Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014


Vragen

Casus 1

Woningcooroporatie C beheert een aantal appartementsgebouwen in Den Haag, waaronder het appartementsgebouw aan de Poelenstraat 1 t/m 79. In een brief van 25 augustus 2014 laat de woningcoorporatie Simon weten dat hem voor de periode van een jaar, te weten van 26 augustus 2014 tot 27 augustus 2015, de toegang tot het appartementsgebouw Poelenstraat 1 t/m 79 wordt ontzegd (appartementsverbod). Simon is sinds de ontvangst van deze brief op de hoogte van het verbod. Naar aanleiding van Simons aanwezigheid in het appartementencomplex op 1 september 2014, wordt hij vervolgd ter zake van lokaalvredebreuk (art. 138 Sr). Uit de dagvaarding blijkt dat hij op 24 november 2014 voor de kantonrechter van de rechtbank Den Haag moet verschijnen. De tenlastelegging luidt:

‘dat hij op of omstreeks 1 september 2014 in de Poelenstraat te Den Haag is binnengedrongen in het appartementencomplex Poelenstraat 81 t/m 159 dat in gebruik is bij woningcoorporatie C althans bij een ander of anderen dan bij verdachte (art. 138 Sr).’

Vraag 1

Tot welke einduitspraak zal de de rechter komen? Motiveer hierbij uw antwoord.

Vervolg casus 1

Op 4 april 2015 loopt Simon langs het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79. Op de open galerij van de derde verdieping ziet hij een oude man uitglijden en op de grond vallen. Na de val blijft de man bewegingloos liggen. Simon bedenkt zich geen moment en vliegt het appartementencomplex in. Bij de man aangekomen, blijkt dat de man moeite heeft met ademen. Simon legt de meneer in een stabiele zijligging. Met deze handeling redt Simon zijn leven. Door de val was de man in shock geraakt en dreigde hij te stikken in zijn tong. Met de reddingsactie overtrad Simon echter ook weer het appartementsverbod. Een ijverige Haagse officier van justitie besluit Simon daarvoor te vervolgen. De tenlastelegging is op de juiste wijze toegesneden op art. 138 Sr.

Voor het versturen van de dagvaarding ontdekt de officier van justitie dat er nog meer dossiers in de kast liggen over Simon. Uit die dossiers blijkt dat Simon ervan verdacht wordt ook op 15 oktober 2014, 24 december 2014, 3 januari 2015 en 15 februari 2015 aanwezig te zijn geweest in het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79 te Den Haag. Hij besluit deze feiten ad informandum toe te voegen. Bij het uitbrengen van de dagvaarding wordt op de dagvaarding vermeld dat deze feiten ter terechtzitting ter sprake zullen worden gebracht.

Tijdens de terechtzitting stelt de officier van justitie dat wat hem betreft de ad informandum gevoegde feiten na afloop van deze zaak niet meer afzonderlijk vervolgd zullen worden.

Simon verklaart op de zitting dat hij op 4 april 2015 niet zonder reden in het flatgebouw was. ‘Ik was op 4 april in de buurt van het appartementencomplex. Toen ik omhoog keek, zag ik op de galerij van het appartementencomplex een oude man uitglijden en vallen. Omdat hij daarna niet meer bewoog, werd ik ongerust. Op school heb ik geleerd dat het gevaarlijk kan zijn als iemand bewusteloos op zijn rug ligt. Daarom ben ik, ondanks het appartementenverbod, het complex in gerend.’

De rechter hecht geloof aan de verklaring van Simon.

Vraag 2

Tot welke einduitspraak komt de rechter? Betrek in uw antwoord de verklaring die Simon ter zitting geeft.

Vervolg casus 1

Stel, anders dan hiervoor: Simon brengt ter zitting enkel het volgende naar voren:

‘omdat ik niet heb gezien dat deze feiten op de dagvaarding stonden vermeld, ben ik van mening dat de andere feiten in het geheel niet zouden mogen worden betrokken bij deze zaak. Als u dat anders ziet, wil ik daarover het volgende zeggen: ik kan me niet herinneren waar ik was op 3 januari 2015 of 15 februari 2015. Het klopt wel dat ik op 15 oktober en 24 december 2014 in het appartementencomplex heb rondgehangen. Het feit van 15 oktober 2014 mag niet nog een keer meetellen. Dat feit is namelijk al een keer eerder ad informandum gevoegd bij een strafzaak. Ik werd toen vervolgd voor een inbraak en daar ben ik van vrijgesproken.’

Vraag 3

Zou de rechter, indien de rechter tot een veroordeling komt, alle vier de ad informandum gevoegde feiten in de strafmaat kunnen meewegen? Betrek in uw antwoord de verklaring die Simon ter zitting geeft.

Casus 2

Op 25 mei 2015 neemt de 25-jarige Peter Bruin, aan het einde van een mooie lente dag, de bus van zijn werk op een industrieterrein van Groningen naar huis. Al etend van een hamburger en met oordopjes in zijn oren stapt Peter de bus in en haalt zijn Ov-kaart langs de scanner. Omdat zijn muziek te luid staat, hoort Peter niet dat buschauffeur Laura de Groot aan hem vraagt of hij zijn hamburger wil weggooien.

Als Peter met de hamburger de bus in loopt, wordt Laura boos. Laura staat op van haar stoel en loopt achter Peter aan. In het gangpad pakt zij Peter vast en roept: ‘Als je niet luistert, dan rot je maar op. Jij gaat nu mijn bus uit.’ Daarop probeert Laura om Peter uit de bus te slepen. Peter weet niet wat hem overkomt en verzet zich. Peter duwt met een slaande beweging Laura van zich af. Hierdoor wordt Laura nog bozer. Zij verliest haar zelfcontrole, begint te schreeuwen en wild naar Peter te slaan. Peter duwt eerst nog terug, maar merkt al snel dat hij fysiek geen partij is voor de veel dikkere en sterkere Laura. Laura slaat hem met harde vuistslagen op het hoofd, wat bij Peter veel pijn veroorzaakt. Peter wordt duizelig. Omdat hij vaststaat tussen de stoelen en Laura hard op hem blijft in slaan, wordt hij bang dat de gevolgen ernstig zullen zijn als hij niet snel iets verzint. Peter grijpt in zijn jaszak en haalt daar een zakmes uit. Peter klapt het mes open en zwaait met het mes, terwijl de scherpe punt naar voren is gericht, om op die manier Laura op een afstand te houden. Als Laura daarna weer slaat, haalt zij haar arm open aan het mes. Dat doet haar zo veel pijn, dat ze ophoudt met slaan. De wond in haar arm is niet echt ernstig, maar moet wel in het ziekenhuis worden gehecht.

Een paar maanden later ontvangt Peter een dagvaarding waarin ten laste wordt gelegd dat hij:

‘op of omstreeks 25 mei 2015 aan de Zuiderdiep te Groningen opzettelijk Laura de Groot (in de functie van buschauffeuse) heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen met een zakmes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, steken en/of snijden in, althans het raken van, een arm en/of vinger, in elk geval in het lichaam van voornoemde Laura
de Groot, waardoor deze letsel en/of pijn heeft ondervonden (artikel 300 lid 1 Sr).’

Peter heeft van zijn zusje, die rechten studeert, een aantal tips gekregen en op basis daarvan voert hij de volgende verweren:

I ‘Ik heb wel met een mes gezwaaid, maar dat was om Laura op een afstand te houden. Ik was doodsbang voor haar harde slagen en ik hoopte dat zij door het zien van het mes zou stoppen met slaan. Het was niet mijn bedoeling om haar pijn te doen. Om deze reden moet ik worden vrijgesproken.’

II ‘In het geheel kan er mij geen verwijt worden gemaakt. Er is namelijk sprake van afwezigheid van alle schuld, AVAS. Laura pakt mij zomaar vast. Bovendien kon ik er niets aan doen dat Laura in het mes sloeg, dat deed zij helemaal zelf. Zolang er geen schuld is, kan ik niet worden veroordeeld. Hierdoor moet ik dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.’

Vraag 4

Indien de rechtbank geloof hecht aan Peters bewering dat het niet zijn bedoeling was om Laura pijn te doen of letsel toe te brengen, kan de rechtbank dan tot een bewezenverklaring komen ten aanzien van het ten laste gelegde opzet?

Vraag 5

Stel dat de rechtbank ambtshalve onderzoekt of de verdachte uit noodweer of noodweerexces heeft gehandeld. Heeft Peter in uw ogen gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces? Motiveer uw antwoord.

Vervolg casus 2

De officier van justitie eist in een uitvoerig betoog tijdens het onderzoek ter terechtzitting dat Peter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden moet krijgen. Stel, ongeacht het antwoord op de vorige vragen, dat de rechtbank Peter veroordeelt ter zake van mishandeling en een taakstraf oplegt van 119 uren.

Vraag 6

Welke beslissingen en motiveringen dient de rechtbank in het vonnis op te nemen? Geef bij elke beslissing en bij elke motivering aan op grond van welk(e) artikel(en) en artikellid(-leden) het vonnis die beslissing en motivering moet bevatten.

Vervolg casus 2

Stel, anders dan het voorgaande:

Buschauffeuse Laura heeft haar arm opengehaald aan het mes en zakt in elkaar. Het bloed spuit om de paar seconden uit haar arm ter hoogte van de pols. Peter schrikt zich een hoedje en belt gelijk een ambulance. De dienstdoende ambulancebroeder meldt door de telefoon dat het nog wel even kan duren voordat de ambulance ter plaatse is, omdat er zojuist een groot ongeval aan de andere kant van Groningen is gebeurd. Daarbij zijn alle ambulances ingezet. Tot die tijd is het verstandig de bloedtoevoer richting de pols te blokkeren. Peter probeert het advies van de ambulancebroeder op te volgen door met zijn uitgetrokken jas op de wond te drukken. Dertig minuten later arriveert een ambulance. De hulp komt echter te laat voor Laura. Laura overlijdt in de ambulance aan de slagaderlijke bloeding.

Enige tijd later wordt Peter vervolgd ter zake van mishandeling de dood ten gevolge hebbend (artikel 300 lid 1 jo. lid 3 Sr). De rechter acht het opzet van Peter op het toebrengen van het letsel van Laura aanwezig, maar de rechter twijfelt of er voldoende causaal verband bestaat tussen de mishandeling en de dood van Laura.

Vraag 7

Is er sprake van een strafrechtelijk relevant causaal verband tussen de mishandeling en de dood van Laura in het kader van de ten laste gelegde mishandeling de dood ten gevolge hebbend?

Variant casus 2

Als Peter met zijn broodje hamburger de bus in loopt, wordt Laura boos. Vervolgens weet zij zich in eerste instantie te beheersen. Zij start de bus en rijdt weg. Tijdens de rit blijft Laura zich enorm ergeren aan het feit dat Peter met zijn broodje hamburger de bus is ingestapt. Zij kijkt een paar keer achterom om te zien of Peter zijn broodje hamburger al op heeft. Dit doet zij steeds nadat zij zich ervan heeft vergewist dat er geen verkeer op de weg voor haar zit. De derde keer dat Laura achterom kijkt, ziet zij een klodder ketchup op de bekleding van de bus vallen. Zij ontsteekt in woede, blijft achterom kijken en schreeuwt Peter toe: ‘Aan het eind van de dag, zorg jij er persoonlijk voor dat mijn bus volledig schoon is!’ Precies op dat moment loopt de vierjarige Fleur ter hoogte van de Mediamarkt het zebrapad op. Laura rijdt Fleur aan, die daardoor onder de bus terechtkomt en overlijdt. Laura wordt vervolgd ter zake van art. 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).

Vraag 8

Kan het delict dood door schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 worden bewezen met de culpa als bestanddeel?

Vervolg variant casus 2

Stel, Laura wordt veroordeeld ter zake van het delict dood door schuld in de zin van art. 6 WVW 1994. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van elf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde tot storting van een waarborgsom van € 2.500,-. Voorts legt de rechtbank een geldboete op van € 750,- met een vervangende hechtenis van een maand. De rechtbank beslist ten slotte dat de verdachte een taakstraf moet verrichten, bestaande uit de leerstraf ‘Agressie Regulatie Training’ van veertig uren, met een vervangende hechtenis van twintig dagen.

Vraag 9

Voldoet het sanctiepakket aan de wettelijke voorwaarden? Bespreek alle sancties en combinaties daarvan en verwijs naar de relevante bepalingen.

Casus 3

De opstandige mevrouw Schuddemaarweer heeft tijdens de dodenherdenking luide kreten geuit en is vervolgd ter zake van art. 308 Sr. De tenlastelegging luidt:

‘dat zij op of omstreeks 4 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, grovelijk, roekeloos, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig,

  • hinderlijk is doorgedrongen in de op de Dam in verband met de dodenherdenking aanwezige menigte, gedurende de twee gezamenlijke minuten stilte, en vervolgens

  • meermalen, althans eenmaal, haar armen heeft gespreid en angstaanjagend luidkeels heeft geschreeuwd: "Ahhhh, Ahhhh", waardoor (een gedeelte van) die menigte ongecontroleerd in beweging kwam, waardoor een aantal personen waaronder:

1. mw. [slachtoffer 1], en/of

2. mw. [slachtoffer 2], en/of

3. mw. [slachtoffer 3], en/of

4. mw. [slachtoffer 4] en/of

5. dhr. [slachtoffer 5] en/of

6. dhr. [slachtoffer 6] en/of

7. dhr. [slachtoffer 7] en/of

8. mw. [slachtoffer 8] en/of

9. een aantal tot nu toe nog onbekend gebleven personen

zwaar lichamelijk letsel en/of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van zijn of haar ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan, heeft bekomen, te weten:

1. een fractuur van het been en/of de knie ([slachtoffer 1])

2. een fractuur van het linker sleutelbeen ([slachtoffer 2])

3. een fractuur van de rechterelleboog en een litteken op de rechterelleboog ([slachtoffer 3])

4. een fractuur van de rechter bovenarm ([slachtoffer 4])

5. zware kneuzingen aan de linkerschouder, -elleboog, -pols, -knie en -been ([slachtoffer 5])

6. een fractuur van de wijsvinger van de rechterhand ([slachtoffer 6])

7. een zware kneuzing van de heup ([slachtoffer 7])

8. een kneuzing van de onderrug en de linkerheup ([slachtoffer 8])

hetgeen aan haar, verdachte, schuld te wijten is.’

Stel, verdachte haar advocaat beroept zich ter zitting op overmacht-noodtoestand: ‘Mijn cliënt was ervan overtuigd dat haar handelen de enige juiste wijze was waarop het Nederlandse volk kon worden doordrongen van de noodzaak de monarchie af te schaffen; zij stelt zich op het standpunt dat zij daarom gerechtigd was zo te handelen’.

Vraag 10a

Tot welke uitspraak zal aanvaarding van het standpunt van verdachte/verdediging leiden?

Vervolg casus 3

De rechtbank verwerpt het genoemde verweer en komt tot een veroordeling. In de strafmotivering stelt de rechtbank ‘De opgelegde straf dient ter vereffening van het leed dat verdachte heeft aangericht. De aanwezigen op de Dam bezinnen zich op de vreselijke dingen die zijn gebeurd, ze zijn er om stil te staan – ook letterlijk gedurende de twee minuten stilte – bij de mensen die sneuvelden, bij de volwassenen en kinderen die de oorlog niet overleefden en bij de mensen die lichamelijk dan wel geestelijk geschonden uit de oorlog terugkwamen. Door het handelen van de verdachte is de ceremonie van de dodenherdenking in 2010 ernstig verstoord geraakt en hebben verschillende mensen ernstig letsel bekomen.’ Daarnaast overweegt de rechtbank: ‘Een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf is op zijn plaats om de verdachte te weerhouden van het andermaal plegen van strafbare feiten, waarbij het hof, evenals de rechtbank, als bijzondere voorwaarde zal stellen dat de verdachte gedurende een proeftijd van vijf jaren niet aanwezig zal zijn bij de Nationale dodenherdenking op de Dam in Amsterdam op 4 mei. Er moet immers ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.’

Vraag 10b

Welke straftheorieën herkent u in deze strafmotivering?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Voor het nietig verklaren van de dagvaarding zijn geen gronden.

De volgende stap is het beoordelen van de bevoegdheid van de kantonrechter. Tot de conclusie kan worden gekomen dat artikel 138 Sr een misdrijf is en bijna alle misdrijven vallen buiten de competentie van de kantonrechter, zie hiervoor artikel 382 Sv.

Op grond van het voorgaande spreekt de kantonrechter zijn onbevoegdheid uit conform artikel 348 jo. 349 lid 1 Sv. De rechter komt aan de overige gebreken komt niet toe.

Vraag 2

De inhoud van het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ is beperkter dan de inhoud van het element wederrechtelijk. De inhoud van het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ zou, in casu, neerkomen op ‘zonder toestemming van de rechthebbende’ of 'zonder eigen privaatrechtelijk recht’.

Door het appartementenverbod handelt Simon in strijd met de door het appartementenverbod geuite wil van de woningcorporatie, de rechthebbende, en hierdoor handelt Simon dus ‘zonder eigen privaatrechtelijk recht’ c.q. ‘zonder toestemming van de rechthebbende’, en ook geen stilzwijgende toestemming. In het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ kan deze beperkte opvatting in de tenlastelegging worden bewezen.

Het feit is te kwalificeren als artikel 138 Sr.

Het verweer van Simon is op te vatten als een beroep op overmacht-noodtoestand. Hij moest namelijk kiezen tussen zijn maatschappelijke plicht, een gevallen en bewegingloos liggende oude man te helpen, of het appartementenverbod, en indirect daarmee de wet, na te leven. De keuze om de man te helpen is in overeenstemming met de proportionaliteit, omdat het leven van de man zwaarder weegt dan het zonder uitzondering naleven van het appartementenverbod. Tevens is voldaan aan de eisen van subsidiariteit, er was in casu namelijk een acute noodsituatie en daarnaast was er weinig tijd voor eventuele andere opties. Simon was de enige in de buurt en zonder ingrijpen was de man immers gestikt.

Conclusie:

Simon kan een succesvol beroep doen op overmacht-noodtoestand, dit is een rechtvaardigingsgrond. Zijn gedraging is dus niet wederrechtelijk in de ruime betekenis (element).

De einduitspraak is OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader.

Vraag 3

Simon is ter terechtzitting aanwezig. Hierdoor mogen de ad informandum gevoegde feiten als bijzondere reden ter bepaling van de straf in aanmerking worden genomen, wanneer

  • Ervan mag worden uitgegaan dat ter zake van dat feit tegen Simon geen vervolging zal worden ingesteld, arrest Ad Informandum.
  • Ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat Simon de feiten heeft begaan.

Dat Simon niet heeft gezien dat deze feiten op de dagvaarding stonden vermeld, doet niet ter zake.

De feiten van 3 januari 2015 en 15 februari 2015 worden niet door Simon erkent, dus deze feiten kunnen niet mee worden genomen.

Het feit van 15 oktober 2014 mag wel worden meegenomen als de rechter tot een veroordeling komt, aangezien Simon het feit erkent en officier van justitie Simon dan ook de toezegging heeft gedaan dat het feit niet meer afzonderlijk zal worden vervolgd, omdat Simon toen is vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en het feit niet al ad informandum afgehandeld is, waardoor het feit niet in de strafmaat is betrokken.

Het feit van 24 december 2014 mag ook worden meegenomen als de rechter tot een veroordeling komt. Simon erkent het feit en officier van justitie heeft dan ook de toezegging gedaan dat het feit niet meer afzonderlijk zal worden vervolgd.

Vraag 4

De rechter hecht geloof aan de verklaring van Peter. Peter verklaart dat het niet zijn bedoeling was om Laura te mishandelen. Opzet als bedoeling kan dus niet worden bewezen. Echter is de laagste gradatie van opzet, namelijk voorwaardelijk opzet, genoeg om het bestanddeel ‘opzettelijk’ te kunnen bewijzen.

Voorwaardelijk opzet op de mishandeling kan worden bewezen als Peter bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelingen tot pijn of lichamelijk letsel zouden leiden.

  • Aanmerkelijk kans

Op grond van het arrest Slaan met pistool geldt het volgende: ‘Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht’. ‘Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten’.

Deze criteria van Slaan met pistool moeten worden toegepast op de casus. De aard van de gedraging is het zwaaien met een mes. De omstandigheden van de gedraging zijn een gevecht in een bus waarbij Peter en Laura dicht op elkaar staan en Laura slaande bewegingen maakt naar het hoofd van Peter. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat door te zwaaien met een mes, terwijl er iemand vlak bij slaande bewegingen maakt, lichamelijk letsel ontstaat bij het slachtoffer, aanmerkelijk te achten.

  • Weten (bewustzijn)

De wetenschap bij Peter kan worden geconstrueerd aan de hand van de redenering zoals de Hoge Raad die in het Ronde klip arrest heeft gebruikt. De redenering is als volgt: Het is algemeen bekend dat door met een mes te zwaaien er een aanmerkelijke kans is op het ontstaan van lichamelijk letsel, dus Peter weet dat ook. Of via het normaliteitssyllogisme: ieder mens weet dat (…), Peter is een normaal mens dus Peter weet dat ook.

  • Willen (aanvaarden)

De aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het ontstaan van lichamelijk letsel moet apart worden bewezen. In deze casus kan de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op lichamelijk letsel worden afgeleid uit het ‘toch doen’, zie het arrest Ronde Klip.

Ook de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen wijst erop dat Peter welbewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard, door het zakmes uit zijn jas te pakken en open te klappen, en door te zwaaien met het mes terwijl Laura vlakbij hem staat, zie het arrest Slaan met pistool. 

Conclusie:

Voorwaardelijk opzet kan worden bewezen.

Vraag 5

De rechtbank onderzoekt de toepasselijkheid van de strafuitsluitingsgronden noodweer, artikel 41 lid 1 Sr, respectievelijk noodweerexces, artikel 41 lid 2 Sr.

  • Is er sprake van een ogenblikkelijke aanranding?

Ja, Laura was Peter hard aan het slaan. Er was dan ook sprake van een voortdurende aanval. Eventueel is het ook mogelijk om te zeggen dat er sprake is van een ogenblikkelijk dreigend gevaar voor een aanval, zie het arrest Bijlmer schietpartij.

  • Is er een aanranding van lijf, eerbaarheid of goed?

Ja, er is een aanranding van het lijf van Peter.

  • Is de aanranding wederrechtelijk?

Ja, uit de casus kan bezwaarlijk worden afgeleid dat Laura in haar recht stond met het geven van harde slagen; deze aanranding van lijf was evident wederrechtelijk. Eventueel zou kunnen worden gezegd dat Laura het recht had om Peter vast te pakken en hem zo staande te houden, om de overtreding van de gedragsregels van de busmaatschappij te beëindigen. Laura heeft echter niet het recht om na een afwerende beweging hard en voortdurend te gaan slaan.

  • Is de verdediging noodzakelijk?

Ja, Peter staat vast in het gangpad en het lukt hem niet om te vluchten.

Tussenconclusie: er is sprake van een noodweersituatie.

  • Is de verdediging binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging gebleven (proportioneel en subsidiair)?

Ja. De verdediging is proportioneel. Peter wordt meerdere keren hard op zijn hoofd geslagen, hierdoor bestaat er klaarblijkelijk een risico op ernstig lichamelijk letsel of eventueel nog erger. Daartegenover staat dat Peter ook het risico op, eventueel ernstig, lichamelijk letsel bij Laura creëert. Daarmee staat de verdediging in een redelijke verhouding tot de aanranding.

De verdediging voldoet tevens aan de eisen van subsidiariteit, want Peter beperkt zich tot het dreigend hanteren van het mes, hij steekt het mes niet op Laura in. Peter heeft geen andere mogelijkheid om zich te verdedigen, want hij is fysiek geen partij voor een veel dikkere en sterkere vrouw. Bovendien gebruikt Laura een aanzienlijke mate van geweld en stopt de verdediging direct na de beëindiging van de aanval.

Conclusie:

Het beroep op noodweer slaagt.

Er hoeft niet te worden gekeken naar noodweerexces, omdat het beroep op noodweer slaagt. Uitzondering hierop is een betoog in de trant van: ‘Het beroep op noodweer slaagt. Mocht de rechter dit niet aannemen, dan kan worden gekeken of er sprake is van noodweerexces’. Dat beroep zal slagen, want er is sprake van een hevige gemoedsbeweging, omdat Peter erg bang was.

Vraag 6

Art. 359 lid 1 Sv: in het vonnis moet een tenlastelegging en een vordering van de OvJ zijn opgenomen. In het vonnis hoeven geen formele beslissingen te worden opgenomen. Dit is alleen verplicht indien de rechter tot een formele einduitspraak komt, zie art. 358 lid 1 Sv. Daar is in dit geval geen sprake van gelet op het feit dat de rechter tot een veroordeling komt.

Vervolgens moeten de drie categorieën beslissingen en motiveringseisen worden behandeld:

  • A. Ambtshalve beslissingen en motiveringen op grond van de formele en materiële vragen.

Gegeven is dat de rechter komt tot een veroordeling en strafoplegging. Die beslissing is een materiële einduitspraak. Uit art. 358 lid 1 jo. lid 2 Sv is af te leiden dat het vonnis alleen een beslissing op een formele vraag hoeft te bevatten indien die beslissing een (formele) einduitspraak is. Dat is hier niet het geval. Ten aanzien van de formele vragen hoeft de rechter derhalve geen beslissingen in het vonnis op te nemen.

1e materiële vraag, de rechtbank beslist: tenlastelegging is wettig en overtuigend bewezen (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin en 3 Sv);

2e materiële vraag, de rechtbank beslist: kwalificatie van het bewezenverklaarde feit als mishandeling (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin Sv);

3e materiële vraag, de rechtbank beslist: de dader is strafbaar (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin Sv);

4e materiële vraag, de rechtbank beslist: veroordeling in de vorm van een taakstraf (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 358 lid 4 en 359 lid 2, eerste zin en 5 Sv).

>Beslissing in vonnis motiveren o.g.v.

Bewezenverklaring art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin en lid 3 Sv.

Feit is strafbaar/kwalificatie art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv.

Dader is strafbaar art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv.

Strafoplegging art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin, en 5 en art. 358 lid 4 Sv.

  • B. 358 lid 3 verweren?

I. Hier is sprake van een bewijsverweer. Gesteld wordt dat in de tenlastegelegde opzet ontbreekt. Een bewijsverweer is geen art. 358 lid 3 Sv verweer. Een bewijsverweer vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen.

II. Er wordt een beroep gedaan op een strafuitsluitingsgrond.Dit verweer ziet op het ontbreken van het element schuld (3e materiële vraag). Dit valt binnen de in art. 358 lid 3 Sv genoemde categorieën.

Verweer II is door of namens de verdachte uitdrukkelijk ter terechtzitting voorgedragen en door de rechter verworpen (want de dader is strafbaar). Op dit verweer dient de rechter dus ingevolge art. 358 lid 3 Sv een beslissing in het vonnis op te nemen en dient de rechter deze beslissingen ingevolge art. 359, lid 2, eerste zin Sv te motiveren.

>Beslissing op verweer in vonnis motiveren o.g.v.

Verwerping verweer II art. 358 lid 3 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv.

  • C. Extra motiveringsplicht ex art. 359 lid 2, tweede zin?

Verweer I is door de verdachte gevoerd en de rechter wijkt van het in dit verweer verwoorde standpunt af. Van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ is sprake, aangezien het standpunt ‘duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie’ ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht c

Standpunt OvJ: de rechter wijkt wat betreft de strafoplegging wezenlijk af van de eis van de officier van justitie (vier maanden gevangenisstraf tegenover 110 uur taakstraf). De officier heeft zijn eis geuit in een uitvoering betoog, aldus de casus.

>Afwijking van motiveren o.g.v. uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.

Verweer I art. 359 lid 2, 2e zin Sv. Strafeis van OvJ art. 359 lid 2, 2e zin Sv.

Vraag 7

In dit antwoord worden de voor- en tegenargumenten op een rijtje gezet op basis waarvan de student tot een beredeneerde conclusie kan komen.

Het criterium is of het redelijk is om de dood toe te rekenen aan de mishandeling door Peter. Zie hierbij het arrest Letale longembolie.

De ‘conditio sine qua non’ en de ‘relevante veroorzakende factor’leveren geen problemen op.

Differentiatie per delict: het gaat hier om een ‘door het gevolg gekwalificeerd delict’. De dood is een geobjectiveerd strafverzwarend gevolg; Peters opzet hoeft niet op de dood gericht te zijn.

Bij dergelijke delicten gaat het om de, in de ogen van de wetgever, ‘bij het grondfeit behorende gevolgen’: gevolgen die zich daarbij normaliter laten denken. De wijze van intreding van het gevolg moet ‘typisch’ zijn voor het delict. In casu kan de dood van Laura worden gezien als een verwerkelijking van de risico’s die eigen zijn aan de mishandeling. De toerekening is nu al snel redelijk.

Contra-indicaties:

Dat het strafrechtelijke causale verband niet wegneemt, is het uitgangspunt.

Bij het bespreken van de contra-indicaties moet u laten zien dat de juiste criteria zijn toegepast, namelijk de aard en de ernst van de gedraging in verhouding met andere oorzaken/in hoeverre heeft de gedraging noodzakelijkerwijs geleid tot het verboden gevolg/tijdsverloop /tussenschakels).

U moet de aard van de gedragingen van Peter afwegen tegen het dertig minuten later arriveren van de ambulance. Deze beide aspecten moeten in het antwoord terugkomen. Peter heeft een slagaderlijke bedoeling, een ernstige situatie, veroorzaakt, maar de aard van de gedraging van Peter was niet heel ernstig, omdat hij het mes niet fysiek aanvallend heeft gebruikt en Laura zelf op het mes heeft geslagen. Het dertig minuten later arriveren van de ambulance is moeilijk te plaatsen in een normatief kader, omdat niet geheel duidelijk is of Laura gered had kunnen worden en of de ambulance daadwerkelijk in verzuim was.

Conclusie:

U moet op basis van voorgaande argumenten beredeneren of het wel of niet redelijk is om de dood toe te rekenen aan de mishandeling van Peter. Het strafrechtelijk relevant causaal verband tussen de mishandeling en de dood van Laura is aldus wel of niet aanwezig.

Vraag 8

Het criterium is verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.

  • Onvoorzichtigheid?

Een buschauffeuse (Garantenstellung) kan en behoort te voorzien dat als je rijdend in een bus niet voor je kijkt op de weg, een ander ten gevolge van dat handelen kan komen te overlijden (subjectieve voorzienbaarheid).

Of; art. 49 RVV is overtreden en strekt (mede) ertoe te beschermen tegen de gevolgen zoals die hier zijn ingetreden. Door het niet stoppen voor een zebrapad is het voorzienbaar dat er dodelijke ongevallen ontstaan, dit is de objectieve voorzienbaarheid. Geen geoorloofd risico of rechtvaardigingsgrond.

  • Verwijtbaar?

Ja, het onvoorzichtige gedrag was vermijdbaar en/of kon van haar redelijkerwijs worden gevergd dat zij anders had gehandeld. Laura had goed moeten blijven uitkijken. Er zijn geen schulduitsluitingsgronden aanwezig.

  • Aanmerkelijke mate?

Bij de vraag of er sprake is van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid komt het aan op ‘het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de omstandigheden waaronder die gedraging is begaan’ zie hierbij het arrest ‘Onvoldoende rechts houden te Winssen’.

Een aantal feiten en omstandigheden wijzen er sterk op dat Laura zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen, zij reed al enige tijd onvoorzichtig door steeds achterom te kijken (geheel van gedragingen) en Laura keek op het moment van de aanrijding een langere tijd achterom, kennelijk niet ver verwijderd van een zebrapad (aard van gedraging). Bovendien is het niet voor je kijken waardoor je niet stopt voor een zebrapad, zeker voor een buschauffeuse, een ernstige gedraging.

  • Causaal verband?

Hieraan hoeft geen aandacht aan worden besteed.

Conclusie:

Culpa als bestanddeel in het delict ‘dood door schuld’ kan worden bewezen.

Een beroep op psychische overmacht zal absoluut niet slagen. Redelijkerwijs kon van haar gevergd worden dat zij haar aandacht bij het verkeer zou houden. Als zij Peter had willen aanspreken, had zij bijvoorbeeld de bus aan de kant moeten zetten of hem niet in de bus moeten laten (subsidiariteit).

Vraag 9

Veroordeling ter zake van dood door schuld (artikel 6 jo 175 lid 1 sub a WVW): ten hoogste drie jaren of geldboete vierde categorie (artikel 23 lid 4 Sr: € 20.500,-) .

  • Elf maanden voldoet (artikel 6 jo 175 lid 1 sub a WVW).
  • Zeven maanden voorwaardelijk voldoet (artikel 14a lid 1 Sr).
  • Proeftijd van twee jaren voldoet (artikel 14b lid 2 Sr).
  • Toepassing art. 14a Sr onder algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit (art. 14c lid 1 sub a Sr) voldoet niet (ontbreekt).
  • Bijzondere voorwaarde storting van een waarborgsom van € 2.500,- voldoet. (art. 14c lid 2 sub 3: max. € 19.500,- min € 550,- = € 18.950,-).
  • Combinatie gevangenisstraf met geldboete voldoet (artikel 9 lid 3 Sr).
  • € 750,- voldoet (artikel 23 lid 4 Sr: max. € 19.500,-).
  • Vervangende hechtenis van een maand voldoet niet (artikel 24c lid 3 Sr: max. 22 dagen).
  • Leerstraf voldoet niet (artikel 22c lid 1 Sr; taakstraf bestaat alleen nog uit een werkstraf, dus uit het verrichten van onbetaalde arbeid).
  • Veertig uur voldoet in beginsel wel (artikel 22c lid 2 Sr).
  • Vervangende hechtenis van 20 dagen voldoet (artikel 22d lid 3 Sr).
  • Combinatie gevangenisstraf met taakstraf voldoet (artikel 9 lid 4 Sr).

Vraag 10a

De einduitspraak zal vrijspraak van de tenlastegelegde culpa zijn. Dit is roekeloos, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig etc. In de casus is het voorzienbaar dat het gedrag van de verdachte tot ernstig letsel leidt in de omstandigheden van het geval. Er bestaat geen plicht tot achterwege laten van dat gedrag bij aanvaarding van de rechtvaardigingsgrond overmacht-noodtoestand. Om deze reden is er geen sprake van de kern van culpa: (aanmerkelijk) onvoorzichtig gedrag.

Vraag 10b

  • Absolute vergeldingstheorie: strafoplegging louter omdat onrecht is aangedaan.
  • De relatieve vergeldingstheorie: de oplegging van een voorwaardelijke straf beoogt in casu de speciale preventie.

 

De verenigingstheorie kan eveneens genoemd worden, aangezien de motivering van de strafoplegging zowel de absolute als de relatieve aspecten in zich verenigt.

Volgens beide theorieën wordt met strafoplegging beoogd de verdachte van het plegen van strafbare feiten in de toekomst te weerhouden.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Strafrecht 1 - RUG

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018


Vragen

Motiveer uw antwoorden, zo nodig onder verwijzing naar relevante bepalingen en rechtspraak

Lees onderstaand fragment van een arrest

"Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

(...)

3 Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.

Het middel komt op tegen het bewezenverklaarde opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. In de eerste plaats klaagt het middel dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.

3.2.

Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

"hij op 23 oktober 2011 te Voorschoten opzettelijk een ontploffing te weeg heeft gebracht, doordacht hij:

  • een (metalen) pijp heeft dichtgelast en vervolgens
  • deze (metalen) pijp heeft gevuld met flitspoeder (op basis van kaliumperchloraat en aluminium) en vervolgens
  • aan deze (metalen) pijp een lont heeft bevestigd, en
  • aldus een zwaar explosief of zelfgemaakte bom heeft vervaardigd en vervolgens
  • dit/ deze explosief of zelfgemaakte bom aan een flitspaal gelegen op de openbare weg, te weten de Voorschoterweg, nabij de kruising met de Leidseweg, heeft bevestigd,
  • en dit/ deze explosief/ bom aldaar tot ontploffing heeft gebracht door het lont van het/ de explosief/ zelfgemaakte bom aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,"

Voorgaande levert op het delict brandstichting als genoemd in artikel 157 aanhef sub 1 Sr...

(...)

3.3.

Het middel steunt in de eerste plaats op de opvatting dat het opzet van de verdachte niet alleen moet zijn gericht op het teweegbrengen van een ontploffing, maar tevens op het bewezenverklaarde te duchten gemeen gevaar voor goederen. (...)"

Vraag 1a

Is de opvatting waarop het middel steunt juist? Licht uw antwoord toe.

Vervolg

Het volgende gaat aan het arrest vooraf.

De verdachte in bovenstaand arrest is een 33-jarige man genaamd Mark Visser. Nadat de bom ontploft is, staat Mark te kijken naar de schade die hij heeft aangericht. Op dat moment stopt naast hem een auto, waar Chris uitstapt. Chris heeft het allemaal zien gebeuren en loopt op Mark af. Terwijl Chris met zijn rug naar de vangrail staat, zegt hij: 'Wat bezielt je wel niet om dit soort strapasten uit te halen?' Mark is hier niet van gediend en wil snel naar zijn auto lopen. Hij geeft Chris met de vlakke hand een harde klap in het gezicht, waardoor Chris zijn evenwicht verliest en over de vangrail valt. Hierbij komt Chris ongelukkig neer. Hij valt met zijn hoofd op een kei die verscholen in het gras ligt. Chris loopt hierbij zwaar lichamelijk letsel op.

Mark wordt naast het teweegbrengen van een ontploffing (art. 157 aanhef en sub 1 Sr) tevens vervolgd voor eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr). De tenlastelegging is op de juiste manier toegesneden op beide delicten.

Ter zitting verklaart Mark: "Het was

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Casus 1

Sebastiaan Beer verkoopt samen met zijn broer Joost tweedehands LP-spelers via internet. Deze LP-spelers worden opgeslagen in het schuurtje bij het huis van Joost. De zaken lopen niet heel goed. Althans niet volgens Sebastiaan. Want Joost lijkt goed van de ‘LP-spelersbusiness’ te kunnen leven. Hij heeft onlangs een nieuwe auto gekocht en is met deze auto op vakantie naar Frankrijk gegaan.

Sebastiaan vermoedt dat Joost de inkomsten van de LP-spelersverkoop niet eerlijk deelt en geld achterhoudt. Hij vindt dit zo achterbaks dat hij in een vlaag van woede naar het huis van Joost rijdt. Hij heeft de sleutels gekregen om tijdens de afwezigheid van Joost toch bij het schuurtje te kunnen. In het schuurtje giet hij een jerrycan benzine uit en steekt die in de brand. Omdat de buurman van Joost goed oplet, is de brandweer snel ter plaatse. Sebastiaan, die nog bij het vuur staat, wordt opgepakt.

Sebastiaan Beer wordt gedagvaard om terecht te staan voor de rechtbank Groningen. Hem wordt ten laste gelegd dat:

‘Hij in de gemeente Groningen opzettelijk brand heeft gesticht in het perceel Klaproosstraat 26 aldaar, door toen en daar opzettelijk een hoeveelheid benzine over de vloer uit te gieten en vervolgens vuur in aanraking te brengen met die benzine, waardoor die vloer en/of dat perceel in brand is geraakt, van welke opzettelijke brandstichting gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die vloer en/of dat perceel, te duchten is geweest’ (art. 157 sub 1 Sr)

Ter terechtzitting betoogt zijn raadsman dat Sebastiaan ten tijde van de brandstichting leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarvoor hij inmiddels ook behandeld wordt. Zijn cliënt kan daarom het feit niet worden toegerekend.

Vraag 1a

Geef uw oordeel over de volgende stelling: “Art. 39 Sr ziet op de ontoerekeningsvatbaarheid van de dader.”

Vraag 1b

Welke vragen moet de rechter beantwoorden bij een beoordeling van het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid?

Vraag 2

Tot welke einduitspraak zal de rechter komen?

Als Joost terug komt uit Frankrijk, wordt hij geconfronteerd met een ravage bij zijn huis. Hij wil dat de schade die hij heeft geleden door de brand en de bluswerkzaamheden van de brandweer wordt vergoed door Sebastiaan. Bovendien wil hij graag aan de rechter vertellen wat de hele affaire met hem persoonlijk heeft gedaan.

Vraag 3a

Welke mogelijkheden zijn er voor Joost om er in het kader van het strafproces, ter zitting, te zorgen dat hij zijn schade vergoed krijgt?

Vraag 3b

Heeft Joost het recht om de rechter te vertellen over de gevolgen van de brandstichting?

Casus 2

In Amsterdam is het advocatenkantoor Slagers & Herders gevestigd. Dewi werkt daar als secretaresse van Daan Slagers, een van de advocaten. Dewi is alleenstaande moeder van vier kinderen. Het afgelopen jaar is zij ernstig depressief geworden. Zij kan de eindjes met moeite

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Casus 1

Fitz en Mollie hebben al jaren een relatie. Het stel woont samen in een appartement nabij het centrum van Holt. Op 3 januari 2016 zet Mollie echter een punt achter de relatie. Mollie vindt het hoog tijd om eens van het vrijgezelle leven te genieten. Dat Mollie de relatie beëindigt, komt voor Fitz als een donderslag bij heldere hemel. Hij was dolgelukkig met Mollie. Uiteindelijk verhuist Fitz naar een studentenkamer ergens in Holt. Fitz wil graag contact houden met zijn ex-vriendin, maar dat wil zij liever niet. Met veel moeite lukt het Fitz de eerste twee weken geen contact op te nemen met Mollie. Maar hij kan aan niets anders meer denken en wil Mollie voor zich terugwinnen. Creatief als Fitz is, verzamelt hij de mooiste foto's die hij van zichzelf en Mollie kan vinden en maakt daarvan een boek. "Ik kan niet zonder je! Ik wil je terug!" schrijft hij op de laatste pagina. Fitz pakt het fotoboek met zorg in en doet het op de post. Vol verwachting kijkt hij uit naar de reactie van Mollie, maar die blijft uit. Ook op zijn talloze WhatsApp-berichten en e-mails, waarin Fitz op indringende toon schrijft de relatie te willen herstellen, reageert Mollie niet. De zevende keer dat Fitz voor Mollies deur van haar appartement staat, doet ze eindelijk open. "Ik wil je niet terug. Scheer je weg!" schreeuwt Mollie en gooit de deur met een harde klap dicht. Fitz blijft wachten en intussen belt Mollie de politie. Even later arriveren twee politieagenten die Fitz sommeren naar huis te gaan, wat hij ook doet. Fitz neemt daarna geen contact meer op met Mollie.

Mollie dient een klacht in ter zake van belaging (art. 285b lid 1 jo. lid 2 Sr). Twee maanden later ontvangt Fitz een dagvaarding en daaruit blijkt dat hij wordt vervolgd voor belaging van zijn ex-vriendin (art. 285b lid 1 Sr). Fitz zal op 9 mei 2016 moeten verschijnen voor de rechtbank Noord, locatie Holt.

Aan hem is tenlastegelegd dat:

Hij in of omstreeks de periode van 17 januari tot en met 14 februari 2015 te Holt, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Mollie met het oogmerk die Molie, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door het verzenden van een groot aantal (indringende) e-mail- en/of WhatsApp-berichten en een fotoboek aan die Mollie en/of zich meermalen ophouden nabij de woning van die Mollie (art. 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht).

Als bijna afgestudeerd jurist voert Fitz zijn eigen verdediging. Tijdens de terechtzitting voert hij het volgende aan:

I. "De dagvaarding is dan wel op juiste wijze betekend, maar de dagvaarding vermeldt een verkeerde tijdsperiode waarbinnen de strafbare gedragingen zouden hebben plaatsgevonden. Een en

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015


Vragen

Casus

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

Op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2011, nummer 23/002476-10, in de strafzaak tegen: Henk Jansma, geboren te Amstelveen op 5 maart 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 14 maart 2010 te Amsterdam aan Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht met blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door deze Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1302 201006 van 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren Douwe Draaijer en Tineke van Hulten. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van Jelle Pieter Hoekstra: Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Op 14 maart 2010 bevond ik mij in Cooldown café te Amsterdam. Toen ik terugkwam van het toilet zei mijn vrouw tegen mij dat een jongen haar steeds knietjes gaf aan de zijkant van haar been. Ik ben toen naar de jongen toegelopen en zei tegen hem: "Hou even op met dat irritante gedoe en laat ons oudjes gewoon met rust". Ik hoorde dat hij zei: "Weet je wel wie ik ben". Ik zei toen tegen de jongen: "Dat boeit mij niet en nu even lekker opzouten". Toen ik dat zei heb ik de jongen met mijn vlakke hand boven op zijn borst weggeduwd. Ik zag dat de jongen op dat moment in zijn rechter hand een glas vasthield. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik bij de bar stond. Ik voelde dat mijn linkerwang heel erg warm werd. Ik voelde toen aan mijn wang, zag dat mijn linker arm helemaal onder het bloed zat en besefte dat ik hevig bloedde. Ik ben vervolgens door de ambulance meegenomen naar het OLVG en daar is mijn wang gehecht met meer dan 46 hechtingen. De dokter heeft mij verteld dat de wond zeker zichtbaar
blijft. Ik ben getekend voor mijn leven.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 20100649 van 14 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar Douwe Draaijer.

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Marleen Deftig irriteert zich in de cabriolet tijdens een autotocht naar het prachtige dorpje Staphorst ernstig aan het gedrag van een viertal jongeren van het platteland. De jongeren gooien met stenen naar medereizigers. Marleen vind dit belachelijk en spreekt de jongeren op hun gedrag aan. Eén van de jongens antwoord in het plat Gronings: 'wacht moar, we pakk’n je wel’. Hierna wordt Marleen nog een aantal keren bedreigd door de jongeren. Eén van de jongens komt wel erg dicht in de buurt van Marleen tijdens een bedreiging, waarna Marleen met haar vuist op het oog van de jongen slaat. Marleen wordt veroordeeld voor mishandeling, terwijl zij meent dat er sprake is geweest van noodweer. Zij krijgt twee weken gevangenisstraf opgelegd.

Motiveer in uw antwoord of hier sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk handeling van Marleen?

Vraag 2

Na bijgekomen te zijn van de kwajongens wil Marleen weer richting huis rijden. Tot haar grote verbazing verneemt zij dat één van haar banden leeg begint te lopen. Marleen haar huis is nog een paar enkele meters verderop en het lijkt haar het beste om rechtstreeks door te rijden, omdat zij dan niet langs de weg staat en dan thuis de ANWB wel belt. Echter met haar hoofd er niet helemaal bij, nadert Marleen een druk kruispunt, het stoplicht staat op rood en een aantal voetgangers steken over. Marleen besluit om door te rijden, waarna een vrouw die redelijk op leeftijd is, mevrouw Zwientjes, onder de wielen van de cabriolet terecht komt. Zij is op slag dood. Marleen wordt veroordeeld wegens dood door schuld conform artikel 307 Sr. Marleen voert ter zitting het volgende aan: ‘Het is verschrikkelijk dat dit dodelijke ongeluk heeft plaatsgevonden, echter leek mij het verstandigst om zo snel mogelijk naar huis te rijden."

Geef gemotiveerd aan tot welke uitspraak de rechter zal komen.

Culpa moet worden bewezen bij het beantwoorden van deze vraag. Het bewijs van culpa komt aan de orde bij de eerste vraag van artikel 350 Sv, namelijk de aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Alle voorwaarden moeten worden besproken.

Vraag 3

Cornelis en Niels, allebei tweeëntwintig jaar, hebben nog een eitje te pellen met Piet. Cornelis en Niels besluiten Piet maar eens bij zijn huis op te zoeken. Als Piet vervolgens opendoet, bedenkt Niels zich geen moment en slaat hij Piet met een harde knal op zijn gezicht tegen de muur. Daarna schopt Niels hem overal, tegen zijn hoofd, buik en benen. Zodra Niels is uitgeraasd ligt Piet bewusteloos op de grond. Vervolgens voelt Cornelis of Piet nog leeft en roept Cornelis: ‘Gek, je hebt hem doodgeschopt!’.

Na het incident wordt Niels wegens doodslag vervolgd. Het volgende wordt door Niels verklaard ter zitting: ‘Eigenlijk kan ik niet zoveel vertellen over wat er gebeurd is, aangezien ik mij het

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)


Vragen

Casus I

Lees onderstaand fragment van een vonnis.

Uitspraak
Rechtbank Utrecht
Vonnis van de meevoudige kamer

In de zaak van
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland
tegen
[verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]
raadsman: E. van Soest, advocaat te Utrecht

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2015.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan de verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlasteleggen, tenlastegelegd dat:

Primair
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Utrecht, gemeente Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mini Cooper), zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreven waardoor of waarbij de bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaam [slachtoffer]) werd gedood (art. 6 WVW);

Althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:

Op 10 maart 2014 reed verdachte als bestuurder van een personenauto, een Mini Cooper, op de Maliebaan te Utrecht, komende uit de richting van de A27. Verdachte reed in de richting van de Nachtegaalstraat. Vanaf de richting van de Nachtegaalstraat reed de bestuurder een blauwe Volvo op de Maliebaan te Utrecht. Achter de blauwe Volvo reed een motor, deze motor werd bestuurd door [slachtoffer]. Verdachte reed op de linkerrijstrook van de Maliebaan (zijnde de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeerd) en kwam daarbij in botsing met de hem tegemoetkomende Volvo. Na deze botsing reed verdachte naar links, richting de vangrail. Daarbij kwam de verdachte in botsing met de motorrijder en gleed de motor onderuit. De bestuurder van de motor is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding, dat hij aan de gevolgen hiervan is overleden.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het primair ten laste gelegde. Er is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, nu verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daarmee al niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014


Vragen

Casus 1

Woningcooroporatie C beheert een aantal appartementsgebouwen in Den Haag, waaronder het appartementsgebouw aan de Poelenstraat 1 t/m 79. In een brief van 25 augustus 2014 laat de woningcoorporatie Simon weten dat hem voor de periode van een jaar, te weten van 26 augustus 2014 tot 27 augustus 2015, de toegang tot het appartementsgebouw Poelenstraat 1 t/m 79 wordt ontzegd (appartementsverbod). Simon is sinds de ontvangst van deze brief op de hoogte van het verbod. Naar aanleiding van Simons aanwezigheid in het appartementencomplex op 1 september 2014, wordt hij vervolgd ter zake van lokaalvredebreuk (art. 138 Sr). Uit de dagvaarding blijkt dat hij op 24 november 2014 voor de kantonrechter van de rechtbank Den Haag moet verschijnen. De tenlastelegging luidt:

‘dat hij op of omstreeks 1 september 2014 in de Poelenstraat te Den Haag is binnengedrongen in het appartementencomplex Poelenstraat 81 t/m 159 dat in gebruik is bij woningcoorporatie C althans bij een ander of anderen dan bij verdachte (art. 138 Sr).’

Vraag 1

Tot welke einduitspraak zal de de rechter komen? Motiveer hierbij uw antwoord.

Vervolg casus 1

Op 4 april 2015 loopt Simon langs het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79. Op de open galerij van de derde verdieping ziet hij een oude man uitglijden en op de grond vallen. Na de val blijft de man bewegingloos liggen. Simon bedenkt zich geen moment en vliegt het appartementencomplex in. Bij de man aangekomen, blijkt dat de man moeite heeft met ademen. Simon legt de meneer in een stabiele zijligging. Met deze handeling redt Simon zijn leven. Door de val was de man in shock geraakt en dreigde hij te stikken in zijn tong. Met de reddingsactie overtrad Simon echter ook weer het appartementsverbod. Een ijverige Haagse officier van justitie besluit Simon daarvoor te vervolgen. De tenlastelegging is op de juiste wijze toegesneden op art. 138 Sr.

Voor het versturen van de dagvaarding ontdekt de officier van justitie dat er nog meer dossiers in de kast liggen over Simon. Uit die dossiers blijkt dat Simon ervan verdacht wordt ook op 15 oktober 2014, 24 december 2014, 3 januari 2015 en 15 februari 2015 aanwezig te zijn geweest in het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79 te Den Haag. Hij besluit deze feiten ad informandum toe te voegen. Bij het uitbrengen van de dagvaarding wordt op de dagvaarding vermeld dat deze feiten ter terechtzitting ter sprake zullen worden gebracht.

Tijdens de terechtzitting stelt de officier van justitie dat wat hem betreft de ad informandum gevoegde feiten na afloop van deze zaak niet meer afzonderlijk vervolgd zullen worden.

Simon verklaart op de zitting dat hij op 4 april 2015 niet zonder reden in het flatgebouw was. ‘Ik was op 4 april in de buurt van het appartementencomplex. Toen ik omhoog keek, zag ik

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Casus I

Beeldt u zich in dat u een in Amsterdam woonachtige technicus bent, een goedwillende hacker om precies te zijn. Op 7 april 2015 heeft u uit betrouwbare bron vernomen dat een groep kwaadwillende hackers op het punt staat een grote DDOS-aanval uit te voeren op het beveiligde computernetwerk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (bij een DDOS-aanval worden in korte tijd zodanig veel gegevens verstuurd aan een computer of een netwerk dat het betreffende systeem wordt platgelegd). U weet dat de hackers onderling communiceren met behulp van een zelfgemaakt e-mailprogramma en dat de aanval zal beginnen zodra de hackers een e-mail met het startsein ontvangen van hun leider John de Bever.

Omdat uw bron meldt dat het startsein elk moment kan worden gegeven, besluit u snel een tegenaanval in te zetten. U maakt gebruik van een door u opgezet computernetwerk om een zogenoemde e-mailbom te versturen aan John de Bever. Een e-mailbom zorgt voor zo veel opstopping in het e-mailprogramma van de ontvanger, dat het programma tijdelijk onbruikbaar wordt. Voor de zekerheid voegt u een virus toe aan de e-mailbom, waardoor het gehele besturingssysteem van Johns computer tijdelijk onbruikbaar zal worden. Even later hoort u van uw bron dat uw actie succes heeft gehad. Zoals u al verwachtte, is door de met virus geladen e-mailbom het complete besturingssysteem van John de Bever besmet geraakt en gecrasht. John heeft de aanval noodgedwongen moeten uitstellen.

Tot uw verbazing ontvangt u enkele weken later een dagvaarding. Het blijkt dat John de Bever het Openbaar Ministerie heeft voorzien van bewijs dat u hem de schadelijke e-mailbom heeft gestuurd en dat hij aansluitend aangifte heeft gedaan. Omdat u het Openbaar Ministerie niet kunt overtuigen van het eerzame motief voor uw daad, komt het tot een strafzaak voor de (bevoegde) politierechter. U wordt verweten dat u:

‘op of omstreeks 7 april 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het gebruik van een geautomatiseerd werk, te weten de computer van John de Bever, heeft belemmerd door daaraan gegevens, bestaande uit een (virus bevattende) e-mailbom, toe te zenden (art. 138b Sr).’

Ter zitting vertelt u aan de politierechter dat u inderdaad de e-mailbom heeft gestuurd. U geeft aan dat u wist dat de e-mailbom onder de gegeven omstandigheden vernietigend zou zijn voor de werking van het ontvangende computersysteem en dat u de e-mailbom juist daarom verstuurde. U wilde op deze manier zelf de aanval op het Ministerie van Veiligheid en Justitie voorkomen, omdat er geen tijd meer was om de politie in te schakelen. Ten slotte benadrukt u dat de aanval, die ieder moment kon plaatsvinden en tot grote materiële schade aan talloze computers zou hebben geleid, ook daadwerkelijk door de e-mailbom is voorkomen.

Uw raadsman voert daarna de volgende verweren:

  1. ‘Onder
.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011


Vragen

Casus 1

Mollie krijgt tot haar grote verbazing een dagvaarding uitgereikt om te verschijnen op de zitting van de politierechter in Utrecht op 3 januari 2011. Ten laste is gelegd dat
zij: ‘Op of omstreeks 14 april 2010 op de Grote Markt te Utrecht, heeft mishandeld een persoon, te weten Reyn, door hem met een glas in het gezicht te slaan, waardoor voornoemd slachtoffer letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden (art. 300 lid 1 Sr).’

Ter zitting wordt duidelijk wat er zich die avond allemaal heeft afgespeeld. Op 14 april 2009 was Mollie met haar twee vriendinnen aan het stappen in de binnenstad van Utrecht. Het was erg druk in het café waar ze met enkele andere vriendinnen hadden afgesproken, want het was donderdagavond, studentenavond. Tegen een uur of één komt er een jongen, Reyn, naar haar toe. Hij vraagt haar of ze iets wil drinken. Mollie bedankt beleefd, maar hij laat zich niet afschepen. Hoewel ze hem meerdere keren duidelijk te kennen geeft dat ze niet van zijn opdringerigheid is gediend, houdt hij vol. Hij geeft het pas op als ze zich hoogst geïrriteerd tot de barkeeper wendt met het verzoek Reyn uit de zaak te laten zetten. Reyn kiest weliswaar eieren voor zijn geld, maar reageert nog snel even zijn frustraties af op een meisje dat het tafereel geamuseerd heeft gadegeslagen, en hem met een nauwelijks verholen grijns uitlacht. Hij geeft het meisje een flinke duw, zodat ze van haar kruk valt, en gaat er vervolgens als een haas vandoor. Maar Mollie, die nog steeds behoorlijk geïrriteerd is over zijn toenaderingspogingen, bedenkt zich geen moment en slaat Reyn in het voorbijgaan met het glas dat ze in haar handen heeft, in zijn gezicht.

Mollie stelt op de zitting het volgende: ‘Het is toch ondenkbaar dat ik veroordeeld zou worden wordt voor mishandeling? Ik verdedigde immers dat andere meisje, want hij had haar geslagen. Ik beroep mij op noodweer. En mocht dat verweer niet slagen, dan doe ik een beroep op noodweerexces.’

Vraag 1

Heeft het beroep op noodweer dan wel noodweerexces kans van slagen? Bespreek alle voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweer(exces).

Casus 2

Selden is lid van de actiegroep ‘Boogschutters Hoodie 2001’. Deze actiegroep stelt zich ten doel het geld van de allerrijksten op een onorthodoxe wijze ‘in te zamelen’ en te verdelen onder de armen. Op een zaterdagochtend rijdt Selden door Utrecht op weg naar een groot landhuis dat hij al enige tijd op het oog heeft. Hij weet dat de eigenaren al aardig op leeftijd zijn en zo te zien zijn ze ook behoorlijk rijk. Selden heeft van te voren al een plan gemaakt om hen een aanzienlijke som geld afhandig te maken. Selden belt aan en een oude mevrouw doet open. Hij stelt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010


Vragen

Casus I

Judith is uitbater van het bruine café ‘De Fles’ aan het Zuiderdiep 12 te Den Haag. Op vrijdag 7 oktober 2009 krijgt zij onverwachts bezoek van Carl en Wouter, beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit Regio Noord. Ze komen controleren of Judith aan de verplichting voldoet om in haar café maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Tabakswet, te weten: in de voor het publiek toegankelijke delen van het café een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Dit blijkt niet het geval te zijn. Enkele stamgasten lurken gretig aan hun sigaar. Bovendien staat verspreid over de kroeg een aantal met peuken gevulde asbakken. Overtreding van art. 10 Tabakswet levert een economisch delict op dat (indien niet wordt gekozen voor een bestuurlijke afdoening) wordt bedreigd met maximaal een half jaar hechtenis en maximaal 18.500 Euro boete. Daarnaast kan een bijkomende straf worden opgelegd, te weten: stillegging van de onderneming voor ten hoogste een jaar. Buitengewoon opsporingsambtenaar Wouter neemt het woord en spreekt Judith vermanend toe. Hij tracht zijn betoog kracht bij te zetten met enkele ferme handgebaren. Op dat moment gaat de telefoon. Als Judith zich omdraait om de telefoon op te nemen, raakt Wouter hem met zijn hand vol in het gezicht, waarbij hij de bril van Judith kapot slaat. Judith, hevig geschrokken door het feit dat Wouter haar dure design-bril van haar neus heeft geslagen, grijpt Wouter direct, als in een reflex, bij zijn armen en geeft hem een zodanig ferme duw dat Wouter een gekneusde schouder en enkele fikse blauwe plekken oploopt en daardoor hevige pijn ondervindt.

Wouter meent dat de overtreding van de tabakswet niet mag worden afgedaan met een bestuurlijke boete, maar strafrechtelijk dient te worden aangepakt, omdat Judith al diverse keren is gewaarschuwd. Hij legt de zaak dan ook voor aan de Officier van Justitie. Tevens doet hij aangifte van mishandeling. De Officier van Justitie besluit Judith te vervolgen wegens mishandeling en overtreding van de Tabakswet. U kunt ervan uitgaan dat beide zaken door de gewone – niet-economische – strafrechter worden berecht.

In de cumulatieve tenlastelegging wordt Judith het volgende ten laste gelegd:

Feit 1

Dat zij op of omstreeks 7 oktober 2009 aan het Zuiderdiep, in de gemeente Den Haag, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten Wouter, zijnde een buitengewoon
opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit, Regio Noord, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, pijn en/of letsel heeft toegebracht, te weten een gekneusde schouder en enkele blauwe plekken waardoor deze Wouter hevige pijn ondervond, doordat zij deze Wouter bij de (boven)armen heeft beetgepakt en/of hem (daarbij) achterover heeft geduwd (art. 300 lid 1 jo art. 304 lid 2 Sr);

Feit 2

Dat zij op of

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen


Vragen

Vraag 1

Giesbert A. wordt vervolgd voor mishandeling art. 300 lid 1 Sr. De rechter acht Giesbert A. niet toerekeningsvatbaar. De rechter heeft een aantal beslissingsmogelijkheden, welke zijn dit?

Vraag 2

Stel dat de rechter uit vraag 1 besluit om tot ontslag van alle rechtsvervolging over te gaan en hij daarnaast een extra maatregel wil opleggen, is dit volgens de wet toegestaan?

Vraag 3

Aan verdachte Jan K. wordt tenlastegelegd dat hij in de nacht van 1 januari 2015 in de Schilderwijk aan een passant, Simon T., een aantal klappen heeft uitgedeeld, als gevolg waarvan Simon T. met zwaar lichamelijk letsel naar het ziekenhuis werd afgevoerd. Primair legt de Officier van Justitie aan Jan K. art. 300 lid 2 Sr ten laste en subsidiair art. 300 lid 1 Sr. De advocaat van Jan K. verweert zich door tijdens de zitting te zeggen dat er geen sprake kan zijn van het primaire tenlastegelegde feit, aangezien Jan K. geen opzet op het zwaar lichamelijke letsel van Simon T. had. De rechter vraagt zich af of de advocaat van Jan A. gelijk heeft, wat denkt u?

Vraag 4

Yourie C. is met wat vrienden op stap in de binnenstad van Groningen. De drank wordt er goed ingegoten en al snel is Yourie C. zo dronken dat hij geen idee heeft van wat er om hem heen gebeurd. Nietsvermoedend wil Bernard S. Yourie C. passeren in een drukke kroeg en tikt hem op zijn heup met zijn hand om zo achter hem langs te wippen, waarbij Bernard S. hem zachtjes naar voren duwt. Door de duw verliest Yourie C. zijn evenwicht en komt ten val. Vol woede staat Yourie C. op en kijkt met kwade ogen in de richting van Bernard S. en geeft hem vervolgens een enorme knal tegen zijn hoofd. Door deze mep verliest Bernard S. zijn bewustzijn en wordt met zwaar lichamelijk letsel per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. De volgende ochtend, zodra Yourie C. nuchter wordt, en hoort wat er is gebeurd, toont hij berouw in is hij erg teleurgesteld in zichzelf. Nochtans besluit de Officier van Justitie om over te gaan tot een vervolging en legt Yourie C. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten laste. Yourie C. overlegt samen met zijn raadsman dat een beroep zal worden gedaan op ontoerekeningsvatbaarheid, art. 39 Sr. Yourie C. zal volgens zijn raadsman dan ontslagen worden van alle rechtsvervolging, omdat ten tijde van de mishandeling sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die hem niet kan worden toegerekend.

Zal het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid conform art. 39 Sr kans van slagen hebben?

Vraag 5

Al een geruime tijd zit Maaike in financiële problemen en zij besluit daar radicaal verandering in te brengen. Haar huis is voor een veel hogere waarde dan de werkelijke waarde

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen


Vragen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met het zogenaamde vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie?

Vraag 2

Geef een definitie van het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie.

Vraag 3

Welk onderscheid in sepots kan gemaakt worden? En wat houden deze sepots in?

Vraag 4

Wanneer vangt het rechtsgeding officieel aan?

Vraag 5

Wanneer eindigt het rechtsding normaal gesproken?

Vraag 6

Welke materiële einduitspraken kan een rechter doen?

Vraag 7

Noem de functies van de tenlastelegging.

Vraag 8

Het vonnis van de rechter heeft ook een tweetal functies. Welke?

Vraag 9

Wanneer is er sprake van een art. 358 lid 3 Sv verweer?

Vraag 10

In welke gevallen kan niet volstaan worden met een standaard motivering en is extra strafmotivering vereist?

Vraag 11

Er wordt onderscheid gemaakt tussen krenkingsdelicten en gevaarzettingsdelicten. In deze laatste delicten kan ook weer onderscheid gemaakt worden tussen abstracte en concrete delicten. Wat wordt met deze termen bedoeld?

Vraag 12

Verwoord de functionele/relatieve theorie.

Vraag 13

Wat was Rossi’s visie op de functie van straffen?

Vraag 14

Wat was de opvatting van de Nieuwe Richting over het doel van strafrecht?

Vraag 15

Geef een definitie van het nulla poena-beginsel.

Vraag 16

Welke vier normen liggen besloten in het nulla poena-beginsel?

Vraag 17

Wat wordt bedoeld met het lex certa-beginsel/Bestimmtheitsgebot?

Vraag 18

Van welke interpretatiemethoden kan de rechter gebruik maken en wat houden de verschillende methoden in?

Vraag 19

Waar in het Europees recht is het rechtszekerheidsbeginsel vastgelegd?

Vraag 20

Noem de functies van de dagvaarding.

Vraag 21

Wat moet in ieder geval genoemd worden in de dagvaarding?

Vraag 22

Wat dient de rechter te beslissen als de dagvaarding niet voldoet aan de hiervoor genoemde eisen?

Vraag 23

Wat zijn bestanddelen en elementen?

Vraag 24

Wat is de betekenis van wederrechtelijkheid als bestanddeel?

Vraag 25

Welke drie strafrechttheorieën kunnen worden onderscheiden?

Vraag 26

Welke rechtvaardigingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een rechtvaardigingsgrond weg?

Vraag 27

Welke schulduitsluitingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een schulduitsluitingsgrond weg?

Vraag 28

Bij welke materiële vraag komen de strafuitsluitingsgronden aan de orde?

Vraag 29

Wanneer is sprake van putatieve overmacht?

Vraag 30

Wat wordt bedoeld met de dubbele causaliteit ingeval van noodweer-exces?

Vraag 31

Leg uit wat wordt bedoeld met extensief noodweer-exces.

Vraag 32

Leg uit wat wordt bedoeld met intensief noodweer-exces.

Vraag 33

Welke vormen van opzet zijn te onderscheiden?

Vraag 34

Wat houdt bewuste schuld in?

Vraag 35

Wat houdt onbewuste schuld in?

Vraag 36

De Hoge Raad hanteert in gevallen van een ontkennende verklaring van de verdachte wel eens de Ronde Klip-formule. Wat houdt deze formule in?

Vraag 37

Kunnen bestanddelen als ‘oogmerk’ en ‘wetende dat’ via de voorwaardelijke opzet-constructie bewezen worden?

Vraag 38

Wat is de rechtsregel uit het Vrees-arrest?

Vraag 39

Wat houdt het grondslagbeginsel in?

Vraag 40

Waartoe leidt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafrecht 1 voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1984
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.