Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)


Uitspraak

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen door de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie [.], nr. [....], aanwezige blokhut te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juni 2015 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

(...)
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Uiterwaarden.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover van belang, recreatielandjes, uitsluitend voor zover de gronden als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

Ingevolge het tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, geldt voor de bebouwing ten dienste van recreatielandjes dat, voor zover van belang, per perceel uitsluitend de bebouwing is toegestaan die voor wat betreft locatie, aantal, bouwhoogte en oppervlakte is opgenomen in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 'Overzicht Lingelandjes'.

Ingevolge het vierde lid, onder i, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2, sub e, en toestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, tot een maximum van 20 m2 per recreatielandje en met dien verstande dat

  • het aantal gebouwen per recreatielandje na vrijstelling niet meer dan 1 bedraagt;
  • het gebouw en de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landschappelijk, met gebruikmaking van gebiedseigen groen, worden ingepast, een en ander blijkend uit een door de op het recreatielandje rechthebbende overgelegd inrichtingsplan.

Ingevolge artikel 18, onderdeel A, onder 1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

Ingevolge het tweede lid is het bepaalde onder 1 niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

5. Niet in geschil is dat appellant zonder de daartoe benodigde vergunning een blokhut met een oppervlakte van 13,50 m2, exclusief overstek, en een hoogte van 3 m op het perceel heeft geplaatst en die in stand laat. Het college was daarom bevoegd daartegen handhavend op te treden.

6. (...)

7. Appellant betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Hij voert daartoe aan dat het college bij zijn beoordeling ten onrechte de afmetingen van het voorheen aanwezige gebouw, zoals opgenomen in bijlage 3 van het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" heeft betrokken. (...)

7.3. In bijlage 3 is vermeld dat op het perceel van appellant een gebouw staat met een oppervlakte van 9 m2 en een hoogte van 2,3 m. De in 2010 geplaatste blokhut op het perceel is groter en hoger dan het gebouw dat in bijlage 3 is opgenomen. De blokhut is derhalve niet bij recht toegestaan. Dit is ook zo, indien ervan wordt uitgegaan dat, zoals appellant stelt, het in 2002 op het perceel aanwezige gebouw feitelijk een oppervlakte had van 11,73 m2 en een hoogte van 2,85 m.

7.4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat behoud en versterking van de natuur- en landschapswaarden van het gebied een hoge prioriteit hebben en het college daarom een toename van bebouwing op de recreatiepercelen wil voorkomen. Grote delen van de Linge zijn bovendien vanwege de bijzondere natuur- en landschapswaarden van provinciaal en rijksbelang. Voorts zijn grote delen van de Linge opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur en maakt een groot deel onderdeel uit van het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie dan wel het National Landschap Rivierengebied, aldus het college. Een verdere intensivering van gebruik en/of bebouwing van de recreatiepercelen doet afbreuk aan de te behouden ecologische en landschappelijke kernkwaliteiten van het deze gebieden.

Volgens het college is het perceel van appellant gelegen in de uiterwaarden van de Linge, binnen de grenzen van het Gelders Natuurnetwerk/de Groene Ontwikkelingszone en het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het college is niet bereid medewerking te verlenen aan legalisering van de blokhut.

Het betoog faalt.

8. Appellant betoogt dat handhaving zodanig onevenredig is dat het college daarvan behoorde af te zien. Hij voert daartoe aan dat hij reeds in 2008 een aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend en het college bij de beoordeling van die aanvraag ten onrechte niet aan artikel 18, onderdeel A, onder 1, aanhef en onderdeel b, gelezen in samenhang met artikel 7, tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, van de planregels heeft getoetst. Indien het college dat wel had gedaan, had het voor de blokhut bouwvergunning verleend, aldus appellant.

8.1. Het college heeft bij besluit van 27 april 2010 de aanvraag om bouwvergunning voor de blokhut afgewezen. Appellant had hiertegen kunnen opkomen en in dat verband een beroep kunnen doen op artikel 18, onderdeel A, onder 1, aanhef en onderdeel b, gelezen in samenhang met artikel 7, tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, van de planregels. Appellant heeft evenwel tegen de weigering bouwvergunning te verlenen geen rechtsmiddelen aangewend, zodat de afwijzing onherroepelijk is. De rechter ziet in het betoog dan ook geen grond voor het oordeel dat handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. De rechter overweegt in dit verband ten overvloede nog als volgt.

8.2. Appellant heeft in 2008 een aanvraag om bouwvergunning ingediend om het bestaande gebouw op het perceel te vervangen door een blokhut die voorheen op een perceel in Rhenoy stond. In april 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Door een calamiteit in maart 2010 is het bestaande, te vervangen, gebouw teniet gegaan.

Daargelaten dat appellant aan het college had moeten meedelen dat het gebouw op het perceel door een calamiteit teniet is gegaan, geldt dat als het college bij de beoordeling van de aanvraag uit 2008 had betrokken dat het te vervangen bouwwerk teniet was gegaan, dit, zoals het college ter zitting te kennen heeft gegeven, niet had geleid tot verlening van een bouwvergunning op grond van artikel 18, onderdeel A, onder 1, aanhef en onderdeel b, van de planregels. De blokhut met een oppervlakte van 13,50 m2, exclusief overstek, en een hoogte van 3 m, is immers groter dan het gebouw dat volgens bijlage 3 op het perceel aanwezig was. Hierdoor was niet voldaan aan de voorwaarde dat de afwijking naar aard en omvang niet mag worden vergroot. Dit geldt ook indien wordt uitgegaan van de door appellant gestelde afmetingen van het tenietgegane gebouw. Dat, zoals appellant aanvoert, op grond van artikel

7, tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, van de planregels kan worden toegestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, leidt niet tot een ander oordeel. Met toepassing van dit artikel kan het college slechts van het bestemmingsplan afwijken voor de vergroting van bebouwing die in bijlage 3 bij het bestemmingsplan voorkomt en ingevolge artikel 7, tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, van de planregels bij recht is toegestaan. Zoals hiervoor is overwogen, voldoet de blokhut hier niet aan.

9. Appellant betoogt dat het college, door handhavend op te treden, handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel. Hij wijst in dit verband op een e-mailwisseling met H. van Os, werkzaam bij de gemeente. (...)

9.2. De door appellant bedoelde e-mailcorrespondentie over zijn aanvraag uit 2008 betreft een e-mailwisseling met Van Os. Appellant heeft Van Os gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot deze aanvraag en of de gemeente het nieuw te bouwen gebouw in afwachting van de te verlenen bouwvergunning wil gedogen. Van Os heeft appellant medegedeeld met de aanvraag bezig te zijn en dat zo spoedig mogelijk zal worden beslist. Op 29 april 2010 heeft Van Os appellant laten weten dat het college geen medewerking zal verlenen aan het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan en dat het besluit hem zal worden toegezonden. (...)

10. Appellant betoogt tot slot dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt. Hij voert daartoe aan dat op verschillende percelen in de omgeving van zijn perceel bouwwerken staan die niet op bijlage 3 bij het bestemmingsplan voorkomen, daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend en het college daartegen niet handhavend optreedt.

10.1. Het door appellant bedoelde tuinhuisje op het perceel van [eigenaar A] is, naar tussen partijen niet in geschil is, niet in bijlage 3 bij het bestemmingsplan opgenomen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college voornemens was daartegen handhavend op te treden. Naar aanleiding van de door [eigenaar A] ingediende zienswijze tegen het voornemen handhavend op te treden, heeft het college [eigenaar A] bij brief van 16 augustus 2013 laten weten dat aanleiding bestaat van handhavend optreden tegen het op het perceel aanwezige tuinhuis met een omvang van 2 m bij 3 m af te zien. In dat verband heeft het van belang geacht dat, gelet op de door [eigenaar A] overgelegde getuigenverklaring, aannemelijk is geworden dat reeds ten tijde van de inventarisatie een tuinhuisje op zijn perceel stond. Volgens het college was, gelet op een brief van het Waterschap, bij [eigenaar A] het vertrouwen gewekt dat hij het bestaande tuinhuisje mocht vervangen door een tuinhuisje van 2 m bij 3 m. (...)

Het college heeft zich met betrekking tot het door appellant vermelde perceel van [eigenaar B] op het standpunt gesteld dat de aldaar aanwezige gebouwen voorkomen in bijlage 3 bij het bestemmingsplan. Voor zover, zoals appellant aanvoert, het gebouw op het perceel van Benda grotere afmetingen heeft dan het gebouw dat in bijlage 3 is vermeld, heeft het college ter zitting van de rechter bevestigd dat het daartegen handhavend zal optreden. (...)

Wat betreft de appellant vermelde bebouwing op de percelen van [eigenaar C], [eigenaar D] en de gemeente wordt overwogen dat daarvoor volgens het college vergunningen zijn verleend, hetgeen appellant niet heeft bestreden. (...)

Het betoog faalt.

11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bevestigt de aangevallen uitspraak.

Vragen

Vraag 1a

Blijkens de uitspraak heeft het college van B&W van Geldermalsen bij besluit van 23 juni 2014 een last onder dwangsom opgelegd. Leg uit of mevrouw K.H. Bruintjes, afdelingshoofd Vergunningen, Toezicht & Handhaving van de gemeente Geldermalsen, bevoegd kan zijn om uit eigen naam een last onder dwangsom op te leggen. (2 ptn)

Vraag 1b

Leg uit, aan van relevante wettelijke bepalingen, welke specifieke vereisten worden gesteld aan de inhoud van een beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom. (3 ptn)

Vraag 2a

Uit de uitspraak volgt dat appellant, de heer S. Bali, een beroep doet op het vertrouwensbeginsel (r.o. 9). Beredeneer, aan de hand van de relevante factoren, waarom de Afdeling bestuursrechtspraak in dit geval tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen. (3 ptn)

Vraag 2b

Leg uit wat het dispositievereiste is en in hoeverre dit vereiste van belang is in het kader van het vertrouwensbeginsel. (2 ptn)

Vraag 3

De blokhut van de heer S. Bali blijkt gebouwd zonder benodigde bouwvergunning (zie r.o. 5). Is het college van B&W verplicht om over te gaan op handhaving? (5 ptn)

Vraag 4a

Ambtenaar H. van Os en de heer S. Bali hebben via e-mail met elkaar gecommuniceerd (r.o. 9). Kunnen een bestuursorgaan en een burger altijd zomaar via elektronisch verkeer berichten met elkaar uitwisselen? (3 ptn)

Vraag 4b

De uitspraak laat in het midden of de heer S. Bali is gehoord voordat het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom is genomen. Had het college van B&W de heer Bali moeten horen? (2 ptn)

Vraag 5a

Stel, de gemeente Geldermalsen vordert afbraak van de blokhut bij de civiele rechter en beroept zich op een beding uit de koopovereenkomst, tussen de heer S. Bali en de gemeente, waarin staat dat voor het bouwen op het betreffende perceel toestemming nodig is van de gemeente. Volgens de heer S. Bali mag de gemeente het grondgebruik echter niet via het privaatrecht regelen. De gemeente beschikt immers over ‘voldoende publiekrechtelijke mogelijkheden’ om hetzelfde resultaat te bereiken. Bespreek de kans van slagen van het verweer van de heer S. Bali. (3 ptn)

Vraag 5b

Stel, de heer S. Bali wil met een loopbruggetje, waarvan de palen in de rivier de Linge komen te staan, zijn perceel verbinden met het recreatielandje van de buren. De gemeente Geldermalsen verleent een vergunning voor de bouw van het bruggetje. Het waterschap Rivierenland, eigenaar van de rivier, wil voor het gebruik van de Linge een vergoeding van € 400, - per maand. Is dit toegestaan? (2 ptn)

Vraag 6

Stel, het hoger beroep van de heer S. Bali wordt gegrond verklaard, omdat het college van B&W volgens de Afdeling bestuursrechtspraak in het betreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van eigenaar E (niet in de uitspraak opgenomen) niet slaagt. De heer S. Bali wil schadevergoeding van de gemeente, omdat hij intussen de blokhut heeft afgebroken. Hoe schat u de kans op toekenning van schadevergoeding? (5 ptn)

Vraag 7

Stel, het college van B&W van Geldermalsen wil de handhaving van illegale bouwwerken nog effectiever maken. Dit wil het doen door de namen van eigenaren die zonder omgevingsvergunning gebouwd hebben, waaronder de heer S. Bali, op de gemeentelijke website te plaatsen.

  1. Beoordeel of dit voornemen van het college op grond van de Wbp is toegestaan. (2 ptn)
  2. Beoordeel of dit voornemen van het college op grond van de Wob is toegestaan. (3 ptn)

Vraag 8

Blokhutten en tuinhuisjes in verschillende ‘pipokleuren’ zijn de gemeente Geldermalsen een doorn in het oog. Het college wil graag de bijzondere natuur- en landschapswaarden van het gebied herstellen en heeft hiervoor een speciaal subsidiepotje gereserveerd. Perceeleigenaren ontvangen een eenmalige subsidie van € 750 als zij hun blokhut of tuinhuisje verven in de groene kleur RAL 6012. De heer S. Bali verft, na een voorschot van €425 te hebben ontvangen, zijn blokhut echter oranje (RAL 2007) uit onvrede over de gemeente. Het college wil het verstrekte voorschot terug. Langs welke weg(en) is dit mogelijk? (5 ptn)

(Totaal 40 ptn)

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Dit is niet mogelijk. De bevoegdheid kan niet aan mevrouw Bruintjes worden gedelegeerd. Op grond van art. 10:14 Awb is delegatie niet toegestaan aan een ondergeschikte. Mevrouw Bruintjes is ondergeschikt aan het college van B&W (1 punt). Weliswaar zou de bevoegdheid in principe kunnen worden gemandateerd, artikel 10:3 Awb, maar dan neemt mevrouw Bruintjes namens het college van B&W het besluit, dus niet uit eigen naam zo volgt uit art. 10:1 Awb (1 punt).

Alternatief:

  • Studenten die uitgebreid hebben gemotiveerd dat een wettelijke grondslag voor delegatie ontbreekt, terwijl dit op grond van art. 10:15 Awb wel is vereist hebben eveneens 1 punt gekregen.
  • Studenten die hebben gemotiveerd dat delegatie juist vereist is om in eigen naam een bevoegdheid uit te kunnen oefenen, omdat enkel bij delegatie de overgedragen bevoegdheid onder eigen verantwoordelijkheid kan worden uitgeoefend, zie art. 10:13 Awb, hebben eveneens 1 punt gekregen.

Vraag 1b

  • Artikel 5:9 Awb sub a: overtreding + overtreden voorschrift (1 punt).
  • Artikel 5:32a Awb: omschrijving herstelmaatregelen (1 punt).
  • Artikel 5:32b Awb: dwangsom + maximum bedrag (1 punt).

Vraag 2a

De drie factoren die in dit geval tot de conclusie leiden dat geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen zijn:

  1. Is de gedraging toerekenbaar aan het bestuursorgaan?

Ja, de email van ambtenaar Van Os is toerekenbaar aan het college van B&W. Er kan verondersteld worden dat hij mandaat heeft, dan wel is op zijn minst de toerekenbaarheid van schijn van bevoegdheid. Hij geeft immers aan met de aanvraag bezig te zijn (1 punt).

  1. Welke gedraging heeft de verwachting gewekt?

De gedraging is de email die ambtenaar Van Os heeft gestuurd (0,5 punt). Het benoemen dat geen sprake is van een concrete ondubbelzinnige toezegging, maar slechts algemene informatie (1 punt).

  1. Heeft de burger onjuiste/onvolledige gegevens verstrekt?

Blijkt niet uit de uitspraak (0,5 punt).

Vraag 2b

Het dispositievereiste houdt in dat een burger op grond van gewekte vertrouwen reeds handelingen heeft verricht die hij anders zou hebben nagelaten (en die niet licht ongedaan gemaakt kunnen worden) (1 punt). Het dispositievereiste is van belang/kan een rol spelen bij de belangenafweging (belang burger) welke naar voren komt bij het honoreren van een gerechtvaardigd vertrouwen (1 punt).

Vraag 3

De vraag heeft betrekking op de beginselplicht tot handhaving (1 punt). Dit houdt in dat bij overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom/bestuursdwang op te treden – in casu het college van B&W – in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken (1 punt). Het college van B&W behoort af te zien van handhaving als dit, in verhouding tot de met handhaving na te streven (algemene) belangen, zeer onevenredig uitpakt voor de overtreder (1 punt). Verder mag van het bestuursorgaan worden gevergd dat onder bijzondere omstandigheden van handhavend optreden wordt afgezien, bijvoorbeeld als concreet zicht op legalisatie bestaat (1 punt).

Conclusie in antwoord op de vraagstelling: uit de uitspraak blijkt dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Zie r.o. 7 – 7.4. Voorts is handhaving niet zodanig onevenredig dat het college van B&W daarvan behoorde af te zien. Zie r.o. 8 – 8.2. Het college is in dit geval gehouden tot handhaving van het illegale bouwwerk. (1 punt).

Alternatief: student motiveert uitgebreid in concluderende zin dat het college van B&W in het algemeen niet onder alle omstandigheden verplicht is om over te gaan tot handhaving, maar handhaving is wel het uitgangspunt (1 punt).

Vraag 4a

Art 2:13 Awb geeft aan dat elektronisch verkeer mag, mits bepalingen afd. 2.3 in acht worden genomen. De eerste uitzonderingen op deze regel wordt gevonden art. 2:13 lid 2, aanhef onder a en onder b, Awb): tenzij uit een wettelijk voorschrift anders blijkt en/of een vormvoorschrift kan zich tegen elektronische verzending verzet (0,5 punt).

Art 2:14, eerste lid, Awb stelt vervolgens als eis dat de burger moet hebben aangegeven langs deze weg beschikbaar te zijn. Beperkingen hierop zijn te vinden in het tweede lid en derde lid. 2 e lid: nevenschikking bij berichten die niet tot een of meerdere geadresseerden zijn gericht) en 3 e lid: alleen op voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard en inhoud van het bericht en het doel waarmee het wordt verzonden (1 punt).

Artikel 2:15 Awb leest verder dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan verzonden kan worden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg. 2 e lid: Een bestuursorgaan kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor het bestuursorgaan zou leiden. 3 e lid: Een bestuursorgaan kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt (1 punt).

Tot slot kan bij het bestuursorgaan sprake zijn van een bestendige praktijk, dan is expliciete kenbaar making door het bestuursorgaan niet noodzakelijk (0,5 punt).

Vraag 4b

Het gaat om het horen van een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd, art. 4:8 Awb (0.5 punt). Heeft belanghebbende naar verwachting bedenkingen tegen het besluit? Ja, belastende beschikking. Steunt de beschikking op gegevens over feiten en belangen die die hem betreffen (ja, het gaat om zijn overtreding) (1 punt). Heeft hij die gegevens niet zelf verstrekt? Student moet ja/nee beargumenteren (0,5 punt).

NB: studenten die art. 4:7 Awb hebben toegepast, hebben geen punten voor deze vraag gekregen.

Vraag 5a

Voor een goed antwoord was nodig de stelling van de heer S. Bali te bezien in het licht van de Windmill-criteria. Het startpunt is dus Windmill (0,5 punt). Wanneer de publiekrechtelijke wet zelf niet voorziet in een antwoord, is het de vraag of er sprake is van een onaanvaardbare doorkruising. Van bijzonder belang zijn de volgende factoren: inhoud/strekking regeling (0,5 punt), bescherming belangen burgers (0,5 punt), publiekrecht leidt tot vergelijkbaar resultaat (0,5 punt). Wat betreft het punt dat de gemeente beschikt over ‘voldoende publiekrechtelijke mogelijkheden’ om hetzelfde resultaat te bereiken, dient de student de hoofdregel aan te halen waaruit volgt dat een vergelijkbaar resultaat een aanwijzing is dat de privaatrechtelijke weg niet openstaat (1 punt).

Alternatief: aangezien het in deze casus gaat om regulering van grondgebruik, is ook een goede uitleg van Kunst-Antiekstudio beloond (1 punt).

NB: Onjuist is de ongemotiveerde stelling dat de privaatrechtelijke weg niet openstaat omdat een vergelijkbaar resultaat kan worden gehaald via publiekrecht. Ook is onjuist om te spreken van een onaanvaardbare doorkruising omdat het publiekrecht in algemene zin ‘burgervriendelijker’ is dan het privaatrecht.

Vraag 5b

In dit geval is sprake van bijzonder gebruik (0,5 punt) van een openbare zaak (0,5 punt). Een financiële vergoeding voor dergelijk bijzonder gebruik is in beginsel toegestaan, maar de vergoeding moet wel redelijk zijn (0,5 punt). Motivering dat de gevraagde vergoeding al dan niet redelijk is (0,5 punt).

Vraag 6

  • Onrechtmatigheid & toerekenbaarheid

Ja, vernietiging door bestuursrechter, dus het besluit is onrechtmatig (1 punt) Hierbij is toerekening aan BO gegeven (0,5 punt) Zie voor beide vorige punten Van Gog/Nederweert (0,5 punt)

  • Relativiteit

Ja, rechtszekerheid bestemmingplan, Amelandse bezinepomp II (0,5 punt)

  • Causaal verband

Vraag is of ten tijde van opleggen last onder dwangsom ook rechtmatig een last onder dwangsom had kunnen worden opgelegd. Hoe zit het met beginselplicht tot handhaving? Amelandse bezinepomp I. Hier gaat het om schending motiveringseis mbt gelijkheidsbeginsel. Dit gebrek zou hersteld kunnen worden. Dan geen causaliteit (1 punt)

  • Schade

Kosten afbraak blokhut (0,5 punt)

  • Eigen schuld

Mogelijk wel. Betrokkene had vergunning kunnen aanvragen én na afwijzing daartegen beroep kunnen instellen. Hij heeft risico genomen (0,5 punt)

  • Geen verjaring

Nee. Geen verjaring (0,5 punt)

Vraag 7a

Dit is een verwerking van persoonsgegevens, dat kan alleen als er een geldige grondslag is. Deze staan genoemd in art. 8 Wbp. Hier zou van toepassing kunnen zijn dat de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een publieke taak. In dit geval zal dit niet zwaarder wegen dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, daarbij bepaalt art. 9 Wbp dat gegevens niet voor een ander doel gebruikt mogen worden dan waarvoor ze verzameld zijn. Noemen art. 16 Wbp kan ook punt opleveren.

Vraag 7b

Op grond van de Wob kan het bestuursorgaan actief informatie openbaar maken op grond van artikel 8 Wob. Hierbij zijn wel de uitzonderingsgronden uit art. 10 Wob van toepassing. In casu artikel 10 lid 2 onder e, Wob: de relatieve uitzonderingsgrond van de persoonlijke levenssfeer. Hierbij moet een belangenafweging gemaakt worden. Via art. 16 Wbp kan ook uitgekomen worden bij art. 10 lid 1 onder d Wob.

Vraag 8

De vraag ziet op het verstrekte voorschot dat het college van B&W terug wil. Een voorschot wordt bij beschikking verleend (1 punt). Het bestuursorgaan kan de beschikking tot verlening van een voorschot intrekken indien de voorschriften niet worden nageleefd, zie art. 4:96 Awb (1,5 punt). Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd, zie art. 4:95 lid 4 Awb (1 punt). Het onverschuldigd betaalde voorschot kan bij dwangbevel worden

Ingevorderd, zie art. 4:57Awb (1,5 punt).

NB: De vraag ziet niet op wat het college wil of zou moeten doen met de eenmalige subsidie van 750 Euro. Niettemin is ook max. 1 punt toegekend voor het noemen van art. 4:48 onder b Awb, dat de mogelijkheid biedt om subsidieverlening in te trekken, als de subsidieontvanger niet aan de verplichtingen heeft voldaan en art. 4:49 onder c Awb dat de mogelijkheid biedt voor het college om de subsidievaststelling in te trekken waarmee ook de aanspraak op subsidie (art. 4:52 Awb) vervalt.)

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019


Bijlage

Beleidsregels Buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

De gemeente voert buitenwettelijk beleid met betrekking tot onderstaande onderwerpen/kostensoorten.

2.1 Ziektekosten in relatie tot een aanvullende verzekering; - het afsluiten van een aanvullende verzekering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid.
2.2 De kosten van noodzakelijke psychologische zorg
2.3 De kosten van tandheelkundige hulp voor personen vanaf 18 jaar
2.4 De kosten van alternatieve geneeswijzen
(...)
2.7 De kosten van doorbetaling van vaste woonlasten tijdens detentie
2.8 De kosten van de LBIO-bijdrage residentiële opvang
2.9 De ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Toelichting op 2.7

Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. Het college kan een uitzondering maken op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet als daartoe zeer dringende redenen zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet er dan al sprake zijn van een acute noodsituatie. Maar gezien het feit dat in het levensonderhoud van een gedetineerde reeds wordt voorzien door het ministerie van Justitie zal dat doorgaans niet het geval zijn. Het ten aanzien van gedetineerden gebruikmaken van artikel 16 Participatiewet kan dus niet helemaal worden uitgesloten, maar zal in verreweg de meeste gevallen niet aan de orde zijn.

Omdat het college toch een beleid van bijstandsverlening voor het aanhouden van de woning gedurende detentie wil voeren, kan dit dus alleen op grond van zogenaamd buitenwettelijk beleid. Het college is voorstander van haar afwijkend beleid omdat een dergelijk beleid veel beter aansluit op de resocialisatie van de (ex-)gedetineerde, waarbij terugkeer naar de eigen woning grote voordelen heeft. Daarnaast voorkomt het problemen bij het vinden van nieuwe woonruimte en daarmee gepaard gaande aanvragen voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. Ter voorkoming van oneindige bijstandsverlening wordt het redelijk geacht om alleen bij een verwacht verblijf van korter dan 8 maanden in een justitiële inrichting bijstand in de doorbetaling van vaste lasten te verlenen.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven aan welke criteria voldaan moet worden om voor bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens detentie in aanmerking te komen. Tevens wordt de toepassing van een periode van 8 maanden nader toegelicht.

Wegenverkeerswet 1994

Hoofdstuk IIA. Aanwijzing bromfietsen waarvoor geen Europese typegoedkeuring vereist is

Artikel 20b

  1. Voorafgaande aan de toelating tot het verkeer op de weg kan Onze Minister een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm 3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, per type of individueel voertuig aanwijzen op grond van zijn veiligheidsaspecten, indien:
    1. De
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)


Bijlage

Beleidsregels Gehandicaptenparkeerplaatsen Den Haag

Visie

Een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is bedoeld om gehandicapten de mogelijkheid te bieden dicht bij een (vakantie)woning te parkeren. Het beleid ten aanzien van de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is hier dan ook op gericht. Een zo optimaal mogelijke verdeling van de schaarse parkeerruimte onder de doelgroepen en een zo flexibel mogelijk te gebruiken parkeerareaal zijn daarbij wederom uitgangspunt.

Criteria voor een gehandicaptenparkeerplaats

Om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken moet:

  1. de aanvrager beschikken over een geldige gehandicaptenparkeerkaart;
  2. de auto waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt aangevraagd maximaal 2,55 meter breed zijn en maximaal 7 meter lang zijn;
  3. de aanvrager in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
  4. de aanvrager niet binnen een straal van 200 meter van de (vakantie)woning gratis kunnen parkeren.
  5. de aanvrager niet alleen kunnen worden gelaten na het uitstappen uit het voertuig, gedurende de tijd die de bestuurder in de regel nodig heeft om het voertuig (elders) te parkeren.

Drank- en Horecawet

Artikel 16

Het is degene, die bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank verstrekt, verboden daartoe automaten, waaruit de afnemers zelfstandig zodanige drank kunnen betrekken aanwezig te hebben, tenzij deze zich bevinden in hotelkamers, ingericht voor nachtverblijf, welke deel uitmaken van een inrichting waarin het horecabedrijf rechtmatig wordt uitgeoefend.

Artikel 44a

  1. De burgemeester kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding binnen zijn gemeente van het bij of krachtens de artikelen 3, 4, 9, derde, vierde en vijfde lid, 12 tot en met 19, 20, eerste tot en met vierde lid, 22, eerste en tweede lid, 24, 25, behoudens het derde lid, 25a tot en met 25d, 29, derde lid, 35, tweede en vierde lid, of 38 gestelde.
  2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste € 100 000 bedraagt.

(...)

Artikel 44b

  1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete bepaalt.

(...)

Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet

Artikel 1

Als bijlage bedoeld in artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt vastgesteld de bij dit besluit behorende bijlage.

Artikel 2

Voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de bestuurlijke boete die opgelegd kan worden.

Artikel 3

  1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan minder dan vijftig werknemers
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)


Bijlage

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 1:66 lid 2

Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 of anderszins blijkt dat het kindercentrum, de voor- ziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften zal voldoen, kan het college zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastou- deropvang of dat gastouderbureau in exploitatie te nemen of te houden.

Artikel 1.72

  1. Het college kan degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59, een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.

  2. In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft.

Winkeltijdenwet

Artikel 2

  1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:

    1. op zondag;

    2. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

    3. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

  2. Het is voorts verboden op de in het eerste lid bedoelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.

Artikel 3

  1. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden.

  2. De gemeenteraad kan bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in de verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op daartoe strekkend verzoek ontheffing van de in het eerste lid bedoelde verboden te verlenen.

  3. De vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Verordening winkeltijden gemeente Gorinchem 2012

Artikel 5

Zon- en/of feestdagenregeling

De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen zon- en/of feestdagen per.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S. Blankenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot verwijdering van haar fiets wegens overtreding van artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor Den Haag (APV). Daarbij is een begunstigingstermijn van 30 minuten gegeven, waarna de fiets feitelijk is verwijderd en opgeslagen. Dit besluit is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt.

Bij besluit van 16 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 28 oktober 2015, onder toepassing van bestuursdwang, de fiets van eiseres verwijderd en deze vervolgens opgeslagen wegens overtreding van artikel 5.12, eerste lid, van de APV. De beslissing om bestuursdwang toe te passen is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt toen zij haar fiets kwam ophalen. De fiets stond op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein te Den Haag, gelegen voor het Centraal Station, binnen het van de rest van het Koningin Julianaplein afgescheiden gebied waarin fietsenrekken zijn geplaatst. Blijkens de in het dossier aanwezige foto was de fiets niet geplaatst in het fietsenrek, maar aan de buitenkant (zijkant) van het fietsenrek en daaraan vastgezet met een hangslot. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

3. Ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet, is het College bevoegd om bestuursdwang toe te passen, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV is het verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte. Bij besluit van 3 juni 2014 (DSB/2014.356) heeft verweerder een gebied rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, aangewezen als plaats, bedoeld in artikel 5:12 van de APV waar het verboden is (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te zetten dan wel te laten staan.

4.1. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is wat het primaire besluit is. Voor zover het op 28 oktober 2015 aan de fiets gehechte.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)


Uitspraak

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen door de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie [.], nr. [....], aanwezige blokhut te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juni 2015 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

(...)
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Uiterwaarden.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover van belang, recreatielandjes, uitsluitend voor zover de gronden als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

Ingevolge het tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, geldt voor de bebouwing ten dienste van recreatielandjes dat, voor zover van belang, per perceel uitsluitend de bebouwing is toegestaan die voor wat betreft locatie, aantal, bouwhoogte en oppervlakte is opgenomen in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 'Overzicht Lingelandjes'.

Ingevolge het vierde lid, onder i, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2, sub e, en toestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, tot een maximum van 20 m2 per recreatielandje en met dien verstande dat

  • het aantal gebouwen per recreatielandje na vrijstelling niet meer dan 1 bedraagt;
  • het gebouw en de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landschappelijk, met gebruikmaking van gebiedseigen groen, worden ingepast, een en ander blijkend uit een door de op het recreatielandje rechthebbende overgelegd inrichtingsplan.

Ingevolge artikel 18, onderdeel A, onder 1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de
  3. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016


Uitspraak

201500929/1/A1.

ECLI:NL:RVS:2015:3025

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het

geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.

Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.

[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.

4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

 

Bijlagen

Bijlage 1

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak: 24-06-2015

Zaaknummer: 15-2552 WWB

Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht

Uitspraak:

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)

Procesverloop

Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Maatregel

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.

1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.

1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.

Intrekking en terugvordering

1.4......read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015


Bijlagen

Bijlage 1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere, appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tussen:

Delta Park en de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering.

De vergunning is verleend tot en met 31 december 2032.

Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door Delta Park daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar Delta Park, vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door mr. S.M.L.W. van Boven, advocaat te Middelburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

  1. Ter zitting heeft Delta Park haar hogerberoepsgrond met betrekking tot de buitenbeschermingszone, die na toekomstige verzwaringen dient als extra reserve voor de bescherming van de waterkering, ingetrokken.
  2. Vergunninghoudster heeft vergunning gevraagd voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de Oosterscheldekering. Het windpark wordt opgericht op de voormalige bouwdokdammen van het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Op dit eiland exploiteert Delta Park een themapark met onder meer een voorlichtingscentrum over de Deltawerken en een rondvaartboot.
  3. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Waterwet een ruime doelstelling heeft die het toetsingskader vormt voor besluiten als hier aan de orde. Volgens Delta Park heeft de rechtbank zich ten onrechte aangesloten bij het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201300283/1/A4. Zij verwijst in dit verband naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 7-16) en betoogt dat het toetsingskader van de Waterwet zich niet beperkt tot artikel 2.1 van deze wet. Volgens haar heeft de minister ten onrechte niet beoordeeld of het realiseren van het windmolenpark in een bestemmingsplan is vastgelegd en is het onduidelijk of het windmolenpark voldoet aan de veiligheidseisen voor het personeel en de bezoekers van Delta Park. Dit laatste is volgens Delta Park van belang, omdat zij deel uitmaakt van een watersysteem met een maatschappelijke functie. Delta Park betoogt dat
  4. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015


Vragen

Vraag 1

Op 8 februari 2014 gaat een controleambtenaar op bezoek bij het jeugdhonk om toezicht te houden op de naleving van de Drank- en Horecawet, onder andere op de regel dat er geen (sterke) drank wordt verkocht aan jongeren onder de 18 jaar. De controleambtenaar ziet aan de bar in het jeugdhonk een jongen om een Malibu-Jus vragen waarna het barmeisje de jongen vraagt zich te legitimeren en dat deze aangeeft zich niet te kunnen legitimeren. Hierop zegt de jongen die na de eerste jongen was binnengekomen (hierna: de tweede jongen), dat hij zich wel zou legitimeren. Nadat het barmeisje het legitimatiebewijs van de tweede jongen had bekeken, rekent zij de Malibu-Jus af met de eerste jongen - die zich niet kon legitimeren -, aldus de controleambtenaar. De controleambtenaar stelt een proces-verbaal op waarna de burgemeester van Rhenen op grond van artikel 20 lid 1 Drank- en Horecawet een bestuurlijke boete oplegt.

  1. Kan de burgemeester de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van (onder andere) artikel 20 lid 1 van de Drank- en Horecawet delegeren en/of mandateren aan het afdelingshoofd Handhaving van de gemeente Rhenen? (drie punten)
  2. Stel (los van het antwoord op vraag 1a) dat er inderdaad een rechtsgeldige Mandateringsregeling bestaat voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van de Drank- en Horecawet door het afdelingshoofd Handhaving. Het afdelingshoofd is voornemens een bestuurlijke boete op te leggen naar aanleiding van het proces-verbaal van de controleambtenaar. De burgemeester heeft echter het proces-verbaal ook gelezen en is van mening dat het opleggen van een bestuurlijke boete niet juist is, omdat het volgens hem niet duidelijk is of de Malibu-Jus aan de eerste of de tweede jongen is verstrekt. Wat kan de burgemeester nu doen? (twee punten)

Vraag 2

  1. Moest de controleambtenaar zich bij binnenkomst van het jeugdhonk bekendmaken en legitimeren? (twee punten)
  2. 2Op de avond dat de controleambtenaar de overtreding constateert gaat hij in gesprek met de eigenaar over het voorval en over het eventueel opleggen van een bestuurlijke boete door de burgemeester naar aanleiding hiervan. De eigenaar weigert echter antwoord te geven op de vragen en de controleambtenaar zegt hierop dat de eigenaar wel verplicht is antwoord te geven, gelet op het bepaalde in artikel 5:16 en 5:20 lid 1 Awb. Heeft de controleambtenaar gelijk? (drie punten)

Vraag 3

De eigenaar van het jeugdhonk zegt dat hij zijn personeel goed heeft geïnformeerd en maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan personen jongen dan 18 jaar en dat hem daarom geen boete kan worden opgelegd. Zo staat telkens in de personeelsgids gemeld dat om legitimatie moet worden gevraagd en draait de eigenaar een filmpje af voor nieuwe medewerkers die betrekking heeft op jongeren onder de 18.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

In deze bundel worden o.a. oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Bestuursrecht: Inleiding voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Rechten - B1 - RUG op JoHo.org

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1561
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.