Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

 

Bijlagen

Bijlage 1

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak: 24-06-2015

Zaaknummer: 15-2552 WWB

Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht

Uitspraak:

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)

Procesverloop

Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Maatregel

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.

1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.

1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.

Intrekking en terugvordering

1.4. Per 29 november 2012 staat appellante in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, nu Basisregistratie personen) ingeschreven op het adres [adres nr.] 43 te [woonplaats] (uitkeringsadres). Op 7 februari 2013 is appellante bevallen van een zoon. Appellante heeft bij het college geen melding gemaakt van de geboorte van haar zoon. In verband met de verhuizing en de wijziging van de gezinssamenstelling heeft er op 19 april 2013 een gesprek met appellante plaatsgevonden. Aangezien appellante tijdens dit gesprek geen duidelijkheid kon verschaffen over haar woonsituatie heeft de fraudeconsulent van de gemeente Houten een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de fraudeconsulent dossieronderzoek verricht, registers geraadpleegd en verbruiksgegevens van water, gas en elektriciteit opgevraagd. Voorts heeft de fraudeconsulent samen met de klantmanager een buurtonderzoek verricht en op 23 april 2013 een huisbezoek gebracht aan de woning op het uitkeringsadres. Voorts hebben zij appellante op 27 april 2013 gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage intensief controle-onderzoek van 27 april 2013.

1.5. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 6 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 oktober 2013 (bestreden besluit 2), de bijstand van appellante met ingang van 29 november 2012 in te trekken en de over de periode van 29 november 2012 tot en met 9 april 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.485,25 van haar terug te vorderen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres en dat zij, door hiervan geen melding te maken bij het college, de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Maatregel

4.1. Niet in geschil is dat het project een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Evenmin is in geschil dat appellante deelname aan het project heeft geweigerd. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat haar van deze weigering geen verwijt kan worden gemaakt.

4.2. Uit de onder 1.2 genoemde rapportage van de verzekeringsarts volgt dat appellante - rekening houdend met haar beperkingen - medisch gezien in staat was om gedurende 15-20 uur per week, maximaal drie tot vier uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze rapportage wat de wijze van totstandkoming betreft of naar inhoud niet deugdelijk zou zijn. Het gegeven dat de verzekeringsarts geen informatie heeft opgevraagd bij haar behandelend gynaecoloog maakt, anders dan appellante heeft gesteld, niet dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en heeft appellante op het spreekuur gezien. Indien de verzekeringsarts meent dat voldoende medische informatie voorhanden is om te kunnen adviseren, bestaat er geen verplichting om contact op te nemen met de behandelend arts(en). In de bezwaarfase heeft appellante gegevens overgelegd van haar behandelend gynaecoloog, waarbij tevens melding is gemaakt van haar medische voorgeschiedenis. Uit de nadere rapportage van de verzekeringsarts van 18 januari 2013 blijkt dat hij ten tijde van de rapportage van 24 juli 2012 door de verklaringen van appellante op het spreekuur bekend was met haar persoonlijke omstandigheden en medische voorgeschiedenis, dat hij deze aspecten heeft meegewogen in zijn advisering en dat de overgelegde gegevens geen aanleiding geven het advies te wijzigen. Voorts kan, anders dan appellante heeft betoogd, uit de door haar overgelegde medische gegevens niet worden afgeleid dat haar gynaecoloog haar geadviseerd zou hebben niet te werken. Van tegenstrijdige adviezen van enerzijds haar behandelend gynaecoloog en anderzijds de verzekeringsarts is dan ook niet gebleken.

4.3. Uit 4.2 volgt dat ten aanzien van de verweten gedraging niet gezegd kan worden dat bij appellante elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hieruit volgt dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand in overeenstemming met de verordening te verlagen. Het daartegen gerichte hoger beroep slaagt niet.

Intrekking en terugvordering

4.4. De te beoordelen periode loopt van 29 november 2012 tot en met 6 juni 2013. Tussen partijen is uitsluitend in geding of voldoende feitelijke grondslag bestaat voor de conclusie dat appellante niet haar hoofverblijf had op het uitkeringsadres.

4.5. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.

4.6. De vraag waar iemand zijn woonadres en hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres en hoofdverblijf te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.

4.7. Anders dan appellante betoogt, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat er voldoende feitelijke grondslag bestaat voor de conclusie dat appellante vanaf 29 november 2012 tot en met 6 juni 2013 niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Appellante heeft verklaard dat zij na de verhuizing, voorafgaand aan de bevalling op 7 februari 2013 en tijdens de kraamtijd bij haar tante heeft verbleven. Tijdens het huisbezoek op het uitkeringsadres op 23 april 2013, dus ruim na de kraamtijd, is geconstateerd dat de woning nog niet was ingericht - er werd alleen een bed, dozen, een slaapzak en gereedschap aangetroffen - en dat de koelkast niet was aangesloten. Kleding, toiletartikelen, linnengoed en etenswaren waren niet aanwezig.

Uit de opgevraagde verbruiksgegevens van het uitkeringsadres blijkt voorts dat over de periode van 28 november 2012 tot 27 april 2012 sprake is geweest van een waterverbruik van 1 m3. Dit extreem lage verbruik kan, anders dan appellante stelt, niet worden verklaard uit de omstandigheid dat zij in de periode voor haar bevalling en gedurende de kraamperiode bij haar tante heeft verbleven. Voorts bieden de verklaringen van de buurtbewoners van het uitkeringsadres steun voor de conclusie dat appellante in de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Twee bewoners van [adres nr.] 38 te [woonplaats] hebben verklaard dat de woning op nummer 43 niet wordt bewoond. Zij zien af en toe wel verschillende mannen die de woning komen opknappen. Een bewoner van [adres nr.] 7, gelegen tegenover het uitkeringsadres, heeft verklaard dat hij het idee had dat de woning vanaf november 2012 verhuurd was, omdat er een man of 10 de woning binnengingen. Tot afgelopen weekend heeft hij er nooit mensen zien verblijven. Anders dan appellante betoogt, zijn de verklaringen van de omwonenden van het uitkeringsadres gebaseerd op voldoende feiten, die zij zelf hebben waargenomen.

4.8. Appellante heeft bij het college geen melding gemaakt van het feit dat zij niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, waardoor zij de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Anders dan appellante betoogt was als gevolg daarvan het recht op bijstand niet vast te stellen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode op het adres van haar tante heeft verbleven. De stelling dat bekend was dat zij bij haar tante verbleef en een verwijzing naar pinbetalingen is daartoe onvoldoende.

4.9. Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door B.L. Lange als voorzitter en W.J. de Wit en B. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015.

Bijgevoegde wetsartikelen zijn opgenomen om u te helpen de casus te begrijpen:

Uit de Participatiewet (Wet werk en bijstand)

Artikel 7. Opdracht college

1. Het college:

a. ondersteunt bij arbeidsinschakeling:

1°. personen die algemene bijstand ontvangen,

[]

b. verleent bijstand aan personen hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien; en

[]

4. Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Het college kan de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.

[]

Artikel 9. Verplichtingen

1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:

[]

b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;

[]

Artikel 17. Inlichtingenplicht

1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Artikel 18. Afstemming

1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

[]

4. Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen: het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

5. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.

[]

9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

[]

Artikel 18a. Bestuurlijke boete

1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.

[]

Uit de APV Utrecht 2010

Artikel 2:19 Vergunning evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. Een vergunning kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  1. de openbare orde;
  2. de openbare veiligheid;
  3. de bescherming van het milieu.

3. De burgemeester kan gebieden en periodes aanwijzen waarin beperkingen worden gesteld aan het aantal te houden evenementen.

Vragen

Vraag 1

  1. Is het college van B&W, mede gelet op artikel 7 Participatiewet, bevoegd om zijn bevoegdheid tot het verlenen van bijstand te mandateren aan de directeur Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de eigen gemeentelijke organisatie? (2 punten)
  2. Was het college van B&W verplicht om appellante, Kimberley Bierman, te horen alvorens haar de maatregel (bestaande uit de eenmalige verlaging van haar bijstandsuitkering) op te leggen? (3 punten) .

Vraag 2

Kimberley is furieus dat bij toekenning van de bijstandsuitkering een maatregel is opgelegd. Zowel bij de intake als in het gesprek op 27 juli 2012 heeft Kimberley namelijk gevraagd of het niet deelnemen aan het project 'Morgen Starten' mogelijkerwijs invloed heeft op de bijstandsuitkering. Wethouder Krook, portefeuillehouder Sociale Zaken, heeft in reactie op de vragen van Kimberley zowel telefonisch als per brief uitgelegd dat het college van B&W voor zwangere vrouwen een uitzondering maakt op de verplichte deelname aan het project 'Morgen Starten'. Volgens Krook zal Kimberley's weigering om deel te nemen dan ook geen consequenties hebben voor een bijstandsuitkering.

Leg uit of Kimberley Bierman succesvol een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. (5 punten)

Vraag 3

  1. Kimberley Bierman wil precies weten op welke gegevens het besluit van 6 juni 2013 tot intrekking van haar bijstandsuitkering is gebaseerd. Zij vraagt door middel van een Wob- verzoek om de documenten die betrekking hebben op het door de fraudeconsulent en de klantmanager verrichte buurtonderzoek. Met name wil zij weten met wie in het kader van het buurtonderzoek is gesproken en wie wat heeft verklaard. Het college van B&W wil de gevraagde informatie niet verstrekken. Acht u dit gerechtvaardigd? (2 punten)
  2. Noem drie verschillen tussen een verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) en een verzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). (3 punten)

Stel dat Kimberley Bierman ontdekt dat er (bekend gemaakte) beleidsregels zijn die aangeven dat in geval van niet deelnemen aan een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening - zoals het project 'Morgen Starten' - eerst wordt volstaan met een waarschuwing, en dat pas bij recidive of herhaalde recidive een maatregel wordt opgelegd. Het college van B&W geeft toe dat deze beleidsregels inderdaad bestaan, maar dat ze in de praktijk nooit worden toegepast, omdat alle ambtenaren ermee op de hoogte zijn dat de beleidsregels in strijd zijn met de wet (zie art. 18 Participatiewet). Kimberley is echter bekend met meerdere gevallen waarin wel eerst werd volstaan met een waarschuwing.

Vraag 4

Hoe schat u de kans in dat in het geval van Kimberley, die zich uitdrukkelijk beroept op de beleidsregels, met een waarschuwing moet worden volstaan? (5 punten)

Blijkens de uitspraak is op het uitkeringsadres van Kimberley Bierman door een fraudeconsulent een huisbezoek afgelegd. De beslissing van een uitkeringsgerechtigde om een toezichthouder in het huis binnen te laten, moet zijn gebaseerd op informed consent.

Vraag 5

  1. Wat wordt bedoeld met informed consent? (2 punten)
  2. Het is duidelijk dat Kimberley haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 Participatiewet heeft geschonden. Stel dat het college van B&W Kimberley daarom tevens een bestuurlijke boete heeft opgelegd. Volgens appellante wordt zij met deze boete dubbel gepakt, omdat zij ook al kosten van bijstand à € 4.485,25 heeft moeten terugbetalen. In elk geval, aldus Kimberley moet bij de boetehoogte rekening worden gehouden met dit grote bedrag dat van mij is teruggevorderd. Heeft appellante gelijk? (3 punten)

Vraag 6

Stel: Sinds november 2013 is Kimberley eigenaar van een dance-club in Houten en organiseert zij daarnaast dance evenementen door het hele land. De zaken gaan boven verwachting. Kimberley wil dan ook graag een tweede club openen en heeft een pand gekocht in de binnenstad van Amsterdam. Kimberley wil dit pand ingrijpend verbouwen, maar helaas wijst het college van B&W van Amsterdam de door haar aangevraagde omgevingsvergunning bouwen af wegens strijd met het bestemmingsplan. Kimberley laat het er niet bij zitten en na bijna twee jaar na de afwijzing oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de afwijzing onrechtmatig is.

Volgens de Afdeling is het duidelijk dat het bestemmingsplan de verbouwing van het pand wel toestaat en dat er ook overigens geen juridische gronden zijn om de bouwaanvraag niet in te willigen.

Kimberley dient een verzoek om schadevergoeding in bij de gemeente. Heeft haar verzoek om schadevergoeding kans van slagen? (5 punten)

In de zomer van 2015 wil Kimberley graag een dance evenement op de Dam in Amsterdam organiseren. Daartoe vraagt zij een evenementenvergunning aan. Het desbetreffende aanvraagformulier downloadt Kimberley van de gemeentelijke website. Na het formulier digitaal te hebben ingevuld, mailt zij haar aanvraag naar de gemeente. De burgemeester, het bevoegde bestuursorgaan, reageert daarop direct per brief waarin hij schrijft besloten te hebben de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat hij de weg van het digitaal indienen van aanvragen voor evenementenvergunningen niet heeft opengesteld.

Vraag 7

  1. Beoordeel of de burgemeester hiermee in overeenstemming met de Awb heeft gehandeld. (2 punten)
  2. Stel dat de burgemeester (los van de vorige vraag) op grond van art. 2:19 APV Amsterdam (zoals bijgevoegd) de evenementenvergunning verleent. De burgemeester verbindt aan de vergunning een voorschrift dat er toe strekt dat alle bezoekers tijdens het dance evenement verplicht gecertificeerde oordoppen moeten dragen om gehoorschade te voorkomen. Mag de burgemeester dit voorschrift aan de evenementenvergunning verbinden? (3 punten)

Vraag 8

  1. Heeft Kimberley voor het organiseren van het dance evenement, naast de publiek- rechtelijke toestemming in de vorm van een evenementenvergunning, tevens privaatrechtelijke toestemming van de gemeente Amsterdam als eigenaar van de Dam nodig? Leg uit waarom wel of niet. (3 punten)
  2. De gemeente wil als eigenaar een vergoeding van € 450 ,- hebben voor het gebruik van deze locatie als evenemententerrein. Is dit toegestaan? (2 punten)

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Ja dit is toegestaan. Mandaat kan geschieden aan ondergeschikten, en de directeur is een ondergeschikt (een punt). Voor mandaat is geen wettelijke grondslag vereist (art. 10:3 Awb), (een punt).

Vraag 1b

Hoorplicht art. 4:8 Awb, ambtshalve besluit, Kimberley heeft hier niet om gevraagd (anderhalve punt). Wordt voldaan aan art. 4:8 Awb? Nee, weliswaar kan worden gesteld dat de beschikking steunt op gegevens en feiten die Kimberley betreffen (lid 1, sub a), maar uit de uitspraak blijkt nergens dat die gegevens afwijken van de gegevens die door belanghebbende (Kimberley) ter zake zelf zijn verstrekt, namelijk haar weigering om werk te aanvaarden (lid 1 sub b) (anderhalve punt). Het tweede lid is hier niet aan de orde, de maatregel betrof haar werkweigering. Kortom, Kimberley Bierman had niet hoeven te worden gehoord. Omdat er geen hoorplicht was, kom je aan de uitzondering op de plicht uit art. 4:12 niet toe.

Vraag 2

  1. Is de gedraging toerekenbaar aan het bestuursorgaan?(0,5 pt)

Wethouder Krook is lid van het college van B&W en laat zich uit over een kwestie die behoort tot zijn portefeuille. Uitgangspunt in jurisprudentie is dat toezeggingen van een wethouder het college van B&W niet binden. Uitzondering op die hoofdregel als de burger redelijkerwijs mocht veronderstellen dat de wethouder de opvatting van het college vertolkte. Twee aanwijzingen in de vraag. Krook is portefeuillehouder sociale zaken + in de brief staat 'college van B&W maakt een uitzondering'.

Toerekenbare schijn van bevoegdheid kan beredeneerd worden (D, 8137) (1 pt)

  1. Welke gedraging heeft verwachting gewekt? (0,5 pt) Telefoontje en brief (0,5 pt).
  2. Geen onjuiste/ onvolledige info door burger? (0,5 pt) Nee, blijkt niet uit de casus.
  3. Wat is belang burger bij honorering? Financiële belangen burger vs. financiële belangen gemeente. (0.5)
  4. Algemeen belang dat zich verzet tegen honorering? Casus geeft geen aanwijzingen voor rechtvaardigingsgronden (D, 8151) (0,5 pt)
  5. Belang derde dat zich verzet tegen honorering? (0,5 pt) Nee, tweepartijengeschil (0,5 pt)

Vraag 3a

Er wordt studenten gevraagd om een beoordeling te geven over de mogelijkheid tot het weigeren van het WOB verzoek van Kimberley. De studenten moeten het volgende laten zien.

  1. Ten eerste moet de WOB überhaupt van toepassing zijn op het verzoek van Kimberley

Het gaat om toepassing van art 3, eerste lid, WOB:

  • Eenieder( Ja, Kimberley is eenieder.) ,

  • Gaat het om een document (gegeven in de vraag). Hoefde niet genoemd te worden.

  • Bestuurlijke aangelegenheid (ja vrijwel altijd: nu zeker)

  • Dus: Het WOB verzoek voldoet aan de voorwaarden van 3, eerste lid, Wob (0,5 punt)

  1. Dan: Wanneer kan B&W Wob verzoek weigeren? Weigeren kan alleen op de in de Wob gegeven gronden: artikel 10 of 11 Wob. In casu kan het college van B&W zich beroepen op de uitzonderingsgronden art. 10 lid 2 sub c, d, en/of e Wob. (0,5 punt). Andere uitzonderingsgronden van 10, tweede lid, Wob met een goede redenering heb ik ook goed gerekend. De in art. 10 lid 1 met name sub D of de in art. 11 genoemde weigeringsgronden snijden geen hout, zijn en worden geen punten voor gegeven.
  2. Vervolgens moeten studenten beoordelen of het in de weigeringsgrond genoemde belang opweegt tegen HET ALGEMEEN BELANG VAN OPENBAARHEID of goede democratische bestuur of een variatie daarop (heb ik soepel beoordeeld) (0,5).
  • Wegen studenten het verkeerde belang, vb het belang van Kimberley of het niet nader gedefinieerde 'algemeen belang' af dan is de opzichzelf goede uitkomst van de belangenafweging niet genoeg voor punten.

  • Studenten moeten de goede belangen afwegen en laten zien dat ze de Wob begrijpen. Doen ze dit en klopt de uitkomst van de afweging enigszins dan wordt daar samen 1 punt voor gegeven. In de praktijk betekent dit dat als ze het belang van openbaarheid tegen een belang hebben afgewogen ik daar een punt voor heb toegekend.

Vraag 3b

Enkele voorbeelden van goede antwoorden:

  • Verzoek door een ieder (art. 3 lid 1 Wob),

  • Verzoek door betrokkene (art. 35 lid 1 Wbp),

  • Bestuurlijke aangelegenheid (art. 3 lid 1 jo. art. Eigen persoonsgegevens (art. 35 lid 1 Wbp), 1 sub b Wob),

  • Informatie uit doc. bijv. kopie (art. 7 Wob),

  • Kosten kopieën (12 Wob) Openbaar voor een ieder, Bezwaar & beroep (art. 8:1 jo. 7:1 Awb)

  • Aan BO's gericht Etc.

  • Overzicht gegevens (Art. 35 lid 2 Wbp),

  • Kostprijs (art. 39 Wbp),

  • Openbaar voor betrokkene,

  • Besluit: bezwaar & beroep (art. 45 Wbp) of beslissing niet door BO: civiele procedure (art. 46 Wbp)

  • Ook aan andere partijen (niet bestuursorganen)

Vraag 4

De beleidsregels zijn in strijd met de wet (0,5) en moeten dus buiten toepassing (0,5) blijven. (Aan art. 4:84 Awb kom je dus niet toe.) Het college past de wet, en dus niet de beleidsregels, toe. Kimberley meent daarentegen dat sprake is van een vaste gedragslijn overeenkomstig de (onverbindende) beleidsregels (0,5). Het is aan Kimberley om dit aannemelijk te maken (0,5). Als bewijs kan zij ook verwijzen naar de (onverbindende) beleidsregels, waarmee de vaste gedragslijn in overeenstemming is. Betreffen de door haar bedoelde gevallen een bestuurlijke fout die het bestuursorgaan niet hoeft voort te zetten? Dit is door het bestuursorgaan aannemelijk te maken. Als Kimberley in haar bewijs slaagt, dan doet zij met haar verwijzing naar de vaste gedragslijn een beroep op het gelijkheidsbeginsel (0,5). Dan gaat het om buiten-/tegenwettelijk ofwel contra legem-beleid (1). Dit beroep kan worden gehonoreerd als ten eerste dit beleid voor Kimberley begunstigend (0,5) is (tov de wet) en ten tweede geen belangen van derden (0,5) in het geding zijn. Beide doen zich hier voor. Afhankelijk van het bewijs van de vaste gedragslijn zal dus moeten worden volstaan met een waarschuwing (0,5). (Zie ook naar analogie wg-casus Kosten rechtsbijstand.)

Vraag 5a

  • Dit houdt in dat een bewoner vooraf toestemming moet geven voor woningbetreding (0.5 punt)

  • Deze toestemming is gebaseerd op juiste, volledige informatie van de toezichthouder (1 punt)

  • Hiervoor is noodzakelijk dat de toezichthouder zich legitimeert, het doel van het binnentreden uitlegt en de gevolgen van niet medewerking uitlegt (het noemen van 1 of meerdere punten max. 0.5 punt)

Vraag 5b

Deze vraag bestaat uit twee delen.

Deel 1:

  • Terugvordering (herstelsanctie) mag naast bestuurlijke boete (strafsanctie). Wat dit betreft heeft Kimberley dus geen gelijk. (1 punt)

Deel 2:

  • Startpunt is art. 18a Participatiewet (0.5 punt). Er is sprake van een variabel boetestelsel ex artikel 5:46 lid 2 (0.5 punt)

  • Vervolgens ingaan op de facetten van lid 2, waarbij de evenredigheid een belangrijke rol speelt (0.5 punt). Uit dit artikel vloeit voort dat rekening moet worden gehouden met omstandigheden van het geval, waaronder de draagkracht van Kimbeley (0.5 punt). Op dit punt heeft Kimberley wel gelijk.

Het antwoord moet lopen via lid 2. Studenten die 5:46 lid 3 hebben toegepast, hebben een onjuist antwoord gegeven. Desalniettemin kan alsnog max 1 punt worden verdiend. Noodzakelijk hiervoor is dat artikel 18a Participatiewet wordt genoemd en dat bij de behandeling van lid 3 (extra) inzicht is gegeven in de rol van de evenredigheid en draagkracht bij boetevaststelling. Enkel stellen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid is daarvoor onvoldoende.

Terugvordering (herstelsanctie) mag naast bestuurlijke boete (1,5 punt)

Hoogte bestuurlijke boete moet evenredig zijn. 5:46 lid 2 Awb noemen. Art. 18a

Participatiewet is een variabel boetestelsel, dus 5:46, tweede lid, Awb is van toepassing.

Oordeel over evenredigheid in het licht van 5:46,tweede lid, Awb. (1,5 punt).

Vraag 6

Er moet sprake zijn van een onrechtmatige daad (0,5 punt), die aan het bestuursorgaan is toe te rekenen (0,5 punt). Hiervan is sprake nu de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de afwijzing onrechtmatig is (dit impliceert een vernietiging van het bestreden besluit). Het nemen van een door de bestuursrechter vernietigd besluit is een onrechtmatige daad, die in beginsel toerekenbaar is aan het bestuursorgaan zo volgt uit Van Gog/Nederweert (1 punt).

Verder moet sprake zijn van relativiteit: de geschonden norm moet strekken tot bescherming van de benadeelde en tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (0,5 punt) . In casu heeft het bestuursorgaan ten onrechte gesteld dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Kimberley an rechtszekerheid ontlenen aan het bestemmingsplan, zo volgt uit Amelandse bezinepomp II (0,5 punt).

Tevens moet sprake zijn van causaal verband. In het bestuursrecht geldt de leer van Demogue-Besier, zo volgt uit Amelandse bezinepomp I (0,5 punt). Er is geen sprake van causaal verband tussen het vernietigde besluit en de geleden schade als die schade ook zou zijn opgetreden als het bestuursorgaan een rechtmatig besluit had kunnen nemen. Uit de casus blijkt dat er geen juridische gronden zijn om de bouwaanvraag te weigeren (anders gezegd: ten tijde van de onrechtmatige weigering was geen rechtmatige weigering mogelijk). Als het bestuursorgaan een rechtmatig besluit had genomen (verlening van de vergunning) zou de schade niet zijn opgetreden. Er is sprake van een causaal verband (0,5 punt)

Ten slotte moet wel sprake zijn van schade (bijv. gederfde inkomsten) , mag geen sprake zijn van eigen schuld (veel studenten refereren aan koop van pand door Kimberley) en mag de vordering niet zijn verjaard (niet aan de orde) (1 punt).

Conclusie: waarschijnlijk heeft het verzoek van Kimberley kans van slagen.

Vraag 7a

Op grond van art. 2:15 Awb moet de burgemeester digitale communicatie openstellen (1 punt). Op grond van art. 4:5 lid 1 onder b Awb kan de burgemeester aanvraag buiten behandeling laten indien aanvraag is geweigerd op grond van art. 2:15 Awb, mits een hersteltermijn is geboden (0,5 punt). Die hersteltermijn is in casu niet geboden, dus de reactie klopt niet (0,5 punt).

(NB: studenten die aangeven dat geen verzuimherstel hoeft te worden geboden bij het onterecht gebruiken van de digitale weg, omdat het bestuursorgaan 'acteert' alsof het de aanvraag nooit heeft ontvangen (zoals bij Wob verzoeken soms gebeurt, zie ECLI:NL:RVS:2014:3802, hoorcollegesheets) hebben de vraag verkeerd gelezen, nu de burgemeester 'gewoon' reageert op de e-mail. Bovendien gaat het in casu niet om een Wob verzoek)

Vraag 7b

Nee, de burgemeester mag het voorschrift niet aan de evenementenvergunning verbinden. Ten eerste moet bekeken worden of er wel voorschriften aan de vergunning verbonden mogen worden. Aangezien art. 2.19 APV een beleidsvrije bevoegdheid is (kan-bepaling) en er niets opgenomen is opgenomen over het verbinden van voorschriften aan de vergunning is het (impliciet) mogelijk voorschriften aan de evenementenvergunning te verbinden. Er moet vervolgens in kader van het specialiteitsbeginsel (art. 3.4 lid 1) bekeken worden welke voorschriften aan de evenementenvergunning verbonden mogen worden. De gematigde opvatting van het specialiteitsbeginsel bepaalt dat t.a.v. vreemde belangen geen voorschriften aan de vergunning verbonden mogen worden. Aangezien de burgemeester een voorschrift verbindt om gehoorschade te voorkomen (volksgezondheid) is sprake van een vreemd belang. Volksgezondheid is immers geen grond welke wordt genoemd in art. 2.19 lid 2 van de APV (openbare orde, openbare veiligheid en bescherming van het milieu). Conclusie: het voorschrift mag door de burgemeester niet opgenomen worden.

Puntenverdeling:

  • 1 pnt: juiste redenatie voor mogen toevoegen van voorschriften (beleidsvrijheid/niets APV opgenomen over opnemen vrs) - 0,5 pnt als dit half of niet volledig is benoemd;

  • 1 punt: noemen/uitleg van (gematigde) specialiteitsbeginsel en wetsartikel - 0,5 als wetsartikel niet is genoemd dan wel niet of niet volledig juist noemen/uitleggen specialiteitsbeginsel;

  • 0,5 - noemen dat er sprake is van vreemd algemeen belang (volksgezondheid);

  • 0,5 - voor het juiste antwoord (dus verbinden van voorschrift inzake gehoorschade is niet toegestaan).

Vraag 8a

De Dam s eigendom van de gemeente Amsterdam en heeft een openbare functie. Zij behoort derhalve tot het publieke domein. Zij is met andere woorden een openbare zaak. De Dam is een openbare zaak ten behoeve van gebruik door het publiek; in het schema van Damen, par. 12.4.1.3, figuur 12.1, meer in het bijzonder een 'openbare zaak voor algemeen gebruik' en een 'openbare zaak die naar haar aard voor algemeen gebruik is bestemd..

[Hier is het noemen van publiek domein/openbare zaak al genoeg voor één punt.]

De gemeente komen in beginsel krachtens haar eigendomsrecht dezelfde bevoegdheden toe als iedere andere eigenaar (HR Staat/Huizen). Zij dient echter 'normaal gebruik' van de openbare zaak de Dam te dulden, dat wil zeggen normaal gebruik overeenkomstig de bestemming, maar voor bijzonder gebruik van de Dam heeft de burger toestemming van de gemeente nodig (vgl. HR Parlevinker). Gebruik van de Dam voor een dance- evenement legt een bijzonder beslag op de Dam en kan niet als normaal gebruik overeenkomstig de bestemming worden gezien. Daarvoor heeft de burger, i.c. Kimbeley, dus toestemming nodig van de gemeente.

[Voor deze uitleg maximaal 2 punten.]

[Bonus:] Behoudens bijzondere omstandigheden kan de gemeente de toestemming niet weigeren als haar bestuur publiekrechtelijk reeds toestemming heeft gegeven voor het dance- evenement (HR Amsterdam/Geschiere).

[Alleen volstaan met Amsterdam/Geschiere, zonder verder noemen van openbare zaak, normaal tgov. bijzonder gebruik e.d.: geen punten.]

Vraag 8b

Vergoeding voor bijzonder gebruik is toegestaan, maar vergoeding moet wel redelijk zijn. (Steiger in de Ringvaart).

Studenten kunnen de Windmill jurisprudentie eventueel toepassen en tot dezelfde conclusie komen, maar ter beantwoording van de vraag is bovenstaand antwoord voldoende. 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019


Bijlage

Beleidsregels Buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

De gemeente voert buitenwettelijk beleid met betrekking tot onderstaande onderwerpen/kostensoorten.

2.1 Ziektekosten in relatie tot een aanvullende verzekering; - het afsluiten van een aanvullende verzekering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid.
2.2 De kosten van noodzakelijke psychologische zorg
2.3 De kosten van tandheelkundige hulp voor personen vanaf 18 jaar
2.4 De kosten van alternatieve geneeswijzen
(...)
2.7 De kosten van doorbetaling van vaste woonlasten tijdens detentie
2.8 De kosten van de LBIO-bijdrage residentiële opvang
2.9 De ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Toelichting op 2.7

Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. Het college kan een uitzondering maken op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet als daartoe zeer dringende redenen zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet er dan al sprake zijn van een acute noodsituatie. Maar gezien het feit dat in het levensonderhoud van een gedetineerde reeds wordt voorzien door het ministerie van Justitie zal dat doorgaans niet het geval zijn. Het ten aanzien van gedetineerden gebruikmaken van artikel 16 Participatiewet kan dus niet helemaal worden uitgesloten, maar zal in verreweg de meeste gevallen niet aan de orde zijn.

Omdat het college toch een beleid van bijstandsverlening voor het aanhouden van de woning gedurende detentie wil voeren, kan dit dus alleen op grond van zogenaamd buitenwettelijk beleid. Het college is voorstander van haar afwijkend beleid omdat een dergelijk beleid veel beter aansluit op de resocialisatie van de (ex-)gedetineerde, waarbij terugkeer naar de eigen woning grote voordelen heeft. Daarnaast voorkomt het problemen bij het vinden van nieuwe woonruimte en daarmee gepaard gaande aanvragen voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. Ter voorkoming van oneindige bijstandsverlening wordt het redelijk geacht om alleen bij een verwacht verblijf van korter dan 8 maanden in een justitiële inrichting bijstand in de doorbetaling van vaste lasten te verlenen.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven aan welke criteria voldaan moet worden om voor bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens detentie in aanmerking te komen. Tevens wordt de toepassing van een periode van 8 maanden nader toegelicht.

Wegenverkeerswet 1994

Hoofdstuk IIA. Aanwijzing bromfietsen waarvoor geen Europese typegoedkeuring vereist is

Artikel 20b

  1. Voorafgaande aan de toelating tot het verkeer op de weg kan Onze Minister een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm 3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, per type of individueel voertuig aanwijzen op grond van zijn veiligheidsaspecten, indien:
    1. De
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)


Bijlage

Beleidsregels Gehandicaptenparkeerplaatsen Den Haag

Visie

Een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is bedoeld om gehandicapten de mogelijkheid te bieden dicht bij een (vakantie)woning te parkeren. Het beleid ten aanzien van de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is hier dan ook op gericht. Een zo optimaal mogelijke verdeling van de schaarse parkeerruimte onder de doelgroepen en een zo flexibel mogelijk te gebruiken parkeerareaal zijn daarbij wederom uitgangspunt.

Criteria voor een gehandicaptenparkeerplaats

Om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken moet:

  1. de aanvrager beschikken over een geldige gehandicaptenparkeerkaart;
  2. de auto waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt aangevraagd maximaal 2,55 meter breed zijn en maximaal 7 meter lang zijn;
  3. de aanvrager in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
  4. de aanvrager niet binnen een straal van 200 meter van de (vakantie)woning gratis kunnen parkeren.
  5. de aanvrager niet alleen kunnen worden gelaten na het uitstappen uit het voertuig, gedurende de tijd die de bestuurder in de regel nodig heeft om het voertuig (elders) te parkeren.

Drank- en Horecawet

Artikel 16

Het is degene, die bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank verstrekt, verboden daartoe automaten, waaruit de afnemers zelfstandig zodanige drank kunnen betrekken aanwezig te hebben, tenzij deze zich bevinden in hotelkamers, ingericht voor nachtverblijf, welke deel uitmaken van een inrichting waarin het horecabedrijf rechtmatig wordt uitgeoefend.

Artikel 44a

  1. De burgemeester kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding binnen zijn gemeente van het bij of krachtens de artikelen 3, 4, 9, derde, vierde en vijfde lid, 12 tot en met 19, 20, eerste tot en met vierde lid, 22, eerste en tweede lid, 24, 25, behoudens het derde lid, 25a tot en met 25d, 29, derde lid, 35, tweede en vierde lid, of 38 gestelde.
  2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste € 100 000 bedraagt.

(...)

Artikel 44b

  1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete bepaalt.

(...)

Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet

Artikel 1

Als bijlage bedoeld in artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt vastgesteld de bij dit besluit behorende bijlage.

Artikel 2

Voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de bestuurlijke boete die opgelegd kan worden.

Artikel 3

  1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan minder dan vijftig werknemers
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)


Bijlage

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 1:66 lid 2

Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 of anderszins blijkt dat het kindercentrum, de voor- ziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften zal voldoen, kan het college zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastou- deropvang of dat gastouderbureau in exploitatie te nemen of te houden.

Artikel 1.72

  1. Het college kan degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59, een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.

  2. In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft.

Winkeltijdenwet

Artikel 2

  1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:

    1. op zondag;

    2. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

    3. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

  2. Het is voorts verboden op de in het eerste lid bedoelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.

Artikel 3

  1. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden.

  2. De gemeenteraad kan bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in de verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op daartoe strekkend verzoek ontheffing van de in het eerste lid bedoelde verboden te verlenen.

  3. De vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Verordening winkeltijden gemeente Gorinchem 2012

Artikel 5

Zon- en/of feestdagenregeling

De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen zon- en/of feestdagen per.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S. Blankenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot verwijdering van haar fiets wegens overtreding van artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor Den Haag (APV). Daarbij is een begunstigingstermijn van 30 minuten gegeven, waarna de fiets feitelijk is verwijderd en opgeslagen. Dit besluit is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt.

Bij besluit van 16 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 28 oktober 2015, onder toepassing van bestuursdwang, de fiets van eiseres verwijderd en deze vervolgens opgeslagen wegens overtreding van artikel 5.12, eerste lid, van de APV. De beslissing om bestuursdwang toe te passen is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt toen zij haar fiets kwam ophalen. De fiets stond op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein te Den Haag, gelegen voor het Centraal Station, binnen het van de rest van het Koningin Julianaplein afgescheiden gebied waarin fietsenrekken zijn geplaatst. Blijkens de in het dossier aanwezige foto was de fiets niet geplaatst in het fietsenrek, maar aan de buitenkant (zijkant) van het fietsenrek en daaraan vastgezet met een hangslot. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

3. Ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet, is het College bevoegd om bestuursdwang toe te passen, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV is het verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte. Bij besluit van 3 juni 2014 (DSB/2014.356) heeft verweerder een gebied rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, aangewezen als plaats, bedoeld in artikel 5:12 van de APV waar het verboden is (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te zetten dan wel te laten staan.

4.1. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is wat het primaire besluit is. Voor zover het op 28 oktober 2015 aan de fiets gehechte.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)


Uitspraak

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen door de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie [.], nr. [....], aanwezige blokhut te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juni 2015 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

(...)
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Uiterwaarden.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover van belang, recreatielandjes, uitsluitend voor zover de gronden als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

Ingevolge het tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, geldt voor de bebouwing ten dienste van recreatielandjes dat, voor zover van belang, per perceel uitsluitend de bebouwing is toegestaan die voor wat betreft locatie, aantal, bouwhoogte en oppervlakte is opgenomen in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 'Overzicht Lingelandjes'.

Ingevolge het vierde lid, onder i, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2, sub e, en toestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, tot een maximum van 20 m2 per recreatielandje en met dien verstande dat

  • het aantal gebouwen per recreatielandje na vrijstelling niet meer dan 1 bedraagt;
  • het gebouw en de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landschappelijk, met gebruikmaking van gebiedseigen groen, worden ingepast, een en ander blijkend uit een door de op het recreatielandje rechthebbende overgelegd inrichtingsplan.

Ingevolge artikel 18, onderdeel A, onder 1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de
  3. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016


Uitspraak

201500929/1/A1.

ECLI:NL:RVS:2015:3025

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het

geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.

Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.

[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.

4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

 

Bijlagen

Bijlage 1

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak: 24-06-2015

Zaaknummer: 15-2552 WWB

Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht

Uitspraak:

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)

Procesverloop

Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Maatregel

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.

1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.

1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.

Intrekking en terugvordering

1.4......read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015


Bijlagen

Bijlage 1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere, appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tussen:

Delta Park en de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering.

De vergunning is verleend tot en met 31 december 2032.

Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door Delta Park daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar Delta Park, vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door mr. S.M.L.W. van Boven, advocaat te Middelburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

  1. Ter zitting heeft Delta Park haar hogerberoepsgrond met betrekking tot de buitenbeschermingszone, die na toekomstige verzwaringen dient als extra reserve voor de bescherming van de waterkering, ingetrokken.
  2. Vergunninghoudster heeft vergunning gevraagd voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de Oosterscheldekering. Het windpark wordt opgericht op de voormalige bouwdokdammen van het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Op dit eiland exploiteert Delta Park een themapark met onder meer een voorlichtingscentrum over de Deltawerken en een rondvaartboot.
  3. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Waterwet een ruime doelstelling heeft die het toetsingskader vormt voor besluiten als hier aan de orde. Volgens Delta Park heeft de rechtbank zich ten onrechte aangesloten bij het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201300283/1/A4. Zij verwijst in dit verband naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 7-16) en betoogt dat het toetsingskader van de Waterwet zich niet beperkt tot artikel 2.1 van deze wet. Volgens haar heeft de minister ten onrechte niet beoordeeld of het realiseren van het windmolenpark in een bestemmingsplan is vastgelegd en is het onduidelijk of het windmolenpark voldoet aan de veiligheidseisen voor het personeel en de bezoekers van Delta Park. Dit laatste is volgens Delta Park van belang, omdat zij deel uitmaakt van een watersysteem met een maatschappelijke functie. Delta Park betoogt dat
  4. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015


Vragen

Vraag 1

Op 8 februari 2014 gaat een controleambtenaar op bezoek bij het jeugdhonk om toezicht te houden op de naleving van de Drank- en Horecawet, onder andere op de regel dat er geen (sterke) drank wordt verkocht aan jongeren onder de 18 jaar. De controleambtenaar ziet aan de bar in het jeugdhonk een jongen om een Malibu-Jus vragen waarna het barmeisje de jongen vraagt zich te legitimeren en dat deze aangeeft zich niet te kunnen legitimeren. Hierop zegt de jongen die na de eerste jongen was binnengekomen (hierna: de tweede jongen), dat hij zich wel zou legitimeren. Nadat het barmeisje het legitimatiebewijs van de tweede jongen had bekeken, rekent zij de Malibu-Jus af met de eerste jongen - die zich niet kon legitimeren -, aldus de controleambtenaar. De controleambtenaar stelt een proces-verbaal op waarna de burgemeester van Rhenen op grond van artikel 20 lid 1 Drank- en Horecawet een bestuurlijke boete oplegt.

  1. Kan de burgemeester de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van (onder andere) artikel 20 lid 1 van de Drank- en Horecawet delegeren en/of mandateren aan het afdelingshoofd Handhaving van de gemeente Rhenen? (drie punten)
  2. Stel (los van het antwoord op vraag 1a) dat er inderdaad een rechtsgeldige Mandateringsregeling bestaat voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van de Drank- en Horecawet door het afdelingshoofd Handhaving. Het afdelingshoofd is voornemens een bestuurlijke boete op te leggen naar aanleiding van het proces-verbaal van de controleambtenaar. De burgemeester heeft echter het proces-verbaal ook gelezen en is van mening dat het opleggen van een bestuurlijke boete niet juist is, omdat het volgens hem niet duidelijk is of de Malibu-Jus aan de eerste of de tweede jongen is verstrekt. Wat kan de burgemeester nu doen? (twee punten)

Vraag 2

  1. Moest de controleambtenaar zich bij binnenkomst van het jeugdhonk bekendmaken en legitimeren? (twee punten)
  2. 2Op de avond dat de controleambtenaar de overtreding constateert gaat hij in gesprek met de eigenaar over het voorval en over het eventueel opleggen van een bestuurlijke boete door de burgemeester naar aanleiding hiervan. De eigenaar weigert echter antwoord te geven op de vragen en de controleambtenaar zegt hierop dat de eigenaar wel verplicht is antwoord te geven, gelet op het bepaalde in artikel 5:16 en 5:20 lid 1 Awb. Heeft de controleambtenaar gelijk? (drie punten)

Vraag 3

De eigenaar van het jeugdhonk zegt dat hij zijn personeel goed heeft geïnformeerd en maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan personen jongen dan 18 jaar en dat hem daarom geen boete kan worden opgelegd. Zo staat telkens in de personeelsgids gemeld dat om legitimatie moet worden gevraagd en draait de eigenaar een filmpje af voor nieuwe medewerkers die betrekking heeft op jongeren onder de 18.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

In deze bundel worden o.a. oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Bestuursrecht: Inleiding voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Rechten - B1 - RUG op JoHo.org

Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016


Uitspraak

201500929/1/A1.

ECLI:NL:RVS:2015:3025

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het

geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.

Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.

[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.

4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

 

Bijlagen

Bijlage 1

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak: 24-06-2015

Zaaknummer: 15-2552 WWB

Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht

Uitspraak:

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)

Procesverloop

Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Maatregel

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.

1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.

1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.

Intrekking en terugvordering

1.4......read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015


Bijlagen

Bijlage 1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere, appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tussen:

Delta Park en de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering.

De vergunning is verleend tot en met 31 december 2032.

Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door Delta Park daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar Delta Park, vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door mr. S.M.L.W. van Boven, advocaat te Middelburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

  1. Ter zitting heeft Delta Park haar hogerberoepsgrond met betrekking tot de buitenbeschermingszone, die na toekomstige verzwaringen dient als extra reserve voor de bescherming van de waterkering, ingetrokken.
  2. Vergunninghoudster heeft vergunning gevraagd voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de Oosterscheldekering. Het windpark wordt opgericht op de voormalige bouwdokdammen van het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Op dit eiland exploiteert Delta Park een themapark met onder meer een voorlichtingscentrum over de Deltawerken en een rondvaartboot.
  3. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Waterwet een ruime doelstelling heeft die het toetsingskader vormt voor besluiten als hier aan de orde. Volgens Delta Park heeft de rechtbank zich ten onrechte aangesloten bij het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201300283/1/A4. Zij verwijst in dit verband naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 7-16) en betoogt dat het toetsingskader van de Waterwet zich niet beperkt tot artikel 2.1 van deze wet. Volgens haar heeft de minister ten onrechte niet beoordeeld of het realiseren van het windmolenpark in een bestemmingsplan is vastgelegd en is het onduidelijk of het windmolenpark voldoet aan de veiligheidseisen voor het personeel en de bezoekers van Delta Park. Dit laatste is volgens Delta Park van belang, omdat zij deel uitmaakt van een watersysteem met een maatschappelijke functie. Delta Park betoogt dat
  4. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015


Vragen

Vraag 1

Op 8 februari 2014 gaat een controleambtenaar op bezoek bij het jeugdhonk om toezicht te houden op de naleving van de Drank- en Horecawet, onder andere op de regel dat er geen (sterke) drank wordt verkocht aan jongeren onder de 18 jaar. De controleambtenaar ziet aan de bar in het jeugdhonk een jongen om een Malibu-Jus vragen waarna het barmeisje de jongen vraagt zich te legitimeren en dat deze aangeeft zich niet te kunnen legitimeren. Hierop zegt de jongen die na de eerste jongen was binnengekomen (hierna: de tweede jongen), dat hij zich wel zou legitimeren. Nadat het barmeisje het legitimatiebewijs van de tweede jongen had bekeken, rekent zij de Malibu-Jus af met de eerste jongen - die zich niet kon legitimeren -, aldus de controleambtenaar. De controleambtenaar stelt een proces-verbaal op waarna de burgemeester van Rhenen op grond van artikel 20 lid 1 Drank- en Horecawet een bestuurlijke boete oplegt.

  1. Kan de burgemeester de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van (onder andere) artikel 20 lid 1 van de Drank- en Horecawet delegeren en/of mandateren aan het afdelingshoofd Handhaving van de gemeente Rhenen? (drie punten)
  2. Stel (los van het antwoord op vraag 1a) dat er inderdaad een rechtsgeldige Mandateringsregeling bestaat voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van de Drank- en Horecawet door het afdelingshoofd Handhaving. Het afdelingshoofd is voornemens een bestuurlijke boete op te leggen naar aanleiding van het proces-verbaal van de controleambtenaar. De burgemeester heeft echter het proces-verbaal ook gelezen en is van mening dat het opleggen van een bestuurlijke boete niet juist is, omdat het volgens hem niet duidelijk is of de Malibu-Jus aan de eerste of de tweede jongen is verstrekt. Wat kan de burgemeester nu doen? (twee punten)

Vraag 2

  1. Moest de controleambtenaar zich bij binnenkomst van het jeugdhonk bekendmaken en legitimeren? (twee punten)
  2. 2Op de avond dat de controleambtenaar de overtreding constateert gaat hij in gesprek met de eigenaar over het voorval en over het eventueel opleggen van een bestuurlijke boete door de burgemeester naar aanleiding hiervan. De eigenaar weigert echter antwoord te geven op de vragen en de controleambtenaar zegt hierop dat de eigenaar wel verplicht is antwoord te geven, gelet op het bepaalde in artikel 5:16 en 5:20 lid 1 Awb. Heeft de controleambtenaar gelijk? (drie punten)

Vraag 3

De eigenaar van het jeugdhonk zegt dat hij zijn personeel goed heeft geïnformeerd en maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan personen jongen dan 18 jaar en dat hem daarom geen boete kan worden opgelegd. Zo staat telkens in de personeelsgids gemeld dat om legitimatie moet worden gevraagd en draait de eigenaar een filmpje af voor nieuwe medewerkers die betrekking heeft op jongeren onder de 18.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2013/2014

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2013/2014


Vragen

Vraag 1

B&W van Vlissingen hebben in deze zaak op grond van art. 125 lid 2 Gemeentewet besloten over te gaan tot handhaving. B&W houden zich regelmatig bezig met handhavingsmaatregelen. Dat legt een te groot beslag op de tijd van B&W. B&W willen daarom dat anderen zich bezig houden met de besluitvorming over handhaving.

  1. Leg uit welke potentiële instrumenten (welk potentieel instrument) B&W ten dienste staan (staat) om handhavingsbesluiten door anderen te laten nemen en leg uit of deze instrumenten (dit instrument) in dit geval kunnen (kan) worden gebruikt. (2 pt.)
  2. Kan de burgemeester beleidsregels vaststellen voor de uitoefening van de bevoegdheid door B&W ex art. 125 lid 2 Gemeentewet? (1 pt.)

Vraag 2

Leg uit op grond van welke juridische argumentatie B&W van Vlissingen in het besluit van 19 augustus 2011, welk besluit is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 21 december 2011, konden terugkomen van hun besluit van 4 april 2003. Laat het feit dat volgens de Afdeling aan appellant enige vorm van compensatie moest worden geboden, buiten beschouwing. (4 pt.)

Vraag 3

Stel: een bevoegd bestuursorgaan heeft een gedoogbeslissing genomen waarbij een bepaalde illegale situatie gedurende twee jaar wordt gedoogd. De aanvrager van de gedoogbeslissing vindt de gedoogperiode van twee jaar te kort. Buurman X ondervindt overlast van de gedoogde activiteiten. Kunnen zowel de aanvrager als buurman X tegen de gedoogbeslissing in bezwaar komen? Leg uit waarom wel of niet. (4 pt.)

Vraag 4

Op welke wijze is het gelijkheidsbeginsel van invloed op de inhoud van een beleidsregel waarin ter invulling van de beleidsvrije bevoegdheid van B&W voor de verlening van parkeervergunningen in Vlissingen, gedifferentieerd wordt tussen bepaalde categorieën van bedrijven die wél en die geen parkeervergunning kunnen krijgen? (3 pt.)

Vraag 5

Stel: B&W van Vlissingen hebben bij besluit van 18 oktober 2012 een vergunning verleend voor de bouw van een recreatiewoning in het duingebied van Vlissingen (vergunning voor de activiteit bouwen, als bedoeld in art. 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). De vergunning is onherroepelijk geworden. Bij nader inzien komen B&W tot de conclusie dat de bouwvergunning in strijd was met de natuurbestemming die ingevolge het geldende bestemmingsplan op de betreffende gronden rust. B&W willen in februari 2013 overgaan tot intrekking van de verleende vergunning. Kan dat? Ga uit van de volgende feitelijke gegevens: de aanvrager van de vergunning heeft geen onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt; met de bouw van de woning is in februari 2013 nog geen begin gemaakt als gevolg van de strenge winter. Betrek bij uw antwoord de art. 2.10 en art. 5.19 Wabo. (4 pt.)

Vraag 6

Stel: appellant is woedend over het besluit van B&W tot handhavend optreden tegen de bewoning door hem en zijn familie van de woning op camping 'Het Tentje'......read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1749
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer