Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

NHG-standaarden - Geneeskunde - Thema: Luchtwegen

NHG-standaarden - Geneeskunde - Thema: Luchtwegen

Image

Check summaries and supporting content in full:
NHG-standaard (Geneeskunde): Acute keelpijn - M11

NHG-standaard (Geneeskunde): Acute keelpijn - M11

Acute keelpijn is keelpijn die korter dan veertien dagen bestaat. Ernstige keelontsteking is keelontsteking met ernstig algemeen ziek zijn, ernstige keel- en slikklachten en aanzienlijke beperkingen in het dagelijks functioneren. Bij milde keelpijn is er geen ernstig algemeen ziek zijn, geen abnormaal beloop, geen ernstige slikklachten en geen problemen met het openen van de mond, geen grote pijnlijke lymfeklieren in de hals en aanwezigheid van hoest.

De incidentie van acute keelklachten is 50 per 1000 per jaar. De verwekker is meestal viraal: verkoudheidsvirussen en soms het epstein-barrvirus (EBV). Bacteriële oorzaak keelontsteking: groep-A-bèta-hemolytische streptokok (GABHS) (is de belangrijkste bacteriële oorzaak van keelontsteking), andere streptokokken dan die van groep A spelen een beperkte rol.

Op basis van het klinisch beeld is het niet mogelijk om met zekerheid te differentiëren tussen een bacteriële en een virale oorzaak. Aanbevolen wordt geen antibiotica voor te schrijven bij patiënten met acute keelpijn, tenzij er sprake is van een ernstig verlopende keelontsteking of een verhoogd risico op complicaties. Antibiotica gebruik aan de klachtenduur met gemiddeld een a twee dagen verkorten. Deze behandeling slaat slechts aan bij deel van de volwassenen. Behandeling is ook nuttig bij streptokokkeninfectie en bij abcesvorming. Antibiotica heeft ook nadelen, namelijk bijwerkingen, resistentievorming en medicalisering.

Virale keelinfectie is meestal spontaan genezen binnen 7 dagen.

Er zijn steeds minder infecties met streptokokken en roodvonk dus ook minder ernstig beloop. Peritonsillair abces, een purulente complicatie, komt nog wel voor. Patiënten met keelpijn hebben kans van 1 op 500 op het ontwikkelen van een peritonsillair abces.

Anamnese

Al dan niet via telefoon, achterhaal de ernst van het ziektebeeld en de kans op complicaties:

Duur en beloop, algemeen ziek zijn, pijn en slikklachten.

  1. Temperatuur / mate van ziek zijn

  2. Hoesten ->in combinatie met keelpijn past bij een virale ontsteking

  3. Prikkelbaarheid, nachtelijke onrust en slecht drinken bij zuigelingen.

  4. Huiduitslag (mogelijk roodvonk).

Vraag ook naar risicofactoren voor complicaties:

  1. acuut reuma in de voorgeschiedenis

  2. sterk verminderde weerstand

  3. meerdere ziektegevallen in een min of meer gesloten gemeenschap.

Bij aanwezigheid van risicofactoren voor complicaties of bij aspecten die wijzen op een ernstige keelontsteking moet de patiënt gezien worden.

Let bij lichamelijk onderzoek op:

  • de mond en keel

    • exsudaat (beslag, pus) op tonsillen of farynxwand (exsudaat op beide tonsillen, meestal in combinatie met pijnlijke vergrote klieren in de gehele halsregio, wijst op mononucleosis infectiosa)

    • verplaatsing van de tonsil naar mediaal en van de uvula naar de niet-aangedane zijde, naast bemoeilijkt openen van de mond (bij peritonsillair infiltraat of abces)

    • erosies of ulceraties in de orofarynx (bij een immuunstoornis)

  • de halslymfeklieren (pijnlijke, vergrote klieren alleen in de voorste halsregio passen bij GABHS, in de gehele halsregio passen zij bij mononucleosis infectiosa of abcederende) lymfadenitis colli

  • de huid (exantheem → roodvonk).

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bij acute keelpijn bestaat uit de mate van ziek zijn, palpatie van de lymfeklieren in de hals en inspectie van de huid. Als de keelpijn langer dan zeven dagen duurt of een afwijkend beloop heeft, moet gedacht worden aan een andere oorzaak.

Aanvullend onderzoek

In principe niet nodig, tenzij specifieke verdenking bestaat. Serologie EBV/ mononucleosis infectiosa bij (IgM-EBV, gecombineerd met IgG-EBV) > 7 dagen keelpijn, koorts, moeheid en pijnlijke, vergrote lymfeklieren. Om de kans op een foutnegatieve uitslag te verkleinen wordt serologisch onderzoek in de eerste ziekteweek afgeraden. Leukocytentelling en - differentiatie bij vermoeden op immuunstoornis of leukemie. Een keelkweek bij opsporing van GABHS wordt niet aanbevolen omdat dit het beleid niet veranderd.

Er is sprake van een milde keelontsteking indien de patiënt niet ernstig algemeen ziek is, er geen abnormaal ziektebeloop is, er geen ernstige slikklachten zijn of problemen met het openen van de mond, er geen grote pijnlijke lymfeklieren in de hals zijn en de patiënt hoest.

Een ernstige keelontsteking uit zich vaak in hevige keel- en slikklachten, ernstige algehele malaise, hoge koorts, een peritonsillair infiltraat of abces en zeer gezwollen en pijnlijke lymfeklieren in de halsregio.

Differentiaal diagnose bij acute keelpijn:

  • Mononucleosis infectiosa, meestal bij adolescenten met keelpijn, koorts en een moeheid die langer dan zeven dagen duurt.

  • Immuunstoornis of leukemie bij een langdurig ernstig zieke patiënt en/of bij erosies of ulceraties in de orofarynx.

Voorlichting

Wanneer de keelpijn langer dan zeven dagen duurt of de patiënt steeds zieker wordt, dient opnieuw contact opgenomen te worden met de huisarts. Bij monucleosis infectiosa wordt voorlichting gegeven over natuurlijk beloop; spontane genezing maar dit kan wel enkele maanden in beslag nemen.

Medicamenteuze behandeling

Het belangrijkste doel van medicamenteuze behandeling is klachtenvermindering. Voor de pijn kan paracetamol genomen worden en anders een NSAID. Het kan zijn dat bij ernstige keelpijn en slikpijn de toedieningsvorm moet worden aangepast.

Een smalspectrum penicillinekuur voor zeven dagen bij patiënten met:

  • een ernstige keelontsteking

  • een peritonsillair infiltraat

  • roodvonk met ernstig algemeen ziek zijn.

Een smalspectrum penicillinekuur van tien dagen (gericht op eradicatie van de streptokok) wordt overwogen bij patiënten met verhoogde kans op complicaties. Hieronder vallen de patiënten met verminderde weerstand, acuut reuma in de voorgeschiedenis, een keelontsteking tijdens een aangetoonde streptokokkenepidemie in gesloten gemeenschap en patiënten in de omgeving met acuut reuma in de voorgeschiedenis. Antibiotica is niet geïndiceerd voor patiënten met keelpijn die geregistreerd staan voor endocarditisprofylaxe, evenmin voor patiënten met keelpijn die een gewrichtsprothese hebben. Eerste keus is feneticilline of fenoxymethylpenicilline, bij overgevoeligheid voor smalspectrumpenicilline wordt azitromycine gedurende drie dagen geadviseerd, erytromycine (alleen bij borstvoeding/zwanger).

Controle en/of verwijzing bij recidiverende ernstige keelontstekingen, een ernstige oorzaak van de keelpijn en wanneer de keelpijn verergert ondanks antibioticagebruik of na 1 week niet weg is. Bij persisteren van ernstige keelontsteking herwoog diagnose, en kies voor vervolgbehandeling: amoxicilline/clavulaanzuur.

Bij een peritonsillair abces of (vermoeden van) zeldzame aandoeningen zoals abcederende lymfadenitis, sepsis, agranulocytose of leukemie wordt de patiënt verwezen. Tonsillectomie wordt overwogen bij recidiverende ernstige keelontsteking (ten minste 5 per jaar of 3 in elke van de afgelopen 2 jaar). Bij abces vorming wordt het abces gepuncteerd of geïndiceerd. Bij volwassenen is tonsillectomie een fors ingreep met een gemiddeld ziekteverzuim van veertien dagen.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Kinderen met astma - M24

NHG-standaard (Geneeskunde): Kinderen met astma - M24

Anamnese

Tijdens de anamnese bij kinderen met astma moet gevraagd worden naar de ernst, duur en het patroon van de luchtwegklachten. Er moet gevraagd worden naar piepen, hoesten, kortademigheid, functioneren, frequentie en duur van de aanvallen en symptoomvrije intervallen. Verder moeten aanwijzingen voor prikkels verduidelijkt worden, zoals een vochtige omgeving en contact met dieren. Aanwijzingen voor niet-allergische prikkels kunnen persisterende klachten zijn na een virale luchtweginfectie, inspanning, of inademing van koude of vochtige lucht. Verder moet gevraagd worden naar rokers in de omgeving en de voorgeschiedenis en de familie anamnese.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bij kinderen met astma bestaat uit inspectie van de thorax, intrekkingen, neusvleugelen, gebruik van hulpademhalingsspieren, cyanose en de ademfrequentie. Verder kan auscultatie van het hart en de longen plaatsvinden en kan de keel, neus en oren onderzocht worden bij verdenking op een bovenste luchtweginfectie. Tenslotte kan nog gelet worden op een achterstand in de groei en ontwikkeling en aanwezigheid van obesitas.

Aanvullend onderzoek

Het aanvullend onderzoek bij kinderen met een verdenking op astma onder de zes jaar bestaat uit een screening op inhalatieallergenen bij aanwijzingen voor een allergie. Het aanvullend onderzoek bij kinderen met een verdenking op astma boven de zes jaar bestaat uit een screening op inhalatieallergenen en spirometrie bij twijfel.

Behandeling

De behandeling van kinderen met astma bestaat uit een zo goed mogelijke controle krijgen over de astma, medicatie in een lage dosering voorschrijven en zo min mogelijk bijwerkingen veroorzaken. Er moet voorlichting gegeven worden over de aandoening zelf, het doel en de werking van medicatie en het zorgproces. Verder moet besproken worden hoe het kind en ook de ouders met de aandoening van plan zijn om te gaan. Ook moet het belang van rokers in de omgeving en allergische prikkels besproken worden. De medicamenteuze behandeling bestaat uit SABA bij een kind tot één jaar oud. De medicamenteuze behandeling bestaat uit SABA en bij onvoldoende effect ICS minimaal zes weken bij een kind tussen de één en zes jaar oud. Bij een kind ouder dan zes jaar kan SABA zo nodig worden gebruikt en bij frequentie symptomen moet het gecombineerd worden met ICS.

Acute ernstige dyspneu bij kinderen

Acute ernstige dyspneu bij kinderen kan bestaan uit expiratoir piepen, een verlengd expirium en intrekkingen, neusvleugelen, gebruik van hulpademhalingsspieren, ongelijkmatig inspiatoir ademgeruis, tachypneu, tachycardie en een saturatie van minder dan 95%. Er moet salbutamol toegediend worden en wanneer dit onvoldoende helpt moet prednis(ol)on toegediend worden.

Wanneer alarmsymptomen aanwezig zijn, moet een ambulance gebeld worden met spoed en moet zuurstof en salbutamol toegediend worden. De alarmsymptomen zijn cyanose, een bewustzijnsdaling, uitputting en een zuurstofsaturatie van minder dan 92%.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): COPD - M26

NHG-standaard (Geneeskunde): COPD - M26

COPD is een niet volledig reversibele obstructie van de luchtwegen en die zorgt voor een abnormale ontstekingsreactie van de longen bij inhalatie van deeltjes of gassen die schadelijk zijn. Het is een langzaam progressieve ziekte, waarbij exacerbaties en comorbiditeit een rol kunnen spelen. Wanneer een exacerbatie optreedt, betekent dit dat de klachten verergeren, vooral de dyspneu en hoesten. Comorbiditeit van COPD is vaak diabetes mellitus, hart- en vaatziekten, de voedingstoestand, psychosociale en psychiatrische problematiek, fractuurpreventie, maagbescherming, obesitasgerelateerde aandoeningen en het risico op een pneumonie of longcarcinoom.

Begrippen

FEV1: na volledige inspiratie de maximale expiratie in 1 seconde.

FVC: verschil maximale inspiratie versus maximale expiratie.

FEV1/FVC-ratio: index om bronchusobstructie op te sporen.

Verdere begrippen: Longfalen is aanwezig bij hypoxie (PaO2 2 > 6,7 kPa). Exacerbatie is verslechtering van algehele conditie, gekenmerkt door toename van dyspneu en hoesten.

Epidemiologie van COPD

De prevalentie van COPD bij mannen is 2,4% en bij vrouwen 1,7%. De laatste tijd komt COPD steeds meer voor bij vrouwen, omdat steeds meer vrouwen ook roken. COPD komt vrijwel uitsluitend voor bij 40+ rokers. Hoesten en geleidelijk toenemende dyspneu zijn de klachten bij presentatie. De ernst van de COPD wordt bepaald door: FEV1, ernst van klachten, beperking van inspanning, kwaliteit van leven en comorbiditeit. De correlatie tussen de klachten en de ernst van de obstructie is matig.

Indeling van COPD door middel van de GOLD richtlijnen. Tabel 1 NHG-standaard COPD.

GOLD-stadium

FEV1/FVC* na bronchusverwijding

FEV1 (% van voorspelde waarde)

Frequentieverdeling

I Licht

≥ 80

28%

II Matig ernstig

50-80

54%

III Ernstig

30-50

15%

IV Zeer ernstig

3%

Pathofysiologie van COPD

COPD is dus een irreversibele luchtwegobstructie die progressief is en het gevolg is van roken of een chronisch inflammatoir proces. Het veroorzaakt schade aan de kleine luchtwegen, progressieve bornchusobstructie, hypersecretie, hyperinflatie en gaswisselingsstoornissen, emfyseem, pulmonale hypertensie en cor pulmonale. Hyperinflatie houdt in dat de functionele reservecapaciteit toeneemt, bij een toename van de longcapaciteit en kan zorgen voor de dyspneuklachten. Risicofactoren voor de ontwikkeling van COPD zijn roken, of blootstelling aan kleine deeltjes zoals fijnstof, gassen, dampen en aerosolen. Ook blootstelling aan tabaksrook kan een risicofactor zijn voor het ontwikkelen van COPD.

Beloop van COPD

Het beloop van de ziekte is afhankelijk van het rookgedrag, de ernst van de luchtwegobstructie en de gevolgen daarvan en de verdere gezondheidstoestand. Naarmate de COPD toeneemt, neemt de algehele gezondheidstoestand af.

Spirometrie test

Wanneer een verdenking bestaat op COPD moet dit getest worden met behulp van spirometrie. Dit kan afhankelijk van de beschikbare apparatuur en ervaring bij de huisarts plaatsvinden, maar ook in het ziekenhuis. De spirometrietest moet zes en twaalf weken na de eerste meting nog eens plaatsvinden.

Anamnese

Klachten die passen bij COPD zijn hoesten, een piepende ademhaling, dyspneu, problemen hebben met het ophoesten van slijm, ongewenst gewichtsverlies of het verlies van spierkrach. Verder kan iemand zowel fysiek, als sociaal beperkt worden. Ook is het belangrijk dat gevraagd wordt naar de risicofactoren, zoals roken, de arbeidsomstandigheden van iemand, COPD in de familie en drugsgebruik. Ook moet gevraagd worden naar de psychosociale factoren die mogelijk invloed hebben op de ontwikkeling van, of een exacerbatie van COPD.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bij COPD bestaat uit inspectie van de patiënt op aanwezigheid van dyspneu, ademhalingsfrequentie, hulpademhalingsspieren en een eventuele inspiratiestand van de thorax. Bovendien moet het hart en de longen geausculteerd worden, waarbij een verlengd exspirium, expiratoir piepen en crepiteren aan de orde kan komen. Verder moet het gewicht en de lengte gemeten worden, waarna het BMI berekend kan worden.

Differentiaal diagnose

De diagnoses die mogelijk ook gesteld zouden kunnen worden zijn astma, hartfalen, longcarcinoom, longfibrose, kyfoscoliose, interstitiële longaandoeningen, bronchiëctasie en obesitasgerelateerde aandoeningen.

Beleid

Het beleid bij COPD bestaat uit het voorlichting geven van patiënten over de aard van de aandoening, exacerbaties, influenzavaccinaties, de manier waarop een patiënt met de ziekte om kan gaan en leefstijladviezen. Ook het doel en de werking van geneesmiddelen moet worden uitgelegd, evenals de instructie van de inhalatietechniek en het verdere zorgproces. De patiënt wordt gestimuleerd tot zelfmanagement. Tijdens dit zelfmanagement zijn een gezonde leefstijl, omgaan met symptomen en gevolgen van de ziekte, therapietrouw en het mobiliseren van sociale contacten en ondersteuning van belang. Verder moeten er niet-medicamenteuze adviezen gegeven worden op het gebied van voorlichting over stoppen met roken, voldoende bewegen en een gezonde voeding. Verder kunnen er nog ademhalingsoefeningen aangeleerd worden en moet er naar de werksituatie gekeken worden. De medicamenteuze maatregelen kunnen zorgen voor het beperken van de klachten, het vergroten van het inspanningsvermogen, de kwaliteit van leven verbeteren en exacerbaties verminderen. Er kunnen dosisaerosolen worden voorgeschreven die moet worden gebruikt met een voorzetkamer wanneer het niet-ademgestuurd is. Bij een poederinhalator moet de ademkracht voldoende zijn om deze te kunnen gebruiken.

Een kortwerkende luchtwegverwijder moet sowieso worden voorgeschreven en een langdurige moet alleen worden voorgeschreven indien de kortwerkende onvoldoende resultaat levert. Kortwerkende zijn salbutamol, terbutaline (short acting beta-2-agonist) en ipratropium (short acting muscarinic antagonist). Langwerkende middelen zijn formoterol, salmeterol (long acting beta-2-agonist) en tiotropium (long acting muscarinic antagonist). Wanneer sprake is van ernstige exacerbaties moeten ook inhalatiecorticosteroïden worden voorgeschreven. Er moet een controle plaatsvinden na drie maanden en na één jaar na de start van de inhalatiecorticosteroïden. Wanneer een exacerbatie plaatsvindt moeten de longen geïnspecteerd en geausculteerd worden, andere oorzaken van de dyspneu moeten worden uitgesloten, de zuurstofsaturatie kan gemeten worden en er kan een CRP-bepaling gedaan worden.

Behandeling

Behandelingsdoelen:

  • Verminderen klachten

  • Verbeteren van de inspanningstolerantie

  • Normaliseren van de achteruitgang van FEV1 door stoppen met roken

  • Voorkomen van exacerbaties door inhalatiecorticosteroïden

  • Uitstellen/voorkomen invaliditeit en arbeidsongeschiktheid.

  • Verbeteren van kwaliteit van leven

Niet-medicamenteuze behandeling: zie ook niet-medicamenteuze behandeling bij astma.

  • Stoppen met roken: dit is het belangrijkste deel van de behandeling.

  • Lichamelijke inspanning

  • Voedingstoestand

  • Ademhalingsoefeningen: bij blijvende kortademigheid

  • Psychosociale ondersteuning

Medicamenteuze behandeling: door middel van inhalatiemiddelen. Manier van inhaleren is afhankelijk van: coördinatie en inspiratoire luchtstroomsterkte. Je hebt de keuze uit:

  1. bij goede coördinatie en inspiratoire luchtstroomsterkte: droge poederinhalator of dosisaerosol

  2. inadequate coördinatie: Droge poederinhalator, dosisaerosol met inhalatiekamer of inademingsgestuurde dosisaerosol

  3. onvoldoende inspiratoire luchtstroomsterkte: dosisaerosol met inhalatiekamer of inademingsgestuurde dosisaerosol.

Als medicatie wordt gebruikt: bronchusdilatators kortwerkend (ipratropium of bèta-2-sympaticomimeticum) of langwerkend (tiotropium of bèta-2-sympaticomimeticum) en Inhalatiecorticosteroïden. De klachten worden symptomatisch behandeld met de bronchusdilatators.

  • Nieuw gediagnosticeerd: kortwerkende bronchusverwijders

  • (matig) ernstig COPD (GOLD II-IV): onderhoudsbehandeling met langwerkende bronchusverwijders.

  • ernstig COPD (GOLD III/IV)/cardiale co-morbiditeit: lichte voorkeur voor tiotropium

  • frequente exacerbaties: Inhalatiecorticosteroïden.

Controle: bij stabiele situatie controle om de 6-12 maanden. De ernst en beperkingen kunnen uitgevraagd worden door middel van een vragenlijst

Monitoren van COPD

Het monitoren van de COPD bestaat uit het bepalen van de ziektelast, aandacht voor het zelfmanagement, bespreken van problemen bij stoppen met roken, aandacht voor voldoende beweging, gezond eten en een optimaal lichaamsgewicht, controle van de therapietrouw, inspectie van de patiënt en eventueel auscultatie van de longen en spirometrie.

Consultatie/verwijzing:

  • Diagnostische problemen: discrepantie tussen klachten en ernst

  • Behandelingsdoelen niet/onvoldoende bereikt: FEV1

  • Eind stadium COPD.

Alarmsymptomen van (een exacerbatie) van COPD

De alarmsymptomen bij een exacerbatie bestaan uit uitputting, cyanose, een bewustzijnsdaling en een daling van de zuurstofsaturatie. Wanneer de alarmsymptomen aanwezig zijn, moet de ambulance gebeld worden.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Volwassenen met astma - M27

NHG-standaard (Geneeskunde): Volwassenen met astma - M27

Epidemiologie

Debuteert vooral in de kinderjaren, soms na het 50e jaar. Incidentie is 6/1000 per jaar in huisartsenpraktijk, gemiddeld vaker dan bij vrouwen.

Pathofysiologie

Longaandoening met aanvalsgewijze bronchusobstructie door een verhoogde gevoeligheid voor allergische prikkels en niet-allergische prikkels. Er ontstaat dan een chronische ontstekingsreactie. Bronchiale hyperreactiviteit: versterkte bronchusobstructie op prikkels waar gezonde mensen niet op reageren. Onderscheid tussen astma en COPD bij patiënten ouder dan 40 jaar is niet goed mogelijk. Vaak is er naast astma ook een irreversibele component aanwezig. In dit geval is astma bepalend voor het verdere beleid.

Verschil tussen astma en COPD

 

Astma

COPD

Belangrijkste risicofactor

Atopie

Roken

Pathofysiologie

Luchtwegobstructie door inflammatie bronchuswand

Complex; luchtwegobstructie door ontsteking bronchuswand en perifere luchtwegen, maar ook door irreversibele beschadiging van het longparenchym

Vóórkomen

Alle leeftijden

Meestal > 40 jaar

Beloop

Overwegend gunstig met variabele symptomen

Overwegend chronisch met geleidelijk progressieve symptomen

 

Allergologisch onderzoek

Geïndiceerd

Niet-geïndiceerd

Longfunctieonderzoek

Spirometrie (eventueel piekstroommeting)

Spirometrie

Longfunctie

Overwegend normaal (of met reversibele obstructie)

Blijvend verminderd (irreversibele obstructie)

Levensverwachting

(Vrijwel) normaal bij optimale behandeling

Verminderd, ook bij optimale behandeling

Inhalatiecorticosteroïden (ICS)

Meestal geïndiceerd, behalve bij weinig frequente klachten

Niet geïndiceerd, behalve bij frequente exacerbaties

Voor COPD: zie NHG-standaard COPD (CH.26)

Diagnostiek

Diagnostiek wordt verricht bij iemand ouder dan 16 jaar die komt met dyspneu-klachten, piepende ademhaling of hoestklachten langer dan 3 weken.

  • Anamnese: aard en ernst van de luchtwegklachten, aanwijzingen voor allergische prikkels (niezen, loopneus), aanwijzingen voor niet-allergische prikkels (aanhouden na virale luchtweginfectie), roken, werk en vrije tijd (duivenmelker), voorgeschiedenis, familieanamnese (atopische aandoeningen).

  • Lichamelijk onderzoek: inspecteert de mate van dyspneu door ademhalingsfrequentie, hulpademhalingsspieren, inspiratiestand thorax.

Ausculteer de longen op verlengd expirium, expiratoir piepen.

Aanvullend onderzoek

Aanvullend onderzoek wordt verricht bij:

  • Periodiek optreden van dyspneu, piepende ademhaling, langdurig hoesten

  • Bij een relatie tussen prikkels en klachten

  • Bij astma in de voorgeschiedenis.

  • Longfunctieonderzoek (spirometrie): bepaal de FEV1, FVC en flow-volume curve. Een toename van de FEV1 na toediening van corticosteroïden van > 12% wijst op astma (reversibel). Bij obstructieve longaandoeningen is de FCV(geforceerde vitale capaciteit) lager dan de VC (vitale capaciteit), welke bepaald is tijdens een rustige ademhaling.

  • Allergologisch onderzoek: door een screeningstest op inhalatieallergenen. Hiernaast IgE bepaald worden van de meest voorkomende inhalatieallergenen

  • Ander aanvullend onderzoek: X-thorax voor uitsluiten andere diagnoses.

Evaluatie

Diagnose astma wordt gesteld op basis van klachten en reversibiliteit bij longfunctieonderzoek

  • Intermitterende astma: symptomen minder dan twee keer per week. Treden de klachten op na inspanning, dan is er sprake van inspanningsastma.

  • Persisterende astma: symptomen meer dan twee keer per week.

Bij 60-70% bij patiënten met allergische astma komt ook allergische rhinitis voor.

Het hebben van COPD naast astma bij: anamnestisch vermoeden van astma en COPD in combinatie met reversibiliteit na bronchusverwijding (astma) en FEV1/FVC ratio

Beleid

Voorlichting en niet-medicamenteuze behandeling:

  1. Voorlichting over: aard van de aandoening, manier om er mee om te gaan, doel en werking van medicatie, instructie inhalatietechniek.

  2. Stoppen met roken: roken zorgt namelijk voor afname FEV1 en verminderde werking inhalatiecorticosteroïden. Aanbeveling is om te stoppen met roken met behulp van professionele begeleiding.

  3. Jaarlijkse griepvaccinatie.

  4. Voldoende bewegen: dagelijks een half uur matig intensief minstens vijf keer per week.

  5. Saneren bij een bewezen allergie: niet houden van huisdieren, vermindering huisstofmijtexpositie.

Beleid bij exacerbaties: bij niet ernstige kan volstaan worden met het ophogen van dosis KWSM of het starten ervan. Bij een ernstige exacerbatie: herhaalde inhalaties van KWSM of starten prednisolon kuur van 7-10 dagen. Verwijs een patiënt bij:

  1. Geen verbetering binnen half uur

  2. Onvoldoende zorgmogelijkheden thuis

  3. Patiënten die bij eerdere exacerbaties ziekenhuisopnames hadden

  4. Alarmsymptomen van uitputting.

Behandeling

Medicamenteuze behandeling: door middel van inhalatiemiddelen. Er kan gekozen worden tussen dosisaërosolen (hand-long coördinatie belangrijk) of poederinhalatie (inspiratoire luchtstroomsterkte belangrijk).

  • Luchtwegverwijders: hebben geen anti-inflammatoire component.

Bijwerking bij bèta-2-sympathicomimetica (kortwerkende luchtwegverwijder): tremor handen en vingers, hoofdpijn, perifere vaatverwijding, stijging hartfrequentie, hypokaliëmie. Bijna geen bijwerking inatropium. De langwerkende luchtwegverwijders hebben dezelfde bijwerkingen beta-2-sympathoicomimetica, maar mogen alleen in combinatie met inhalatiecorticosteroïden gebruikt worden.

  • Inhalatiecorticosteroïden: hebben een anti-inflammatoire werking op symptomen, longfunctie exacerbaties. Bijwerking: oropharyngeale candidiasis (lokaal) of heesheid.

Behandeling van intermitterend astma

  • Stap 1: een kortwerkende luchtwegverwijder: voorkeur voor bèta-2-sympathicomimetica. Bij inspanningsastma 10-15 minuten voor inspanning toedienen. Bij controle meer dan twee keer per week last moet overgegaan worden naar stap 2.

Behandeling van persisterende astma

  • Stap 2: onderhoudsbehandeling met lage of matige dosis inhalatiecorticosteroïden, eventueel aangevuld met kortwerkende luchtwegverwijder: controleer 2-4 weken na start of behandeldoel gehaald is. Bij bijwerkingen kan de dosering tijdelijk verlaagd worden.

  • Stap 3: onderhoudsbehandeling met matige dosis inhalatiecorticosteroïden en langwerkende bronchusverwijders. Heroverweeg eerst de diagnose astma. Bij goede diagnose, maar geen voldoende reactie op de inhalatiecorticosteroïden voeg je langwerkende bronchusverwijder toe. Bij nog steeds niet voldoende reactie kan ook zonodig nog een kortwerkende luchtwegverwijder gebruikt worden.

  • Stap 4: consultatie of verwijzing longarts noodzakelijk.

Controle: patiënten met persisterende astma en het niet behalen van behandeldoelen worden elke 2-4 weken gecontroleerd. Patiënten met persisterende astma en wel een goede behandeling worden 1-2 keer per jaar gecontroleerd. Controles bestaat uit: evaluatie klachten en behandeling, aandacht voor bijwerkingen, aandacht voor inhalatie-instructie. Bij een goede behandeling kan een stap terug gedaan worden. Zelfmanagement: actief participeert in behandeling. Bijvoorbeeld het zelf aanpassen van medicatiedosis bij exacerbatie.

Consultatie of verwijzing: verwijs bij verdenking op astma in combinatie met COPD, discrepantie tussen klachten een aanvullend onderzoek, niet bereiken behandeldoelen bij stap 3 medicatie, hinder ondervinden ondanks optimale behandeling, verdenking beroepsastma, drie of meer exacerbaties per jaar.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Rhinosinusitis - M33

NHG-standaard (Geneeskunde): Rhinosinusitis - M33

De mucosa van de sinussen vormt een continuüm met de mucosa van de neus. Bij een ontsteking zal de gehele mucosa betrokken zijn: rhinosinusitis. De diagnose wordt gesteld op basis van de gepresenteerde klachten en symptomen, er moeten klachten van de neus (rhinorroe en/of verstopte neus) en bijholten (pijn) zijn. Bij jonge kinderen is het onderscheid met andere bovensteluchtweg infecties (adenoiditis, otitis media acuta) moeilijker. Er is geen positief effect van antimicrobiële middelen op het beloop. Pijnmedicatie werkt zo lnodig wel goed. Het beeld lijkt erg op dat van een verkoudheid.

De patiënt heeft zowel klachten of symptomen van de neus (zoals rhinorroe, verstopte neus, hoesten of niezen) als van de bijholten (aangezichtspijn, frontale hoofdpijn, tandpijn of pijn bij kauwen in de bovenste tanden en/of kiezen, maxillaire of frontale pijn bij bukken). Bij jonge kinderen kunnen naast aanhoudende klachten van de neus ook symptomen als prikkelbaarheid en nachtelijke onrust een uiting zijn van rhinosinusitis.

De volgende aspecten geven een verhoogde kans op afwijkend beloop:

  1. ernstig zieke patiënt

  2. alarmsymptomen (oedeem of roodheid van de oogleden van één oog, visusstoornissen zoals acuut verminderde visus of gestoorde volgbeweging, neurologische symptomen zoals meningeale prikkeling of uitvalsverschijnselen, suf of apathisch gedrag, en slecht drinken bij zuigelingen)

  3. opnieuw koorts na een aantal koortsvrije dagen binnen één klachtenepisode

  4. na 2 weken de klachten nog niet afgenomen.

  5. > 3 klachtenepisoden per jaar

  6. Immuungecompromitteerden (radiotherapie, chemotherapeutische behandeling, HIV, corticosteroïd gebruik, slecht ingestelde diabetes etc)

De incidentie is 20 per 1000 mannen en 34 per 1000 vrouwen per jaar. Piekleeftijd is 30-40 jaar. Klachten als, verstopte neus, hoesten, pijn, drukkend en vol gevoel, niezen, verminderde reuk, nare geur of afwijkende spraak, worden veroorzaakt door mucosa ontsteking. De ontsteking ontstaat door afsluiting van de sinus waardoor de klaring en ventilatie afneemt, hierdoor ontstaat een voedingsbodem voor micro-organismen. De verwekker is meestal bacterieel en soms viraal. Kan geluxeerd zijn door allergie. Bacteriën die het meest frequent worden aangetroffen zijn: Streptococcus pneumoniae en Haemophilus influenzae.

Aandoeningen die geassocieerd zijn met langdurige rhinosinusitisklachten met structurele veranderingen van de sinusslijmvliezen zijn astma, COPD, neuspoliepen en allergie.

Na tien dagen is 60% volledig vrij van klachten en na zes weken is dat 90%. Complicaties als hersenabces, osteomyelitis frontalis en meningitis en caverneuze trombose zijn zeldzaam.

Anamnese

  • neusklachten: rhinorroe, verstopping, hoesten en niezen.

  • klachten van de bijholten: aangezichtspijn, frontale hoofdpijn, pijn bij bukken etc.

  • algemene symptomen: koorts, mate van hinder, nachtelijke onrust etc.

  • duur, beloop, ernst van de klachten

  • eerdere episoden in de afgelopen twaalf maanden

  • afwijkende anatomie van keel of neus, allergie, astma?

  • Heeft de patiënt zelf wat gedaan en wat verwacht de patiënte van het beleid.

  • Ga na of iemand immuungecompromitteerd is.

  • Ga na of er alarmsymptomen zijn waaronder:

    1. oedeem of roodheid van de oogleden van één oog

    2. neurologische symptomen: uitvalsverschijnselen, visusstoornissen, meningeale prikkeling.

    3. verminderd bewustzijn

    4. niet (of minder dan de helft van normaal) drinken bij zuigelingen.

Telefonisch beoordelen kan maar de patiënt moet gezien worden bij: alarmsymptomen, een kind jonger dan 3 maanden en een kwetsbare oudere met koorts.

Lichamelijk onderzoek

Oogleden op oedeem of roodheid. Eventueel auscultatie longen. Bij kinderen onder de 12 jaar eventueel de keel, neus en oren inspecteren om andere diagnosen waaronder tonsillitis uit te sluiten.

Voor het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen patiënten met een normaal beloop van de klachten en patiënten met een verhoogd risico op een afwijkend beloop van de klachten.

Bij hoesten als bijkomende klacht overweegt de huisarts auscultatie van de longen om een onderste luchtweginfectie of een astma-exacerbatie meer of minder waarschijnlijk te maken.

Differentiaal diagnose

  • otitis media acuta

  • vergroot adenoïd: mondademhaling, snurken, slaapapnoes

  • ondersteluchtweginfectie -> hoest en koorts

  • hoofdpijn bij griep, migraine etc.

  • allergische of hyperreactieve rhinitis

  • corpus alienum -> riekende rinorroe bij eenzijdige neusklachten.

  • Choanale atresie; eenzijdige neusklachten bij neonaten / zuigelingen

  • dentogene oorzaak

Behandeling

  • Pijnbestrijding.

  • Lokale toediening zoutoplossing en/of decongestiva, stomen. Dit verlicht maar heeft geen invloed op de snelheid van herstel. Bij kinderen jonger dan 2 jaar is toevoegen van menthol bij stomen gecontraïndiceerd.

  • Bij patiënten met een verhoogd risico op een afwijkend beloop van de klachten kan antimicrobiële therapie gegeven worden. Middel: amoxicilline of doxycycline.

  • Aan patiënten met een verhoogd risico op een afwijkend beloop met langdurige of recidiverende klachten, kan op proef een corticosteroïdenneusspray worden voorgeschreven. Middel: budesonide. Werking pas na 3-10 dagen.

  • Controle gewenst wanneer bij gebruik antibiotica koorts niet daalt binnen 48 uur en afwijkend beloop. De patiënt wordt eventueel dezelfde dag verwezen naar de specialist bij: alarmsymptomen of bij onvoldoende reageren op therapie en afwijkend beloop.

Beleid

Wanneer afwezigheid van alarmsymptomen en een normaal beloop plaatsvindt, kan volstaan worden met zelfzorg en voorlichting. Antibiotica worden voorgeschreven bij kwetsbare patiënten. Ook kan voorlichting gegeven worden over stomen, het gebruik van neusdruppels en paracetamol zo nodig. In eerste instantie wordt amoxicilline voorgeschreven en bij een allergie doxycycline. Tenslotte kunnen intranasale corticosteroïden worden voorgeschreven wanneer meer dan drie tot vier episoden per jaar plaatsvinden.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): (Niet)-allergische rhinitis - M48

NHG-standaard (Geneeskunde): (Niet)-allergische rhinitis - M48

Anamnese

De anamnese bestaat uit het uitvragen van de aard van de klachten, de ernst en duur, de omstandigheden waaronder deze ontstaan en andere factoren, zoals de aanwezigheid van huisdieren, het gebruik van decongestiva, Ascal, NSAID, statines of oogdruppels met bètablokkers.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bestaat uit inspectie van de neusholte.

Aanvullend onderzoek

Het aanvullend onderzoek bij (niet)-allergische rhinitis bestaat uit een screeningstest op inhalatieallergenen bij patiënten met rhinitis zonder duidelijke oorzaak. Wanneer de screeningstest positief is, kan verder aanvullend onderzoek plaatsvinden in de vorm van een allergeenspecifieke IgE-bepaling voor huisstofmijt, een kat, of een hond.

Behandeling

De niet-medicamenteuze behandeling van (niet)-allergische rhinitis bestaat uit het vermijden van prikkels, een schoon huis en het vermijden van huisdieren die allergieën veroorzaken. Bij een allergische rhinitis met incidentele klachten kan een antihistaminicum zo nodig genomen worden. Bij milde klachten kan een antihistaminicum of corticosteroïdneusspray gebruikt worden. Bij persisterende klachten kan een corticosteroïdneusspray gebruikt worden. Ook bij een niet-allergische rhinitis kan een corticosteroïdneusspray gebruikt worden bij klachten.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Acuut hoesten - M78

NHG-standaard (Geneeskunde): Acuut hoesten - M78

Er wordt van acuut hoesten gesproken wanneer de hoest korter aanwezig is dan drie weken. Het is vaak op basis van een niet-ernstige luchtweginfectie. Het komt bij 34 op de 1000 mensen voor en vooral de kwetsbare groepen ouderen en jonge kinderen verschijnen ermee op het spreekuur.

Acuut hoesten is hoesten dat

Incidentie in de huisartspraktijk (per jaar)

Pneumonie

8/1000 (bij kinderen en ouderen veel hoger)

Pseudokroep

1,7/1000

Kinkhoest

0,3/1000

Bij ongecompliceerde luchtweginfecties is het natuurlijke beloop 2-3 weken, antibiotica hebben hierbij nauwelijks effect op de ernst en duur van de klachten. Er kan worden volstaan met goede voorlichting over het beloop en eventueel symptomatische behandeling. Antibiotica wordt wel gebruikt bij een verhoogd risico op complicaties. Dit is het geval bij: (vermoeden op) pneumonie, zuigelingen en ouderen > 75 jaar met koorts, en patiënten met relevante comorbiditeit. De belangrijkste niet-infectieuze oorzaak van acuut hoesten is roken (ook passief).

Hoesten dient om slijm en corpora aliena te verwijderen uit larynx, trachea en bronchi. Hoestreceptoren in de onderste luchtwegen worden geprikkeld (mechanisch/chemisch). De reflex verloopt via afferente en efferente vezels van de nervus vagus naar het hoestcentrum in de medulla oblongata.

Bij een onderste luchtweginfectie ontstaat hoesten door oedeem en slijmvorming, bij een bovenste luchtweginfectie ontstaat hoesten door secreet dat over de farynxwand wegloopt (postnasale drip). Bij een deel van de patiënten speelt bronchiale hyperreactiviteit een rol. Niet-infectieuze hoestprikkels zijn een corpus alienum, rook, vaak de keel schrapen, airconditioning, plotselinge klimaatveranderingen en toxische dampen.

Onderscheid bovenste luchtweginfectie - onderste luchtweginfectie:

  • Bovenste: (allergische) rhinitis, sinusitis, faryngitis, tonsillitis

  • Onderste: tracheïtis / acute bronchitis, pneumonie

Bij een ernstige onderste luchtweginfectie bestaat er een verhoogd risico op complicaties en/of hebben patiënten relevante comorbiditeit (aangeboren afwijkingen, hartfalen, COPD, neurologisch).

Pathofysiologie van hoesten

Hoesten wordt veroorzaakt door prikkeling van beschadigd epitheel. Het hoesten kan worden veroorzaakt door een infectie, mechanische beschadiging, of prikkeling. Infecties van de bovenste luchtwegen zijn rhinitis, rhinosinusitis, faryngitis en tonsillitis. Infecties van de onderste luchtwegen zijn tracheïtis, acute bronchitis en pneumonie. De meeste verwekkers van zowel onderste als bovenste luchtweginfecties zijn H. influenza, influenza type A virus, streptococcus pneumoniae, en mycoplasma pneumoniae.

Hoesten zorgt voor bescherming en afvoer van slijm. Slijmproductietoename is vaak een gevolg van een ontstekingsproces in de longen door een virale of bacteriële infectie. Opwekken van de hoestreflex geschiedt door prikkeling van hoestreceptoren door ontsteking van slijmvlies, mechanische beschadiging of prikkeling. Ze bevinden zich langs de hele ademhalingsweg (vooral in farynx, achterste deel trachea, carina en bifurcaties in de luchtwegen), maar ook in de externe gehoorgang, diafragma, pleura, pericard en de maag. Het hoestmechanisme is een samenwerking van de luchtwegen, glottis, diafragma en ademhalingsspieren. Efferente prikkel gaat via de nervus phrenicus (naar de ademhalingsspieren) en nervus vagus (naar de larynx).

Anamnese bij hoesten

In eerste instantie vindt een telefonisch consult plaats waarin de aanwezigheid van alarmsymptomen wordt uitgevraagd, maar ook de aard van de klachten, de duur en de bijkomende klachten. Bovendien is de leeftijd jonger dan drie maanden en ouder dan 75 jaar van belang om te weten te komen of iemand kwetsbaar is voor het ontwikkelen van een ernstige vorm. Verder moet tijdens het consult gevraagd worden naar roken, contact met zieke vogels, reizen naar het buitenland, medicatie, of aspiratie van een corpus alienum. Verder moet gevraagd worden naar de hinder van de klachten, angst voor complicaties en de mening van de patiënt over antibiotica. Alarmsymptomen bij jonge kinderen zijn ernstig ziek zijn, dyspneu en apneuperiodes. Ernstig ziek zijn, hemoptoë, pijn die vastzit aan de ademhaling, dyspneu zijn alarmsymptomen bij volwassenen en oudere kinderen. Iemand moet gezien worden wanneer de alarmsymptomen aanwezig zijn, wanneer de leeftijd jonger is dan drie maanden, of juist ouder dan 75 jaar, wanneer iemand bekend is met een verminderde weestand, wanneer iemand koude rillingen heeft en wanneer iemand meer dan drie dagen koorts heeft of de koorts weer terugkomt. Tenslotte wanneer de dyspneu en piepen toenemen, moeten de patiënten ook gezien worden.

Differentiaal diagnose

  • Bovenste luchtweginfecties: verkoudheid. Mogelijk kan slijm uit de neusholten zich naar beneden verplaatsen (postnasale drip), echter prikkeling van de onderste luchtwegen is alleen bewezen bij allergische rhinitis (waarbij astma is uitgesloten). In 10-30% wordt een bovenste luchtweginfectie gevolgd door acute bronchitis.

  • Acute bronchitis: meestal viraal (veelal secundair bacterieel). Bevindingen: hoesten (

    • Virale verwekkers: incubatietijd is kort (1- 5 à 7 dagen), klachten duren meestal

    • Bacteriële verwekkers: meestal secundair aan virale infectie. Streptococc pneumoniae, Haemophilus influenza, Moraxella Catarrhalis. Mycoplasma pneumoniae, Chlamydia pneumoniae en Bordatella pertussis zijn primaire veroorzakers van bronchitis. Kinkhoest wordt veroorzaakt door Bordetella pertussis en wordt gekenmerkt door een blafhoest.

  • Pneumonie: ontsteking longparenchym. Belangrijkste verwekker (buiten het ziekenhuis) is de Streptococcus Pneumoniae. Diagnose: ziek zijn, benauwdheid, tachypneu, koorts en auscultatoire afwijkingen. Goudenstandaard: afwijkingen op thoraxfoto.

  • Astma: chronische eosinofiele ontstekingsreactie. Prikkels leiden tot bronchiale hyperreactiviteit. Presentatie: benauwdheidsaanvallen.

  • COPD/chronische bronchitis: hoesten minimaal 3 maanden per jaar waarvan 2 jaren aaneensluitend. Het is een chronische neutrofiele ontstekingsreactie, meestal ten gevolge van tabaksrook met als gevolg verminderde elasticiteit van de kleine luchtwegen en overmatige slijmproductie. Auscultatie: hoog- of laagfrequente rhonchi.

  • Gastro-oesofageale reflux: prikkeling van hoestreceptoren in de oesophagus door de maaginhoud met chronisch hoesten vaak als enige symptoom (vooral bij zuigelingen en peuters). Diagnose: proefbehandeling met zuurremmers of 24-uurs pH meting.

  • Longcarcinoom: komen zeldzaam met alleen de klacht hoesten (

  • Interstitiële longafwijkingen (longfibrose): sarcoïdose, duivenmelkerslong, boerenlong, champignonlong. Klachten: hoesten, moeheid, dyspneu (d’effort).

  • Medicatie: als bijwerking bij ACE-remmers (1-20%), bètablokkers

  • Hartfalen: door stuwing in de longen ontstaat een hardnekkige nachtelijke kriebelhoest met benauwdheid. Dit kan problemen geven in combinatie met COPD!

  • Psychogeen: vicieuze cirkel kan ontstaan als gevolg van slijmvliesirritatie door excessief hoesten.

  • Sigarettenrook: productieve hoest ’s ochtends bij rokers. Ook passief roken kan vooral bij kinderen leiden tot chronische hoestklachten en tot blijvende longschade.

  • Andere vluchtige irritantia: onder andere verflucht, baklucht, ammoniak- en zwaveldioxidegas.

  • Cystische fibrose (recessief erfelijke aandoening): taai slijm leidt tot bronchiëctasieën en recidiverende infecties op zeer jeugdige leeftijd.

  • Zeldzame oorzaken: aspiratie, corpus alienum, longembolie en pneumothorax.

Voorkomen van de diagnoses hangt af van de leeftijd. Over het algemeen kan gezegd worden: bovenste luchtweginfecties, acute bronchitis, hoest e.c.i., acute/chronische laryngitis komen het meest voor. Kans dat een kind met hoestklachten astma heeft, hangt samen met belaste voorgeschiedenis: ouders met astma of atopie, moeder gerookt tijdens zwangerschap of constitutioneel eczeem in voorgeschiedenis.

Lichamelijk onderzoek bij hoesten

Het lichamelijk onderzoek bij hoesten bestaat uit het inspecteren van de mate van ziek zijn, symptomen die passen bij een bovenste luchtweginfectie, of een onderste luchtweginfectie, auscultatie en percussie van de longen en het hart.

Aanvullend onderzoek bij hoesten

De CRP kan bepaald worden bij matig zieke volwassenen en een X-thorax moet aangevraagd worden bij onzekerheid over de diagnose en het beleid, geen of onvoldoende herstel, vermoeden van een andere aandoening, zoals hartfalen, corpus alienum, maligniteit en TBC.

Eenvoudig aanvullend onderzoek

Doel is bevestigen van diagnose of het aantonen van een verwekker. Bevestigen kan met thoraxfoto (maligniteiten), echografie (hartfalen), bloedonderzoek, longfunctieonderzoek (astma, COPD) zoals spirometrie met reversibiliteitstest (FEV1 ≥ 12%). Aantonen van een verwekker is zinvol bij ernstig ziek zijn, onvoldoende effect op ingestelde antibiotische behandeling, gestoorde afweer en bij verdenking op resistente verwekker bij verdenking lagere luchtweginfectie

Complex aanvullend onderzoek

Bronchusscopie (corpus alienum), CT-scan (maligniteit, lymphadenopathie, bronchiëctasieën).

Beleid

In een aantal gevallen is een specifiek beleid nodig:

  • Ter voorkoming van complicaties: bij (vermoeden op) pneumonie. Dit is het geval bij zuigelingen en > 75 jaar met koorts, comorbiditeit (kinderen: aangeboren, volwassenen: hartfalen/COPD/neurologisch), ziek > 7 dagen met koorts en hoesten en bij het zien van een infiltraat op X-thorax.

  • Kinkhoest: zuigelingen, hoogzwangeren, typerende kinkhoestaanvallen of hoestende patiënten die contact hebben gehad met kinkhoest.

  • Astma: recidiverende hoestperiodes met piepen en dyspneu.

  • Bronchiolitis: zieke zuigelingen met verhoogde ademarbeid en fijne crepitaties beiderzijds (Nota bene pneumonie: hoge koorts en eenzijdig auscultatoire afwijkingen).

  • Pseudokroep: bladhoest, heesheid, inspiratoire stridor.

  • Longembolie: hoesten, acute dyspneu, pijn vastzittend aan ademhaling. Verwijzen!

  • Hartfalen: dyspneu bij inspanning, 's nachts of bij platliggen.

  • Maligniteit: hemoptoë, ongewild afvallen (>3 kg/maand), roken. Verwijzen!

Voorlichting en niet-medicamenteuze adviezen: hoesten gaat vanzelf binnen 2-3 weken over. Van geen enkel vrij verkrijgbaar hoestmiddel is de werkzaamheid aangetoond. Stomen verlicht klachten bij een verstopte neus maar geneest niet. Menthol wordt afgeraden

Beleid per ziektebeeld

  • Kinkhoest: antibiotica alleen indien zuigelingen en hoogzwangeren in directe omgeving. Bij kinderen

  • Bronchiolitis: proefbehandeling met bètasympaticomimetica of corticosteroïden ter onderscheid met astma-aanval. Verwijzen bij erge dyspneu, apneu's of slecht drinken. Zuigelingen

  • Pseudokroep: telefonische uitleg over self-limiting beloop. Bij ernstig (verhoogde ademarbeid, stridor in rust): eenmalig corticosteroïden oraal, intramusculair, verneveld of inhalatie. Controle na 30 minuten. Verwijzen bij onvoldoende afname klachten, ernstige aanval met cyanose/intrekkingen/verminderd bewustzijn.

  • Pneumonie: verwijzen indien ernstig zieke patiënt, onvoldoende reactie op antibiotica of vermoeden op aspiratiepneumonie waarvan klachten onvoldoende afnemen.

Hoesten

Hoesten is een plotselinge uitstoot van lucht door prikkeling van de slijmvliezen. Deze reflex is noodzakelijk om de luchtwegen te reinigen en te beschermen door overvloedige slijmafgifte en corpora aliena uit de luchtwegen weg te voeren. Acute hoest wordt gedefinieerd bij een duur

Er bestaan drie fasen bij het hoesten:

1. diep inhaleren

2. sluiten van de glottis en actief aanspannen van de spieren

3. plotseling openen glottis met het ontsnappen van de lucht

Leukocyten bevatten een enzym dat bacteriën doodt en dat bij het uiteenvallen van de leukocyten een groene kleur aan het sputum geeft. Dit zegt niks over de oorzaak (viraal of bacterieel).

Behandeling van hoesten

De niet-medicamenteuze behandeling van hoesten bestaat uit voorlichting en advies geven. De patiënt moet informatie krijgen over het te verwachten beloop, het gaat vaak vanzelf over, er moet over antibiotica gesproken worden indien van toepassing. Verder kan geadviseerd worden om te stomen, wanneer iemand rookt kan hiermee gestopt worden en de keel moet zo min mogelijk geschraapt worden. De medicamenteuze behandeling van hoesten bestaat uit antibiotica zo nodig bij een ongecompliceerde luchtweginfectie. Indien een gecompliceerde luchtweginfectie aanwezig is, kan gestart worden met antibiotica (amoxicilline) bij verdenking op een pneumonie. Wanneer een verdenking bestaat op pneumonie als gevolg van Q-koorts moet met doxycycline behandeld worden. Ook bij een legionellapneumonie moet met doxycycline behandeld worden. Overigens moet gemeld worden dat legionella aanwezig is bij de GGD.

Medicamenteus:

  • Symptomatisch: expectorantia (slijmvliesprikkelend), mucolytica (slijmoplossend) en emollientia (hoestverzachtend) hebben geen bewezen effect. Hoestprikkel-dempende middelen kunnen overwogen worden bij ernstige hinder van dagelijkse bezigheden, bij kinderen noscapine en bij volwassenen noscapine of codeïne. Codeïne leidt tot obstipatie. Indien klachten niet verminderd zijn na zeven dagen: opnieuw bellen.

  • De nieuwe standaard vertelt ons echter dat zowel noscapine als codeïne niet meer voorgeschreven dienen te worden vanwege onbewezen effect en vanwege de bijwerkingen (hevige obstipatie bij codeïne-inname). Toch wordt één van de twee nog redelijk vaak voorgeschreven (iets beter dan niets + geruststelling patiënt) ondanks de verandering in de NHG-standaard. Noscapine is in dit geval nog de beste optie omdat noscapine minder tot obstipatie leidt dan codeïne dat doet.

  • Antimicrobieel: bij ernstige onderste luchtweginfectie (zie boven bij pneumonie). Indien klachten niet 6 weken: X-thorax ter uitsluiting maligniteit.

    • Bij kinderen: amoxicilline (eerste keus) of azitromycine.

    • Bij volwassenen: amoxicilline eerste keus (want inmiddels >10% resistentie tegen doxycycline voor de Streptococcus Pneumoniae en ‘slechts’ 1% tegen amoxicilline), bij zwangeren/borstvoeding ook amoxicilline, bij overgevoeligheid voor amoxicilline erythromycine. De Streptococcus Pneumoniae is zo gevaarlijk (lobaire, zeer ernstige pneumonie) dat in de nieuwe standaard het risico niet meer wordt genomen om doxycycline voor te schrijven met eventuele resistentie tegen dit micro-organisme, en er dus altijd amoxicilline voor wordt geschreven.

    • Wat hierbij aangetekend moet worden: amoxicilline dekt atypische bacteriën niet, doxycycline daarentegen wel, denk aan bijvoorbeeld Coxiella Burnetti die Q-koorts veroorzaakt. Mocht er bij inname van amoxicilline sprake zijn van een milde (presentatie van een) pneumonie waarbij na een aantal dagen nog geen verbetering is opgetreden van het ziektebeeld, dan wordt alsnog doxycycline voorgeschreven die de waarschijnlijke atypische bacterie wel kan bestrijden. Hierbij wordt ‘uitgesloten’ dat het om een Streptococcus Pneumoniae gaat met daarbij resistentie tegen doxycycline.

    • Bij een aspiratiepneumonie moet altijd amoxicilline met clavulaanzuur worden voorgeschreven!

Follow-up van hoesten

De follow-up van hoesten bestaat uit het controleren binnen 24 uur bij ernstig zieke patiënten en een telefonisch consult indien de klachten niet binnen drie dagen minder zijn geworden. Er moet doorverwezen worden bij kinderen jonger dan één maand met koorts en hoesten, bij aanwijzingen voor een pneumonie, aspiratie van een corpus alienum, kinkhoest, pseudokroep, bronchiolitis, onvoldoende reactie op de therapie, aspiratiepneumonie en zwangeren met Q-koorts.

Access: 
Public
Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1307