Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019


Bijlage

Beleidsregels Buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

De gemeente voert buitenwettelijk beleid met betrekking tot onderstaande onderwerpen/kostensoorten.

2.1 Ziektekosten in relatie tot een aanvullende verzekering; - het afsluiten van een aanvullende verzekering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid.
2.2 De kosten van noodzakelijke psychologische zorg
2.3 De kosten van tandheelkundige hulp voor personen vanaf 18 jaar
2.4 De kosten van alternatieve geneeswijzen
(...)
2.7 De kosten van doorbetaling van vaste woonlasten tijdens detentie
2.8 De kosten van de LBIO-bijdrage residentiële opvang
2.9 De ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Toelichting op 2.7

Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. Het college kan een uitzondering maken op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet als daartoe zeer dringende redenen zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet er dan al sprake zijn van een acute noodsituatie. Maar gezien het feit dat in het levensonderhoud van een gedetineerde reeds wordt voorzien door het ministerie van Justitie zal dat doorgaans niet het geval zijn. Het ten aanzien van gedetineerden gebruikmaken van artikel 16 Participatiewet kan dus niet helemaal worden uitgesloten, maar zal in verreweg de meeste gevallen niet aan de orde zijn.

Omdat het college toch een beleid van bijstandsverlening voor het aanhouden van de woning gedurende detentie wil voeren, kan dit dus alleen op grond van zogenaamd buitenwettelijk beleid. Het college is voorstander van haar afwijkend beleid omdat een dergelijk beleid veel beter aansluit op de resocialisatie van de (ex-)gedetineerde, waarbij terugkeer naar de eigen woning grote voordelen heeft. Daarnaast voorkomt het problemen bij het vinden van nieuwe woonruimte en daarmee gepaard gaande aanvragen voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. Ter voorkoming van oneindige bijstandsverlening wordt het redelijk geacht om alleen bij een verwacht verblijf van korter dan 8 maanden in een justitiële inrichting bijstand in de doorbetaling van vaste lasten te verlenen.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven aan welke criteria voldaan moet worden om voor bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens detentie in aanmerking te komen. Tevens wordt de toepassing van een periode van 8 maanden nader toegelicht.

Wegenverkeerswet 1994

Hoofdstuk IIA. Aanwijzing bromfietsen waarvoor geen Europese typegoedkeuring vereist is

Artikel 20b

  1. Voorafgaande aan de toelating tot het verkeer op de weg kan Onze Minister een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm 3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, per type of individueel voertuig aanwijzen op grond van zijn veiligheidsaspecten, indien:
    1. De toelating overeenstemt met de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, tweede lid en derde lid, onderdeel a, genoemde doeleinden; en
    2. Er voor dit motorrijtuig niet een typegoedkeuring overeenkomstig in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften vereist is.
  2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld betreffende de aanwijzing.

Wet Arbeid en vreemdeling

Artikel 2

  1. Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
  2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander beschikt over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning of indien die vreemdeling beschikt over een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.

Artikel 12b

Onze Minister kan voorts een tewerkstellingsvergunning intrekken of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan voorts een gecombineerde vergunning intrekken indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het moment waarop de vergunning wordt ingetrokken:

  1. Een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van:
    • 1°. artikel 10:1 van de Arbeidstijdenwet;
    • 2°. artikel 33 van de Arbeidsomstandighedenwet;
    • 3°. artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
    • 4°. artikel 18 van de Wet arbeid vreemdelingen; of
    • 5°. artikel 16 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;
  2. Gestraft is op grond van:
    • 1°. artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
    • 2°. artikel 11:3 van de Arbeidstijdenwet; of
    • 3°. artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.

Artikel 18

Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, 15, 15a en het bepaalde bij of krachtens artikel 2a.

Artikel 19d

  1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Volledigheidshalve, omdat deze bepaling ontbreekt in de Vermande-wettenbundel:

Titel 4.5 Awb Nadeelcompensatie [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 4:126

  1. Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het bestuursorgaan de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe.
  2. Schade blijft in elk geval voor rekening van de aanvrager voor zover:
    1. hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;
    2. hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden;
    3. de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend of
    4. de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.
  3. Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.
  4. Het bestuursorgaan kan een vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.

Vragen

Vraag 1

Raithe is net begonnen met zijn bedrijf “Dureya Sports”. Om nieuwe leden te werven is hij van plan om eenmaal een grote gratis sportsles te verzorgen in het park in de binnenstad van Avempartha. Raithe mikt op 400 deelnemers. Voor dit evenement “Dureya Sports ” is een evenementenvergunning vereist. Raithe dient zijn aanvraag, met onder meer draaiboek en plattegrond, in bij de burgemeester van Avempartha. Na zeven weken ontvangt Raithe een brief met het verzoek om de aanvraag binnen drie weken aan te vullen (specifiek wil het college graag weten of en op welke tijdstippen er versterkte muziek wordt gedraaid). Raithe laat de behandelend ambtenaar weten dat hij gaat voor muziek met een stevige beat, binnen de geluidsnormen. Tot zijn verrassing besluit de burgemeester dat zijn aanvraag voor het evenement wordt afgewezen. Ter motivering wordt enkel verwezen naar een samenvatting van een geluidsrapport opgesteld door een omwonende die geluidexpert is en voor overlast vreest. Uit deze samenvatting blijkt dat een evenement met stevige beat zorgt voor te veel decibellen. Raithe die inmiddels alles heeft georganiseerd voor “Dureya Sports”, is woedend en maakt bezwaar. Hij vindt dat de burgemeester bij de afwijzing niet had mogen volstaan met de verwijzing naar een samenvatting van een geluidrapport, nota bene ingebracht door een omwonende en dat hij op zijn minst gehoord had moeten worden.

Beoordeel aan de hand van deze bezwaargronden of de besluitvorming rechtmatig is verlopen. (5 punten)

Nyphron is eigenaar en directeur van een van de grootste aannemers van Avempartha: Galantian Bouwers BV. Om loonkosten te besparen heeft Nyphron tien werknemers afkomstig uit landen van buiten de Europese Unie in dienst genomen. Voor vijf van zijn medewerkers vraagt en krijgt de heer Nyphron de op grond van artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen (Wav) benodigde tewerkstellingsvergunning voor de duur van 24 maanden. Hij ‘vergeet’ een tewerkstellingsvergunning aan te vragen voor de overige vijf medewerkers. Tijdens een controle van een bouwplaats constateert de arbeidsinspecteur van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) dat Nyphron voor vijf van de daar werkzame werknemers niet in het bezit is van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Het is al de vierde keer in twee jaar tijd dat de hij op overtreding van artikel 2 Wav wordt betrapt. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid legt hem daarom twee maatregelen op:

  • De minister legt een bestuurlijke boete op wegens overtreding van artikel 2 Wav op. Wegens recidive bedraag de boete € 8.000 per illegaal tewerkgestelde werknemer dus in totaal € 40.000.
  • Alle aan Nyphron verleende tewerkstellingsvergunningen worden per direct blijvend ingetrokken wegens herhaalde overtreding van artikel 2 Wav.

Vraag 2a

‘Hier is sprake van een onrechtmatige samenloop van maatregelen!’, aldus Nyphron. In hoeverre bent u het met deze opmerking eens? (3 punten)

Vraag 2b

Kan de minister ook aan de buitenlandse werknemers van Galantian Bouwers BV een bestuurlijke boete wegens overtreding van artikel 2 Wav opleggen? (2 punten)

Vraag 3a

Procedures horen te leiden tot beslissingen die rechtmatig én rechtvaardig zijn. De rechtvaardigheid van besluitvormingsprocedures kan worden opgesplitst in distributieve rechtvaardigheid en procedurele rechtvaardigheid. Leg het onderscheid uit. (2 punten)

Vraag 3b

Leg uit in hoeverre de overheid in zijn hoedanigheid als eigenaar de toestemming voor bijzonder gebruik van een openbare zaak geheel mag weigeren. (3 punten)

De Stint is een elektrisch aangedreven voertuig van het bedrijf Stint Urban Mobility bedoeld voor het vervoer van kinderen in het kader van de buitenschoolse opvang. Een voertuig van het type Stint is betrokken geweest bij een ernstig ongeluk. Uit onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) blijkt dat Stints plotseling kunnen stilvallen. De minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft daarom uit voorzorg om besloten op grond van artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994, het besluit tot aanwijzing van de Stint als (bijzondere) bromfiets, bij besluit van 1 oktober 2018 voor onbepaalde tijd te schorsen. Het gevolg van het besluit tot schorsing is dat zolang de schorsing voortduurt, de bijzondere bromfietsen van het merk Stint niet tot de openbare weg zijn toegelaten.

Edgar Peters, eigenaar en CEO van Stint Urban Mobility (bedenker en enige producent van de Stint) heeft zijn bedrijf in korte tijd miljoenen zien verliezen. Voor het ongeluk is de waarde van het bedrijf nog getaxeerd op 23 miljoen. ‘Als je vraagt hoeveel het na vandaag waard is: ik denk dat we het misschien nog een half jaartje kunnen uitzingen, dan is het afgelopen. Door de schorsing zal niemand nog een nieuwe Stint willen kopen.’ In december 2018 klopt de heer Peters bij u aan. Hij was – en is – zeker niet van plan te procederen tegen het schorsingsbesluit (dat zou alleen maar meer slechte publiciteit opleveren, denkt hij). Hij wil de schade die is ontstaan door de schorsing van het besluit tot aanwijzing van de Stint als bijzondere bromfiets vergoed krijgen van de minister.

Vraag 4

Hoe schat u de kansen in dat de minister de door Edgar Peters geleden schade geheel zal moeten vergoeden? (5 punten)

Maastricht is dit hele jaar de Culturele Hoofdstad van Europa. Op sommige dagen is het daarom erg druk in de binnenstad. Op de website van de gemeente wordt aangekondigd dat de burgemeester om de veiligheid en openbare orde in de stad te garanderen, indien nodig gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 176a Gemeentewet groepen van personen bestuurlijk te doen ophouden. Omdat burgemeester Annemarie Penn-te Strake zelf wil deelnemen aan zoveel mogelijk festiviteiten, zal zij in veel gevallen zelf niet in de gelegenheid zijn om gebruik te maken van haar bevoegdheid. Daarom wil de burgemeester de bevoegdheid van artikel 176a Gemeentewet mandateren of delegeren aan Davian, een zeer ervaren ambtenaar bij de afdeling Openbare Orde en Veiligheid (OOV) van de gemeente Leeuwarden.

Vraag 5a

Benoem vier kenmerkende verschillen tussen mandaat en delegatie. (2 punten)

Vraag 5b

Beoordeel of de burgemeester in de casus bevoegd is tot het delegeren dan wel mandateren van de bevoegdheid uit artikel 176a Gemeentewet. (3 punten)

Ilrith Telsar woont in Maastricht en is tot twee maanden detentie veroordeeld wegens diefstal en heling. Kort na zijn veroordeling ontvangt hij een brief van het college van burgemeester en wethouders (B&W) van de gemeente Maastricht waarin staat dat zijn bijstand vanwege zijn aanstaande gevangenisstraf zal worden stopgezet. In de brief wordt verwezen naar de Beleidsregels Buitenwettelijk beleid, dat door het college van B&W is vastgesteld en onder alle gemeenteambtenaren is verspreid.

In de brief van het college van B&W staat dat hoewel in de Beleidsregels Buitenwettelijk beleid staat dat de bijstand tijdens detentie wordt doorbetaald, het college van mening is dat het in Ilrith zijn situatie toepassing kan geven aan artikel 4:84 Awb. Het college van B&W geeft aan toepassing te kunnen geven aan artikel 4:84 Awb omdat een terugkeer naar zijn woning juist aan een geslaagde resocialisatie van Ilrith in de weg zal staan. Dat betekent dat de uitkering van Ilrith per 1 januari 2019 – de eerste dag van zijn gevangenisstraf – zal worden stopgezet. Ilrith vindt het niet kunnen dat zijn bijstandsuitkering wordt stopgezet, omdat hij van een aantal vrienden weet dat zij gedurende hun detentieperiode wel gewoon bijstand hebben ontvangen. Ilrith meent dat hij net als zijn vrienden behandeld dient te worden en dat zijn bijstandsuitkering gewoon moet worden doorbetaald tijdens zijn detentie.

Vraag 6

Geef uw oordeel over de juistheid van de standpunten van het college van B&W en Ilrith Telsar. (5 punten)

Ilrith zijn halfbroer Wirr ontvangt al jaren een arbeidsongeschiktheidsuitkering en werkt daarnaast parttime bij Tol Anet B.V. Omdat Wirr zijn werkzaamheden erg goed doet, heeft zijn werkgever hem een loonsverhoging aangeboden. Wirr stuurt een e-mail naar de heer Ashalia, medewerker uitkeringen bij het UWV, met de vraag of een loonsverhoging gevolgen heeft voor de hoogte van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Wirr heeft zijn loonstrook en een concept-loonstrook, met daarop het (verwachte) hogere uurloon, als bijlagen per e-mail meegestuurd. In de reactie per e-mail van Ashalia staat dat zij namens de Raad van Bestuur van het UWV (het bevoegde bestuursorgaan) op basis van de door Wirr verstrekte gegevens zal uitrekenen of het uurloon van Wirr omhoog kan zonder dat zijn uitkering in gevaar komt.

Enige tijd later neemt Ashalia telefonisch contact op met Wirr. Uit de telefoonnotitie van dat gesprek blijkt dat Ashalia aan Wirr heeft medegedeeld dat hij met zijn hogere loon in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse blijft en dat de hoogte van zijn uitkering dus niet verandert. Wirr heeft zijn uurloon vervolgens laten verhogen door zijn werkgever. Bij de definitieve berekening van de uitkering die Wirr een aantal maanden later ontvangt, blijkt echter dat Ashalia per ongeluk gerekend heeft met een maandloon, terwijl Wirr zijn loon per vier weken ontvangt. Hierdoor heeft Wirr recht op een lagere uitkering dan hij heeft ontvangen. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vordert daarom het teveel betaalde bedrag terug. Wirr meent dat hij mocht vertrouwen op de toezegging van Ashalia. Hij wil gewoon zijn oude bedrag aan uitkering behouden.

Vraag 7

Beoordeel of Wirr een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. (5 punten)

Het Limburgse Cultureel studentencentrum USVA-L wil in het kader van Maastrichtse Culturele Hoofdstad een app ontwikkelen. Davian dient een aanvraag voor een subsidie in bij gedeputeerde staten van de provincie Limburg. De aanvraag bevat onder meer een projectplan waarin de activiteiten staan beschreven en een gespecificeerde begroting. Gedeputeerde staten is positief en besluit tot subsidieverlening voor een bedrag van € 3.000. Davian vraagt en krijgt een voorschot van het bedrag.

Vraag 8a

Leg uit hoe gedeputeerde staten kunnen verplichten dat de activiteit waarvoor subsidie is verleend daadwerkelijk wordt uitgevoerd. (2 punten)

Al snel nadat is begonnen met de ontwikkeling van de app blijkt dat het oorspronkelijke projectplan onmogelijk is om uit te voeren tegen de vooraf geraamde kosten. In overleg met het bedrijf dat de app ontwikkelt besluit Davian daarom om de meeste voorgestelde functionaliteiten niet in de app in te bouwen. Nadat de subsidie conform de verleningsbeschikking is vastgesteld en volledig is betaald, komen gedeputeerde staten er via een steekproef achter dat de uiteindelijk opgeleverde app in bijna geen enkel opzicht overeenkomt met het oorspronkelijke projectplan.

Vraag 8b

Leg uit of, en zo ja, in hoeverre gedeputeerde staten over juridische mogelijkheden beschikken om het verleende voorschot in dit stadium nog terug te krijgen. (3 punten)

Antwoordindicatie

Vraag 1

Raithe vindt in de eerste plaats dat de burgemeester de afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. De burgemeester kan in de besluitvorming rekening houden met een door een omwonende ingebracht rapport, maar moet op grond van artikel 3:2 Awb (0,5 punt) zelf toetsen of het rapport zorgvuldig tot stand is gebracht (0,5 punt). Op grond van artikel 3:46 en 3:47 Awb dient het besluit deugdelijk en kenbaar te zijn gemotiveerd (0,5 punt). Dit is niet het geval bij een enkele verwijzing naar de samenvatting van het geluidsrapport (0,5 punt).

Raithe vindt in de tweede plaats dat hij gehoord had moeten worden. Op grond van artikel 4:7 Awb geldt bij een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag tot het geven van een beschikking een hoorplicht als wordt voldaan aan sub a en b (0,5 punt). In casu is sprake van een afwijzing van de door Raithe aangevraagde evenementenvergunning. Deze afwijzing steunt op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, artikel 4:7 lid 1 sub a Awb (0,5 punt), namelijk het geluidsrapport waaruit blijkt dat niet voldaan wordt aan geluidnormen (0,5 punt). De door de burgemeester gebruikte gegevens t.a.v. de geluidsnomen – het geluidsrapport van een omwonende – wijken af van de gegevens die Raithe zelf ter zake heeft verstrekt (0,5 punt), artikel 4:7 lid 1 sub b Awb (0,5 punt). Immers volgens Raithe wordt wel voldaan aan de geluidnormen.

Kortom, Raithe had gehoord moeten worden (0,5 punt).

Vraag 2a

Een intrekking van een vergunning is niet zonder meer een bestuurlijke sanctie. Alleen als de intrekking van de vergunningen een in reactie op een overtreding onthouden aanspraak is, geldt dit als een bestuurlijke sanctie. Dat is in casu het geval, artikel 5:2a Awb (1 punt). Het oogmerk van een blijvende intrekking van een duurvergunning is in beginsel herstel (1 punt) De bestuurlijke boete is een bestraffende sanctie, artikel 5:40 Awb (0,5 punt). Herstel en bestraffende sancties mogen naast elkaar worden opgelegd, mits de zwaarte van geheel aan maatregelen evenredig is (0,5 punt).

Vraag 2b

De normadressaat van artikel 2 Wav is eenieder die als werkgever kan worden aangemerkt (0,5 punt). In beginsel kan alleen een normadressaat (een werkgever) het voorschrift overtreden en dus overtreder zijn (artikel 5:1 lid 1 en 2 Awb) (0,5 punt). Alleen aan overtreders kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. De buitenlandse werknemers kunnen geen overtreder zijn en dus ook niet worden bestraft (1 punt).

Vraag 3a

Het doel van procedures is bewerkstelligen dat beslissingen niet alleen in overeenstemming zijn met het recht (rechtmatigheid), maar ook leiden tot rechtvaardige beslissingen (aanvaarding). Procedurele rechtvaardigheid houdt in dat iemand die niet krijgt wat hij wil de uitkomst van de procedure kan aanvaarden omdat hij tevreden is over de procedure (1 punt). Distributieve rechtvaardigheid houdt in dat iemand die niet krijgt wat hij wil, de uitkomst van de procedure kan aanvaarden omdat hij de uitkomst van de procedure rechtvaardig acht (1 punt).

Vraag 3b

Voor bijzonder gebruik van een openbare zaak is altijd toestemming nodig van de eigenaar. De overheid als eigenaar mag deze toestemming in beginsel weigeren (1 punt). Uit de uitspraak Amsterdam/Geschiere (0,5 punt) volgt echter dat een vergunninghouder die publiekrechtelijk toestemming heeft gekregen in beginsel gerechtigd is tot het gebruik van de grond. Een weigering van de privaatrechtelijke toestemming door de overheid van het gebruik van de grond overeenkomstig de publiekrechtelijke toestemming levert in beginsel misbruik van bevoegdheid op (artikel 3:13 BW) (1 punt). Dit is anders als er zwaarwegende belangen zijn die zich verzetten tegen dat gebruik (0,5 punt).

Vraag 4

Het gaat hier om nadeelcompensatie. Strekking van het juiste antwoord is dat de schade in ieder geval niet volledig zal worden vergoed. De volgende elementen moeten in het antwoord worden betrokken. (NB: Studenten die artikel 4:126 Awb hebben overgeschreven of daarnaar hebben verwezen zijn daarvoor niet beloond.)

Er is voldaan aan beide randvoorwaarden (0,5 punt). Er is sprake van een beleidsvrije bevoegdheid en uitoefening van een publieke taak.

  • Criterium 1: Abnormale last (0,5 punt). Student moet Wouwse Tol aanhalen (0,5 punt) en er expliciet op wijzen dat alleen de schade boven het normaal ondernemersrisico (nor) voor vergoeding in aanmerking komt (0,5 punt). Er wordt dus (ook) een deel niet vergoed. Studenten die alleen aangeven dat de schade ‘boven de nor uitkomt’ hebben daarvoor geen punten gekregen. Hetzelfde geldt voor de studenten die stellen dat alle schade wordt vergoed omdat een deel daarvan ‘boven het nor’ uitkomt.
  • Criterium 2: Speciale last (0,5 punt). De student moet erop wijzen dat er sprake is van een uniek geval (het betreft alleen de Stint) (0,5 punt). Vervolgens moet de student komen tot de juiste conclusie, namelijk dat er wel sprake is van een speciale last (0,5 punt). Let wel: ongemotiveerd stellen dat is voldaan aan dit criterium omdat hij ten opzichte van anderen onevenredig hard is getroffen is dus onvoldoende. Onjuist is bovendien de stelling dat er niet is voldaan aan dit criterium omdat het lastig is om een referentiegroep te bepalen.
  • Criterium 3: Er is sprake van causaliteit (0,5 punt). Student moet dit criterium expliciet benoemen en uitwerken.
  • Criterium 4: Er is sprake van nadeel (0,5 punt). Student moet dit criterium expliciet benoemen en uitwerken.
  • Criterium 5: Er is geen eigen schuld en verjaring (0,5 punt). Student moet dit criterium expliciet benoemen en uitwerken.

Vraag 5a

Per kenmerkend verschil tussen delegatie en mandaat is 0,5 punt toegekend. (NB: wanneer er bij het noemen van meerdere verschillen één wetsartikel mist (artikel 10:3 Awb ontbreekt vaak) leidt dit tot een 0,5 punt aftrek. Wanneer twee kenmerkende verschillen worden genoemd zonder wetsartikelen, is dit (toch) gehonoreerd met 0,5 punt.) Verschillen tussen delegatie en mandaat:

  1. Voor delegatie is een wettelijke grondslag vereist, terwijl mandaat in beginsel is toegestaan, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet (artikel 10:15 en 10:3 lid 1 Awb).
  2. Bij delegatie gaat de bestuursbevoegdheid over op een ander bestuursorgaan terwijl bij mandaat de bestuursbevoegdheid in naam van het bestuursorgaan door een ander wordt uitgeoefend (artikel 10:13 en 10:1 Awb).
  3. Bij delegatie geldt dat de delegans alleen algemene aanwijzingen kan geven, terwijl bij mandaat ook aanwijzingen per geval kunnen worden gegeven omtrent de wijze van uitoefening van de bestuursbevoegdheid (artikel 10:16 en 10:6 lid 1 Awb).
  4. Het bestuursorgaan kan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen, terwijl een bestuursorgaan bevoegd blijft de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen (artikel 10:17 en 10:7 Awb).
  5. Zowel de delegans als de delegataris kunnen ter zake van de gedelegeerde bevoegdheid beleidsregels geven (4:81 Awb). Het verlenen van mandaat tot het uitoefenen van een bestuursbevoegdheid impliceert niet automatisch het verlenen van mandaat tot het stellen van beleidsregels over die bevoegdheid.
  6. Delegatie mag niet aan ondergeschikten (10:14 Awb); mandaat in principe wel (tenzij aard...)

Vraag 5b

In artikel 10:15 Awb is bepaald dat delegatie slechts geschiedt indien de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien (0,5 punt). De bevoegdheid op grond van artikel 176a Gemeentewet kan niet worden gedelegeerd. Een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Op grond van artikel 178, eerste lid Gemeentewet kan de burgemeester weliswaar aan een door haar ingestelde bestuurscommissie bevoegdheden overdragen, maar in het tweede lid wordt de bevoegdheid uit o.a. artikel 176a daarvan uitgezonderd (0,5 punt). Eveneens is delegatie uitgesloten gelet op artikel 10:14 Awb (0,5 punt), waaruit volgt dat delegatie aan een ondergeschikte niet mogelijk is (0,5 punt). Uitgangspunt is dat mandaat is toegestaan, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet (artikel 10:3 lid 1 Awb) (0,5 punt). De bijzondere wet verbiedt het mandaat niet. De in het tweede lid van artikel 10:3 Awb genoemde wettelijke uitzonderingen doen zich hier ook niet voor. Verzet de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaat? Is de bevoegdheid als zodanig zo ingrijpend dat mandaat uitgesloten moet worden geacht? Beredeneerd kan worden dat dat in casu wel het geval is (0,5 punt).

NB: wanneer overtuigend is gemotiveerd waarom de aard zich hier niet tegen verzet, is ook een 0,5 punt toegerekend.

Vraag 6

Het standpunt van het college van B&W is niet juist. Buitenwettelijke begunstigende beleidsregels zijn niet rechtmatig want in strijd met de wet; artikel 4:84 Awb is dus niet van toepassing (1 punt). De juridische status van dit beleid zal zich, mits in de praktijk werkelijk wordt uitgevoerd, vertalen in een vaste gedragslijn (0,5 punt) die op grond van het gelijkheidsbeginsel (1 punt) gestand moet worden gedaan. Dat komt omdat het gelijkheidsbeginsel contra legem kan werken, namelijk als het om financiën gaat en er geen derde-belanghebbenden zijn; dat is hier het geval (1 punt). Een bestuursorgaan dient zich bij de toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid in het bijzonder te houden aan het gelijkheidsbeginsel. In die sfeer toetst de CRvB of het beleid op een consistente wijze is toegepast. Ilrith kan daarom een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel, waarbij hij voor het bewijs van het bestaan en de inhoud van de vaste gedragslijn kan verwijzen naar de (onrechtmatige en dus onverbindende) beleidsregel, waarvan immers kan worden vermoed dat deze in de praktijk wordt gehanteerd (0,5 punt). Het begunstigende beleid moet op alle betrokkenen worden toegepast. Afwijken ten nadele van het buitenwettelijk begunstigend beleid ten aanzien van Ilrith is niet toegestaan (1 punt).

Vraag 7

Zijn de door Wirr gestelde verwachtingen gerechtvaardigd? Hierbij zijn de volgende (3) subvragen van belang:

  1. Zijn de gewekte verwachtingen toe te rekenen aan het bestuursorgaan? (0,5 punt). Ja, ambtenaar Ashalia handelt 'namens' de Raad van bestuur van het UWV. (0,5 punt). Op basis van standaardjurisprudentie Paardenbak Overbetuwe mocht Wirr daarom op goede gronden veronderstellen dat Ashalia de opvatting van de UWV vertolkte (0,5 punt).
  2. Door welke gedraging heeft Ashalia verwachtingen gewekt? Het telefonisch contact en de telefoonnotitie hebben de gedraging gewekt dat Wirr zijn uitkering niet in gevaar komt. (0,5 punt).
  3. Zijn er geen onjuiste/onvolledige info door de burger verstrekt? Wirr heeft geen onvolledige of onjuiste informatie verstrekt. Ashalia heeft een rekenfout gemaakt. (0,5 punt).

Komt het gerechtvaardigd vertrouwen voor honorering in aanmerking? Hierbij zijn de volgende (3) subvragen van belang:

  1. Wat is het belang van de burger bij honorering? Wirr heeft een financieel belang, zijnde de hoogte van zijn uitkering. (0,5 punt).
  2. Wat is het algemeen belang dat zich verzet tegen honorering? Het UWV heeft er belang bij dat conform de wet- en regelgeving uitkeringen worden verstrekt/ geen onterechte verstrekking van overheidsgeld. (0,5 punt).
  3. Zijn er belangen van derden die zich tegen honorering verzetten? (0,5 punnt). Nee, er is sprake van een tweepartijenverhouding. Financiële besluiten kenmerken zich hierdoor (0,5 punt).

Conclusie: het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt (0,5 punt - op basis van juiste overwegingen).

Vraag 8a

Op basis van artikel 4:36 lid 1 en 2 Awb (1 punt) kan ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een overeenkomst worden gesloten, waarin is bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend (1 punt).

Vraag 8b

Gedeputeerde staten kunnen op grond van artikel 4:49 lid 1 Awb (1 punt) de subsidievaststelling ten nadele van Davian wijzigen omdat de app niet voldoet aan het projectplan op basis waarvan de subsidie is toegekend en kunnen alsnog de subsidie op nihil stellen (0,5 punt). Het uitgekeerde bedrag kan op grond van artikel 4:57 lid 1 Awb (1 punt) worden teruggevorderd op grond van onverschuldigde betaling (0,5 punt).

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019


Bijlage

Beleidsregels Buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

De gemeente voert buitenwettelijk beleid met betrekking tot onderstaande onderwerpen/kostensoorten.

2.1 Ziektekosten in relatie tot een aanvullende verzekering; - het afsluiten van een aanvullende verzekering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid.
2.2 De kosten van noodzakelijke psychologische zorg
2.3 De kosten van tandheelkundige hulp voor personen vanaf 18 jaar
2.4 De kosten van alternatieve geneeswijzen
(...)
2.7 De kosten van doorbetaling van vaste woonlasten tijdens detentie
2.8 De kosten van de LBIO-bijdrage residentiële opvang
2.9 De ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Toelichting op 2.7

Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. Het college kan een uitzondering maken op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet als daartoe zeer dringende redenen zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet er dan al sprake zijn van een acute noodsituatie. Maar gezien het feit dat in het levensonderhoud van een gedetineerde reeds wordt voorzien door het ministerie van Justitie zal dat doorgaans niet het geval zijn. Het ten aanzien van gedetineerden gebruikmaken van artikel 16 Participatiewet kan dus niet helemaal worden uitgesloten, maar zal in verreweg de meeste gevallen niet aan de orde zijn.

Omdat het college toch een beleid van bijstandsverlening voor het aanhouden van de woning gedurende detentie wil voeren, kan dit dus alleen op grond van zogenaamd buitenwettelijk beleid. Het college is voorstander van haar afwijkend beleid omdat een dergelijk beleid veel beter aansluit op de resocialisatie van de (ex-)gedetineerde, waarbij terugkeer naar de eigen woning grote voordelen heeft. Daarnaast voorkomt het problemen bij het vinden van nieuwe woonruimte en daarmee gepaard gaande aanvragen voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. Ter voorkoming van oneindige bijstandsverlening wordt het redelijk geacht om alleen bij een verwacht verblijf van korter dan 8 maanden in een justitiële inrichting bijstand in de doorbetaling van vaste lasten te verlenen.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven aan welke criteria voldaan moet worden om voor bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens detentie in aanmerking te komen. Tevens wordt de toepassing van een periode van 8 maanden nader toegelicht.

Wegenverkeerswet 1994

Hoofdstuk IIA. Aanwijzing bromfietsen waarvoor geen Europese typegoedkeuring vereist is

Artikel 20b

  1. Voorafgaande aan de toelating tot het verkeer op de weg kan Onze Minister een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm 3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, per type of individueel voertuig aanwijzen op grond van zijn veiligheidsaspecten, indien:
    1. De
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)


Bijlage

Beleidsregels Gehandicaptenparkeerplaatsen Den Haag

Visie

Een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is bedoeld om gehandicapten de mogelijkheid te bieden dicht bij een (vakantie)woning te parkeren. Het beleid ten aanzien van de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is hier dan ook op gericht. Een zo optimaal mogelijke verdeling van de schaarse parkeerruimte onder de doelgroepen en een zo flexibel mogelijk te gebruiken parkeerareaal zijn daarbij wederom uitgangspunt.

Criteria voor een gehandicaptenparkeerplaats

Om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken moet:

  1. de aanvrager beschikken over een geldige gehandicaptenparkeerkaart;
  2. de auto waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt aangevraagd maximaal 2,55 meter breed zijn en maximaal 7 meter lang zijn;
  3. de aanvrager in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
  4. de aanvrager niet binnen een straal van 200 meter van de (vakantie)woning gratis kunnen parkeren.
  5. de aanvrager niet alleen kunnen worden gelaten na het uitstappen uit het voertuig, gedurende de tijd die de bestuurder in de regel nodig heeft om het voertuig (elders) te parkeren.

Drank- en Horecawet

Artikel 16

Het is degene, die bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank verstrekt, verboden daartoe automaten, waaruit de afnemers zelfstandig zodanige drank kunnen betrekken aanwezig te hebben, tenzij deze zich bevinden in hotelkamers, ingericht voor nachtverblijf, welke deel uitmaken van een inrichting waarin het horecabedrijf rechtmatig wordt uitgeoefend.

Artikel 44a

  1. De burgemeester kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding binnen zijn gemeente van het bij of krachtens de artikelen 3, 4, 9, derde, vierde en vijfde lid, 12 tot en met 19, 20, eerste tot en met vierde lid, 22, eerste en tweede lid, 24, 25, behoudens het derde lid, 25a tot en met 25d, 29, derde lid, 35, tweede en vierde lid, of 38 gestelde.
  2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste € 100 000 bedraagt.

(...)

Artikel 44b

  1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete bepaalt.

(...)

Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet

Artikel 1

Als bijlage bedoeld in artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt vastgesteld de bij dit besluit behorende bijlage.

Artikel 2

Voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de bestuurlijke boete die opgelegd kan worden.

Artikel 3

  1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan minder dan vijftig werknemers
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)


Bijlage

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 1:66 lid 2

Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 of anderszins blijkt dat het kindercentrum, de voor- ziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften zal voldoen, kan het college zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastou- deropvang of dat gastouderbureau in exploitatie te nemen of te houden.

Artikel 1.72

  1. Het college kan degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59, een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.

  2. In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft.

Winkeltijdenwet

Artikel 2

  1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:

    1. op zondag;

    2. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

    3. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

  2. Het is voorts verboden op de in het eerste lid bedoelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.

Artikel 3

  1. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden.

  2. De gemeenteraad kan bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in de verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op daartoe strekkend verzoek ontheffing van de in het eerste lid bedoelde verboden te verlenen.

  3. De vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Verordening winkeltijden gemeente Gorinchem 2012

Artikel 5

Zon- en/of feestdagenregeling

De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen zon- en/of feestdagen per.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S. Blankenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot verwijdering van haar fiets wegens overtreding van artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor Den Haag (APV). Daarbij is een begunstigingstermijn van 30 minuten gegeven, waarna de fiets feitelijk is verwijderd en opgeslagen. Dit besluit is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt.

Bij besluit van 16 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 28 oktober 2015, onder toepassing van bestuursdwang, de fiets van eiseres verwijderd en deze vervolgens opgeslagen wegens overtreding van artikel 5.12, eerste lid, van de APV. De beslissing om bestuursdwang toe te passen is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt toen zij haar fiets kwam ophalen. De fiets stond op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein te Den Haag, gelegen voor het Centraal Station, binnen het van de rest van het Koningin Julianaplein afgescheiden gebied waarin fietsenrekken zijn geplaatst. Blijkens de in het dossier aanwezige foto was de fiets niet geplaatst in het fietsenrek, maar aan de buitenkant (zijkant) van het fietsenrek en daaraan vastgezet met een hangslot. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

3. Ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet, is het College bevoegd om bestuursdwang toe te passen, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV is het verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte. Bij besluit van 3 juni 2014 (DSB/2014.356) heeft verweerder een gebied rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, aangewezen als plaats, bedoeld in artikel 5:12 van de APV waar het verboden is (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te zetten dan wel te laten staan.

4.1. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is wat het primaire besluit is. Voor zover het op 28 oktober 2015 aan de fiets gehechte.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)


Uitspraak

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen door de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie [.], nr. [....], aanwezige blokhut te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juni 2015 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

(...)
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Uiterwaarden.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover van belang, recreatielandjes, uitsluitend voor zover de gronden als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

Ingevolge het tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, geldt voor de bebouwing ten dienste van recreatielandjes dat, voor zover van belang, per perceel uitsluitend de bebouwing is toegestaan die voor wat betreft locatie, aantal, bouwhoogte en oppervlakte is opgenomen in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 'Overzicht Lingelandjes'.

Ingevolge het vierde lid, onder i, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2, sub e, en toestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, tot een maximum van 20 m2 per recreatielandje en met dien verstande dat

  • het aantal gebouwen per recreatielandje na vrijstelling niet meer dan 1 bedraagt;
  • het gebouw en de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landschappelijk, met gebruikmaking van gebiedseigen groen, worden ingepast, een en ander blijkend uit een door de op het recreatielandje rechthebbende overgelegd inrichtingsplan.

Ingevolge artikel 18, onderdeel A, onder 1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de
  3. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016


Uitspraak

201500929/1/A1.

ECLI:NL:RVS:2015:3025

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het

geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.

Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.

[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.

4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

 

Bijlagen

Bijlage 1

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak: 24-06-2015

Zaaknummer: 15-2552 WWB

Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht

Uitspraak:

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)

Procesverloop

Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Maatregel

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.

1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.

1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.

Intrekking en terugvordering

1.4......read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015


Bijlagen

Bijlage 1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere, appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tussen:

Delta Park en de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering.

De vergunning is verleend tot en met 31 december 2032.

Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door Delta Park daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar Delta Park, vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door mr. S.M.L.W. van Boven, advocaat te Middelburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

  1. Ter zitting heeft Delta Park haar hogerberoepsgrond met betrekking tot de buitenbeschermingszone, die na toekomstige verzwaringen dient als extra reserve voor de bescherming van de waterkering, ingetrokken.
  2. Vergunninghoudster heeft vergunning gevraagd voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de Oosterscheldekering. Het windpark wordt opgericht op de voormalige bouwdokdammen van het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Op dit eiland exploiteert Delta Park een themapark met onder meer een voorlichtingscentrum over de Deltawerken en een rondvaartboot.
  3. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Waterwet een ruime doelstelling heeft die het toetsingskader vormt voor besluiten als hier aan de orde. Volgens Delta Park heeft de rechtbank zich ten onrechte aangesloten bij het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201300283/1/A4. Zij verwijst in dit verband naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 7-16) en betoogt dat het toetsingskader van de Waterwet zich niet beperkt tot artikel 2.1 van deze wet. Volgens haar heeft de minister ten onrechte niet beoordeeld of het realiseren van het windmolenpark in een bestemmingsplan is vastgelegd en is het onduidelijk of het windmolenpark voldoet aan de veiligheidseisen voor het personeel en de bezoekers van Delta Park. Dit laatste is volgens Delta Park van belang, omdat zij deel uitmaakt van een watersysteem met een maatschappelijke functie. Delta Park betoogt dat
  4. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015


Vragen

Vraag 1

Op 8 februari 2014 gaat een controleambtenaar op bezoek bij het jeugdhonk om toezicht te houden op de naleving van de Drank- en Horecawet, onder andere op de regel dat er geen (sterke) drank wordt verkocht aan jongeren onder de 18 jaar. De controleambtenaar ziet aan de bar in het jeugdhonk een jongen om een Malibu-Jus vragen waarna het barmeisje de jongen vraagt zich te legitimeren en dat deze aangeeft zich niet te kunnen legitimeren. Hierop zegt de jongen die na de eerste jongen was binnengekomen (hierna: de tweede jongen), dat hij zich wel zou legitimeren. Nadat het barmeisje het legitimatiebewijs van de tweede jongen had bekeken, rekent zij de Malibu-Jus af met de eerste jongen - die zich niet kon legitimeren -, aldus de controleambtenaar. De controleambtenaar stelt een proces-verbaal op waarna de burgemeester van Rhenen op grond van artikel 20 lid 1 Drank- en Horecawet een bestuurlijke boete oplegt.

  1. Kan de burgemeester de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van (onder andere) artikel 20 lid 1 van de Drank- en Horecawet delegeren en/of mandateren aan het afdelingshoofd Handhaving van de gemeente Rhenen? (drie punten)
  2. Stel (los van het antwoord op vraag 1a) dat er inderdaad een rechtsgeldige Mandateringsregeling bestaat voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van de Drank- en Horecawet door het afdelingshoofd Handhaving. Het afdelingshoofd is voornemens een bestuurlijke boete op te leggen naar aanleiding van het proces-verbaal van de controleambtenaar. De burgemeester heeft echter het proces-verbaal ook gelezen en is van mening dat het opleggen van een bestuurlijke boete niet juist is, omdat het volgens hem niet duidelijk is of de Malibu-Jus aan de eerste of de tweede jongen is verstrekt. Wat kan de burgemeester nu doen? (twee punten)

Vraag 2

  1. Moest de controleambtenaar zich bij binnenkomst van het jeugdhonk bekendmaken en legitimeren? (twee punten)
  2. 2Op de avond dat de controleambtenaar de overtreding constateert gaat hij in gesprek met de eigenaar over het voorval en over het eventueel opleggen van een bestuurlijke boete door de burgemeester naar aanleiding hiervan. De eigenaar weigert echter antwoord te geven op de vragen en de controleambtenaar zegt hierop dat de eigenaar wel verplicht is antwoord te geven, gelet op het bepaalde in artikel 5:16 en 5:20 lid 1 Awb. Heeft de controleambtenaar gelijk? (drie punten)

Vraag 3

De eigenaar van het jeugdhonk zegt dat hij zijn personeel goed heeft geïnformeerd en maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan personen jongen dan 18 jaar en dat hem daarom geen boete kan worden opgelegd. Zo staat telkens in de personeelsgids gemeld dat om legitimatie moet worden gevraagd en draait de eigenaar een filmpje af voor nieuwe medewerkers die betrekking heeft op jongeren onder de 18.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

In deze bundel worden o.a. oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Bestuursrecht: Inleiding voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Rechten - B1 - RUG op JoHo.org

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2694
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer