Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S. Blankenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot verwijdering van haar fiets wegens overtreding van artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor Den Haag (APV). Daarbij is een begunstigingstermijn van 30 minuten gegeven, waarna de fiets feitelijk is verwijderd en opgeslagen. Dit besluit is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt.

Bij besluit van 16 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 28 oktober 2015, onder toepassing van bestuursdwang, de fiets van eiseres verwijderd en deze vervolgens opgeslagen wegens overtreding van artikel 5.12, eerste lid, van de APV. De beslissing om bestuursdwang toe te passen is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt toen zij haar fiets kwam ophalen. De fiets stond op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein te Den Haag, gelegen voor het Centraal Station, binnen het van de rest van het Koningin Julianaplein afgescheiden gebied waarin fietsenrekken zijn geplaatst. Blijkens de in het dossier aanwezige foto was de fiets niet geplaatst in het fietsenrek, maar aan de buitenkant (zijkant) van het fietsenrek en daaraan vastgezet met een hangslot. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

3. Ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet, is het College bevoegd om bestuursdwang toe te passen, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV is het verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte. Bij besluit van 3 juni 2014 (DSB/2014.356) heeft verweerder een gebied rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, aangewezen als plaats, bedoeld in artikel 5:12 van de APV waar het verboden is (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te zetten dan wel te laten staan.

4.1. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is wat het primaire besluit is. Voor zover het op 28 oktober 2015 aan de fiets gehechte label een besluit is, is het niet duidelijk wie het besluit in mandaat heeft genomen, nu onder de tekst op het label slechts is vermeld “namens burgemeester en wethouders”. Ter zitting heeft eiseres foto’s overgelegd genomen op 14 juli 2016 op het fietsendepot te Den Haag, waarop is te zien dat in tenminste drie gevallen het label niet is ondertekend. Eiseres stelt dat daaruit volgt dat primaire besluiten, waarbij een last onder bestuursdwang tot verwijdering van een fiets wordt opgelegd, structureel niet worden ondertekend door de gemandateerde en dat daarvan de consequentie is dat dit gebrek niet bij het bestreden besluit kon worden geheeld.

4.2. Op het aan de fiets gehechte label is te lezen dat de last wordt opgelegd de fiets binnen 30 minuten te verwijderen, omdat de fiets staat buiten de daarvoor bestemde parkeervoorziening, hetgeen verboden is op grond van artikel 5:12 van de APV. Voorts is op het label vermeld dat na het verstrijken van deze termijn de fiets op last van verweerder wordt verwijderd en dat de kosten daarvan, € 25,-, ten laste van u komen. Gelet op deze tekst is het label aan te merken als het primaire besluit. Dat eiseres van dat besluit eerst kennis heeft genomen op 13 november 2015, toen zij haar fiets kwam ophalen en haar toen een vergelijkbare tekst op A4 formaat is uitgereikt doet daaraan niet af. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2005 ECLI:NL:RVS:2005:AS5483).

Uit het label blijkt niet wie het primaire besluit in mandaat namens verweerder heeft genomen. Evenmin blijkt dit uit het later op A4-formaat uitgereikte afschrift van het primaire besluit. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder dit gebrek mocht passeren nu het bestreden besluit op de juiste wijze is ondertekend en eiseres door het gebrek in de ondertekening van het primaire besluit niet in haar belang is geschaad. De stelling van eiseresdat verweerder bij het opleggen van een last onder bestuursdwang structureel nalaat te vermelden wie het besluit in mandaat heeft genomen, laat – wat daar verder van zij – onverlet dat in dit geval het gebrek bij het bestreden besluit kon worden hersteld, nu eiseres daardoor niet in haar belangen is geschaad. Het antwoord op de vraag in hoeverre verweerder ten tijde van het nemen van het primaire besluit structureel naliet dergelijke besluiten te ondertekenen, kan daarmee in het midden blijven.

5.1. Eiseres betoogt dat artikel 5:12 van de APV onverbindend is, omdat het in strijd is met artikel 27 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Er is niet voldaan aan de cumulatieve voorwaarden die artikel 2a van de WvW 1994 stelt aan het stellen van regels door gemeenten ten aanzien van het onderwerp “plaatsen van fietsen” waarin artikel 27 van het RVV 1990 voorziet.

5.2. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:

  1. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

  2. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

Ingevolge artikel 2a, van de WvW 1994 behouden provincies, gemeenten en waterschappen hun bevoegdheid om bij verordening regels vast te stellen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voorzover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voorzover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.

Ingevolge artikel 27 van het RVV 1990 worden fietsen en bromfietsen geplaatst op het trottoir, op het voetpad of in de berm dan wel op andere door het bevoegde gezag aangewezen plaatsen.

5.3. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat aan het verbod om (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorziening te laten staan op de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen weg of weggedeelten, neergelegd in artikel 5:12, eerste lid, van de APV in essentie hetzelfde motief ten grondslag ligt als aan het motief dat aan de WvW 1994 en het RVV ten grondslag ligt. Het motief van het gemeentelijk verbod is het tegengaan van verrommeling door het excessief aantal geparkeerde fietsen rondom het Centraal Station en het voorkomen van hinder en schade door in de loopweg van voetgangers staande fietsen. Dit motief komt overeen met de motieven genoemd in artikel 2, tweede lid, van de WvW 1994, namelijk het voorkomen van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of functie van objecten of gebieden, in dit geval het Centraal Station en omgeving.

Evenwel is de rechtbank van oordeel dat de regeling neergelegd in artikel 5:12, eerste lid, van de APV de WvW 1994 en het RVV niet doorkruist. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat artikel 2a van de WvW 1994 bij amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 664, nr. 12) in de WvW 1994 is opgenomen juist om zeker te stellen dat gemeenten aanvullende regels kunnen vaststellen om excessief parkeergedrag, waaronder naar het oordeel van de rechtbank het plaatsen van fietsen moet worden begrepen, tegen te gaan. Gelet daarop acht de rechtbank het verbod van artikel 5:12, eerste lid, van de APV niet in strijd met artikel 27 van het RVV, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat het verbod om fietsen op het trottoir te plaatsen slechts een beperkt gebied betreft en de gemeente dat heeft gecompenseerd door extra parkeervoorzieningen voor fietsen te creëren. Dat het verbod van artikel 5:12, eerste lid, van de APV naar plaats nader is geconcretiseerd door verweerder bij besluit van 3 juni 2014 acht de rechtbank niet in strijd met artikel 2a van de WvW 1994, voor zover daarin is bepaald dat “bij” – en niet “krachtens” – verordening aanvullende regels kunnen worden gesteld, nu de kern van de verbodsbepaling is neergelegd in de APV en het besluit van verweerder van 3 juni 2014 het verbod slechts nader concretiseert naar plaats.

Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het tegengaan van de fietsenparkeeroverlast rond het Centraal Station niet geregeld had kunnen worden door het plaatsen van verkeerstekens genoemd in het RVV. Met deze verkeerstekens kan niet geregeld worden dat de fietsen in de fietsenrekken geplaatst moeten worden en bovendien had verweerder dan niet de mogelijkheid handhavend op te treden tegen in strijd met de verkeerstekens geplaatste fietsen.

5.4.De rechtbank concludeert dat geen grond bestaat aan artikel 5:12, eerste lid, van de APV verbindende kracht te ontzeggen.

6.1.Eiseres stelt verder dat haar fiets niet strijd met artikel 5:12, eerste lid, van de APV stond geparkeerd. Verweerder heeft het begrip parkeervoorziening te beperkt opgevat. Niet slechts de fietsenklem of het fietsenrek vormt de parkeervoorziening, maar de door bosschages van de rest van het Koningin Julianaplein afgeschermde ruimte vormt de in de APV bedoelde parkeervoorziening. De term parkeervoorziening is in het dagelijks spraakgebruik ook ruimer dan een afzonderlijke parkeerklem.

6.2.De rechtbank is met verweerder van oordeel dat onder het begrip parkeervoorziening in het dagelijks spraakgebruik, wanneer het gaat om fietsen, wordt verstaan plaatsing in de aanwezige voorziening, zoals in dit geval een fietsenrek, en niet plaatsing daarbuiten, ook niet wanneer het fietsenrek zich in een min of meer afgesloten ruimte of gebied bevindt.

Bovendien is door middel van plaatsing van afzonderlijke borden op het Koningin Julianaplaats verduidelijkt dat fietsen niet mogen worden geplaatst buiten de fietsenrekken. Dat aan deze borden geen betekenis mag worden toegekend, valt niet in te zien, nu daarmee de kenbaarheid van hetgeen wordt verstaan onder parkeervoorziening wordt vergroot. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat deze borden, waarvan ter zitting een foto is overgelegd, ten tijde van de verwijdering van de fiets op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein aanwezig waren.

7.1.Eiseres stelt verder dat niet is voldaan aan de vereisten voor zeer spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

7.2.Dit betoog slaagt niet, omdat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan artikel 5:31 van de Awb. Eiseres heeft immers een begunstigingstermijn gekregen van 30 minuten om de overtreding ongedaan te maken. De rechtbank volgt daarbij eiseres niet in haar betoog dat de begunstigingstermijn dermate kort is dat in feite sprake is van onmiddellijke bestuursdwang. Een tijdsspanne van dertig minuten is een reële periode om een fiets te verwijderen. Daaraan doet de mogelijkheid dat de overtreder niet binnen 30 minuten aanwezig is bij zijn fiets niet af, aangezien de overtreder door het achterlaten van zijn fiets op een plaats waar dat niet is toegestaan het risico neemt dat in zijn afwezigheid handhavend wordt opgetreden.

8.1.Eiseres stelt voorts dat aan de voorwaarden voor toepassing van bestuursdwang niet is voldaan. De fiets stond immers niet asociaal of chaotisch geparkeerd, veroorzaakte geen hinder, gevaar, overlast of schade en was volledig aan het zicht onttrokken vanaf het Koningin Julianaplein. De in artikel 5:21, eerste lid, van de APV genoemde belangen waren dus niet in het geding. Daarbij komt dat de begunstigingstermijn van 30 minuten onredelijk kort is.

8.2.In artikel 5:12, eerste lid, van de APV zijn de gronden genoemd waarop college kan besluiten een gebied aan te wijzen waar het is verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan. Voor handhavend optreden is niet meer vereist dan de constatering dat een overtreding plaatsvindt die nog niet is beëindigd. Verweerder hoeft niet per geval te beoordelen of de overtreding voldoet aan een of meer van de voorwaarden op grond waarvan het verbod ter plaatse van het Koningin Julianaplein is ingesteld.

Aangezien de begunstigingstermijn was verstreken zonder dat de overtreding was beëindigd, mocht verweerder de fiets feitelijk verwijderen en opslaan. Overigens acht de rechtbank het betoog van verweerder dat het tolereren van een naast het fietsenrek geplaatste fiets andere fietsers uitlokt dat ook te doen, waardoor hinder of gevaar voor voetgangers ontstaat, niet onaannemelijk.

De rechtbank acht, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 7.2. is overwogen, de gegeven begunstigingstermijn niet onredelijk.

9.1.Eiser betwist tot slot dan ten tijde van het wegzetten van de fiets voldoende parkeerrekken vrij waren. Zij stelt dat uit het door verweerder overgelegde overzicht niet volgt op welk moment is geteld.

9.2.De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de mededeling door verweerder ter zitting dat voorafgaand aan het hangen van de labels aan de fietsen wordt geteld hoeveel vrije plaatsen er zijn en dat er in dit geval, zoals uit het overzicht van de tellingen op 28 oktober 2015 blijkt, nog voldoende plaatsen vrij waren.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2016.

Volledigheidshalve, omdat deze bepaling ontbreekt in de Vermande-wettenbundel:

Titel 4.5. Nadeelcompensatie [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 4:126 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

1. Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het bestuursorgaan de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe.

2. Schade blijft in elk geval voor rekening van de aanvrager voor zover:

  1. hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;

  2. hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden;

  3. de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend of

  4. de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.

3. Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

4. Het bestuursorgaan kan een vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.

Vragen

Vraag 1a

Blijkens de uitspraak is het primaire besluit van 28 oktober 2015 tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in mandaat genomen. Bij het in mandaat nemen van het besluit is een fout gemaakt. Om welke fout gaat het? (2 ptn)

Vraag 1b

Zou het mandaat ook verleend mogen worden aan een medewerker van de Nederlandse Spoorwegen? (3 ptn)

Vraag 2a

Leg uit waarom de rechtbank ingaat op de verhouding tussen enerzijds een gemeentelijke verordening (artikel 5:12, eerste lid, APV) en anderzijds de WvW 1994 en het RVV 1990. (3 ptn)

Vraag 2b

Had hetgeen in de gemeentelijke verordening (artikel 5:12, eerste lid, APV) is geregeld in de vorm van beleidsregels mogen worden geregeld? (2 ptn)

Vraag 3a

Volgens de rechter is in dit geval geen sprake van zeer spoedeisende bestuursdwang. Leg uit onder welke omstandigheden wél sprake is van zeer spoedeisende bestuursdwang. (2 ptn)

Vraag 3b

Had het college van burgemeester en wethouders in dit geval in plaats van een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom mogen opleggen? (3 ptn)

Vraag 4a

Stel dat het terrein rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, in eigendom is van de gemeente Den Haag. Acht u het geoorloofd dat de gemeente een financiële vergoeding vraagt van mensen die hun (brom)fiets op dit terrein willen stallen op basis van haar eigendomsrecht? (2 ptn)

Vraag 4b

Stel dat de gemeente Den Haag in 2009 met Fiets Parking BV een overeenkomst heeft gesloten waarin Fiets Parking BV, tegen een vergoeding aan de gemeente van 25% van de jaaromzet, voor de duur van vijftien jaar het recht heeft gekregen om in de binnenstad van Den Haag een drietal beveiligde fietsenstallingen in eigendom van de gemeente te exploiteren. In de Haagse politiek was deze overeenkomst van meet af aan omstreden. Een grote minderheid van de gemeenteraad was indertijd van mening dat het gebruik van de fiets in de binnenstad moet worden gestimuleerd en dat daarom, anders dan bij de fietsenstallingen van Fiets Parking BV het geval is, geen parkeergeld van de fietsers moet worden gevraagd. Begin 2016 is er als gevolg van de afsplitsing van een gemeenteraadsfractie opeens een meerderheid voor het gratis stallen van fietsen: de gemeenteraad neemt een motie aan waarin staat dat de overeenkomst met Fiets Parking BV per 1 Dickuari 2017 moet worden beëindigd en dat de gemeente ingaande die datum zonder kosten voor de gebruikers zelf de exploitatie van de stallingen ter hand moet nemen. Acht u het vroegtijdig beëindigen van de overeenkomst rechtens aanvaardbaar? (3 ptn)

Vraag 5

Stel: Tegelijk met de bekendmaking van het besluit van 3 juni 2014 tot aanwijzing van het gebied rondom het Centraal Station wordt door het college van burgemeester en wethouders op de gemeentelijke website vermeld dat het, op verzoek van de gemeenteraad, enige tijd soepel omgaat met de handhaving van het (brom)fietsparkeerbeleid. Dit komt erop neer, aldus het bericht op de website, ‘dat in geval van een geconstateerde overtreding gedurende één maand na de bekendmaking van het besluit van 3 juni 2014 wordt volstaan met een waarschuwing.’ Op de laatste dag van juni 2014 is onder toepassing van bestuursdwang de – omver gewaaide – fiets van Daan Knoopjes verwijderd. Beoordeel de kans van slagen van een beroep van Daan op het vertrouwensbeginsel. (5 ptn)

Vraag 6

Stel: Het Centraal Station en het Koningin Julianaplein te Den Haag zijn geruime tijd ‘op de schop’ geweest. In verband met de werkzaamheden heeft Dick de Vries, die de voor deze werkzaamheden noodzakelijke verkeersbesluiten niet heeft aangevochten, zijn frietkraam moeten verplaatsen naar een uithoek van het plein. Gevolg was dat hij gedurende de maanden oktober, november en december 2015 te maken kreeg met een omzetdaling van 50% ten opzichte van voorgaande jaren. ‘En precies die maanden waarin ik verreweg het meeste verdien’, aldus Dick. Leg Dick de Vries uit in hoeverre hij in aanmerking komt voor schadevergoeding of ten minste een tegemoetkoming. (5 ptn)

Vraag 7

Stel: Voor het opknappen van het Centraal Station heeft de eigenaar van het gebouw, NS Vastgoed BV, een eenmalige subsidie gekregen van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De subsidie is verleend voor een bedrag van € 1.500.000. Later blijkt dat dit bedrag niet volledig in overeenstemming met de subsidiebeschikking is verleend: voor een bedrag van € 100.000 is de subsidie besteed aan een heel ander doel dan waarvoor de subsidie is verleend. Bespreek aan de hand van drie opties op welke wijze gedeputeerde staten het (uiteindelijke) subsidiebedrag kunnen wijzigen. (5 ptn)

Vraag 8

Stel: Eiseres is teleurgesteld dat zij de procedure bij de rechtbank heeft verloren. Vervolgens vraagt zij zich af hoe vaak het voorkomt dat er voor het verkeerd stallen van een fiets een last onder bestuursdwang wordt opgelegd en of en, zo ja, hoeveel financieel gewin dat de gemeente Den Haag oplevert. Met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzoekt zij het college van burgemeester en wethouders hierover om informatie. Het college weigert de gevraagde informatie, met als argumenten i) dat het geen precies antwoord kan geven omdat alle in verband met overtredingen aan de gemeente betaalde kosten, dwangsommen en boetes in één pot verdwijnen en dus geen informatie beschikbaar is afzonderlijk over financiële opbrengsten uit bestuursdwang en verkeerd gestalde fietsen, en ii) dat het om informatie over rechtshandhaving gaat en de gegevens daarom vertrouwelijk zijn. Berust deze afwijzing van het Wob-verzoek op goede gronden? (5 ptn)

Antwoordindicatie

Vraag 1a

De fout behelsde het niet op een label en een afschrift vermelden van de naam van de gemandateerde (de mandataris of de mandaatontvanger). In rechtsoverweging 4.2 overweegt de rechtbank namelijk dat "uit het label niet blijkt wie het primaire besluit in mandaat namens verweerder heeft genomen. Evenmin blijkt dit uit het later op A4-formaat uitgereikte afschrift van het primaire besluit" (1,5 punt). Het vermelden van de naam van de gemandateerde is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of het besluit bevoegd is genomen en wel bevoegd in mandaat. Het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel vereisen daarom vermelding van die naam (0,5 punt).

Vraag 1b

Art. 10:4 van de Awb eist in elk geval dat de medewerker van NS, iemand die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van B&W, instemt met het verlenen van mandaat en in het voorkomende geval ook van degene onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt, tenzij bij wettelijk voorschrift in de bevoegdheid tot de mandaatverlening reeds is voorzien (1 punt).

Mandaatverlening is toegestaan tenzij anders in een wettelijk voorschrift is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet (artikel 10:3, eerste lid, van de Awb) (1 punt). Het gemotiveerd aan de hand van artikel 10:3, eerste lid, van de Awb beoordelen of aan een medewerker van NS de in geding zijnde bestuursdwangbevoegdheid in mandaat verleend kan worden, levert 1 punt op, ongeacht de conclusie (mandaatverlening mag, mandaatverlening mag niet).

Het artikel waarin aan B&W een bestuursdwangbevoegdheid is toegekend, artikel 125 van de Gemeentewet, verbiedt de mandaatverlening niet. Ook de situaties genoemd in artikel 10:3, tweede, derde en vierde lid, van de Awb doen zich niet voor. Bij het beantwoorden van de vraag of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet, spelen de volgende factoren een rol:

  • hoe diep grijpt de te verlenen bevoegdheid in de belangen van een burger?

  • wat voor soort belangen moeten in het kader van de bevoegdheidstoepassing worden afgewogen (oa politiek-bestuurlijk van aard)?

  • is specifieke deskundigheid noodzakelijk?

  • is sprake van een bevoegdheid die in de sfeer van de normale werkzaamheden (bevoegdheden) van de gemandateerde ligt?

  • wat is de positie van de gemandateerde ten opzichte van de mandaatgever (oa doorkruising van bestuurslagen/verhoudingen)?

Vraag 2a

De rechter moet beoordelen of het bestreden besluit rechtmatig is en daarom moet hij in deze zaak onderzoeken of er wel sprake is van een overtreding. Dat kan alleen het geval zijn als de APV op dit punt rechtsgeldig is. (0,5 pt). Het motief van artikel 5:12, eerste lid, APV is in essentie gelijk aan dat van de WvW 1994 en het RVV 1990. Als je in een APV een regeling treft met het oog op hetzelfde motief c.q. dezelfde belangen als van de WvW 1994 en het RVV 1990, is de kans groot dat de lagere regeling (APV) in strijd komt met de hogere regeling (WVW 1994, RVV 1990). (1 pt) Zo ja, dan is de APV-bepaling onverbindend, met als resultaat dat het sanctiebesluit onrechtmatig is en dus moet worden vernietigd. Gezien artikel 2a WvW 1994 en de daarop gegeven toelichting blijft de gemeenteraad echter, ondanks de WvW 1994 en het RVV 1990, bevoegd om aanvullende regels te stellen om excessief parkeergedrag aan te pakken. Er is dus een gemeentelijke bevoegdheid om in artikel 5:12, eerste lid, APV een verbod op te nemen tot het plaatsen van (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes (1 pt). Zonder APV-bepaling zou het plaatsen van fietsen in fietsenrekken ook niet goed geregeld kunnen worden, en zou er ook helemaal geen mogelijkheid zijn om een bestuurlijke herstelsanctie op te leggen (0,5 pt). Zie voor dit alles ro. 5.3.

Vraag 2b

De verordening geeft in artikel 5:12, eerste lid, een verbod (1 pt). Een verbod kan gelet op het legaliteitsbeginsel niet in de vorm van een beleidsregel worden geïntroduceerd (1 pt).

Vraag 3a

Art. 5:31 lid 2 Awb. Het moet gaan om een spoedeisende situatie waar een beschikking niet kan worden afgewacht (1,5 punt). Voor het noemen (concretiseren omstandigheden art. 5:31 lid 2) van een voorbeeld 0,5 pnt. Bijv. verwijderen dekzeilen op een rieten dak die er dreigen af te waaien op de openbare weg dan wel vergelijkbare voorbeelden waaruit blijkt dat situatie spoedeisend is en beschikking niet afgewacht kan worden.

Vraag 3b

Artikel 5:32 lid 1. Ben je bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen dan kan het bestuursorgaan in plaats daarvan ook een last onder dwangsom op leggen (1 pnt). De keuzevrijheid van het college wordt ingeperkt door art. 5:32 lid 2. (1pnt). De vraag is vervolgens of het belang van het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich verzet tegen keuze last onder dwangsom (1 pnt). Op basis van belang van betrokken voorschrift (art. 5:12 lid 1 APV = tegengaan van verrommeling door het excessief aantal geparkeerde fietsen rondom het Centraal Station en het voorkomen van hinder en schade door in de loopweg van voetgangers staande fietsen) is het uitgangspunt dat gelet op de potentieel gevaarlijke situaties die in dit geval kunnen ontstaan de keuze voor een last onder dwangsom zich verzet tegen belang van het voorschrift. Voor een uitmuntende motivatie dat een last onder dwangsom passend is, is ook 0,5 of 1 punt gegeven.

Vraag 4a

In dit geval is sprake van bijzonder gebruik (1 punt) van een openbare zaak (0,5 punt). Een financiële vergoeding voor dergelijk bijzonder gebruik is in beginsel toegestaan (0,5 punt).

Vraag 4b

Verband met Den Dulk/Curaçao (0,5 punt). De overheid kan van een overeenkomst af als sprake is van onvoorziene omstandigheden (0,5 punt). Hiervoor is vereist dat de betreffende omstandigheden niet in de overeenkomst zijn verdisconteerd en aldus ‘voorzien’ (en dus niet voorzienbaar) waren (0,5 punt) en dat er sprake is van ‘voldoende rechtvaardiging’ voor niet-nakoming (0,5 punt). Toepassing bovenstaande gezichtspunten op casus (1 punt (2x 0,5)). Verschillende uitkomsten mogelijk (mits goed gemotiveerd).

N.b. Veel studenten stelden dat het voorzienbaar was dat van gedachten zou worden veranderd mede omdat de gesloten overeenkomst van meet af aan omstreden was. Deze redenering leverde geen punten op (in de meeste gevallen is 1 punt uitgedeeld voor het benoemen van Den Dulk en het leerstuk van 6:158 BW). Het gaat er niet om of je kunt verwachten dat de gemeenteraad er in de toekomst anders over gaat denken, maar of de betreffende omstandigheden (de inzichten die tot beleidswijziging nopen) zijn verdisconteerd in de overeenkomst.

Vraag 5

Voor de vraag of een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen zijn de volgende stappen relevant (§ 9.5):

  1. Zijn de door de burger gestelde verwachtingen gerechtvaardigd?

    1. Zijn verwachtingen toe te rekenen aan het bestuursorgaan dat het besluit neemt? (0,5 pt)

      • Ja, college b&w heeft de toezegging gedaan en is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. (§ 9.5.2)

    2. Door welke gedraging is de verwachting gewekt (Wat is de bron van het vertrouwen)? (0,5 pt)

      • Het betreft een bericht op de gemeentelijke website (0,5 pt). Verder moeten studenten opmerken dat dit algemene info is over wijze van toepassing van voorschriften en daarmee een bron van vertrouwen die in beginsel niet veel ‘kracht’ heeft. In casu is echter sprake van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde schriftelijke toezegging, hetgeen bovendien door het college van B&W zelf op de website is geplaatst (0,5 pt). (§ 9.5.3)

    3. Zijn verwachtingen gewekt doordat burger onjuiste/onvolledige gegevens heeft verstrekt? (0,5 pt).

      • Nvt: casus geeft geen aanwijzingen.

  2. Komt het gewekte vertrouwen voor honorering in aanmerking?

    1. Wat is het gewicht van het belang van de burger bij honorering? (Hoe groter nadeel burger, hoe eerder vertrouwen honoreren) (0,5 pt)

      • Belang van Daan is o.a. het niet opdraaien voor evt. kosten bestuursdwang (NB: in uitspraak € 25,-). (§ 9.5.4.1)

    2. Wat is het gewicht van het algemeen belang dat zich tegen honorering verzet? (Kan aan het algemeen belang een rechtvaardigingsgrond voor schending van het vertrouwen worden ontleend) (0,5 pt) (§ 9.5.4.2)

      • Studenten moet hier opmerken dat het bestuursorgaan in beginsel gehouden is tot handhaving van het (brom)fietsparkeerbeleid, dan wel dat de in artikel 5:12 APV genoemde belangen (uiterlijk aanzien van de gemeente, voorkomen/opheffen van overlast, voorkomen van schade aan de openbare gezondheid) in het geding zijn. (0,5 pt)

    3. Wat is het gewicht van belangen van derden die zich tegen honorering verzetten? (0,5 pt)

      • Studenten moeten zien dat het geen tweepartijengeschil betreft, maar bij het honoreren van Daans beroep op vertrouwen andere gebruikers van het stationsgebied benadeeld kunnen worden. (§ 9.5.4.3)

Conclusie: het beroep van Daan op vertrouwensbeginsel heeft geen kans van slagen. (0,5 pt)

Vraag 6

Het goede antwoord bevat de volgende elementen:

(1 punt) Van belang is om eerst vast te stellen of het in dit geval gaat om schade geleden door rechtmatig of onrechtmatig overheidsoptreden. Dick de Vries is geen procedure gestart tegen de overheid in verband met de werkzaamheden. Eventuele besluiten die aan de werkzaamheden ten grondslag liggen hebben formele rechtskracht en worden geacht rechtmatig te zijn.

(0,5 punt) Schade geleden door rechtmatig overheidsoptreden komt voor vergoeding in aanmerking als aan de vereisten van het egalitébeginsel is voldaan.

(0,5 punt) Het moet dan wel gaan om overheidsoptreden met beleidsvrijheid/keuzevrijheid overheidshandelen (dat lijkt het geval) en om uitoefening van publieke taak (ditto).

(1punt) schade boven normaal maatschappelijk risico? (abnormale last): 50% omzetdaling is wel heel veel. Niet waarschijnlijk dat alles onder normaal maatschappelijk risico valt (uitspraak Wouwse Tol)

(1 punt) speciale last onevenredig hard getroffen in vergelijking met andere burgers?: Aannemelijk is dat de veroorzaakte schade Dick in vergelijking met andere ondernemers die op de markt een kraam hebben onevenredig hard treft, hij draait immers al zijn omzet in een korte periode van het jaar. Andere uitkomst, hoewel onwaarschijnlijker, is mits goed gemotiveerd ook mogelijk(0,5 punt) (noemen risicoaanvaarding, schadebeperkingsplicht, voordeelverrekening en subsidiariteitsvereiste)

n.b. Het feit dat Dick de nadeel veroorzakende besluiten niet heeft aangevochten betekent niet dat hij het risico op het ontstaan van de schade heeft aanvaard of niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht. Juist is het om in aanmerking te komen voor nadeelcompensatie niet nodig om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de nadeel veroorzakende handeling.

(0,5 punt ) Dick zal nooit volledige omzetderving vergoed krijgen.

Vraag 7

De subsidie is verleend, maar niet volgens de subsidieverlening besteed. Uit de vraag blijkt niet precies op welk moment in de subsidieprocedure het bestuursorgaan zich bevindt. (0,5) GS beschikt over de volgende drie opties:

  1. Zolang de subsidie nog niet is vastgesteld biedt art. 4:48 onder b Awb het bestuursorgaan de mogelijkheid de subsidieverlening in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen omdat de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen (1,5);

  2. Ook bij het vaststellen van de subsidie kan het bestuursorgaan de subsidie lager vaststellen als de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan subsidieverplichtingen (art. 4:46 onder b Awb) (1,5);

  3. Voor intrekking of wijziging nadat de subsidie is vastgesteld is art. 4:49 onder c Awb relevant. Deze bepaling biedt het bestuursorgaan de mogelijkheid om de subsidievastelling in te trekken of te wijzigen ten nadele van de ontvanger als de subsidieontvanger na de subsidievastelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen (1,5 pt)

Vraag 8

Allereerst is de vraag aan de orde of er sprake is van een document, zie hiervoor de reikwijdte uit art. 3, eerste lid, Wob.(1 punt) Is er geen document, dan ook geen verplichting om info te verstrekken (1 punt). Art. 1, onder a Wob bepaalt wat onder document wordt verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. De Wob kent geen verplichting om gegevens te vergaren (0,5).

Het college beroept zich op de uitzonderingsgrond uit art. 10:2, tweede lid, onder d, Wob. Dit betreft een relatieve weigeringsgrond.(1 punt) Dat wil zeggen dat het bestuursorgaan het belang van openbaarheid, het verstrekken info moet afwegen tegen belang van rechtshandhaving. (1 punt)

Blijkt niet uit de vraag dat afweging gemaakt is. (0,5) Het belang van verzoekster speelt hier geen rol.

Is als antwoord gegeven dat haar belang meegewogen moet worden, dan resulteerde dat in nul punten.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019


Bijlage

Beleidsregels Buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

De gemeente voert buitenwettelijk beleid met betrekking tot onderstaande onderwerpen/kostensoorten.

2.1 Ziektekosten in relatie tot een aanvullende verzekering; - het afsluiten van een aanvullende verzekering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid.
2.2 De kosten van noodzakelijke psychologische zorg
2.3 De kosten van tandheelkundige hulp voor personen vanaf 18 jaar
2.4 De kosten van alternatieve geneeswijzen
(...)
2.7 De kosten van doorbetaling van vaste woonlasten tijdens detentie
2.8 De kosten van de LBIO-bijdrage residentiële opvang
2.9 De ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Toelichting op 2.7

Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. Het college kan een uitzondering maken op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet als daartoe zeer dringende redenen zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet er dan al sprake zijn van een acute noodsituatie. Maar gezien het feit dat in het levensonderhoud van een gedetineerde reeds wordt voorzien door het ministerie van Justitie zal dat doorgaans niet het geval zijn. Het ten aanzien van gedetineerden gebruikmaken van artikel 16 Participatiewet kan dus niet helemaal worden uitgesloten, maar zal in verreweg de meeste gevallen niet aan de orde zijn.

Omdat het college toch een beleid van bijstandsverlening voor het aanhouden van de woning gedurende detentie wil voeren, kan dit dus alleen op grond van zogenaamd buitenwettelijk beleid. Het college is voorstander van haar afwijkend beleid omdat een dergelijk beleid veel beter aansluit op de resocialisatie van de (ex-)gedetineerde, waarbij terugkeer naar de eigen woning grote voordelen heeft. Daarnaast voorkomt het problemen bij het vinden van nieuwe woonruimte en daarmee gepaard gaande aanvragen voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. Ter voorkoming van oneindige bijstandsverlening wordt het redelijk geacht om alleen bij een verwacht verblijf van korter dan 8 maanden in een justitiële inrichting bijstand in de doorbetaling van vaste lasten te verlenen.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven aan welke criteria voldaan moet worden om voor bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens detentie in aanmerking te komen. Tevens wordt de toepassing van een periode van 8 maanden nader toegelicht.

Wegenverkeerswet 1994

Hoofdstuk IIA. Aanwijzing bromfietsen waarvoor geen Europese typegoedkeuring vereist is

Artikel 20b

  1. Voorafgaande aan de toelating tot het verkeer op de weg kan Onze Minister een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm 3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, per type of individueel voertuig aanwijzen op grond van zijn veiligheidsaspecten, indien:
    1. De
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (1)


Bijlage

Beleidsregels Gehandicaptenparkeerplaatsen Den Haag

Visie

Een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is bedoeld om gehandicapten de mogelijkheid te bieden dicht bij een (vakantie)woning te parkeren. Het beleid ten aanzien van de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is hier dan ook op gericht. Een zo optimaal mogelijke verdeling van de schaarse parkeerruimte onder de doelgroepen en een zo flexibel mogelijk te gebruiken parkeerareaal zijn daarbij wederom uitgangspunt.

Criteria voor een gehandicaptenparkeerplaats

Om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken moet:

  1. de aanvrager beschikken over een geldige gehandicaptenparkeerkaart;
  2. de auto waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt aangevraagd maximaal 2,55 meter breed zijn en maximaal 7 meter lang zijn;
  3. de aanvrager in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
  4. de aanvrager niet binnen een straal van 200 meter van de (vakantie)woning gratis kunnen parkeren.
  5. de aanvrager niet alleen kunnen worden gelaten na het uitstappen uit het voertuig, gedurende de tijd die de bestuurder in de regel nodig heeft om het voertuig (elders) te parkeren.

Drank- en Horecawet

Artikel 16

Het is degene, die bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank verstrekt, verboden daartoe automaten, waaruit de afnemers zelfstandig zodanige drank kunnen betrekken aanwezig te hebben, tenzij deze zich bevinden in hotelkamers, ingericht voor nachtverblijf, welke deel uitmaken van een inrichting waarin het horecabedrijf rechtmatig wordt uitgeoefend.

Artikel 44a

  1. De burgemeester kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding binnen zijn gemeente van het bij of krachtens de artikelen 3, 4, 9, derde, vierde en vijfde lid, 12 tot en met 19, 20, eerste tot en met vierde lid, 22, eerste en tweede lid, 24, 25, behoudens het derde lid, 25a tot en met 25d, 29, derde lid, 35, tweede en vierde lid, of 38 gestelde.
  2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste € 100 000 bedraagt.

(...)

Artikel 44b

  1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete bepaalt.

(...)

Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet

Artikel 1

Als bijlage bedoeld in artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt vastgesteld de bij dit besluit behorende bijlage.

Artikel 2

Voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de bestuurlijke boete die opgelegd kan worden.

Artikel 3

  1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan minder dan vijftig werknemers
  2. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2017/2018 (2)


Bijlage

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 1:66 lid 2

Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 of anderszins blijkt dat het kindercentrum, de voor- ziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften zal voldoen, kan het college zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastou- deropvang of dat gastouderbureau in exploitatie te nemen of te houden.

Artikel 1.72

  1. Het college kan degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59, een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.

  2. In afwijking van het eerste lid kan de overtreding niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan, indien de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft.

Winkeltijdenwet

Artikel 2

  1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:

    1. op zondag;

    2. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

    3. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

  2. Het is voorts verboden op de in het eerste lid bedoelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.

Artikel 3

  1. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden.

  2. De gemeenteraad kan bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in de verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op daartoe strekkend verzoek ontheffing van de in het eerste lid bedoelde verboden te verlenen.

  3. De vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Verordening winkeltijden gemeente Gorinchem 2012

Artikel 5

Zon- en/of feestdagenregeling

De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen zon- en/of feestdagen per.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (1)


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: S. Blankenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot verwijdering van haar fiets wegens overtreding van artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor Den Haag (APV). Daarbij is een begunstigingstermijn van 30 minuten gegeven, waarna de fiets feitelijk is verwijderd en opgeslagen. Dit besluit is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt.

Bij besluit van 16 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 28 oktober 2015, onder toepassing van bestuursdwang, de fiets van eiseres verwijderd en deze vervolgens opgeslagen wegens overtreding van artikel 5.12, eerste lid, van de APV. De beslissing om bestuursdwang toe te passen is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt toen zij haar fiets kwam ophalen. De fiets stond op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein te Den Haag, gelegen voor het Centraal Station, binnen het van de rest van het Koningin Julianaplein afgescheiden gebied waarin fietsenrekken zijn geplaatst. Blijkens de in het dossier aanwezige foto was de fiets niet geplaatst in het fietsenrek, maar aan de buitenkant (zijkant) van het fietsenrek en daaraan vastgezet met een hangslot. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

3. Ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet, is het College bevoegd om bestuursdwang toe te passen, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV is het verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte. Bij besluit van 3 juni 2014 (DSB/2014.356) heeft verweerder een gebied rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, aangewezen als plaats, bedoeld in artikel 5:12 van de APV waar het verboden is (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te zetten dan wel te laten staan.

4.1. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is wat het primaire besluit is. Voor zover het op 28 oktober 2015 aan de fiets gehechte.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen 2016/2017 (2)


Uitspraak

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen door de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie [.], nr. [....], aanwezige blokhut te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juni 2015 heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

(...)
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Uiterwaarden.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover van belang, recreatielandjes, uitsluitend voor zover de gronden als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.

Ingevolge het tweede lid, onder e, aanhef en onderdeel 1, geldt voor de bebouwing ten dienste van recreatielandjes dat, voor zover van belang, per perceel uitsluitend de bebouwing is toegestaan die voor wat betreft locatie, aantal, bouwhoogte en oppervlakte is opgenomen in de bij deze voorschriften behorende bijlage 3 'Overzicht Lingelandjes'.

Ingevolge het vierde lid, onder i, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2, sub e, en toestaan dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen per afzonderlijk recreatielandje wordt vergroot met 50%, tot een maximum van 20 m2 per recreatielandje en met dien verstande dat

  • het aantal gebouwen per recreatielandje na vrijstelling niet meer dan 1 bedraagt;
  • het gebouw en de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landschappelijk, met gebruikmaking van gebiedseigen groen, worden ingepast, een en ander blijkend uit een door de op het recreatielandje rechthebbende overgelegd inrichtingsplan.

Ingevolge artikel 18, onderdeel A, onder 1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de
  3. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2015/2016


Uitspraak

201500929/1/A1.

ECLI:NL:RVS:2015:3025

Datum uitspraak: 30 september 2015

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2014 in zaak nr. 14/1082 in het

geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college de op 8 mei 2000 aan [appellante] verleende monumentenvergunning, de op 24 juli 2000 aan haar verleende bouwvergunning en de op 24 juli 2000 aan haar verleende sloopvergunning voor de verbouwing en restauratie van het pand op het perceel [locatie] te Wageningen ingetrokken.

Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aan [appellante] in 2000 verleende vergunningen hebben betrekking op de verbouwing en restauratie van het monumentale pand op het perceel [locatie] te Wageningen. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het college die vergunningen ingetrokken.

[appellante] heeft het pand op 31 december 2012 aan De Stichting Gemeente Wageningen Knapt Op (hierna: de Stichting) verkocht. [appellante] heeft desalniettemin nog belang bij de beoordelingvan het door haar ingestelde hoger beroep dan wel beroep nu de ingetrokken vergunningen aan haar zijn verleend en zij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit waarbij de vergunningen zijn ingetrokken.

2. Ingevolge artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, voor zover gedurende 26 weken, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

3. De bij besluit van 8 mei 2000 en afzonderlijke besluiten van 24 juli 2000 door het college verleende vergunningen worden gelet op de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Vaststaat dat niet binnen de in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo genoemde termijn handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen, zodat het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd is om de verleende vergunningen in te trekken.

4. Tussen partijen is in geschil of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft aan.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2015/2016

 

Bijlagen

Bijlage 1

Instantie: Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak: 24-06-2015

Zaaknummer: 15-2552 WWB

Rechtsgebieden: Socialezekerheidsrecht

Uitspraak:

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2014, 13/3400, 13/6260 en 13/6261 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Houten (college)

Procesverloop

Namens appellante heeft mr. K.C van Zetten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Zetten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.J. Vriesekoop.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Maatregel

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2012 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de intake is met appellante gesproken over het project Morgen Starten (project). Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij elf weken zwanger is en in verband daarmee niet kan werken. Op verzoek van het college heeft de verzekeringsarts, A. Eikelenboom, op 24 juli 2012 een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en beperkingen van appellante. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante, medisch gezien, in staat is om gedurende 15-20 uur per week, maximaal 3 tot 4 uur per dag, werkzaamheden te verrichten. Geadviseerd wordt om geen zwaar fysiek werk te verrichten, zoals zwaar tillen, duwen of trekken, maar rustig - mogelijk administratief - werk te verrichten. Vervolgens heeft op 27 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden over deelname aan het project, waarbij is meegedeeld dat rekening kan worden gehouden met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Tijdens dit gesprek heeft appellante wederom deelname aan het project geweigerd.

1.2. Bij besluit van 7 september 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 4 juli 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Voorts heeft het college bij dat besluit, bij wijze van maatregel, de bijstand van appellante met ingang van 4 juli 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden bij het project.

1.3. Bij besluit van 25 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gewijzigd in een verlaging van de bijstand met € 400,-. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.

Intrekking en terugvordering

1.4......read more

Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen winter 2014/2015


Bijlagen

Bijlage 1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delta Park Neeltje Jans B.V. (hierna: Delta Park), gevestigd te Vrouwenpolder, gemeente Veere, appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2013 in zaak nr. 13/2916 in het geding tussen:

Delta Park en de minister van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Windpark OSK B.V. (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang met de artikelen 6.12 en 6.14 van het Waterbesluit verleend voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de buitenbeschermingszone van de Oosterscheldekering.

De vergunning is verleend tot en met 31 december 2032.

Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door Delta Park daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Delta Park hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2014, waar Delta Park, vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door mr. S.M.L.W. van Boven, advocaat te Middelburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

  1. Ter zitting heeft Delta Park haar hogerberoepsgrond met betrekking tot de buitenbeschermingszone, die na toekomstige verzwaringen dient als extra reserve voor de bescherming van de waterkering, ingetrokken.
  2. Vergunninghoudster heeft vergunning gevraagd voor het oprichten en behouden van een windmolenpark in de Oosterscheldekering. Het windpark wordt opgericht op de voormalige bouwdokdammen van het voormalige werkeiland Neeltje Jans. Op dit eiland exploiteert Delta Park een themapark met onder meer een voorlichtingscentrum over de Deltawerken en een rondvaartboot.
  3. Delta Park betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Waterwet een ruime doelstelling heeft die het toetsingskader vormt voor besluiten als hier aan de orde. Volgens Delta Park heeft de rechtbank zich ten onrechte aangesloten bij het oordeel van de Afdeling in haar uitspraak van 14 augustus 2013 in zaak nr. 201300283/1/A4. Zij verwijst in dit verband naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 7-16) en betoogt dat het toetsingskader van de Waterwet zich niet beperkt tot artikel 2.1 van deze wet. Volgens haar heeft de minister ten onrechte niet beoordeeld of het realiseren van het windmolenpark in een bestemmingsplan is vastgelegd en is het onduidelijk of het windmolenpark voldoet aan de veiligheidseisen voor het personeel en de bezoekers van Delta Park. Dit laatste is volgens Delta Park van belang, omdat zij deel uitmaakt van een watersysteem met een maatschappelijke functie. Delta Park betoogt dat
  4. .....read more
Access: 
Public
Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015

Bestuursrecht 2 - RUG - Oefententamen herfst 2014/2015


Vragen

Vraag 1

Op 8 februari 2014 gaat een controleambtenaar op bezoek bij het jeugdhonk om toezicht te houden op de naleving van de Drank- en Horecawet, onder andere op de regel dat er geen (sterke) drank wordt verkocht aan jongeren onder de 18 jaar. De controleambtenaar ziet aan de bar in het jeugdhonk een jongen om een Malibu-Jus vragen waarna het barmeisje de jongen vraagt zich te legitimeren en dat deze aangeeft zich niet te kunnen legitimeren. Hierop zegt de jongen die na de eerste jongen was binnengekomen (hierna: de tweede jongen), dat hij zich wel zou legitimeren. Nadat het barmeisje het legitimatiebewijs van de tweede jongen had bekeken, rekent zij de Malibu-Jus af met de eerste jongen - die zich niet kon legitimeren -, aldus de controleambtenaar. De controleambtenaar stelt een proces-verbaal op waarna de burgemeester van Rhenen op grond van artikel 20 lid 1 Drank- en Horecawet een bestuurlijke boete oplegt.

  1. Kan de burgemeester de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van (onder andere) artikel 20 lid 1 van de Drank- en Horecawet delegeren en/of mandateren aan het afdelingshoofd Handhaving van de gemeente Rhenen? (drie punten)
  2. Stel (los van het antwoord op vraag 1a) dat er inderdaad een rechtsgeldige Mandateringsregeling bestaat voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van de Drank- en Horecawet door het afdelingshoofd Handhaving. Het afdelingshoofd is voornemens een bestuurlijke boete op te leggen naar aanleiding van het proces-verbaal van de controleambtenaar. De burgemeester heeft echter het proces-verbaal ook gelezen en is van mening dat het opleggen van een bestuurlijke boete niet juist is, omdat het volgens hem niet duidelijk is of de Malibu-Jus aan de eerste of de tweede jongen is verstrekt. Wat kan de burgemeester nu doen? (twee punten)

Vraag 2

  1. Moest de controleambtenaar zich bij binnenkomst van het jeugdhonk bekendmaken en legitimeren? (twee punten)
  2. 2Op de avond dat de controleambtenaar de overtreding constateert gaat hij in gesprek met de eigenaar over het voorval en over het eventueel opleggen van een bestuurlijke boete door de burgemeester naar aanleiding hiervan. De eigenaar weigert echter antwoord te geven op de vragen en de controleambtenaar zegt hierop dat de eigenaar wel verplicht is antwoord te geven, gelet op het bepaalde in artikel 5:16 en 5:20 lid 1 Awb. Heeft de controleambtenaar gelijk? (drie punten)

Vraag 3

De eigenaar van het jeugdhonk zegt dat hij zijn personeel goed heeft geïnformeerd en maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan personen jongen dan 18 jaar en dat hem daarom geen boete kan worden opgelegd. Zo staat telkens in de personeelsgids gemeld dat om legitimatie moet worden gevraagd en draait de eigenaar een filmpje af voor nieuwe medewerkers die betrekking heeft op jongeren onder de 18.....read more

Access: 
Public
Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Bestuursrecht: Inleiding: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

In deze bundel worden o.a. oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Bestuursrecht: Inleiding voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Rechten - B1 - RUG op JoHo.org

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2125
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer