Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016


Uitspraak

201500929/1/A1.

ECLI:NL:RVS:2015:3025

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het

geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.

Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.

[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.

4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan het besluit tot intrekking ten grondslag gelegd dat er gedurende dertien jaar geen gebruik is gemaakt van de verleende vergunningen, (her)bouw dan wel restauratie op dit moment volgens de vorige en huidige eigenaresse van het pand financieel niet haalbaar is en dat (her)bouw dan wel restauratie op basis van de verleende vergunningen binnen een redelijke termijn is uitgesloten. Voorts heeft het college aan de intrekking ten grondslag gelegd dat gebruikmaking van de vergunningen überhaupt uitgesloten lijkt gelet op het feit dat de Stichting zich oriënteert op alternatieven ten behoeve van de ontwikkeling van het pand dan wel een alternatieve uitvoering van het bouwplan voor ogen heeft. Het college heeft daarnaast bij zijn besluitvorming betrokken dat het na lange(re) tijd niet geconfronteerd wil worden met bouwmogelijkheden die in strijd zijn met nieuwe ontwikkelingen dan wel wijziging van wettelijke voorschriften. Voorts heeft het bij zijn besluitvorming betrokken dat er een nieuw bestemmingsplan zal worden vastgesteld en dat het bouwplan dat met de vergunningen mogelijk wordt gemaakt daar niet in past.

5. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid tot intrekking van de aan haar verleende vergunningen mocht overgaan. Daartoe voert zij aan dat zij, nu de Stichting concrete plannen heeft voor het pand en de financiering daarvan bijna rond is, aannemelijk heeft gemaakt dat er alsnog binnen korte termijn gebruik zal worden gemaakt van de vergunningen. Voorts voert zij aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen, dat het belang van monumentenzorg zich verzet tegen de intrekking van de vergunningen en dat het algemeen belang niet door intrekking wordt gediend. Bovendien is het deels aan het college te wijten dat zij niet eerder gebruik heeft kunnen maken van de vergunningen. Ten slotte voert zij aan dat het college door met haar in gesprek te gaan en gedurende dertien jaar de vergunningen niet in te trekken, bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de vergunningen niet zullen worden ingetrokken. In dit verband merkt zij op dat het college in het kader van de aankoop van het pand door haar zou zijn toegezegd dat er een subsidie beschikbaar zou zijn. Het college heeft volgens haar in een later stadium toegezegd dat er subsidie zou worden verstrekt indien er zou zijn voldaan aan de door het college gestelde voorwaarden. Zij verwijst verder naar de gevoerde overleggen waarbij er een gesprek op initiatief van de wethouder heeft plaatsgevonden.

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 april 2012 in zaak nr. 201107848/1/A1), is de intrekking van een bouwvergunning geen verplichting, maar een bevoegdheid. Hetzelfde geldt voor de intrekking van de sloopvergunning. Bij de toepassing van die bevoegdheid komt het college beleidsvrijheid toe, hetgeen tot gevolg heeft dat de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Bij toepassing van voormelde bevoegdheden moeten alle relevante belangen worden geïnventariseerd en afgewogen. Daartoe behoren naast de door het college gestelde belangen ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. In dat kader dient tevens de vraag te worden beantwoord of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 mei 2013 in zaak nr. 201209445/1/A1), wordt in de inwerkingtreding van de Wabo geen aanleiding gezien om bij de belangenafweging in het kader van de beslissing een omgevingsvergunning voor bouwen in te trekken andere maatstaven aan te leggen. Voorts heeft de Afdeling in voormelde uitspraak overwogen dat de enkele omstandigheid dat de houder van een bouwvergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij deze alsnog binnen korte termijn zal benutten voldoende is om de intrekking van een ongebruikte bouwvergunning te rechtvaardigen.

De Afdeling overweegt dat het voorgaande ook geldt voor de intrekking van de monumentenvergunning.

5.2. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de vergunningen in te trekken. Zoals [appellante] terecht stelt, dient zij aannemelijk te maken dat er op korte termijn alsnog gebruik gemaakt zal worden van de verleende vergunningen, in welke opdracht zij niet is geslaagd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plan van de Stichting waarnaar [appellante] in dit kader verwijst, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet kan worden gerealiseerd met behulp van de verleende vergunningen nu deze zien op een ander bouwplan dan de Stichting voor ogen heeft. De verleende vergunningen zien op het realiseren van een woongebouw met een aantal wooneenheden terwijl de Stichting voornemens is om het pand te verbouwen ten behoeve van een brouwerij, proeflokaal en woonunit. Dat de financiering van die verbouwing van het pand van de Stichting bijna rond is, kan haar dan ook niet baten. Bovendien blijkt uit de door [appellante] overgelegde stukken dat voor de financiering onder meer een bijdrage van de gemeente Wageningen is vereist terwijl de gemeente vooralsnog niet bereid is een bijdrage te leveren. Er bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het aan het college te wijten is dat [appellante] nog geen gebruik heeft gemaakt van de vergunningen. Daartoe wordt verwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aan het college te wijten is.

Het college heeft voorts het belang van een actueel vergunningenbestand in redelijkheid mogen meewegen bij zijn besluitvorming. Daarbij wordt betrokken dat een nieuw bestemmingsplan zal worden vastgesteld en het bouwplan dat met de vergunningen mogelijk wordt gemaakt daar niet in past. Ten aanzien van het belang van monumentenzorg wordt voorts overwogen dat het monument als gevolg van de intrekking van de vergunningen niet verloren zal gaan. Bovendien heeft het college ter zitting toegelicht dat het in beginsel bereid is mee te werken aan behoud van het pand. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het belang bij het intrekken van de vergunningen in redelijkheid niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellante] bij behouden van de vergunningen.

Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel (...)

6. [appellante] heeft bij aangetekende brief van 14 augustus 2015 [persoon A] als getuige ter zitting bij de Afdeling opgeroepen en daarvan op de voet van artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mededeling gedaan. Bij brief van 13 augustus 2015 heeft [appellante] medegedeeld dat zij [persoon B] en [persoon C] als getuigen mee zal naar de zitting van de Afdeling om als getuigen te worden gehoord. [persoon A], [persoon B] en [persoon C] zijn niet ter zitting bij de Afdeling verschenen. De Afdeling heeft ervan afgezien om het onderzoek ter zitting te schorsen dan wel het onderzoek te heropenen om alsnog de getuigen te horen. Daartoe wordt overwogen dat op het hoger beroep kan worden beslist op basis van de tot het dossier behorende stukken en hetgeen partijen daaromtrent naar voren hebben gebracht. Het horen van de getuigen kan redelijkerwijs niet aan de beoordeling van de zaak bijdragen.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier. w.g. Van Sloten w.g. Van Driel lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015

414-712.

Vragen

Vraag 1

Op welke wijze verkrijgt het college van B&W van Tiel in artikel 2.4, eerste lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de bevoegdheid te beslissen op een aanvraag van een omgevingsvergunning? U kunt er vanuit gaan dat de uitzondering uit het tweede tot en met vijfde lid zich niet voordoen. (twee punten)

Vraag 2

Appellante procedeert tegen het intrekken van vergunningen die in 2001 aan haar waren verleend voor het verbouwen en restaureren van een monumentale boerderij. Het betreffende pand is in 2013 verkocht aan een Stichting Gemeente Tiel Renoveert. Niettemin constateert de bestuursrechter in de uitspraak (r.o. 1) dat appellante nog een procesbelang heeft bij het voeren van deze procedure omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken. Leg uit waarom het voor appellante van belang is bij de bestuursrechter te procederen. (vier punten)

Vraag 3

In het verleden werd artikel 3:4, tweede lid, Awb gebruikt als kapstok om een verzoek om nadeelcompensatie op grond van het égalité-beginsel te beoordelen (onzuiver of onzelfstandig nadeelcompensatiebesluit). Waarom past die koppeling theoretisch niet goed? (drie punten)

Vraag 4

Stel: Het college van B&W van Tiel n is bereid subsidie te verstrekken voor het verbouwen van de boerderij. Mag het college deze subsidie verstrekken onder de voorwaarde dat de subsidie pas verleend wordt zodra het college een nieuwe omgevingsvergunning heeft verstrekt? (twee punten)

Vraag 5

Stel: Het College van B&W van Tiel heeft subsidie verleend aan de Stichting Gemeente Tiel Renoveert. Met de subsidie beoogt het gemeentebestuur het centrum van Tiel weer in oude glorie te herstellen. De subsidie wordt aan pandeigenaren verstrekt. Het subsidiebedrag is al in een aantal gedeelten uitbetaald aan de Stichting. Nu de vergunning is ingetrokken, komt het college erachter dat aan het 'in oude glorie herstellen' van het pand niks gebeurd is. Welke mogelijkheden heeft het college om de al uitbetaalde bedragen terug te krijgen? (twee punten)

Vraag 6

Stel, de Stichting Gemeente Tiel Renoveert heeft de financiering van de verbouwing van de boerderij rond en verbouwt het pand tot brouwerij, proeflokaal en woonunit. De Stichting besluit om het nieuwe pand te openen met een evenement waarbij niet alleen binnen in het proeflokaal, maar ook buiten op de stoep in een tent bier uit de brouwerij wordt geschonken en wordt verkocht. Nadat de evenementenvergunning binnen is, valt er tot grote verrassing van de Stichting nog een brief op de mat. De gemeente vraagt als eigenaar een behoorlijke financiële vergoeding voor het gebruik van de stoep. Is dat toelaatbaar? (vier punten)

Vraag 7

Stelling: 'Voor de evenredigheidstoetsing is irrelevant of een boetestelsel variabel of gefixeerd is'. Is deze stelling juist? (vier punten)

Vraag 8

Blijkens de uitspraak stelt appellante dat sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen omdat het college dertien jaar lang geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid de vergunning in te trekken.

  1. Heeft deze stelling van appellant kans van slagen? Laat daarbij zien welke factoren van belang zijn de vraag of vertrouwen gerechtvaardigd is. (drie punten)
  2. Van welke factoren hangt in het algemeen af of een gerechtvaardigd vertrouwen wordt gehonoreerd? (drie punten)

Vraag 9

Leg uit of de Afdeling bij de vraag of de vergunning al dan niet kan worden ingetrokken, de gematigde opvatting van het specialiteitsbeginsel heeft gehanteerd. (drie punten)

Vraag 10

Stel: Het college van B&W van Tiel draagt de bevoegdheid te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning ex artikel 165 lid 1 Gemeentewet over aan een daarvoor ingestelde bestuurscommissie. De commissie maakt er echter een potje van. Het college had achteraf gezien de bevoegdheid niet willen overdragen, maar liever zelf willen behouden. Het college wil per direct de bevoegdheid zelf uitoefenen. Is dit mogelijk? (twee punten)

Vraag 11

Uit de uitspraak blijkt niet of de Stichting Gemeente Tiel Renoveert is gehoord voordat het besluit van 17 december 2013 genomen is. Had dit gemoeten? (twee punten)

Vraag 12

Stel: het college van B&W van Tiel eeft van Tiel een 'smart city' gemaakt, om de leefbaarheid te vergroten. Op verschillende gebouwen worden sensoren geplaatst, die onder meer de luchtkwaliteit, het autoverkeer, en het aantal fietsers en voetgangers meten. Waar mogelijk wordt door middel van wifi trackers gevolgd welke weg personen door de stad afleggen. Het college wil deze gegevens bewaren, met als mogelijk doel ze in de toekomst te kunnen koppelen aan ingediende klachten of aan de bestanden van de sociale dienst. Op welke wijze kan een inwoonster van Tiel erachter komen welke informatie door de sensoren over haar is opgeslagen? (twee punten)

Vraag 13

Het college van B&W van Tiel komt erachter dat het bijhouden van de hierboven genoemde gegevens erg handig kan zijn voor het opsporen van allerlei soorten fraude. Uit de data van de verkeersstromen kan worden afgeleid of iemand inderdaad op het opgegeven adres woont, en waar iemand de hele dag verblijft. Op vragen naar de rechtmatigheid van deze gegevensverzameling, met name in het licht van art. 8 Wbp, antwoordt het college dat het niks anders doet dan voldoen aan zijn verplichting op grond van art. 3:2 Awb, om zelf bij besluitvorming de nodige informatie te vergaren. Hoe beoordeelt u deze redenering? (twee punten)

Vraag 14

Mag het college, om de smart city mogelijk te maken, aan verstrekte omgevingsvergunningen het voorschrift verbinden dat een vergunninghouder een sensor op zijn pand aanbrengt? Betrek in uw antwoord art. 2.10 Wabo en geen andere bepalingen uit deze wet. (twee punten)

Antwoordindicatie

Vraag 1

Hier is sprake van attributie(1 punt). Er is sprake van een nieuwe bevoegdheid gecreëerd door de wetgever (1 punt).

Vraag 2

Het gaat haar om het verkrijgen van schadevergoeding. Zij vecht in casu het intrekkingsbesluit aan. Normaliter zou ze geen procesbelang hebben want ze woont niet meer op het adres en heeft dus niets aan de vergunning (staat in de vraag). Er blijft nog maar een reden over waarom ze procesbelang heeft en die is dat ze schadevergoeding wil. Om daarvoor in aanmerking te komen moet de gedraging (besluit tot intrekking) onrechtmatig zijn. Dit kan de bestuursrechter vaststellen door het besluit te vernietigen (1 punt)

Uit 'Van Gog/Nederweert' (arrest noemen 1 punt )blijkt dan dat met de vernietiging vaststaat dat het bestuursorgaan zich onrechtmatig heeft gedragen (1 punt) en dat de onrechtmatige gedraging in beginsel aan dat bestuursorgaan kan worden toegerekend (1 punt)

(Damen, nr. 1132)

Vraag 3

Het evenredigheidsbeginsel en het égalitébeginsel zien op verschillende verhoudingen. (1 punt)

Meer precies:

  • Het evenredigheidsbeginsel ziet op de verhouding doel en middel. (1 punt)

  • Het égalitébeginsel ziet op de verdeling van publieke lasten. (1 punt)

Vraag 4

Nee. Deze voorwaarde is afhankelijk van een handeling van het bestuursorgaan. Art. 4:33 Awb staat daaraan in de weg.

  • Startpunt is artikel 4:33 Awb. (1 punt)

  • Correcte uitwerking van dit artikel. (1 punt)

Vraag 5

In eerste instantie kan het college de verleningsbeschikking, ex art. 4:48 lid 1 sub a Awb, intrekken aangezien de activiteiten niet hebben plaatsgevonden. (1 punt) Let wel: de subsidie is niet vastgesteld.

Nu deze intrekking terugwerkende kracht heeft, kan het onverschuldigd betaalde bedrag op grond van art. 4:57 Awb worden teruggevorderd. (1 punt)

Vraag 6

De stoep is een openbare zaak die naar de aard bestemd is voor algemeen gebruik (0,5 punt). In casu gaat het om bijzonder gebruik van de stoep (proeverij en verkoop van bier vanuit een tent) (0,5 punt) en daar heeft de stichting toestemming voor nodig van de eigenaar (0,5 punt). (NB: Wanneer echter reeds een publiekrechtelijke toestemming is verleend, kan de civielrechtelijke toestemming alleen wegens zwaarwegende belangen, die niet zijn meegewogen bij de vergunningverlening, worden geweigerd. (Amsterdam/Geschiere)). Een financiële vergoeding voor bijzonder gebruik is toegestaan (1 punt). Deze vergoeding mag echter niet zo hoog zijn dat het in feite neerkomt op een weigering van de toestemming. Afhankelijk van de interpretatie van 'een behoorlijke financiële vergoeding' is dit dus wel of niet toelaatbaar (1,5 punt).

Vraag 7

Nee.

Variabel boetestelsel wil zeggen dat de wet alleen de maximum boete bepaalt (art. 5:46 lid 1 Awb) en dat het bestuursorgaan overigens de hoogte van de boete zelf moet bepalen (lid 2).

Gefixeerd boetestelsel wil zeggen dat de wet de maximum boete bepaalt (art. 5:46 lid 1 Awb) en dat de hoogte van de boete overigens bij wettelijk voorschrift wordt bepaald (lid 3).

Omdat het steeds om boetes gaat, dus om punitieve sancties, geldt voor beide situaties dat integraal aan het evenredigheidsbeginsel moet worden getoetst. In zoverre klopt de stelling. Echter, in geval van lid 2 (variabele boetes) moet het bestuursorgaan afstemmen op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige omstandigheden van het geval. Aldus moet per individueel geval worden beoordeeld of de boete passend en geboden is. Daarentegen moet een gefixeerde boete worden opgelegd conform het wettelijke tarief, met dien verstande dat het boetebedrag moet worden verlaagd wanneer de overtreder aannemelijk maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die dat rechtvaardigen. Dus er is een verschil in speelruimte én een verschil in wie de bewijslast heeft (bestuursorgaan of burger). Zie verder Damen 1530-1532. Overigens is het verschil tussen variabele en gefixeerde boetes betrekkelijk in zoverre bij variabele boetes vaak gebruik wordt gemaakt van beleidsregels.

Puntenverdeling: Uitleg begrippen variabele en gefixeerde boetes: 2 x 0,5 punt.

Voor noemen en uitwerken art. 5:46 lid 2 en lid 3: 2x 0,5 punt.

Opmerken dat het evenredigheidsbeginsel op beide soorten boetes vol van toepassing is en dat de stelling in zoverre juist is: 1 punt.

Opmerken dat de stelling onjuist is in zoverre het gaat om het verschil in speelruimte (0,5 punt) en in bewijslast (0,5 punt).

Vraag 8a

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen dienen drie aspecten te worden beoordeeld: 1) Door welke gedraging zijn verwachtingen gewekt? Het betreft hier stilzitten van het college (13 jaar niet ingetrokken). 2) Is deze gedraging toerekenbaar aan het bestuursorgaan? Ja, het is het college dat aan het stilzitten is. 3) Burger onjuiste/onvolledige gegevens verstrekt? Nee, blijkt niet uit casus. De conclusie is dat er in dit geval geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen.

Aan het niet handelen van het bestuursorgaan kunnen geen verwachtingen worden ontleend (vgl. de werkgroepcasus ingetrokken parkeervergunning). Uit de casus blijkt niet dat er sprake is van concrete ondubbelzinnige toezeggingen dat het bestuur niet over zou gaan tot intrekking van de vergunning.

Vraag 8b

De vraag of gerechtvaardigd vertrouwen gehonoreerd dient te worden vergt een belangenafweging. Daarbij spelen de volgende factoren een rol: 1) Het belang van de burger bij honorering van het vertrouwen. Dat belang kan blijken als de burger op basis van het opgewekt vertrouwen handelingen heeft verricht die het zonder die hij anders zou hebben nagelaten. 2) In hoeverre verzet het algemeen belang zich tegen honorering van opgewekt vertrouwen? Het bestuur kan aan het algemeen belang rechtvaardigingsgronden ontlenen om het opgewekt vertrouwen niet te honoreren (bv gewijzigde beleidsinzichten, overmacht etc). 3) Zijn er belangen van derden die zich verzetten tegen honorering van het opgewekt vertrouwen? Als er belangen van derden in het geding zijn, dan zal een verzoek om honorering van het vertrouwen niet snel slagen.

Puntenverdeling: voor elke factor + toelichting 1 punt

Bij vraag b hebben studenten die in steekwoorden hebben geantwoord niet de volle punten gekregen. Toelichting belangrijk waaruit naar voren moet komen dat het gaat om een afweging.

Vraag 9

1,5 pnt.: benoemen dat er sprake is van beleidsvrijheid - verwijzing naar art. 2.33 lid 1 onder a Wabo of de bewoording van afdeling in r.o. 5.1 en aangeven dat wettelijke bepaling geen duidelijkheid biedt over af te wegen belangen en dat B&W Tiel dat dus moet doen. Afhankelijk van volledigheid volledige punten of slechts deel (0,5 - 1,5);

1,5 pnt: aangeven dat de afdeling de gematigde opvatting van specialiteitsbeginsel heeft toegepast (als conclusie) en dat dit blijkt uit het feit dat de specifieke algemene belangen zijn afgewogen t.o.v. de (financiële) belangen van de aanvrager. Afhankelijk van volledigheid/juistheid volledige punten of slechts deel (0,5 - 1,5).

Vraag over het algemeen gedeeltelijk goed gemaakt. Met name aspect dat sprake is van beleidsvrije bevoegdheid en dat er dus belangen moeten worden afgewogen vaak niet genoemd. Overwegingen t.a.v. specialiteitsbeginsel (en afweging van juiste belangen) redelijk vaak helemaal of gedeeltelijk goed. Wel soms specifieke algemene belangen als vreemde belangen benoemd, waardoor men tot conclusie kwam dat gematigde opvatting niet was toegepast.

Vraag 10

Hier is sprake van delegatie (artikel 10:13 Awb). Ingevolge artikel 10:17 Awb kan het bestuursorgaan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen. Echter, ingevolge artikel 10:18 Awb kan het bestuursorgaan het delegatiebesluit te allen tijde intrekken. Per direct de bevoegdheid zelf uitoefenen kan dus, mits eerst of tegelijkertijd het delegatiebesluit wordt ingetrokken.

(Noemen delegatie, artikel 10:13 Awb, 1 punt, noemen 10:17 Awb halve punt noemen 10:18 Awb.)

Vraag 11

De vergunningen hebben betrekking op een pand dat op 31 december 2012 aan de Stichting verkocht. Het besluit tot intrekking van de vergunningen voor dat pand dateert van 17 december 2013. De Stichting is derhalve belanghebbende bij dat besluit. Een verplichting om de Stichting te horen kan in dit geval eventueel alleen volgen uit artikel 4:8, lid 1, Awb, omdat het besluit tot intrekking (dat overigens als beschikking is aan te merken) niet op aanvraag van de Stichting door B&W Tiel wordt genomen, maar ambtshalve (in artikel 4:8, lid 1, Awb: ' die de beschikking niet heeft aangevraagd'). (1 punt noemen/beredeneren toepasselijkheid artikel 4:8 Awb)

B&W Tiel mogen niet zonder meer verwachten dat de Stichting geen bedenkingen tegen zo'n intrekkingsbesluit zullen hebben. Dat is eventueel alleen anders als de Stichting voorafgaand aan het intrekkingsbesluit zelf expliciet al zou hebben aangegeven geen gebruik van de vergunningen meer te willen of kunnen maken. (Sommige studenten stellen, soms onder verwijzing naar artikel 4:8, lid 1, onder b, Awb) dat de Stichting al heeft verteld dat zij de vergunningen niet meer gaat gebruiken. Dat leiden zij dan af uit r.o. 5.2 en/of r.o. 4. Dat zou je er wel in kunnen lezen, maar toch wordt uit die rechtsoverwegingen niet duidelijk of B&W Tiel door de Stichting al precies op de hoogte waren gesteld van de relevante feiten en belangen vóór het intrekkingsbesluit.)

Bij het nemen van een intrekkingsbesluit heeft het college van B&W beleidsvrijheid en kan het dus de belangen van de Stichting meewegen. Het college van B&W moet uiteraard ook beoordelen of inderdaad gedurende de wettelijke termijn (vgl. r.o. 2 in de uitspraak) geen gebruik is gemaakt van de vergunningen. Wellicht is dat niet meteen duidelijk zichtbaar (bijvoorbeeld voor verbouwingen in het pand). Het bestuursorgaan kan de Stichting daarnaar dus vragen in het kader van het horen ex artikel 4:8 Awb. De Stichting kan zich dan ook uitlaten over haar belangen, bijvoorbeeld over de vraag of ze de vergunningen nog wil gebruiken dan wel heel andere plannen heeft. (1 punt)

(Veel studenten wijzen erop dat de Stichtingen belangen heeft e.d., maar relevant is dus of de te nemen beschikking kan gaan steunen op die belangen. Gelet op de beleidsvrijheid van de intrekkingsbevoegdheid kan dat dus. De zinsnede 'zou steunen op' laat zich voor veel studenten blijkbaar moeilijk lezen. Het enkel citeren van 4:8, lid 1 onder a en b, Awb zonder uitleg is te weinig. Vaak een halve punt voor dit onderdeel.)

Vraag 12

Het gaat hier om het opslaan van persoonsgegevens, een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, de Wbp is van toepassing. Een Wob verzoek is niet mogelijk. Dan wordt de informatie immers openbaar voor een ieder of zal geanonimiseerd verstrekt moeten worden.

De mogelijkheid van de inwoonster is dan ook een verzoek om inzage te doen, ingevolge art. 35 Wbp.

Vraag 13

Dit is een vreemde redenering! Ten eerste bepaalt art. 8 Wbp ten aanzien van de van toepassing zijnde gronden, (i.c. art. 8, aanhef, onder c, wettelijke verplichting en e, publieke taak), dat de verwerking noodzakelijk moet zijn. Dit kan nu nog helemaal niet bepaald worden. Er is ook strijd met art. 7 Wbp, er is geen sprake van een welbepaald uitdrukkelijk omschreven doel. Verder strijd met art. 9, gegevens gebruiken voor een ander doel. In verband met art. 9 is voor het noemen van art. 3:3 Awb (ddp), afhankelijk van de motivering, een punt gegeven.

Art. 3:2 Awb kan dus niet de basis bieden voor een dergelijke 'phishing expeditie'.

Een aantal heeft toestemming genoemd. Het is echter niet doenlijk om elke voorbijganger om toestemming te vragen om zijn of haar wifi spoor te mogen volgen. Er zal dus een andere gerechtvaardigde grondslag gevonden moeten worden.

Vraag 14

Art. 2.10 Wabo betreft een gebonden bevoegdheid. Er mag niet worden geweigerd op grond van andere belangen dan hier genoemd. Ingevolge de gematigde opvatting van het specialiteitsbeginsel (1 punt) mogen ook geen voorschriften worden gegeven voor vreemde belangen (1 punt), zoals hier voor het plaatsen van sensoren tbv het meten van de luchtkwaliteit en het monitoren van het verkeer.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019


Bijlage

Beleidsregels Buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

De gemeente voert buitenwettelijk beleid met betrekking tot onderstaande onderwerpen/kostensoorten.

2.1 Ziektekosten in relatie tot een aanvullende verzekering; - het afsluiten van een aanvullende verzekering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid.
2.2 De kosten van noodzakelijke psychologische zorg
2.3 De kosten van tandheelkundige hulp voor personen vanaf 18 jaar
2.4 De kosten van alternatieve geneeswijzen
(...)
2.7 De kosten van doorbetaling van vaste woonlasten tijdens detentie
2.8 De kosten van de LBIO-bijdrage residentiële opvang
2.9 De ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Toelichting op 2.7

Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. Het college kan een uitzondering maken op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet als daartoe zeer dringende redenen zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet er dan al sprake zijn van een acute noodsituatie. Maar gezien het feit dat in het levensonderhoud van een gedetineerde reeds wordt voorzien door het ministerie van Justitie zal dat doorgaans niet het geval zijn. Het ten aanzien van gedetineerden gebruikmaken van artikel 16 Participatiewet kan dus niet helemaal worden uitgesloten, maar zal in verreweg de meeste gevallen niet aan de orde zijn.

Omdat het college toch een beleid van bijstandsverlening voor het aanhouden van de woning gedurende detentie wil voeren, kan dit dus alleen op grond van zogenaamd buitenwettelijk beleid. Het college is voorstander van haar afwijkend beleid omdat een dergelijk beleid veel beter aansluit op de resocialisatie van de (ex-)gedetineerde, waarbij terugkeer naar de eigen woning grote voordelen heeft. Daarnaast voorkomt het problemen bij het vinden van nieuwe woonruimte en daarmee gepaard gaande aanvragen voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. Ter voorkoming van oneindige bijstandsverlening wordt het redelijk geacht om alleen bij een verwacht verblijf van korter dan 8 maanden in een justitiële inrichting bijstand in de doorbetaling van vaste lasten te verlenen.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven aan welke criteria voldaan moet worden om voor bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens detentie in aanmerking te komen. Tevens wordt de toepassing van een periode van 8 maanden nader toegelicht.

Wegenverkeerswet 1994

Hoofdstuk IIA. Aanwijzing bromfietsen waarvoor geen Europese typegoedkeuring vereist is

Artikel 20b

  1. Voorafgaande aan de toelating tot het verkeer op de weg kan Onze Minister een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm 3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, per type of individueel voertuig aanwijzen op grond van zijn veiligheidsaspecten, indien:
    1. De
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)


Bijlage

Beleidsregels Gehandicaptenparkeerplaatsen Den Haag

Visie

Een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is bedoeld om gehandicapten de mogelijkheid te bieden dicht bij een (vakantie)woning te parkeren. Het beleid ten aanzien van de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is hier dan ook op gericht. Een zo optimaal mogelijke verdeling van de schaarse parkeerruimte onder de doelgroepen en een zo flexibel mogelijk te gebruiken parkeerareaal zijn daarbij wederom uitgangspunt.

Criteria voor een gehandicaptenparkeerplaats

Om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken moet:

  1. de aanvrager beschikken over een geldige gehandicaptenparkeerkaart;
  2. de auto waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt aangevraagd maximaal 2,55 meter breed zijn en maximaal 7 meter lang zijn;
  3. de aanvrager in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
  4. de aanvrager niet binnen een straal van 200 meter van de (vakantie)woning gratis kunnen parkeren.
  5. de aanvrager niet alleen kunnen worden gelaten na het uitstappen uit het voertuig, gedurende de tijd die de bestuurder in de regel nodig heeft om het voertuig (elders) te parkeren.

Drank- en Horecawet

Artikel 16

Het is degene, die bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank verstrekt, verboden daartoe automaten, waaruit de afnemers zelfstandig zodanige drank kunnen betrekken aanwezig te hebben, tenzij deze zich bevinden in hotelkamers, ingericht voor nachtverblijf, welke deel uitmaken van een inrichting waarin het horecabedrijf rechtmatig wordt uitgeoefend.

Artikel 44a

  1. De burgemeester kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding binnen zijn gemeente van het bij of krachtens de artikelen 3, 4, 9, derde, vierde en vijfde lid, 12 tot en met 19, 20, eerste tot en met vierde lid, 22, eerste en tweede lid, 24, 25, behoudens het derde lid, 25a tot en met 25d, 29, derde lid, 35, tweede en vierde lid, of 38 gestelde.
  2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste € 100 000 bedraagt.

(...)

Artikel 44b

  1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete bepaalt.

(...)

Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet

Artikel 1

Als bijlage bedoeld in artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt vastgesteld de bij dit besluit behorende bijlage.

Artikel 2

Voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de bestuurlijke boete die opgelegd kan worden.

Artikel 3

  1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan minder dan vijftig werknemers
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)


Bijlage

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 1:66 lid 2

Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 of anderszins blijkt dat het kindercentrum, de voor- ziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften zal voldoen, kan het college zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastou- deropvang of dat gastouderbureau in exploitatie te nemen of te houden.

Artikel 1.72

  1. Het college kan degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59, een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.

  2. In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft.

Winkeltijdenwet

Artikel 2

  1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:

    1. op zondag;

    2. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

    3. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

  2. Het is voorts verboden op de in het eerste lid bedoelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.

Artikel 3

  1. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden.

  2. De gemeenteraad kan bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in de verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op daartoe strekkend verzoek ontheffing van de in het eerste lid bedoelde verboden te verlenen.

  3. De vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Verordening winkeltijden gemeente Gorinchem 2012

Artikel 5

Zon- en/of feestdagenregeling

De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen zon- en/of feestdagen per.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S. Blankenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot verwijdering van haar fiets wegens overtreding van artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor Den Haag (APV). Daarbij is een begunstigingstermijn van 30 minuten gegeven, waarna de fiets feitelijk is verwijderd en opgeslagen. Dit besluit is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt.

Bij besluit van 16 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 28 oktober 2015, onder toepassing van bestuursdwang, de fiets van eiseres verwijderd en deze vervolgens opgeslagen wegens overtreding van artikel 5.12, eerste lid, van de APV. De beslissing om bestuursdwang toe te passen is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt toen zij haar fiets kwam ophalen. De fiets stond op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein te Den Haag, gelegen voor het Centraal Station, binnen het van de rest van het Koningin Julianaplein afgescheiden gebied waarin fietsenrekken zijn geplaatst. Blijkens de in het dossier aanwezige foto was de fiets niet geplaatst in het fietsenrek, maar aan de buitenkant (zijkant) van het fietsenrek en daaraan vastgezet met een hangslot. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

3. Ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet, is het College bevoegd om bestuursdwang toe te passen, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV is het verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte. Bij besluit van 3 juni 2014 (DSB/2014.356) heeft verweerder een gebied rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, aangewezen als plaats, bedoeld in artikel 5:12 van de APV waar het verboden is (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te zetten dan wel te laten staan.

4.1. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is wat het primaire besluit is. Voor zover het op 28 oktober 2015 aan de fiets gehechte.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)


Uitspraak

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen door de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie [.], nr. [....], aanwezige blokhut te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juni 2015 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

(...)
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Uiterwaarden.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover van belang, recreatielandjes, uitsluitend voor zover de gronden als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

Ingevolge het tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, geldt voor de bebouwing ten dienste van recreatielandjes dat, voor zover van belang, per perceel uitsluitend de bebouwing is toegestaan die voor wat betreft locatie, aantal, bouwhoogte en oppervlakte is opgenomen in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 'Overzicht Lingelandjes'.

Ingevolge het vierde lid, onder i, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2, sub e, en toestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, tot een maximum van 20 m2 per recreatielandje en met dien verstande dat

  • het aantal gebouwen per recreatielandje na vrijstelling niet meer dan 1 bedraagt;
  • het gebouw en de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landschappelijk, met gebruikmaking van gebiedseigen groen, worden ingepast, een en ander blijkend uit een door de op het recreatielandje rechthebbende overgelegd inrichtingsplan.

Ingevolge artikel 18, onderdeel A, onder 1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de
  3. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016


Uitspraak

201500929/1/A1.

ECLI:NL:RVS:2015:3025

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het

geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.

Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.

[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.

4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

 

Bijlagen

Bijlage 1

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak: 24-06-2015

Zaaknummer: 15-2552 WWB

Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht

Uitspraak:

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)

Procesverloop

Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Maatregel

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.

1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.

1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.

Intrekking en terugvordering

1.4......read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015


Bijlagen

Bijlage 1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere, appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tussen:

Delta Park en de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering.

De vergunning is verleend tot en met 31 december 2032.

Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door Delta Park daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar Delta Park, vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door mr. S.M.L.W. van Boven, advocaat te Middelburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

  1. Ter zitting heeft Delta Park haar hogerberoepsgrond met betrekking tot de buitenbeschermingszone, die na toekomstige verzwaringen dient als extra reserve voor de bescherming van de waterkering, ingetrokken.
  2. Vergunninghoudster heeft vergunning gevraagd voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de Oosterscheldekering. Het windpark wordt opgericht op de voormalige bouwdokdammen van het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Op dit eiland exploiteert Delta Park een themapark met onder meer een voorlichtingscentrum over de Deltawerken en een rondvaartboot.
  3. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Waterwet een ruime doelstelling heeft die het toetsingskader vormt voor besluiten als hier aan de orde. Volgens Delta Park heeft de rechtbank zich ten onrechte aangesloten bij het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201300283/1/A4. Zij verwijst in dit verband naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 7-16) en betoogt dat het toetsingskader van de Waterwet zich niet beperkt tot artikel 2.1 van deze wet. Volgens haar heeft de minister ten onrechte niet beoordeeld of het realiseren van het windmolenpark in een bestemmingsplan is vastgelegd en is het onduidelijk of het windmolenpark voldoet aan de veiligheidseisen voor het personeel en de bezoekers van Delta Park. Dit laatste is volgens Delta Park van belang, omdat zij deel uitmaakt van een watersysteem met een maatschappelijke functie. Delta Park betoogt dat
  4. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015


Vragen

Vraag 1

Op 8 februari 2014 gaat een controleambtenaar op bezoek bij het jeugdhonk om toezicht te houden op de naleving van de Drank- en Horecawet, onder andere op de regel dat er geen (sterke) drank wordt verkocht aan jongeren onder de 18 jaar. De controleambtenaar ziet aan de bar in het jeugdhonk een jongen om een Malibu-Jus vragen waarna het barmeisje de jongen vraagt zich te legitimeren en dat deze aangeeft zich niet te kunnen legitimeren. Hierop zegt de jongen die na de eerste jongen was binnengekomen (hierna: de tweede jongen), dat hij zich wel zou legitimeren. Nadat het barmeisje het legitimatiebewijs van de tweede jongen had bekeken, rekent zij de Malibu-Jus af met de eerste jongen - die zich niet kon legitimeren -, aldus de controleambtenaar. De controleambtenaar stelt een proces-verbaal op waarna de burgemeester van Rhenen op grond van artikel 20 lid 1 Drank- en Horecawet een bestuurlijke boete oplegt.

  1. Kan de burgemeester de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van (onder andere) artikel 20 lid 1 van de Drank- en Horecawet delegeren en/of mandateren aan het afdelingshoofd Handhaving van de gemeente Rhenen? (drie punten)
  2. Stel (los van het antwoord op vraag 1a) dat er inderdaad een rechtsgeldige Mandateringsregeling bestaat voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van de Drank- en Horecawet door het afdelingshoofd Handhaving. Het afdelingshoofd is voornemens een bestuurlijke boete op te leggen naar aanleiding van het proces-verbaal van de controleambtenaar. De burgemeester heeft echter het proces-verbaal ook gelezen en is van mening dat het opleggen van een bestuurlijke boete niet juist is, omdat het volgens hem niet duidelijk is of de Malibu-Jus aan de eerste of de tweede jongen is verstrekt. Wat kan de burgemeester nu doen? (twee punten)

Vraag 2

  1. Moest de controleambtenaar zich bij binnenkomst van het jeugdhonk bekendmaken en legitimeren? (twee punten)
  2. 2Op de avond dat de controleambtenaar de overtreding constateert gaat hij in gesprek met de eigenaar over het voorval en over het eventueel opleggen van een bestuurlijke boete door de burgemeester naar aanleiding hiervan. De eigenaar weigert echter antwoord te geven op de vragen en de controleambtenaar zegt hierop dat de eigenaar wel verplicht is antwoord te geven, gelet op het bepaalde in artikel 5:16 en 5:20 lid 1 Awb. Heeft de controleambtenaar gelijk? (drie punten)

Vraag 3

De eigenaar van het jeugdhonk zegt dat hij zijn personeel goed heeft geïnformeerd en maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan personen jongen dan 18 jaar en dat hem daarom geen boete kan worden opgelegd. Zo staat telkens in de personeelsgids gemeld dat om legitimatie moet worden gevraagd en draait de eigenaar een filmpje af voor nieuwe medewerkers die betrekking heeft op jongeren onder de 18.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

In deze bundel worden o.a. oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Bestuursrecht: Inleiding voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Rechten - B1 - RUG op JoHo.org

Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016


Uitspraak

201500929/1/A1.

ECLI:NL:RVS:2015:3025

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het

geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.

Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.

[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.

4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

 

Bijlagen

Bijlage 1

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak: 24-06-2015

Zaaknummer: 15-2552 WWB

Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht

Uitspraak:

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)

Procesverloop

Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Maatregel

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.

1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.

1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.

Intrekking en terugvordering

1.4......read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015


Bijlagen

Bijlage 1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere, appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tussen:

Delta Park en de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering.

De vergunning is verleend tot en met 31 december 2032.

Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door Delta Park daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar Delta Park, vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door mr. S.M.L.W. van Boven, advocaat te Middelburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

  1. Ter zitting heeft Delta Park haar hogerberoepsgrond met betrekking tot de buitenbeschermingszone, die na toekomstige verzwaringen dient als extra reserve voor de bescherming van de waterkering, ingetrokken.
  2. Vergunninghoudster heeft vergunning gevraagd voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de Oosterscheldekering. Het windpark wordt opgericht op de voormalige bouwdokdammen van het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Op dit eiland exploiteert Delta Park een themapark met onder meer een voorlichtingscentrum over de Deltawerken en een rondvaartboot.
  3. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Waterwet een ruime doelstelling heeft die het toetsingskader vormt voor besluiten als hier aan de orde. Volgens Delta Park heeft de rechtbank zich ten onrechte aangesloten bij het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201300283/1/A4. Zij verwijst in dit verband naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 7-16) en betoogt dat het toetsingskader van de Waterwet zich niet beperkt tot artikel 2.1 van deze wet. Volgens haar heeft de minister ten onrechte niet beoordeeld of het realiseren van het windmolenpark in een bestemmingsplan is vastgelegd en is het onduidelijk of het windmolenpark voldoet aan de veiligheidseisen voor het personeel en de bezoekers van Delta Park. Dit laatste is volgens Delta Park van belang, omdat zij deel uitmaakt van een watersysteem met een maatschappelijke functie. Delta Park betoogt dat
  4. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015


Vragen

Vraag 1

Op 8 februari 2014 gaat een controleambtenaar op bezoek bij het jeugdhonk om toezicht te houden op de naleving van de Drank- en Horecawet, onder andere op de regel dat er geen (sterke) drank wordt verkocht aan jongeren onder de 18 jaar. De controleambtenaar ziet aan de bar in het jeugdhonk een jongen om een Malibu-Jus vragen waarna het barmeisje de jongen vraagt zich te legitimeren en dat deze aangeeft zich niet te kunnen legitimeren. Hierop zegt de jongen die na de eerste jongen was binnengekomen (hierna: de tweede jongen), dat hij zich wel zou legitimeren. Nadat het barmeisje het legitimatiebewijs van de tweede jongen had bekeken, rekent zij de Malibu-Jus af met de eerste jongen - die zich niet kon legitimeren -, aldus de controleambtenaar. De controleambtenaar stelt een proces-verbaal op waarna de burgemeester van Rhenen op grond van artikel 20 lid 1 Drank- en Horecawet een bestuurlijke boete oplegt.

  1. Kan de burgemeester de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van (onder andere) artikel 20 lid 1 van de Drank- en Horecawet delegeren en/of mandateren aan het afdelingshoofd Handhaving van de gemeente Rhenen? (drie punten)
  2. Stel (los van het antwoord op vraag 1a) dat er inderdaad een rechtsgeldige Mandateringsregeling bestaat voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van de Drank- en Horecawet door het afdelingshoofd Handhaving. Het afdelingshoofd is voornemens een bestuurlijke boete op te leggen naar aanleiding van het proces-verbaal van de controleambtenaar. De burgemeester heeft echter het proces-verbaal ook gelezen en is van mening dat het opleggen van een bestuurlijke boete niet juist is, omdat het volgens hem niet duidelijk is of de Malibu-Jus aan de eerste of de tweede jongen is verstrekt. Wat kan de burgemeester nu doen? (twee punten)

Vraag 2

  1. Moest de controleambtenaar zich bij binnenkomst van het jeugdhonk bekendmaken en legitimeren? (twee punten)
  2. 2Op de avond dat de controleambtenaar de overtreding constateert gaat hij in gesprek met de eigenaar over het voorval en over het eventueel opleggen van een bestuurlijke boete door de burgemeester naar aanleiding hiervan. De eigenaar weigert echter antwoord te geven op de vragen en de controleambtenaar zegt hierop dat de eigenaar wel verplicht is antwoord te geven, gelet op het bepaalde in artikel 5:16 en 5:20 lid 1 Awb. Heeft de controleambtenaar gelijk? (drie punten)

Vraag 3

De eigenaar van het jeugdhonk zegt dat hij zijn personeel goed heeft geïnformeerd en maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan personen jongen dan 18 jaar en dat hem daarom geen boete kan worden opgelegd. Zo staat telkens in de personeelsgids gemeld dat om legitimatie moet worden gevraagd en draait de eigenaar een filmpje af voor nieuwe medewerkers die betrekking heeft op jongeren onder de 18.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2013/2014

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2013/2014


Vragen

Vraag 1

B&W van Vlissingen hebben in deze zaak op grond van art. 125 lid 2 Gemeentewet besloten over te gaan tot handhaving. B&W houden zich regelmatig bezig met handhavingsmaatregelen. Dat legt een te groot beslag op de tijd van B&W. B&W willen daarom dat anderen zich bezig houden met de besluitvorming over handhaving.

  1. Leg uit welke potentiële instrumenten (welk potentieel instrument) B&W ten dienste staan (staat) om handhavingsbesluiten door anderen te laten nemen en leg uit of deze instrumenten (dit instrument) in dit geval kunnen (kan) worden gebruikt. (2 pt.)
  2. Kan de burgemeester beleidsregels vaststellen voor de uitoefening van de bevoegdheid door B&W ex art. 125 lid 2 Gemeentewet? (1 pt.)

Vraag 2

Leg uit op grond van welke juridische argumentatie B&W van Vlissingen in het besluit van 19 augustus 2011, welk besluit is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 21 december 2011, konden terugkomen van hun besluit van 4 april 2003. Laat het feit dat volgens de Afdeling aan appellant enige vorm van compensatie moest worden geboden, buiten beschouwing. (4 pt.)

Vraag 3

Stel: een bevoegd bestuursorgaan heeft een gedoogbeslissing genomen waarbij een bepaalde illegale situatie gedurende twee jaar wordt gedoogd. De aanvrager van de gedoogbeslissing vindt de gedoogperiode van twee jaar te kort. Buurman X ondervindt overlast van de gedoogde activiteiten. Kunnen zowel de aanvrager als buurman X tegen de gedoogbeslissing in bezwaar komen? Leg uit waarom wel of niet. (4 pt.)

Vraag 4

Op welke wijze is het gelijkheidsbeginsel van invloed op de inhoud van een beleidsregel waarin ter invulling van de beleidsvrije bevoegdheid van B&W voor de verlening van parkeervergunningen in Vlissingen, gedifferentieerd wordt tussen bepaalde categorieën van bedrijven die wél en die geen parkeervergunning kunnen krijgen? (3 pt.)

Vraag 5

Stel: B&W van Vlissingen hebben bij besluit van 18 oktober 2012 een vergunning verleend voor de bouw van een recreatiewoning in het duingebied van Vlissingen (vergunning voor de activiteit bouwen, als bedoeld in art. 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). De vergunning is onherroepelijk geworden. Bij nader inzien komen B&W tot de conclusie dat de bouwvergunning in strijd was met de natuurbestemming die ingevolge het geldende bestemmingsplan op de betreffende gronden rust. B&W willen in februari 2013 overgaan tot intrekking van de verleende vergunning. Kan dat? Ga uit van de volgende feitelijke gegevens: de aanvrager van de vergunning heeft geen onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt; met de bouw van de woning is in februari 2013 nog geen begin gemaakt als gevolg van de strenge winter. Betrek bij uw antwoord de art. 2.10 en art. 5.19 Wabo. (4 pt.)

Vraag 6

Stel: appellant is woedend over het besluit van B&W tot handhavend optreden tegen de bewoning door hem en zijn familie van de woning op camping 'Het Tentje'......read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1789
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.