Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)

Vragen

Vraag 1

Week 2, HIV, paragraaf 6.4, blz. 184-185

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘indirecte discriminatie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 2

Week 2, HIV, paragraaf 4.1, blz. 135-138

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘attributie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 7, HVIII, paragraaf 6.4, blz. 361-363

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘diensten van algemeen economisch belang’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 4, HC7

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘decentrale unierechters’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 7, HC13, HVIII blz. 327, 340, 364-367

Lidstaat Tsjechopatië wordt gekenmerkt door weinig reliëf met vrij spel voor weer en vooral met wind. De Hooglandschapiërs zijn fanatieke scooterrijders maar als gevolg hiervan zijn die voortdurend aan het klagen over de tegenwind.Voor de Branchevereniging voor de scooterhandel in Hooglandschappië (BSH), een vereniging die 94% van alle handelaren in scooters verenigt en wiens leden ruim 97% van alle scooters in Hooglandschappië verkopen, is dit aanleiding om een prominente promotiecampagne op te zetten ten behoeve van de Miniscooter. Onderdeel van deze campagne is een lobby bij de regering van Hooglandschappië die erin resulteert dat er een fiscale regeling komt die de aanschaf van scooters voor het woon-werkverkeer stimuleert vanwege de positieve effecten op de volksgezondheid (mensen worden vrolijker), milieubescherming (minder uitstoot van auto’s) en het verkeer (minder files).

Om de consument tegemoet te komen heeft de BSH een keurmerk opgericht voor goede scooters die onder meer voldoende vermogen hebben om met de akelige tegenwind goed te kunnen rijden en natuurlijk veilig zijn doordat zij voldoende remcapaciteit hebben. De precieze regels en criteria voor het keurmerk worden vastgesteld door een werkgroep bestaande uit de kaderleden van de BSH die zijn benoemd op voordracht van de algemene ledenvergadering (ALV). In de praktijk kopen consumenten alleen scooters met het keurmerk en veel werkgevers hebben een vereenvoudigde regeling om gebruik te maken van de fiscale stimulering die alleen van toepassing is op scooters met het keurmerk.

Stomkie en Slimskie Oensma, twee neven met een heerlijke ondernemerslust, importeren al jaren de ‘Scootontrique’, een zeer hippe scooter uit het land dat ons de Tour de France pour le scooter bracht. Helaas komen zij niet in aanmerking voor het keurmerk, aangezien het elektrisch vermogen dat hiervoor nodig is alleen geleverd kan worden met een zeer grote accu die niet in of op het frame van de Scootontrique past. Hun verweer dat dermate veel vermogen ook niet nodig is met de lichte en sportieve Scootontrique wordt kwetsend genegeerd. Verder zijn de pogingen van de neven om lid te worden van de werkgroep gesneuveld op de negatieve stemming in de ALV, waar de voorzitter van de BSH een negatief stemadvies heeft gegeven ‘om die neven van die Scootontrique buiten de deur te houden’. Het resultaat is te raden, de verkoop daalt enorm en ten einde raad wenden de neven zich tot u.

Adviseer de neven over de verenigbaarheid van de gebeurtenissen die hier gegeven zijn conform het recht van de Europese Unie.

Vraag 6

Week 2 en 3, HV, paragraaf 2.3 blz. 199 en paragraaf 3.1, blz. 228 e.v.

U komt tot de conclusie dat de neven na grondig onderzoek een goede zaak hebben. Wat adviseert u de neven ten aanzien van de te volgen procedure(s)? Tot welke instanties zouden de neven zich moeten wenden?

Vraag 7

Week 5, HIV, paragraaf 5.5, blz. 169 e.v.

Wat is uw mening over de verenigbaarheid van deze termijn met het recht van de Europese Unie?

Vraag 8

Week 4, HIV, paragraaf 5.2, blz. 146 e.v.

Mevrouw Jansje stond op 13 december 2014 zich zeer te heugen op station Rotterdam Centraal, ze gaat een weekje naar Frankfurt. Haar trein zou om 19:04 uur vertrekken en om 21:34 uur in Frankfurt aankomen. Helaas had de machinist van de desbetreffende ICE zich verkeken op de verlokkingen van Rotterdam, waardoor de trein pas om 19:55 uur vertrok en bovendien, door de verminderde capaciteit van de bestuurder, pas om 22:24 uur in Frankfurt arriveerde. Zes weken later besluit Jansje zich tot ICE International te richten met een verzoek tot compensatie op grond van Verordening XX/2014. Jansje krijgt alleen als reactie dat ICE alleen compensatie toekent voor vertragingen langer dan 1 uur. Volgens de vervoerder kan Jansje zich niet beroepen op de Verordening ten aanzien van ICE International.

Verordening (EU) XX/2014 betreffende gemeenschappelijke regels inzake compensatie van treinreizigers bij annulering en vertraging is op 1 december 2014 gepubliceerd in het Publicatieblad. De verordening bepaalt onder andere:

‘Artikel 2

Definities

a) “vertraging”: het verschil tussen de latere daadwerkelijke aankomsttijd en de in de dienstregeling vermelde aankomsttijd;

(…)

Artikel 14

Vertraging

1. In geval van vertraging van een internationale trein van meer dan 45 minuten:

a) wordt de betrokken passagier bijstand geboden als bedoeld in Annex I;

b) heeft de betrokken passagier recht op geldelijke compensatie door de treinmaatschappij, nader bepaald in Annex II.

2. In geval van overmacht is een vergoeding zoals bedoeld onder de eerste paragraaf van dit artikel niet vereist.’

Jansje besluit om u in te schakelen voor rechtsbijstand. Jansje wil ICE International voor de rechter dagen. Kan Jansje zich in deze zaak beroepen op de Verordening?

Vraag 9

Week 3, HC5, HV, paragraaf 3.1, blz. 228 e.v.

Mevrouw Jansje stuurt op 30 januari 2015 een brief naar ICE International waarin zij duidelijk maakt dat zij ICE International voor de rechter zal dagen op basis van de Verordening. ICE International is het volstrekt oneens met de verordening en wil deze aanvechten. Adviseer ICE International over de rechtstreekse beroepsmogelijkheden en andere mogelijkheden om de verordening aan te vechten.

Ga bij het beantwoorden van de vraag alleen in op de procedurele aspecten van dergelijke beroepsmogelijkheden.

Vraag 10

Week 7, HC14, HXII, paragraaf 4, overweging 59, blz. 462-462; Week 3, HIV, paragraaf 2, blz. 127-130.

‘De rechtstreekse werking vergroot het democratisch tekort van de rechtsorde van de Europese Unie ondanks dat rechtstreekse werking individuen betrekt bij de rechtsvorming van de Europese Unie en ze een actieve rol geeft in het Europese integratieproces.’

Geef uw beredeneerde mening over de stelling.

Het antwoord moet voor- en tegenargumenten bevatten. Maak gebruik van de theorie, Verdragsbepalingen en de jurisprudentie van het Hof bij het geven van uw antwoord.

Vraag 11

Week 6, HC12, HVII, paragraaf 4.3.1, blz. 284-286

‘Het burgerschap van de Europese Unie als zodanig voegt weinig toe aan de rechten die EU-marktburgers aan het EU-recht ontlenen, ondanks zijn constitutioneel belang. “Onze primaire hoedanigheid, aldus het Hof in zaken zoals Ruiz Zambrano”.

Geef uw beredeneerde mening over de stelling.

Het antwoord moet voor- en tegenargumenten bevatten. Maak gebruik van de theorie, Verdragsbepalingen en de jurisprudentie van het Hof bij het geven van uw antwoord.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Week 2, HIV, paragraaf 6.4, blz. 184-185

Er moet een definitie gegeven worden van discriminatie. Dus dat het gaat om maatregelen die formeel geen onderscheid maken conform nationaliteit, maar in de praktijk wel grotere gevolgen hebben voor niet-onderdanen dan voor wel-onderdanen. Bijvoorbeeld dat een taaleis wordt gesteld aan werknemers. Tevens het verschil moest worden aangegeven tussen directe en indirecte discriminatie zoals is toegelicht in het arrest O’Flynn. Daarnaast moesten voorbeelden gegeven worden uit ten minste twee fundamentele vrijheden. Bijvoorbeeld dat Gourmet betrekking had tot goederen en O’Flynn betrekking heeft tot personen en als voorbeeld nog de kans op rechtvaardiging zoals in het arrest Groener. Een ander woord voor indirecte discriminatie is verkapte discriminatie.

Vraag 2

Week 2, HIV, paragraaf 4.1, blz. 135-138

De volgende elementen moesten worden gegeven voor een juist antwoord: bevoegdheidstoetreding art. 5 lid 1 en lid 2 VEU, een rechtsgrondslag en zijn inhoudelijke en procedurele effecten, bijvoorbeeld art. 114 VWEU voor de interne markt, gedeelde en gebonden bevoegdheden, art. 2 tot en met art. 6 VWEU, expliciete en gedeelde bevoegdheden. Tevens moesten de Tabaksrichtlijn en Bosbeschermingsverordening genoemd worden maar ook de zwaartekrachttoets van het arrest Titaandioxide.

Vraag 3

Week 7, HVIII, paragraaf 6.4, blz. 361-363

De volgende elementen moesten worden gegeven voor een juist antwoord: Er moet naar art. 106 lid 2 VWEU worden verwezen met een uitleg dat het een uitzondering op de beide verdragen rechtvaardigt. Daarnaast moet Sydhavnens toegepast worden om uit te leggen hoe het begrip in dit arrest wordt toegepast, het is een ruimte toepassing. Tot slot moest met het dwingende vereiste in TPG Golden Shares en in de KPN een parallel worden gemaakt.

Vraag 4

Week 4, HC7

De volgende elementen moesten worden gegeven voor een juist antwoord: er moest worden verwezen naar nationale rechters, de prejudiciële procedure art. 267 VWEU, het loyaliteitsbeginsel en het nuttig effect art. 4 lid 3 VWEU, conforme interpretatie, de plicht tot rechtstreekse werking, staatsaansprakelijkheid en de rechtmatigheidstoets. De volgende arresten moesten worden gebruikt: Francovich, Van Gend & Loos, Kraaijeveld, Köbler en Marleasing.

Vraag 5

Week 7, HC13, HVIII blz. 327, 340, 364-367

Het optreden van de BSH en de fiscale stimuleringsmaatregelen zijn Europeesrechtelijk relevant die een effect kunnen hebben op de handel tussen de lidstaten. De fiscale stimulering kan mogelijk staatssteun opleveren conform art. 107 lid 1 VWEU. De maatregel zal voordat deze ten uitvoer gebracht wordt moeten worden aangemeld en goedgekeurd worden door de Commissie art. 108 lid 3 VWEU. Het is noodzakelijk dat in elk geval wordt nagegaan of de stimuleringsmaatregel een voordeel voor gebruikers of ondernemingen oplevert. Mocht het zo zijn dat het een voordeel voor ondernemingen oplevert of dat dit ook ten goede komt aan bepaalde ondernemingen zodat de maatregel selectief is.

De casus bevat geen informatie over of de stimuleringsmaatregel een discriminerende binnenlandse belasting oplevert respectievelijk art. 110 VWEU Outokumpu.

En over de gang van zaken binnen de BSH geldt dat de BSH als ondernemersvereniging kan worden gezien of eventueel zelf als onderneming. de leden van de BSH, de scooterhandelaren, als ondernemingen kwalificeren aangezien het handelen in scooters een economische activiteit is, zie hierbij het arrest Diego Calì. Daarmee is de BSH een ondernemersvereniging in de zin van artikel 101 VWEU. Het besluit van de BSH waarbij de neven van de markt worden geweerd is een besluit van een ondernemersvereniging dat concurrenten van de markt dwingt en dat als besluit kan worden gezien dat ertoe strekt de mededinging te beperken. Aangezien de BSH zo wat alle scooterhandelaren in Hooglandschappië tot zijn leden kan rekenen zal er een effect op de handel tussen de lidstaten zijn (VCH). De neven behoeven zich alleen te beroepen op artikel 101 lid 1 VWEU. Het ligt dan op de weg van de BSH om zich dan te beroepen lid 3 van het artikel.

Vraag 6

Week 2 en 3, HV, paragraaf 2.3 blz. 199 en paragraaf 3.1, blz. 228 e.v.

Het gaat in casu om het optreden en handelen van de lidstaat en een vereniging waardoor de neven zich in eerste instantie dienen te wenden tot de nationale rechterlijke instanties. Daar kunnen ze zich beroepen op de rechtstreekse werking van artikel 101 lid 2 en 102 ten opzichte van de BSH. Het is ook mogelijk dat de neven zich tot de Commissie wenden, met een klacht over de BSH zodat de Commissie eventueel zal optreden. De Commissie heeft hier een discretionaire bevoegdheid.

Wat betreft de stimuleringsmaatregel kunnen de neven zich op grond van de rechtstreekse werking van het standstillbeginsel en het discriminatieverbod in artikel 110 VWEU wenden tot de nationale rechter. De neven zouden voor de stimuleringsmaatregel ook de Commissie op de hoogte kunnen brengen en hopen dat deze een verdragschendingsprocedure zal starten, hoewel dit geen effectieve uitkomst zal zijn voor de neven aangezien ze niet direct worden geholpen hierdoor.

Vraag 7

Week 5, HIV, paragraaf 5.5, blz. 169 e.v.

De lidstaten zijn vrij om de procesregels vast te stellen binnen de randvoorwaarden van het gelijkwaardigheids- en effectiviteitsbeginsel. Zie hierbij de Rewe/Comet-doctrine. Termijnen zijn namelijk een onderdeel van het nationale procesrecht en vallen daarmee onder de nationale procesrechtelijke autonomie. De bezwaartermijn in de casus is afwijkend van de normale termijnen, dit alleen omdat Europees recht in geding is.

Aangezien er geen objectieve reden is om een subsidiezaak met een grensoverschrijdend aspect anders te behandelen dan een subsidiezaak zonder Europees element is dit in strijd met het gelijkwaardigheidsbeginsel. De absolute termijn van tien dagen is zodanig kort dat deze termijn in de weg zou kunnen staan aan een effectief begrip op Europees recht. De lidstaat zou eventueel kunnen aantonen dat de korte termijn objectief gerechtvaardigd is, zie de zaak Kempter. Dit is wel moeilijk om aan te tonen omdat de belastingdienst er voor kiest om de aanvragers te benadelen met een korte termijn, terwijl het juist dient om rechtszekerheid te bewerkstelligen.

Vraag 8

Week 4, HIV, paragraaf 5.2, blz. 146 e.v.

Er zijn in deze casus twee antwoorden mogelijk. Als er gekozen was dat geen beroep mogelijk is op de verordening dan is dit het juiste antwoord. Op grond van artikel 297 lid 2 VWEU treedt een verordening twintig dagen na haar bekendmaking in het Publicatieblad in werking. Aangezien het incident in casu plaatsvond op 13 december, kan Jansje zich niet beroepen op de Verordening.

Als gekozen was dat er wel een beroep mogelijk is op de Verordening dan is dit het juiste antwoord. ICE International is een privaatrechtelijke rechtspersoon, in de praktijk kent deze privaatrechtelijke rechtspersoon pas compensatie toe bij vertragingen langer dan 1 uur. Dit is in strijd met artikel 14 van Verordening XX/2014. Mevrouw Jansje wil zich in een civiele procedure beroepen op deze Verordening. Er zal gekeken moeten worden of de Verordening rechtstreekse horizontale werking heeft.

Een verordeningen is van algemene strekking op grond van artikel 288 VWEU. Zij is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Let op, rechtstreekse toepasselijkheid is niet hetzelfde als rechtstreekse werking en duidt in dit verband aan dat er geen verdere implementatie/omzetting in nationaal recht is vereist. Het is zelfs niet eens toegestaan.

Voor rechtstreekse werking dient beoordeeld te worden of de bepaling(en) waar Jansje zich op wil beroepen, voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn. Zie hiervoor de zaken Van Gend & Loos, Van Duyn, Lütticke. Een bepaling is voldoende duidelijk als deze een duidelijk omschreven plicht bevat, en bovendien aangeeft op wie die plicht rust. Een bepaling is onvoorwaardelijk als er geen nadere handelingen van de Unie-instellingen of de lidstaten noodzakelijk zijn, om de bepaling effect te laten sorteren. Of de bepalingen voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn dient worden toegepast.

Zijn de bepalingen voldoende duidelijk? Ja, de begrippen worden duidelijk omschreven en het staat vast welke plicht, namelijk het bieden van bijstand nader omschreven in Annex I, het bieden van geldelijke compensatie nader omschreven in Annex II er op wie rust namelijk op de betrokken treinmaatschappij.

Zijn de bepalingen ook onvoorwaardelijk? Ja, een Verordening is rechtstreeks toepasselijk art. 288 VWEU. Voorts duidt een voorbehoud in een bepaling, bijvoorbeeld in de vorm van een ‘tenzij’-clausule zoals in casu het geval is, niet op de voorwaardelijkheid van een bepaling, zie het arrest Van Duyn. Geconcludeerd kan worden dat de bepalingen van de Verordening rechtstreekse werking hebben.

Tot slot dient ook nog vastgesteld te worden of de bepalingen tevens horizontale rechtstreekse werking hebben. heeft het Hof bepaald In Muñoz dat om de volle werking en het nuttig effect van een verordening te waarborgen, vereist is dat de naleving van de in een verordening neergelegde verplichting verzekerd kan worden in een civiel proces tussen privaatrechtelijke partijen. Dit bepaald dat er ook sprake is van horizontale rechtstreekse werking van verordeningen.

Mevrouw Jansje kan zich in deze zaak dus beroepen op Verordening XX/2014.

Vraag 9

Week 3, HC5, HV, paragraaf 3.1, blz. 228 e.v.

De procedure van art. 263 VWEU staat open voor ICE international voor de rechtstreekse beroepsmogelijkheid. Krachtens de vierde alinea van art. 263 VWEU kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen:

I. handelingen die tot hem gericht zijn of

II. die hem rechtstreeks (zie Töpfer) en individueel (zie Plaumann) raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.

Het betreft in casu een verordening namelijk een wetgevingshandeling (zie Inuit). ICE International voldoet aan de beroepstermijn (ongeveer drie maanden). ICE International wordt rechtstreeks geraakt, de Verordening heeft namelijk gevolgen voor diens rechtspositie; de uitvoering ervan is zuiver automatisch en alleen op grond van de Unieregeling zonder dat nadere regels moeten worden vastgesteld en heeft geen resterende beoordelingsbevoegdheid, zie Töpfer. ICE International zal echter niet aan de strenge Plaumann-criteria voldoen. Er zijn immers meerdere internationale treinmaatschappijen waardoor het bedrijf niet geïndividualiseerd kan worden als ware zij adressaat van de Verordening.

Om tijdens de nationale procedure de geldigheid van de Verordening aan te vechten bestaat een indirecte beroepsmogelijkheid (Jansje daagt ICE International namelijk voor de rechter). Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om het Unierecht ongeldig te verklaren, de nationale rechter heeft deze bevoegdheid niet. Uit de zaak Foto-frost blijkt dat de nationale rechter in dat geval een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie moet stellen krachtens art. 267 VWEU.

Vraag 10

Week 7, HC14, HXII, paragraaf 4, overweging 59, blz. 462-462; Week 3, HIV, paragraaf 2, blz. 127-130.

Er moest een definitie van ‘democratisch tekort’ worden gegeven en een uitlegging hiervan door referentie te maken naar verdragsbepalingen en jurisprudentie. Alzo dat het democratisch tekort van de rechtsorde van de Europese Unie inhoud dat burgers van de Europese Unie op de totstandkoming van het Europees recht weinig invloed hebben. Als voorbeeld kon worden aangeduid dat bij positieve harmonisatie individuen slechts vertegenwoordigd zijn door het Europees Parlement. Dit is namelijk de enige instelling van de Unie die rechtstreeks wordt gekozen door de Europese burgers, zie de artikelen 13 t/m 19 VEU en in het bijzonder art. 14 VEU.

Desalniettemin heeft het Europees Parlement vaak geen wetgevende taak in het kader van besluitvormingsprocedures genomen op basis van een bijzondere wetgevingsprocedure, zie hiervoor art. 289 lid 2 VWEU in het algemeen en art. 192 lid 2 VWEU voor een specifiek voorbeeld hiervan. Bovendien is tijdens de gewone wetgevingsprocedure het makkelijker om in het Europees Parlement het standpunt van de Raad te accepteren dan te verwerpen, zie art. 294 lid 7, letters a en b VWEU. In de Raad zijn Europese burgers slechts indirect vertegenwoordigd, art. 16 lid 2 VEU. In het Hof van Justitie zijn Europese burgers ook slechts indirect vertegenwoordigd art. 19 lid 2 VEU.

het zeer moeilijk voor Europese burgers om de geldigheid van wetgeving te aanvechten, ook na de totstandkoming van Europese wetgeving. De Töpfer-criteria en de Plaumann-criteria zijn zeer streng met betrekking tot de toegang van individuen tot het Hof van Justitie onder art. 263 VWEU. Evenzeer kon aangegeven worden dat ook wanneer burgers de wettigheid van EU-maatregelen betwisten op nationaal niveau voor een nationale rechter er geen zekerheid is dat de nationale rechter in kwestie een prejudiciële vraag stelt aan het Hof van Justitie in het licht van de CILFIT-jurisprudentie, ondanks het verbod om EU-wetgevingen zelf te toetsen, zie het arrest Foto-Frost. Tot slot worden nietigheidsberoepen gepasseerd op subsidiariteit en evenredigheid en slechts marginaal getoetst door het Hof, zie bijvoorbeeld Fedesa.

Tevens moest de definitie van rechtstreekse werking gegeven worden. in het licht van het beginsel van voorrang, betekent rechtstreekse werking dat strijdige nationale wetgeving opzij moet worden gezet, zoals bijvoorbeeld in de zaken Costa/ENEL en Van Gend & Loos.

Op grond van deze twee definities was het mogelijk om argumenten voor en tegen de stelling te formuleren. Het voornaamste argument voor deze stelling was dat door middel van rechtstreekse werking niet democratisch gelegitimeerde EU-maatregelen toegepast moeten worden en democratische gelegitimeerde nationale wetten opzij gezet moeten worden. Het gevolg is dat dit het democratisch tekort van de rechtsorde van de Europese Unie vergroot.

Het voornaamste tegenargument was dat positieve harmonisatie bijdraagt aan het verkleinen van de negatieve effecten van een gebrekkige implementatie door de lidstaten en in het kader van negatieve harmonisatie rechtstreekse werking bijdraagt aan de harmonisatie van de nationale wetgevingen. Dankzij rechtstreekse werking dragen individuen bij aan het bereiken van het nuttig effect van de Europese Unie en dus aan het bereiken van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa.

Er moest een logische conclusie op basis van de argumenten voor en tegen geformuleerd worden.

Vraag 11

Week 6, HC12, HVII, paragraaf 4.3.1, blz. 284-286

Er moet een definitie gegeven worden van de begrippen ‘marktburgers en ‘EU-burgers’. Daarnaast moest aangegeven worden dat dat het EU-burgerschap een algemene regel is die tevens betrekking heeft op EU-marktburgers.

Tot slot moest het antwoord de volgende elementen bevatten om tot een juiste conclusie te komen:

  1. De status van marktburgers tegen onredelijke besluiten van lidstaten over de intrekking van de nationaliteit van hun onderdanen wordt beschermd door het EU-burgerschap, zoals in de zaak Rottman.

  2. Om volledig te kunnen genieten van de bepalingen betreffende het vrij verkeer van marktburgers is het EU-burgerschap een voorwaarde.

  3. De reikwijdte van het EU recht is ruimer geworden dankzij het EU-burgerschap. Om te kunnen genieten van het recht om vrij te kunnen verblijven hoeft een EU-burger niet economisch actief te zijn, dit vergroot immers wel de kans om economisch actief te worden in het betreffende gastland. Als voorbeeld kan worden genomen studenten, zij zijn niet economisch actief en daardoor nog geen marktburgers. Als de studenten zich in een andere lidstaat zouden vestigen om daar een opleiding te volgen zodat er een reële kans bestaat om economisch actief te worden, zoals bijvoorbeeld in de zaak D’Hoop en Morgan.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1956