch het andere waar is. Het tegenovergestelde van probabilistisch is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat altijd. Probabilistisch is een kenmerk van wetenschappelijk onderzoek.

      Falsifieerbaar

      • In theorie: Een theorie moet weerlegd kunnen worden aan de hand van verzamelde gegevens. De theorie moet ‘’verwerpbaar zijn’’. Falsifieerbaarheid is een kenmerk van een goede wetenschappelijke theorie.

      Spaarzaam

      • In theorie: De stelling is dat wanneer er verschillende hypotheses zijn die een verschijnsel in gelijke mate kunnen verklaren, die hypothese gekozen moet worden die de minste aannames bevat en het kleinste aantal entiteiten veronderstelt. Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken. Spaarzaamheid is een kenmerk van een goede wetenschappelijke theorie.

      Fundamentele onderzoeksvraag

      • In theorie: Een fundamentele onderzoeksvraag wordt ook wel “zuivere” wetenschap genoemd omdat het kennis vanwege kennis is, zonder een concrete toepassing. Het richt zich op de basismechanismen en leidt tot ontdekkingen die bijdragen tot een beter begrip van hoe iets werkt. De onderzoeker zoekt naar algemene informatie, zoals: ‘’Wat gebeurt er in het brein van een narcist.’’

      Toegepaste onderzoeksvraag

      • In theorie: Toegepast onderzoek start met een handelingsprobleem van de praktijk. In toegepast onderzoek wordt bestaande wetenschappelijke kennis toegepast op het analyseren en oplossen van praktijkproblemen. Bijvoorbeeld het maken van een interventie: ‘’Kunnen we Instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes?’’

      Translationele onderzoeksvraag

      • In theorie: Je gaat hier van het ene onderzoek over in het andere. Je gaat van de praktische interventie een stap verder: ‘’Waarom werkt deze versie van Instagram beter?’’ of  ‘’Wat doet deze versie van Instagram met een narcist?’’

      Kwalitatieve gegevens

      • In theorie: Een kwalitatief gegeven is een woord, een zin of een stuk uitgesproken of neergeschreven tekst. Denk aan interviews, teksten of opnames.

      Kwantitatieve gegevens

      • In theorie: Een kwantitatief gegeven is een getal. Denk aan gewicht, lengte, aantal keer lachen.

      Respondent

      • In theorie: Iemand die antwoordt. Een respondent is iemand die antwoordt op een responsiecollege. Iemand die een enquête beantwoordt wordt ook
      .....read more
      Access: 
      Public
      De belangrijkste begrippen bij kennismaking en toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Correlationeel (Universiteit Utrecht)

      De belangrijkste begrippen bij kennismaking en toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Correlationeel (Universiteit Utrecht)

      Image

      De belangrijkste begrippen bij correlationeel onderzoek op een rijtje

      PAC

      • In theorie: Dit is het acroniem voor correlationeel onderzoek en staat voor de volgende elementen: 
        Population: Wie, de groep mensen of objecten die de onderzoeker wilt onderzoeken
        Association: Het verband of de relatie. De onderzoeker geeft aan wat voor soort relatie er verwacht wordt.
        Constructs: De kenmerken die de onderzoeker van de mensen wil weten en meten en waartussen er een verband verwacht wordt.

      Positieve of stijgende relatie

      • In theorie: Een positieve relatie is wanneer een toename in de onafhankelijke variabele ook een toename in de afhankelijke variabele veroorzaakt. Voorbeeld: Plezier van de eerste date neemt toe met meer contact via social media vooraf.

      Negatieve of dalende relatie

      • In theorie: Een negatieve relatie is wanneer een toename in de onafhankelijke variabele een afname in de afhankelijke variabele veroorzaakt. Voorbeeld: Hoe langer vluchtelingenkinderen in een AZC wonen, hoe kleiner de kans op een verblijfsvergunning.

      Causaliteit

      • In theorie: Bij causaliteit spreken we van onderzoeksvragen die een orzaak / gevolg verband beschrijven. Er zijn drie voorwaarden verbonden aan het begrip causaliteit, namelijk: covariance, temporal precedence en internal validity.

      Covariance

      • In theorie: Er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg.

      Temporal precendence

      • In theorie: De oorzaak moet in de tijd voorafgaan aan het gevolg.

      Internal validity

      • In theorie: Alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten.

      Systematisch / kwantitatief observeren

      • In theorie: Systematisch observeren is echt bepaalde activiteiten turven. Voorbeeld: ''9 van de 10 kinderen hebben een scooter bereden, er is 1 keer onenigheid geweest tussen 2 kinderen. Elke 5 minuten was er onenigheid tussen 2 kinderen.'' Systematisch observeren zie je vaak bij kwantitatief onderzoek.

      Kwalitatief observeren

      • In theorie: Hier wordt niet geteld zoals bij kwantitatief onderzoek, maar hier wordt meer omschreven. Voorbeeld: ''De kinderen rijden rondjes op de scooter. Ze vinden dit een leuke activiteit en veel kinderen lachen.'' of ''Tijdens het scooterrijden lijken de kinderen minder onenigheid te hebben met elkaar.''

      Likert schaal

      • In theorie: Dit is een schaalscore met links de optie ''helemaal oneens'' en rechts de optie ''helemaal eens''. In het midden staat vaak nog de optie ''neutraal''.

      Conceptuele definitie

      • In theorie: Wat de onderzoeker precies met het theoretische begrip bedoelt. Dat is de conceptuele definitie. Als het theoretische begrip ''plezier van de eerste date'' is, dan zal een voorbeeld van een conceptuele definitie kunnen zijn: ''De mate waarin de persoon een gevoel van blijheid, ontspannenheid en vrolijkheid heeft en zichzelf vermaakt gedurende de date''.

      Operationele definitie

      • In theorie: De operationele definitie is de vraag hoe de onderzoeker het begrip gaat meten. Welk meetinstrument wordt hiervoor gebruikt?  Een voorbeeld is een vragenlijst met vragen die blijheid, ontspannenheid, vrolijkheid en vermaak tijdens de date adresseren wat resulteert in een schaalschore tussen de 4 en de 20.

      Er zijn verschillende meetniveaus.

      - Nominaal meetniveau

      • In theorie: Deze data geven geen
      .....read more
      Access: 
      Public

      Begrippenlijst en testvragen bij Kennismaking en Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek (Universiteit Utrecht)

      Begrippenlijst en testvragen bij Kennismaking en Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Kwalitatief (Universiteit Utrecht)

      Begrippenlijst en testvragen bij Kennismaking en Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Kwalitatief (Universiteit Utrecht)

      Theorie, Toepassing en Test bij Kwalitatieve onderzoeksmethoden en Statistiek

      SPI(C)E

      • Theorie: Dit is het acroniem voor kwalitatief onderzoek. Staat voor de volgende elementen:
        • Setting: waar, in welke context
        • Perspective (of Population): voor wie
        • Interst: wat?
        • (Comparison): vergeleken met wie/wat
        • Evaluation: met welk resultaat
      • Toepassing: SPICE wordt gebruikt om de verschillende aspecten van het kwalitatieve onderzoek op te delen. Aan de hand van SPICE kun je zien of je onderzoeksvraag goed is. De onderzoeksvraag moet namelijk alle onderdelen van SPICE bevatten (op Comparison na).
      • Test: Welke betekenis geven vluchtelingen in Europa, met verschillende culturele achtergronden, aan het begrip ‘veerkracht’.
        Geef bij deze onderzoeksvraag alle componenten van het acroniem SPICE aan.

      Betrouwbaarheid

      • In theorie: Hier gaat het om de consistentie van de uitkomst van de meetmethode. Als het onderzoek opnieuw uitgevoerd wordt, moeten de uitkomsten hetzelfde zijn als bij het originele onderzoek. Dat is betrouwbaarheid.
      • In toepassing: Vaak wordt een betrouwbaarheid van minimaal 95% aangehouden. Dat is de kans dat bij herhaling de onderzoeker op dezelfde resultaten komt.
      • In test: Sanne meet met een zelfgemaakte vragenlijst hoeveel studenten stress ervaren door een naderende tentamenweek. Uit de gegevens van eerder onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat 80% van de studenten stress ervaart in deze periode. Sanne komt uit op een percentage van slechts 4%. Ze voert de meting meerdere keren uit, maar komt steeds op hetzelfde resultaat. Wat valt er te zeggen over het meetinstrument van Sanne?
      1. Het meetinstrument is niet valide, wel betrouwbaar
      2. Het meetinstrument is wel valide, niet betrouwbaar
      3. Het meetinstrument is zowel valide, als betrouwbaar
      4. Het meetinstrument is niet valide en niet betrouwbaar

      Validiteit

      • In theorie: In hoeverre jouw resultaten ook echt de werkelijkheid representeren. Komen de resultaten overeen met de werkelijkheid?
      • In toepassing: Een hoge interne validiteit zorgt voor kwalitatief hoge onderzoeksresultaten. Externe validiteit gaat over de generaliseerbaarheid: in hoeverre gelden deze onderzoeksresultaten nu voor de populatie?
      • In test: Berend doet onderzoek naar het voorkomen van depressies onder 65+'ers . Hij gebruikt hiervoor een vragenlijst die hij afneemt onder de participanten van het onderzoek. Koen besluit het onderzoek van Berend ook uit te voeren met dezelfde vragenlijst. Koen komt echter op compleet andere resultaten dan Berend. Welke waarde komt hier vooral in het geding?
      1. De betrouwbaarheid van het onderzoek
      2. De validiteit van het onderzoek
      3. Geen van beiden

      Triangulatie

      • In theorie: Triangulatie is het combineren van verschillende dataverzamelingsmethodes. Er zijn vier soorten triangulatie die je moet kennen.
      • In toepassing: Triangulatie is een goede toevoeging aan een onderzoek. Meerdere en verschillende soorten data worden gecombineerd.
      • In test: Een databank met bestaande gegevens (oude interviews) wordt gebruikt voor een onderzoek. Daarnaast worden participanten geobserveerd in hun gedrag tijdens het experiment. Welke vorm van triangulatie wordt hier gebruikt?
      1. Methoden triangulatie
      2. Data triangulatie
      3. Onderzoeker triangulatie
      4. Theoretische triangulatie

      Methoden triangulatie

      • In theorie: Kwalitatieve data worden gecombineerd met kwantitatieve data. Voorbeeld: een interview en een vragenlijst wordt afgenomen.
      • In test: In een onderzoek naar ADHD
      .....read more
      Access: 
      Public
      Begrippenlijst en testvragen bij Kennismaking en Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Correlationeel (Universiteit Utrecht)

      Begrippenlijst en testvragen bij Kennismaking en Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Correlationeel (Universiteit Utrecht)

      Theorie, Toepassing en Test bij Correlationele onderzoeksmethoden en Statistiek 

      PAC

      • In theorie: Dit is het acroniem voor correlationeel onderzoek en staat voor de volgende elementen: 
        Population: Wie, de groep mensen of objecten die de onderzoeker wilt onderzoeken
        Association: Het verband of de relatie. De onderzoeker geeft aan wat voor soort relatie er verwacht wordt.
        Constructs: De kenmerken die de onderzoeker van de mensen wil weten en meten en waartussen er een verband verwacht wordt.
      • In toepassing: Dit acroniem wordt gebruikt bij het ontleden en overzichtelijk maken van een correlationele onderzoeksvraag.
      • In test: Benoem de letters van het acroniem PAC bij de volgende onderzoeksvraag: Veroorzaakt een toename in social media contact vooraf voor meer plezier bij de eerste date?

      Causaliteit

      • In theorie: Bij causaliteit spreken we van onderzoeksvragen die een oorzaak / gevolg verband beschrijven. 

      • In toepassing: Er zijn drie voorwaarden verbonden aan het begrip causaliteit, namelijk: covariance, temporal precedence en internal validity.

      • In test: Bij een verband is er altijd sprake van causaliteit. Waar of niet waar?

      1. Waar

      2. Niet waar

      Covariance

      • In theorie: Er moet een relatie zijn tussen de oorzaak en het gevolg.

      • In toepassing: Als het ene aspect verandert, verandert als gevolg het andere aspect.

      • In test: Stijn doet onderzoek naar de verschillen in hoeveelheid depressie tussen extraverte en introverte mensen. Hij gebruikt hiervoor gegevens en weet hierbij hoeveel extraverte mensen er in behandeling zitten vergeleken met hoeveel introverte mensen er in behandeling zitten. Hij trekt de conclusie dat extraverte mensen vaker last hebben van een depressie.

      1. Covariance
      2. Temporal precedence
      3. Internal validity

      Temporal precedence

      • In theorie: De oorzaak moet in de tijd voorafgaan aan het gevolg.

      • In toepassing: Om te kunnen spreken van causaliteit is het noodzakelijk dat het ene aspect eerst verandert en dat daardoor (dus erna) het andere aspect ook verandert.

      • In test: Bart denkt bijna rond te zijn met zijn onderzoek. Hij weet bijna zeker dat hij een causaal verband heeft aangetoond. Bij een van de laatste metingen zorgt een verandering in de onafhankelijk variabele echter niet voor een verandering in de afhankelijke variabele. Welke voorwaarde voor causaliteit wordt hiermee geschonden?

      1. Covariance
      2. Temporal precedence
      3. Internal validity

      Internal validity

      • In theorie: Alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn uitgesloten.

      • In toepassing: Bijvoorbeeld, je doet onderzoek naar social media contact vooraf en het plezier op de eerste date. Plezier van de eerste date hoeft niet alleen maar te komen door social media contact, maar kan ook door de karaktereigenschap van de participanten komen. Dit is dan de alternatieve verklaring.

      • In test: Bij een onderzoek wil Maureen de causaliteit aantonen. Ze wil de invloed van twee glazen water drinken op de toetsresultaten onderzoeken. Ze komt er achteraf achter dat de participanten pas na de toets de twee

      .....read more
      Access: 
      Public
      Begrippenlijst en testvragen bij Kennismaking en Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Experimenteel (Universiteit Utrecht)

      Begrippenlijst en testvragen bij Kennismaking en Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Experimenteel (Universiteit Utrecht)

      Theorie, Toepassing en Test bij Experimentele onderzoeksmethoden en Statistiek 

      PICO

      • In theorie: Dit is het acroniem voor correlationeel onderzoek en staat voor de volgende elementen: 
        Population: Wie, de groep mensen of objecten die de onderzoeker wilt onderzoeken
        Intervention: Wat manipuleer je, welke interventie voer je uit.
        Comparison: De controlegroep, met wie vergelijk je de experimentele conditie
        Outcome: De onafhankelijke variabele
      • In toepassing: Dit acroniem wordt gebruikt bij het ontleden en overzichtelijk maken van een experimentele onderzoeksvraag. De interventie (de experimentele conditie) en de comparaison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.
      • In test: Martin voert een onderzoek uit. Het onderzoek luidt als volgt: Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden. Benoem hier alle letters van het acroniem PICO.

      Inferentiële statistiek

      • In theorie: Bij inferentiële statistiek wordt er gekeken of we het steekproefresultaat mogen generaliseren naar de populatie.
      • In toepassing: Inferentiële statistiek heeft betrekking op de externe validiteit: in hoeverre je de resultaten van je onderzoek kunt generaliseren naar een grotere groep.
      • In test: De volgende uitspraak wordt gedaan: Hoe hoger de externe validiteit hoe beter je de resultaten van je onderzoek kunt generaliseren naar een grotere groep. Waar of niet waar?
      1. Waar
      2. Niet waar

      Nulhypothese

      • In theorie: Bij de nulhypothese wordt er beweerd dat er geen effect is, er is geen verschil tussen de groepen. De nulhypothese is ook wel H0.
      • In toepassing: De nulhypothese wordt gebruikt bij NHST: Nulhypothese Significantietoetsing. Hier wordt geprobeerd om H0 te verwerpen, waardoor de alternatieve hypothese waar is. De nulhypothese mag verworpen worden wanneer de p-waarde klein genoeg is.
      • In test: Stel een nulhypothese op bij de volgende onderzoeksvraag. Wat is de invloed van de hoogte van het inkomen op de band met je familie.
      1. Hoe hoger het inkomen hoe beter de band met je familie
      2. Hoe hoger het inkomen hoe slechter de band met je familie
      3. Er is geen effect van de hoogte van het inkomen op de band met je familie

      Type I fout

      • In theorie: De nulhypothese is waar, maar de onderzoeker verwerpt de nulhypothese toch wel. Dan is het een type I fout.
      • In toepassing: Een type I fout is foutief de nulhypothese verwerpen.
      • In test: Rayen heeft een type II fout gemaakt. Wat heeft hij in dit geval met de nulhypothese gedaan?
      1. Rayen heeft H0 verworpen, terwijl H0 fout was.
      2. Rayen heeft H0 verworpen, terwijl H0 goed was.
      3. Rayen heeft H0 niet verworpen, terwijl H0 fout was.
      4. Rayen heeft H0 niet verworpen, terwijl H0 goed was.

      Type II fout

      • In theorie: De nulhypothese is niet waar, maar de onderzoeker verwerpt de nulhypothese niet. Dan is het een type II fout.
      • In toepassing: Een type II fout is foutief de nulhypothese behouden en dus niet verwerpen.
      • In test: Merel heeft
      .....read more
      Access: 
      Public
      Begrippenlijst en testvragen bij Kennismaking en Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Integriteit (Universiteit Utrecht)

      Begrippenlijst en testvragen bij Kennismaking en Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek: Integriteit (Universiteit Utrecht)

      Theorie, Toepassing en Test bij Integriteit van onderzoeksmethoden en Statistiek 

      Eerlijkheid

      • In theorie: Het principe eerlijkheid gaat over dat je op een eerlijke manier aan je resultaten komt.
      • In toepassing: Er mag bij onderzoek geen sprake zijn van fabricage en plagiaat. Opzettelijke schending valt onder het principe eerlijkheid.
      • In test: Mark voert een onderzoek uit en vindt hierbij een opvallende uitschieter. Hij denkt dat de meting bij dit specifieke geval verkeerd is gegaan en besluit de uitschieter te verwijderen. Hij benoemt dit echter niet in zijn onderzoek. Welk principe komt hierbij in het geding?
      1. Eerlijkheid
      2. Zorgvuldigheid
      3. Transparantie
      4. Onafhankelijkheid

      Zorgvuldigheid

      • In theorie: Het principe zorgvuldigheid gaat over dat je zorgvuldig aan je gegevens moet komen tijdens een onderzoek. Het gaat hier om precisie.
      • In toepassing: Onopzettelijke schending valt onder het principe zorgvuldigheid.
      • In test: In het theoretische deel van Kirsten gebruikt ze verschillende bronnen van Wikipedia. Omdat het Wikipedia is, komt ze niet achter de precieze auteur. Ze besluit daarom een verwijzing te maken naar de algemene site van Wikipedia en schrijft dat op in haar bronnenlijst. Welk principe komt hierbij in het geding?
      1. Eerlijkheid
      2. Zorgvuldigheid
      3. Transparantie
      4. Onafhankelijkheid

      Transparantie

      • In theorie: Het principe transparantie gaat over dat je transparant moet zijn tijdens je onderzoek.
      • In toepassing: Je moet altijd duidelijk aangeven wat en waarom je iets doet of gedaan hebt.
      • In test: Mohammed doet onderzoek naar waterkwaliteit in de buurt van fabrieken. Zijn vader die in dienst is bij een van die fabrieken is erg geïnteresseerd in het onderzoek van zijn zoon. Hij besluit zijn zoon een bijdrage te geven voor het onderzoek op voorwaarde dat de fabriek waar hij werkt het onderzoek mag inzien voor publicatie. Welk principe komt hierbij in het geding?
      1. Eerlijkheid
      2. Zorgvuldigheid
      3. Transparantie
      4. Onafhankelijkheid

      Onafhankelijkheid

      • In theorie: Het principe onafhankelijkheid gaat over dat je onafhankelijk moet zijn tijdens je onderzoek. Je opereert als onderzoeker niet in het belang van bijvoorbeeld een bedrijf.
      • In toepassing: Als je iets in opdracht van een bedrijf doet, moet je dit aangeven in je onderzoek, anders komt het principe transparantie in het geding.
      • In test: Kees doet onderzoek naar mentale klachten. Hij neemt interviews af met mensen met mentale klachten en laat hen een verhaal vertellen dat slechte herinneringen naar boven brengt. Hij heeft de deelnemers van tevoren gewaarschuwd dat het een heftig onderzoek kan zijn. Welk principe komt hierbij in het geding?
      1. Zorgvuldigheid
      2. Transparantie
      3. Onafhankelijkheid
      4. Verantwoordelijkheid

      Verantwoordelijkheid

      • In theorie: Het principe verantwoordelijkheid gaat over dat je verantwoordelijk je onderzoek moet uit voeren.
      • In toepassing: Voer onderzoek uit dat relevant is, zonder daarbij schade aan mensen of dieren te doen.
      • In test: Suus voert een onderzoek uit en vindt een uitschieter. Omdat deze uitschieter totaal niet bij haar verwachtingen past, focust ze zich eerst op de andere resultaten. Uiteindelijk is ze de uitschieter vergeten mee te nemen in haar onderzoek. Welk principe komt
      .....read more
      Access: 
      Public

      Aantekeningen Kwalitatieve statistiek; Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Kwalitatief hoorcollege 1 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Kwalitatief hoorcollege 1 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Hoorcollege 1 Kwalitatief

      Bij kwalitatief zijn we niet toetsend of voorspellend bezig. We doen dus vaak geen hypothesen bij kwalitatief onderzoek. Het is iteratief. Omdat het kwalitatief is, krijg je al ideeën tijdens de interviews. Dat stuurt al de volgende interviews. Je past je data-verzameling methode aan langs de weg. Semi-gestructureerd komt het meest voor. Je geeft wat ruimte aan de participanten om uit te wijken naar verschillende onderwerpen.

      Interviews soorten

      • Face to face
      • Telefonisch
      • Online
      • Go-along
      • Etnografisch

      Go-along dan loop je mee. Dus je loopt een dagje mee met een college en een student. Etnografisch is als onderdeel van een grotere studie met observaties. Daar doe je ook informele gesprekken.

      Rapport betekent vertrouwen creëren. Ze moeten zich vrij voelen aan jou te vertellen.

      Stappen interview

      • Informed consent, anonimiteit, voor wie de data beschikbaar komen.
      • Begin interview moet een brede openingszin zijn, die niet al helemaal de diepte in gaat.
      • Tijdens interview: kernvragen.
      • Einde interview: laat ze niet reddeloos achter. Hoe zie je de toekomst? → Positieve manier om het interview te eindigen.

      Verwacht doorknob effect: als je zegt oké, dit is het interview. Camera uit, dan wordt het informeel en komen ze opeens met heel veel informatie nog.

      Interview vs focusgroep

      • Interview krijg je meer te weten over individuele meningen
      • Bij focusgroepen krijg je meer de maatschappelijke norm. Dit moet geen groepsinterview zijn, de interactie is juist interessant.
      • Laat participanten luisteren, reflecteren en over hun standpunt nadenken.
      • Denk ook aan: wil je junioren met grote professoren bij elkaar zetten? Kunnen de junioren zich dan vrij uitspreken?
      • 6-8 personen is ideale grootte voor een focusgroep
      • Je kan eerder de diepte in met een homogene groep.
      • De breedte ingaan kan met een heterogene groep.

      Sensitiviteit: dan maak je ook gebruik van een homogene groep.

      Hoe wordt een groep gevormd? Dit zijn de fasen van een focusgroep.

      • Forming: ze leunen nog op de moderator.
      • Niet je moeilijkste punten doen, begin light.
      • Storming is: wie is de leider in de groep en wie reageert daarop.
      • Norming: wordt iets rustiger, vinden een gedeelde manier om gedachten te verwisselen: ongeschreven regels komen naar boven. Omstebeurt praten.
      • Kan ook de fase zijn waarin iedereen dezelfde kant op gaat.
      • Performing: meest productieve fase. Hier stel je je kernvragen.
      • Adjourning fase: afsluitende fase. Begeleiden naar het afronden van het onderzoek. Hier kan je terugkomen op ideeën die in de stormfase naar boven kwamen.

      Vormen van focusgroepen:

      • Two-way: twee groepen en die laat je als groep met elkaar discussiëren.
      • Dual moderator: twee moderatoren. Deze versterken elkaar en begeleiden elkaar.
      • Dueling moderator: twee antagonisten. Expres de advocaat van de duivel
      • Respondent moderator: terugtrekken. In je introductie zeg je het onderwerp: gaan jullie maar beslissen.
      • Online focusgroep.

      Wanneer doe je focusgroepen? Er zijn veel stakeholders: sprekers in de kerk, kerkgangers, kerkstoppers. Dan zou je een heterogene groep kunnen doen en zo kom je achter de diversiteit.

      Eliciteren is het verzamelen van informatie door verschillende manieren te gebruiken.

      • Non verbaal
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen Kwalitatief hoorcollege 2 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Kwalitatief hoorcollege 2 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Kwalitatief hoorcollege 2

       

      Data-analyse:

      • Inductief - Grounded theory
      • Deductief - Categorisatiematrix
      • Dit zijn niet de enige twee manieren, er zijn er meer. Onnodig voor dit tentamen

      Decoding is cognitief proces dat jij je data leest en dat je ontdekt wat wordt hier bedoeld.

      Dit is hoe je op twee manieren naar een transcript kan kijken.

      • Als je al veel data hebt kan je beter deductief gebruiken
      • Als je echt moet exploreren kan je beter inductief gebruiken.
      • Elk onderzoek is een combinatie van beiden.

      Grounded theory benadering.

      • Deze kwam op in een tijd dat er veel kritiek kwam op kwalitatief onderzoek.
      • Daarom werd kwalitatief onderzoek uiterst systematisch beschreven.
      • Glaser nadruk op inductieve manier gebleven: op basis van inductief.
      • Strauss: we hebben altijd voorkennis. Dus meer deductief ook = abductief.

      Abductief proces

      • Verkenning datatheorie
      • Voorlopige verklaring
      • Verifiëren met nieuwe data
      • Je kijkt weer opnieuw terug naar de eerste stap

      Sensitizing concepts betekent:

      • je hebt een theoretische sensitiviteit. Waarmee je naar je data kijkt.
      • Deze concepts geven een richting, een lens om naar je data te kijken.
      • Mag geen tunnelvisie opleveren
      • Helpt om bevindingen te kunnen plaatsen
      • Helpt om de puzzel op te lossen.
      • Je laat je verrassen door nieuwe concepten.
      • Sensitizing concepten gaan langzaam over in a priori codes. Ze worden langzaam specifieker.

      Dit is een beetje deductief, maar je staat ook nog open voor nieuwe codes, dus ook inductief. Daarom abductief.

      Uit ruwe data wil je uiteindelijk een theoretisch model hebben. Iteratief karakter van kwalitatief onderzoek: je blijft data verzamelen.

      Constant comparison: betere kwaliteit, constant iteratief karakter.

      Open coderen: 

      • Doel is overzicht creëren in alle data. Topics identificeren. Data reductie.
      • Je moet structuur vermijden: Deze code komt vaker voor. Dit vermijd je.
      • Je hebt op het einde best veel codes → bij stap 5 kan je die samenvoegen.
      • Onderzoeker triangulatie: met verschillende onderzoekers ernaar kijken.

      Axiaal coderen:

      • in de hele lijst structuur aanbrengen.
      • In de eerste fase is veel codes hebben niet erg.
      • Je kan je laatste data bepalend laten zijn. Dit is een valkuil, want dan heb je de voorkennis van de vorige codes al, dus trek je sneller conclusies.
      • Oplossing is constante vergelijking met de data die je al hebt.

      Axiaal coderen (fase 2): van de grounded theory methode.

      • in de hele lijst structuur aanbrengen. Overkoepelende thema’s maken. Structuur tussen hoofd- en subcodes.
      • Open codes met elkaar vergelijken en dan structuur maken.

      Derde fase is selectief coderen.

      • Je gaat op zoek naar de verbanden tussen de axiale codes. Hoe die samenhangen.
      • Uitkomst moet een conceptueel model zijn.

      Theoretische saturatie heeft invloed op data verzamelen, het iteratieve aspect. Ook negatieve cases. Theoretische saturatie is niet meer nieuwe inzichten krijgen. Voor elke fase heb je saturatie.

      Verschillende fases hebben ieder een andere indicator voor saturatie.

      • Iteratieve proces = herhaalde proces tussen dataverzameling.
      • Bij bepaald aspect heb je te weinig meningen? Dan ga je specifiek selectief mensen
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen Kwalitatief hoorcollege 3 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Kwalitatief hoorcollege 3 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Kwalitatief hoorcollege 3

      Rigor/trustworthiness: Hoe zeker ben ik dat dit een representatieve weerspiegeling is van de werkelijkheid.

      Kwaliteitscriteria van kwalitatief onderzoek:

      • Plausibel, met zekerheid dat de resultaten de waarheid representeren = Credibility
      • Stabiel
      • Niet afhankelijk van de dag waarop je de data verzamelt. Betrouwbaarheid → dependability
      • Niet beïnvloed door de onderzoeker

      4 kwaliteitscriteria

      • Dependability = betrouwbaarheid
      • Confirmability → zoeken naar bevestiging. Dat moet je niet doen als onderzoeker
      • Transferability, vertaalbaar naar andere momenten moet het zijn.
      • Credibility geloof je dat je de waarheid representeert met je resultaten.
      • Meerdere bronnen gebruiken.

      Voorwaarden voor goed onderzoek

      • Prolonged engagement: langer bij enkele respondenten blijven. Doorvragen, je moet echt de respondent begrijpen.
      • Persistent observation: meer data verzamelen, maar ook de juiste data verzamelen. Na de eerste interviews kijken wat er nog mist. Gericht data verzamelen → met een bepaald idee.
      • Member check: teruggaan naar de respondenten. Ik stuur je nog een transcript, dan kun je daar aanvullingen bij schrijven.
      • Het inbedden in de literatuur. 
      • Dependability is niet te veel afhankelijk van de omstandigheden. Stabiel over langere tijd.
      • Audit trail, een derde persoon begrijpt precies welke keuzes gemaakt zijn bij het onderzoek. Lezer meenemen in het proces.
      • Overlappende methoden gebruiken → data triangulatie
      • Stapsgewijze replicatie → onderzoeker triangulatie. Een andere onderzoeker voert hetzelfde onderzoek uit. Je eigen invloeden eruit halen.
      • Audit trail → maak memo’s aan. Leggen alle keuzes vast die je hebt gemaakt gedurende het onderzoek. Je legt je ideeën vast. Werkt ook om beslissingen vast te leggen.

      Field notes zijn data.

      Memo’s niet. Dit is een logboek over reflectie, ideeën onthouden en aanpassingen/discussies.

      Confirmability. Je moet niet zoeken naar je eigen conclusies → confirmation bias. Confirmability in het geding? Dan ook dependability in het geding.
      Transferability: Kan je het ook toepassen op een andere populatie?
      Thick description: duidelijke uitleg hoe je het onderzoek hebt uitgevoerd. De hele context waarin een onderzoek is uitgevoerd.

      Twee vormen tussen transferability.

      • Empirische transferability: vertalen naar andere contexten of andere personen. Werkt ook voor mensen in Groningen of in Utrecht.
      • Theoretische transferability: In hoeverre past het, is het te vertalen in het bredere onderzoeksveld.

      Fit tussen data en bestaande theorieën. Tussen onze theorie en bestaande theorieën. Tegensprekende theorieën? Dat heeft een lage theoretical transferability.

      Theoretical sampling: je steekproefkader update naar de meest recente resultaten. Op het begin brede doelgroep. Daarna weet je wat je wil onderzoeken. Je update je steekproefkader gedurende het onderzoek. Dat geeft het meest volledige beeld van je onderzoeksvraag. Dan kan je het het beste vertalen naar andere situaties.

      Goed onderzoek dmv topic list en reflexiviteit

      • Topic list gebruiken, data analyse (codes, matrices), memo’s. Zo houd je kwalitatief onderzoek nog betrouwbaar. Betrouwbaarheid betreft consistentie.
      • Zo houd je kwalitatief onderzoek nog validiteit: Validiteit betreft juistheid. Oplossingen: datatriangulatie, thick description.
      • Rigor in praktijk: checklists gebruiken. Om je kwalitatief onderzoek rigor uit te voeren: kwaliteit hoog houden.
      • Reflexiviteit: reflecteren op hoe het onderzoek gaat.
      • Reflecteren op je eigen invloeden. En waar komen dingen vandaan.
      • Hoe heb
      .....read more
      Access: 
      JoHo members
      Aantekeningen Kwalitatief hoorcollege 4 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Aantekeningen Kwalitatief hoorcollege 4 Toepassing Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022-2023) - Psychologie

      Kwalitatief hoorcollege 4

      Mixed methods:

      • Combinatie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek.
      • Kunnen elkaars zwakten compenseren.

      Kwantitatief:

      • Deductief testen.
      • Formulering van vragen, conceptuele definitie: dat zijn gewoon subjectieve keuzes.
      • Beperkt beeld: je neemt niet de nachtrust bijvoorbeeld mee van de participant. Ecologisch evaliditeit, hoe hij buiten het lab is. Dit wordt niet meegenomen.

      Kwalitatief

      • Wel uit de participant gericht.
      • Holistisch het onderzoek aan te pakken: je wil alles meenemen op het begin van het onderzoek.
      • Je brengt mensen niet terug naar enkele variabelen. Nadeel is dat het tijdrovend is tegenover kwantitatief onderzoek.

      Mixed methods heeft meerwaarde over simpel design:

      1. Triangulatie
      2. Complementeren: aanvullen van 1 geheel. Kwantitatief + kwalitatief.

      Binnen 1 onderzoeksvraag onderzoek je twee aspecten.

      1. Informeren & ontwikkelen

      De resultaten van het ene onderzoek gebruik je om het andere onderzoek te ontwerpen. Resultaten van kwalitatief onderzoek, dan kan je de survey van kwantitatief maken Resultaten van kwantitatief onderzoek, die vraag je daarna door in een verdiepend interview. Dit is een ondergeschikte functie van de ander.

      1. Initiëren

      2. Uitbreiden

      Binnen een bestaand veld kan je meerwaarde vinden door mixed methods toe te passen. Wat kunnen we nog meer onderzoeken? Nieuwe blik op de data in het veld.

      • Bij initiëren doe je hetzelfde onderwerp, hetzelfde onderzoek vanuit kwalitatief nu bekijken
      • Kwalitatief breder bekijken, kunnen we een nieuw onderzoeksveld creëren.

      Soorten mixed methods:

      • Complementeren is 1 onderzoeksvraag. Met allebei los kunnen we niet los het veld beslaan. De twee methoden vullen elkaar aan.
      • Triangulatie is we kijken naar hetzelfde onderdeel, hetzelfde aspect, maar uit twee verschillende invalshoeken.
      • Met het een kan je een verklaring voor de andere methode hebben.
      • Steekproefmethode is we hebben kwalitatief onderzoek. Dan geeft input voor de steekproef bij ander onderzoek.
      • Illustratie: praktijkvoorbeeld is met kwalitatief onderzoek. Enkel vormt als illustratie? Dan moet je kijken of het een meerwaarde is van mixed methods.
      • Noteren wat voor mixed methods onderzoek:
      • Kwan+kwal = gelijktijdig. Deze zijn ook onafhankelijk van elkaar.
      • Of je doet sequentieel: kwan → kwal. Hier gebruik je de ene met behulp van de tweede.
      • In HOOFDLETTERS zet je wat de nadruk had.
      • Kwan = QUAN
      • kwal = QUAL

      Exploratory is echt verkenning van het onderzoek, dan een kwantitatieve insteek.

      • Side-effects onderzoek
      • Intersubjectiviteit onder onderzoekers is dat meerdere onderzoekers er tegelijk naar kijken en los tot dezelfde conclusie komen. Je erkent wel een beetje subjectiviteit.
      • Mixed methods kost zo veel tijd.
      • Kwalitatief onderzoek is niet enkel illustrerend! Als het alleen zo wordt gebruikt, is dat niet goed.

      Ontologie = wat denk je dat er is in de wereld. Wat wil je onderzoeken.

      • Realisme = er is een objectieve werkelijkheid. Hersenscan bewijst waar je hersenactiviteit is. Dat is wat er is.
      • Idealisme = doet er niet toe wat de werkelijkheid is. Het gaat er om wat mensen voelen. Werkelijkheid door bewustzijn gevormd.
      • Kritisch realisme = Objectieve werkelijkheid observeerbaar door menselijke waarnemingen. Ja, er zijn objectieve
      .....read more
      Access: 
      Public
      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie), Kwalitatief en Correlationeel

      Aantekeningen Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (Psychologie), Kwalitatief en Correlationeel


      Kwalitatief

      Bronnen van informatie:

      • Intuïtie
      • Ervaring
      • Autoriteit (de koning, heeft wel studie gedaan, maarja niet in statistiek)
      • Wetenschap → beste bron van informatie. Systematische observaties.

      Leer de theorie-data cyclus goed!

      Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:

      1. Empirisch → gebaseerd op systematische waarnemingen
      2. Controleerbaar

      Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review

      1. Probabilistisch

      Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.

      Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)

      1. Ondersteund door data → systematisch uit wetenschappelijk onderzoek
      2. Een theorie moet falsifieerbaar zijn. Een theorie moet weerlegd kunnen worden aan de hand van verzamelde gegevens.
      3. Spaarzaam (parsimonious)

      Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.

      Onderzoeksvragen

      Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:

      1. Fundamenteel (basic)

      Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.

      1. Toegepast (applied)

      Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.

      1. Translational

      Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’

      ‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’

      Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.

      Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:

      Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)

      Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.

      Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.

      Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.

      Dit zijn patronen in:

      • Gesproken of geschreven teksten (dagboeken ofzo). Zo kan je patronen zien in gedachten van jonge mensen. Of notulen van vergaderingen.
      • Observaties in gedrag
      .....read more
      Access: 
      Public
      More contributions of WorldSupporter author: Hugo
      Contributions, Comments & Kudos

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.
      Access level of this page
      • Public
      • WorldSupporters only
      • JoHo members
      • Private
      Statistics
      864 1 1