Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018


Vragen

Motiveer uw antwoorden, zo nodig onder verwijzing naar relevante bepalingen en rechtspraak

Lees onderstaand fragment van een arrest

"Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

(...)

3 Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.

Het middel komt op tegen het bewezenverklaarde opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. In de eerste plaats klaagt het middel dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.

3.2.

Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

"hij op 23 oktober 2011 te Voorschoten opzettelijk een ontploffing te weeg heeft gebracht, doordacht hij:

  • een (metalen) pijp heeft dichtgelast en vervolgens
  • deze (metalen) pijp heeft gevuld met flitspoeder (op basis van kaliumperchloraat en aluminium) en vervolgens
  • aan deze (metalen) pijp een lont heeft bevestigd, en
  • aldus een zwaar explosief of zelfgemaakte bom heeft vervaardigd en vervolgens
  • dit/ deze explosief of zelfgemaakte bom aan een flitspaal gelegen op de openbare weg, te weten de Voorschoterweg, nabij de kruising met de Leidseweg, heeft bevestigd,
  • en dit/ deze explosief/ bom aldaar tot ontploffing heeft gebracht door het lont van het/ de explosief/ zelfgemaakte bom aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,"

Voorgaande levert op het delict brandstichting als genoemd in artikel 157 aanhef sub 1 Sr...

(...)

3.3.

Het middel steunt in de eerste plaats op de opvatting dat het opzet van de verdachte niet alleen moet zijn gericht op het teweegbrengen van een ontploffing, maar tevens op het bewezenverklaarde te duchten gemeen gevaar voor goederen. (...)"

Vraag 1a

Is de opvatting waarop het middel steunt juist? Licht uw antwoord toe.

Vervolg

Het volgende gaat aan het arrest vooraf.

De verdachte in bovenstaand arrest is een 33-jarige man genaamd Mark Visser. Nadat de bom ontploft is, staat Mark te kijken naar de schade die hij heeft aangericht. Op dat moment stopt naast hem een auto, waar Chris uitstapt. Chris heeft het allemaal zien gebeuren en loopt op Mark af. Terwijl Chris met zijn rug naar de vangrail staat, zegt hij: 'Wat bezielt je wel niet om dit soort strapasten uit te halen?' Mark is hier niet van gediend en wil snel naar zijn auto lopen. Hij geeft Chris met de vlakke hand een harde klap in het gezicht, waardoor Chris zijn evenwicht verliest en over de vangrail valt. Hierbij komt Chris ongelukkig neer. Hij valt met zijn hoofd op een kei die verscholen in het gras ligt. Chris loopt hierbij zwaar lichamelijk letsel op.

Mark wordt naast het teweegbrengen van een ontploffing (art. 157 aanhef en sub 1 Sr) tevens vervolgd voor eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr). De tenlastelegging is op de juiste manier toegesneden op beide delicten.

Ter zitting verklaart Mark: "Het was helemaal niet mijn bedoeling om Chris zo zwaar toe te takelen. Ik wilde alleen maar zo snel mogelijk in mijn auto stappen om de plaats delict te verlaten."

Vraag 1b 

Kan het opzet ten aanzien van tweede ten laste gelegde delict bewezen worden? Motiveer uw antwoord en ga daarbij in op de verklaring van Mark.

Vraag 2a 

Kan, ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling, het vereiste causaal verband tussen de gedraging van Mark en het zwaar lichamelijk letsel van Chris worden aangenomen? Motiveer uw antwoord.

Vraag 2b 

Wat is in de causa proxima-leer het criterium voor het aannemen van causaal verband?

Stel, ongeacht uw antwoord op bovenstaande vragen: op de zitting voert de raadsvrouw van Mark aan dat haar cliënt ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten leed aan een ziekelijke stoornis. Mark zou een ongezonde obsessie hebben met het veroorzaken van explosies. Zij onderbouwt dit standpunt met rapportages van een psycholoog en een psychiater die Mark afzonderlijk van elkaar hebben onderzocht. Uit deze rapporten blijkt inderdaad dat Mark ten tijde van de ten laste gelegde feiten leed aan een dergelijke zware geestesstoornis. De rechter acht deze rapporten betrouwbaar.

Vraag 3 

Onder welke voorwaarden slaagt een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid (artikel 39 Sr)? Geef voor beide ten laste gelegde feiten gemotiveerd aan of dit beroep kans van slagen heeft. Begin de bespreking van elk onderdeel op een nieuwe regel.

Stel, ongeacht uw antwoord op de voorgaande vragen, dat de rechter komt tot een veroordeling voor beide ten laste gelegde feiten. zij is voornemens om een al dan niet volledig voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete op te leggen. Zij twijfelt echter over de hoogte van deze straffen.

Vraag 4 

Zij vraagt u wat in dit geval de maximale duur van de onvoorwaardelijk gevangenisstraf en de maximale hoogte van de geldboete (in euro's) is en of het mogelijk is om beide straffen te combineren. Ook voor de geheel voorwaardelijke gevangenisstraf wil zij de maximale hoogte weten. Motiveer uw antwoord aan de hand van de bijbehorende wetsartikelen en begin de bespreking van elk onderdeel op een nieuwe regel.

Casus "Joyriding"

Maria is een 21-jarige student Geneeskunde. Op 1 juli 2017 is Maria samen met een vriendin, genaamd Sterre, in de tuin bij haar moeder, die afgelegen woont, aan het zonnen. Op een gegeven moment glijdt Sterre uit over een plasje zonnebrandolie. Zij valt met haar hoofd op een terrastegel. Sterre bloeft heving en is buiten kennis. Maria wil 112 bellen, maar zowel de batterij van haar telefoon als die van de telefoon van Sterre is volledig leeg door alle muziek die zij de hele ochtend hebben geluisterd. De moeder van Maria is niet thuis en heeft geen vaste telefoonlijn. Maria ziet dat de auto van haar moeders nieuwe vriend voor de deur staat en dat de sleutel op de eettafel ligt. Ze weet dat ze geen toestemming heeft de auto te gebruiken, maar zij ziet geen andere mogelijkheid om Sterre naar het ziekenhuis te brengen. Zij grist de autosleutel van de eettafel, legt Sterre in de auto en rijdt naar het dichtsbijzijnde hospitaal.

Maria wordt vervolgd voor joyriding (artikel 11 jo. artikel 176 lid 3 WVW 1994). Ter terechtzitting beroept zij zich op overmacht-noodtoestand. De rechtbank gaat mee in het verweer van Maria. Tijdens de beraadslaging debatteren de rechters over de vraag of zij het bestanddeel 'wederrechtelijk' ruim uit moeten leggen of de opvatting van Remmelink moeten volgen.

Vraag 5

Bespreek voor beide opvattingen tot welke einduitspraak de rechter zou moeten komen. Motiveer uw antwoord.

Stel, de rechtbank komt tot een veroordeling en interpreteert het bestanddeel wederrechtelijk daarbij als 'zonder toestemming'.

Ter terechtzitting voert de raadsman van Maria, zowel mondeling als schriftelijk, de volgende verweren. Ten eerste voert hij aan dat hij het onbegrijpelijk vindt dat Maria hier vandaag ten tonele moet verschijnen, aangezien zij voor dit feit al een strafbeschikking heeft voldaan. Daarnaast zet hij in een uitvoerig en doorwrocht betoog uiteen waarom hij meent dat Maria handelde uit overmacht-noodtoestand.

In antwoord hierop bepleit de officier uitgebreid dat van toestemming geen sprake was, en dat Maria dit ook wist en dus veroordeeld moet worden. Ten slotte vordert hij, met een uitvoerige toelichting en een verwijzing naar de relevante strafrichtlijnen van het OM, een geldboete van €800. Het gehele betoog overhandigt hij schriftelijk aan de griffier.

De rechter komt tot een veroordeling, maar legt Maria ex artikel 9a Sr geen straf op.

Vraag 6 

Welke beslissingen en motiveringen moet het vonnis van de rechtbank bevatten? Geef bij elke beslissing en bij elke motivering aan op grond van welke artikel(en) en artikellid(-leden) het vonnis die beslissing en die motivering moet bevatten. Betrek in uw antwoord hetgeen door de officier van justitie en de raadsman is aangevoerd. Voorts dient u de bespreking van elk onderdeel op een nieuwe regel te beginnen.

Stel: Maria heeft Sterre afgeleverd bij het ziekenhuis. zodra Sterre in goede handen is, rijdt Maria terug naar huis. In het ziekenhuis heeft Maria haar telefoon opgeladen. Onderweg naar huis stuurt Maria, tijdens het rijden, haar moeder via haar telefoon een tekstbericht. Zij nadert een kruispunt waarbij van links een fietser aan komt rijden. Maria ziet, omdat zij op haar telefoon bezig is, de fietser niet tijdig en rijdt hem aan. De fietser houdt aan het voorval zwaar lichamelijk letsel over.

Maria wordt vervolgd voor artikel 6 WVW, het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld in het verkeer. Ter terechtzitting voert Maria het volgende aan: "Ik kwam van rechts en had voorrang. De fietser had mij sowieso voor moeten laten gaan. Het is dus eigenlijk zijn schuld." De rechter stelt vast dat Maria inderdaad voorrang had.

Vraag 7 

Tot welke einduitspraak zal de rechter komen? Motiveer uw antwoord en ga daarbij in op het verweer van Maria.

Casus 'Puberpooier'

Dennis is een jongen van achttien en bepaald geen lieverdje. Hij verdient zijn geld over de rug van naïve jonge meisjes die hij op slinkse wijze de prostitutie in lokt. Als zogeheten 'loverboy' - of in modernere termen: 'puberpooier' - maakt Dennis zich dus schuldig aan mensenhandel.

Zijn werkwijze is doortrapt. Potentiële slachtoffers observeert hij langdurig, totdat hij zich een beeld heeft kunnen vormen van hun kwetsbaarheid. Daarna maakt hij contact en zorgt hij ervoor dat het betreffende minderjarige meisje verliefd op hem wordt. Uiteindelijk krijgt hij haar zo ver dat zij zich afzondert van haar omgeving en zich prostitueert ten voordele van Dennis.

De wijkagent heeft Dennis op de korrel en overlegt van tijd tot tijd met de officier van justitie. De officier is evenwel terughoudend met het opstarten van een opsporingsonderzoek, omdat hij van mening is dat ze moeten wachten op een aangifte. Uiteindelijk wordt alleen aangifte gedaan door één van de meisjes die juist niet onder de indruk waren van Dennis. Het meisje - Sanne Bakker - merkte dat Dennis haar volgde en bespioneerde. Toen ze ook nog brieven van hem kreeg, is zij naar de politie gestapt. Haar aangifte is toegespitst op art. 285b Sr (belaging) en wordt ondersteund door een klacht ex art. 285b lid 2 Sr.

De officier besluit Sam te vervolgen. De tenlastelegging luidt dat Sam:

"in of omstreeks de periode van 5 maart 2017 tot en met 19 juli 2017 te Groningen, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Sanne Bakker, in elk geval van een ander, met het oogmerk die Sanne Bakker, in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/ of vrees aan te jagen, te weten die Sanne Bakker te bewegen een relatie met hem, verdachte, aan te gaan, in elk geval contact met hem, verdachte te hebben, immers heeft hij, verdachte, zich meermalen zonder toestemming in de nabijheid van de supermarkt waarin die Sanne Bakker zich bevond en/ of de woning van die Sanne Bakker en/ of de school van die Sanne Bakker, bevonden en/ of meermalen een brief aan die Sanne Bakker geschreven. (Art. 285b Sr.)"

Ter zitting betoogt Dennis' raadsman dat deze tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is en aldus in strijd is met art. 261 Sv.

Vraag 8a 

De officier van justitie was terughoudend met het opstarten van het opsporingsonderzoek. Beoordeel deze terughoudendheid in het licht van de u bekende internationale verplichtingen.

Vraag 8b

Heeft de raadsman van Dennis in uw ogen gelijk?

Antwoordindicatie

Vraag 1a 

Nee, de opvatting waarop het middel steunt, is niet juist. Het opzet van verdachte hoeft slechts gericht te zijn op het teweegbrengen van een ontploffing. Het te duchten gemeen gevaar voor goederen is geobjectiveerd. Het middel heeft kans van slagen.

Vraag 1b

Mishandeling is het opzettelijk pijn of letsel toebrengen zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. (Chris heeft ook daadwerkelijk pijn en letsel.) Ook als het niet Mark zijn bedoeling was om Chris pijn te doen, zou hij nog steeds voorwaardelijk opzet op het toebrengen van die pijn of letsel aan Chris kunnen hebben. Voorwaardelijk opzet is het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg.

Aanmerkelijke kans: Chris staat met zijn rug naar de vangrail op het moment dat Mark hem een klap geeft. Er is (naar algemene ervaringsregelen) een aanmerkelijke kans dat Chris zich bezeert of letsel oploopt als Mark hem in die situatie op een dergelijke manier slaat.

Bewustzijn (weten): kan via het normaliteitssyllogisme. Ieder normaal mens weet dat deze kans aanwezig is. Mark is in deze context een normaal mens. Het kan dus niet anders dan dat Mark zich hier ook bewust van is geweest.

Aanvaarden (willen): Mark wilde zo snel mogelijk Chris aan de kant hebben om in zijn auto te kunnen stappen. Door Chris daartoe op deze manier te slaan terwijl chris met zijn rug naar de vangrail staat, aanvaardt Mark de aanmerkelijke kans dat Chris pijn of letsel zal oplopen. (Of een vergelijkbare omschrijving van de feitelijke omstandigheden om het aanvaarden te beredeneren.) Men kan daarbij ook gebruikmaken van de rechtsregel van de Hoge Raad uit het Slaan met Pistool/HIV arrest: ‘Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.” Studenten moeten in ieder geval meer zeggen dan: ‘hij wist het en deed het toch dus wilde hij het ook’.

Het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn en letsel aan Chris kan bewezen worden.

NB: het zware lichamelijke letsel is een geobjectiveerd bestanddeel. Hier hoeft het opzet niet op gericht te zijn.

Vraag 2a 

Centraal criterium bij het vaststellen van strafrechtelijk relevante causaliteitis de leer van de redelijke toerekening (Letale Longembolie arrest). Is het redelijk het gevolg toe te rekenen aan de gedraging van de verdachte?

  1. Eerste stap: is er sprake van een conditio sine qua non (ondergrens)? Ja, de klap van Mark is een niet weg te denken, onmisbare schakel uit de reeks gebeurtenissen die tot het gevolg, het zware lichamelijke letsel van Chris, hebben geleid. Zonder de klap was dit gevolg niet ingetreden.
  2. Tweede stap: differentiatie naar delict. Eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg is een doleus delict met een geobjectiveerd gevolg, een door het gevolg gekwalificeerd delict. Bij dergelijke delicten gaat het bij de vaststelling van het causaal verband tussen de gedraging en het geobjectiveerde gevolg om de (in de ogen van de wetgever) ‘bij het grondfeit behorende gevolgen’, gevolgen die zich daarbij normaliter laten denken, waarbij bepalend is dat de wijze van intreden van het gevolg typisch is voor het delict in kwestie. Chris loopt zwaar lichamelijk letsel op doordat hij met zijn hoofd op een kei valt, als gevolg van de klap van Mark. Een dergelijke manier van intreden van dit zware letsel is typisch voor het delict mishandeling. De mogelijkheid dat iemand ongelukkig valt en daarbij zwaarder letsel oploopt na te zijn geslagen is een manier van intreden van het gevolg die zich normaliter bij een mishandeling laat denken. (Evt. Pantoffel-eierschaalschedel- / Vrijheidsberoving op Curaçao arrest – niet verplicht).
  3. Derde stap: is er sprake van eventuele contra-indicaties die het in redelijkheid toerekenen van het zware lichamelijke letsel van Chris aan de klap van Mark in de weg zouden kunnen staan? Nee. Het feit dat de kei niet zichtbaar was op het moment van slaan, of het gegeven dat Chris ongelukkig terechtkomt is hierbij irrelevant. (Dit zijn aspecten die betrekking hebben op de voorzienbaarheid van het gevolg, en die spelen bij de vaststelling van causaal verband bij door het gevolg gekwalificeerde delicten geen rol.) (Evt. Pantoffel-eierschaalschedel arrest – niet verplicht).

Het vereiste causaal verband tussen de klap van Mark en het zwaar lichamelijk letsel van Chris kan worden bewezen.

Vraag 2b 

Bij de causa proxima gedachte moet er voor het aannemen van causaal verband sprake zijn van een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg. (Evt. Slagkwikpijpjesarrest – niet verplicht)

Vraag 3 

Er wordt een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid (art. 39 Sr).

Daarbij zijn drie vragen relevant:

  1. Was er (ten tijde van het plegen van het delict) sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens?
  2. Zo ja, bestaat er causaal verband tussen deze stoornis en het delict?
  3. Zo ja, is dat een reden om de dader het gepleegde feit niet toe te rekenen? (Wat kan mensen die zo gestoord zijn als de verdachte nog worden verweten?)

M.b.t. het teweegbrengen van een ontploffing (art. 157 aanhef en sub 1 Sr):

  1. Ja, er is een stoornis vastgesteld bij Mark.
  2. Ja, er is een causaal verband tussen de stoornis en het gepleegde delict.
  3. Dit zou een reden kunnen zijn om het feit niet toe te rekenen aan Mark. Zo lang het antwoord juist beargumenteerd is (i.e. de vraag tussen haakjes is gesteld), kan men beide kanten op.

M.b.t. de eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr):

  1. Ja, er is een stoornis vastgesteld bij Mark.
  2. Nee, er is geen causaal verband tussen de stoornis en het gepleegde delict.

Het verweer slaagt dus evt. uitsluitend ten aanzien van art. 157 Sr. Sws niet ten aanzien van art. 300 Sr.

Vraag 4

Voor het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar te duchten is (art. 157 aanhef en sub 1 Sr) kan de rechter maximaal 12 jaar opleggen. Voor eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr) kan de rechter maximaal 4 jaar opleggen. Opgeteld is dat 16 jaar. Dit is op grond van art. 57 lid 1 jo. lid 2 Sr de maximale gevangenisstraf. Dit valt precies binnen de regeling van beperkte cumulatie voor vrijheidsstraffen van art. 57 lid 2 Sr.

De maximale geldboete is hier de vijfde categorie (art. 157 sub 1 Sr) plus de vierde categorie (art. 300 lid 1 jo lid 2 Sr). Op grond van art. 23 Sr is dit een totaal van €102.500. De regeling van beperkte cumulatie van art. 57 lid 2 Sr geldt niet voor geldboetes.

De maximale hoogte van de geheel voorwaardelijke gevangenisstraf is twee jaren (art. 14a lid 1 en lid 2 Sr). De onvoorwaardelijke gevangenisstraf is te combineren met de geldboete op basis van art. 9 lid 3 Sr.

Vraag 5

In casu leidt het onderzoek bedoeld in art. 348 Sv niet tot toepassing van art. 349 Sv.

1e materiële vraag: voor het bewijs van joyriding (art. 11 WVW) is nodig opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend motorrijtuig op de weg te gebruiken.
De auto behoort toe aan de vriend van de moeder van Maria, en Maria heeft dit motorvoertuig op de weg gebruikt. Of Maria dit ook wederrechtelijk heeft gedaan, hangt af van de interpretatie van dit bestanddeel die door de rechtbank gekozen wordt:
Bij de enge interpretatie van Remmelink wordt het bestanddeel wederrechtelijk ingekleed als een handeling van de verdachte ‘zonder eigen recht, zonder publiekrechtelijke of privaatrechtelijke bevoegdheid, zonder toestemming’. Maria had inderdaad geen toestemming van de vriend van haar moeder om de auto te gebruiken. Het bestanddeel wederrechtelijk zal bij een dergelijke nauwe interpretatie bewezen kunnen worden.
Maria heeft opzet als bedoeling op het gebruik van de auto, en ook op de wederrechtelijkheid daarvan (boos opzet). Dit blijkt duidelijk uit de casus.

2e materiële vraag: dat het bewezenverklaarde gekwalificeerd zal kunnen worden als joyriding ex art. 11 WVW mag verondersteld worden.

3e materiële vraag: Maria doet een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond overmacht-noodtoestand. Bij een enge interpretatie van het bestanddeel wederrechtelijk komt dit succesvolle beroep op een rechtvaardigingsgrond bij de derde materiële vraag aan de orde, en neemt dit hier de wederrechtelijkheid als element weg.

Einduitspraak: ovar wegens niet strafbaarheid van de dader.

Of:

Bij de ruime interpretatie van het bestanddeel wederrechtelijk als ‘in strijd met het (geschreven en ongeschreven) recht’, zal dit bestanddeel ook dat deel van de wederrechtelijkheid omvatten waar de rechtvaardigingsgronden betrekking op hebben. Maria’s succesvolle beroep op overmacht-noodtoestand zal in dat geval het bewijs van het bestanddeel wederrechtelijk in de weg staan. De tenlastelegging zal dan niet bewezen kunnen worden.

Einduitspraak: vrijspraak.

Vraag 6

De rechter dient de tenlastelegging en de vordering van de officier van justitie in het vonnis op te nemen (bouwstenen vonnis – art. 359 lid 1 Sv). Gegeven is dat de rechter komt tot een veroordeling zonder strafoplegging ex art 9a Sr. Die beslissing is een materiële einduitspraak.

Ambtshalve beslissingen en motiveringen:

Uit art. 358 lid 1 Sv is af te leiden dat het vonnis alleen een beslissing op een formele vraag hoeft te bevatten indien die beslissing een (formele) einduitspraak is. Dat is hier niet het geval. Ten aanzien van de formele vragen hoeft de rechter derhalve geen beslissingen in het vonnis op te nemen. (Studenten hoeven hier niets over te zeggen.)

Ten aanzien van de materiële vragen komen de volgende beslissingen en motiveringen op straffe van nietigheid in het vonnis:

Beslissingin vonnis o.g.vmotiveren o.g.v.
Bewezenverklaring   art. 358 lid 2 Sv       art. 359 lid 2 eerste zin en lid 3 Sv          
Kwalificatieart. 358 lid 2 Svart. 359 lid 2 eerste zin Sv
Dader is strafbaarart. 358 lid 2 Svart. 359 lid 2 eerste zin Sv
Strafopleggingart. 358 lid 2 Svart. 359 lid 2 eerste zin en lid 4 en lid 5 Sv

Beslissingen op 358 lid 3 verweren (UVV):

De raadsman van Maria voert ter zitting aan dat Maria al een strafbeschikking heeft voldaan. Dit is een verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM. Dit heeft dus betrekking op een formele vraag, het wordt ter zitting door de raadsman naar voren gebracht en is door de rechter verworpen. Daarmee is dit te kwalificeren als een 358 lid 3 verweer.

Verweer m.b.t strafbeschikking/niet ontvankelijkheid OM: beslissing in vonnis o.g.v. art. 358 lid 3 Sv, gemotiveerd o.g.v. art. 359 lid 2 eerste zin Sv.

Daarnaast doet de raadsman ter zitting namens Maria een beroep op de rechtvaardigingsgrond overmacht-noodtoestand. Gezien het feit dat de rechtbank het bestanddeel wederrechtelijk eng interpreteert als ‘zonder toestemming’, komt dit beroep op een strafuitsluitingsgrond bij de derde materiële vraag aan de orde. Het verweer heeft dus betrekking op de derde materiële vraag, het wordt ter zitting door de raadsman naar voren gebracht en is door de rechter verworpen. Daarmee is dit te kwalificeren als een 358 lid 3 verweer.

Verweer m.b.t. overmacht-noodtoestand: beslissing in vonnis o.g.v. art. 358 lid 3 Sv, gemotiveerd o.g.v. art. 359 lid 2 eerste zin Sv.

Beslissingen op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten (UOS):

De officier van justitie vordert ter zitting met een uitvoerige toelichting en een verwijzing naar de relevante strafrichtlijnen van het OM een geldboete van €800. Verdedigd kan worden dat dit standpunt ‘duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ‘ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht (Onderbouwd Standpunt en Responsieplicht arrest). De rechter wijkt in zijn vonnis van dit standpunt af (door een andere, i.e. geen, straf op te leggen). Deze afwijking van de strafeis van de officier moet in het vonnis gemotiveerd worden op grond van art. 359 lid 2 tweede zin Sv.

Betoog O.v.J. t.a.v. strafeis: gemotiveerd in vonnis o.g.v. art. 359 lid 2 tweede zin Sv.

(NB: het betoog van de officier van justitie ten aanzien van het bewijs van het boze opzet van Maria hoeft niet te worden behandeld als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 tweede zin Sv, omdat de rechter hier niet van afwijkt. Zij komt immers tot een veroordeling.)

Vraag 7 

Maria wordt vervolgd voor art. 6 WVW, het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld in het verkeer.

In casu leidt het onderzoek bedoeld in art. 348 Sv niet tot toepassing van art. 349 Sv.

1e materiële vraag: het gaat er in casu om of culpaten aanzien van het zware lichamelijke letsel van de fietser kan worden bewezen.

Culpa is verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.

Onvoorzichtigheid: dit kan via de weg van de objectieve voorzienbaarheid worden beredeneerd. Door append achter het stuur te zitten heeft Maria een concreet gedragsvoorschrift overtreden dat er juist toe strekt om dit soort ongelukken en gevolgen te voorkomen. Daarmee staat de voorzienbaarheid van het mogelijk intreden van deze gevolgen, en daarmee ook de onvoorzichtigheid van de gedraging van Maria, vast. Een redenering via de weg van de subjectieve voorzienbaarheid is ook mogelijk: Maria kon en behoorde te voorzien dat dergelijk gedrag, het besturen van een auto ter hoogte van een kruispunt, terwijl je niet op de weg kijkt, maar je ogen en je aandacht op je telefoonscherm gericht hebt etc.., kon leiden tot aanrijdingen met letsel tot gevolg.

Maria heeft geen geoorloofd risico genomen en kan zich niet met succes beroepen op een rechtvaardigingsgrond. Er is dus geen sprake van een uitzondering op de plicht om dit gedrag achterwege te laten (wederrechtelijkheid). (NB: het feit dat Maria misschien van de fietser had mogen verwachten dat deze haar voorrang zou verlenen omdat zij van rechts en hij van links kwam, zorgt er misschien dat zij een geoorloofd risico ten aanzien van het oversteken van de kruising had genomen indien ze, goed uitkijkend en de fietser daarbij opmerkend, door was gereden. Dit betekent echter niet dat zij een geoorloofd risico heeft genomen wat betreft de gedraging waar het hier om gaat: het append rijden.)

Aanmerkelijke mate: dit mag verondersteld worden.

Verwijtbaar? De gedraging van Maria is verwijtbaar want vermijdbaar. Van Maria kon worden gevergd dat zij anders handelde. Van een mogelijk succesvol beroep op een schulduitsluitingsgrond is geen sprake.

Het feit dat de fietser van links kwam en Maria eventueel voor had moeten laten gaan, en daarmee dus ook een zekere mate van eigen schuld aan het ongeval heeft, neemt niet per definitie de verwijtbaarheid van het gedrag van Maria weg. Het is volgens de Hoge Raad in het Verpleegster-arrest niet zo dat de ‘verwijtbare gedraging of het verwijtbare verzuim van den dader de enige gedraging of het enige verzuim zou moeten zijn, waaraan het door de wet gewraakte gevolg is te wijten.’ Enige eigen schuld van derden / het slachtoffer staat het bewijs van culpa van de verdachte hier dan ook niet in de weg.

De 2e en 3e materiële vraag leveren geen problemen op (blijkt uit de casus).

4e materiële vraag: de rechter zal tot een veroordeling komen.

Vraag 8a 

Artikel 1 van de EU-Richtlijn mensenhandel (2011/36/EU, art 9) luidt als volgt: ‘1. De lidstaten zorgen ervoor dat het onderzoek naar of de vervolging van in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten niet afhankelijk is van de door een slachtoffer gedane aangifte of ingediende klacht, en dat de strafprocedure kan worden voortgezet zelfs indien het slachtoffer zijn verklaring intrekt.’ Dit is in lijn met de door het EHRM in 1998 in het Osman t. het Verenigd Koninkrijk geformuleerde positieve verplichting ‘that the State’s obligation (...) extends beyond its primary duty to secure the right to life by putting in place effective criminal-law provisions to deter the commission of offences against the person backed up by law-enforcement machinery for the prevention, suppression and sanctioning of breaches of such provisions.’

In casu is de officier van justitie terughoudend met het opstarten van een opsporingsonderzoek, omdat hij van mening is dat ze moeten wachten op een aangifte. In het licht van het bovenstaande is deze terughoudendheid niet nodig. De officier van justitie heeft ongelijk met zijn stelling dat er gewacht moet worden op een aangifte of klacht. Op grond van de bovenstaande bepaling is dit juist geen vereiste (meer) voor het starten van een opsporingsonderzoek of het vervolgen van de verdachte als het om dit soort delicten gaat.

Vraag 8b 

De raadsman betoogt dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is en aldus in strijd is met art. 261 Sv. Van innerlijke tegenstrijdigheid kan sprake zijn indien in de tenlastelegging gedragingen zijn omschreven die naar hun aard nooit het delict kunnen opleveren waarop de tenlastelegging volgens de opgenomen wetstermen is toegespitst.

In casu is daarvan echter geen sprake. De omschrijving dat de verdachte zich in een in een dergelijk geval betrekkelijk korte periode van iets meer dan vier maanden ‘meermalen zonder toestemming in de nabijheid van de supermarkt waarin die Sanne Bakker zich bevond en/of de woning van die Sanne Bakker en/of de school van die Sanne Bakker, [heeft] bevonden en/of meermalen een brief aan die Sanne Bakker [heeft] geschreven’, laat immers, door meermalen het woord ‘meermalen’ en de formulering ‘en/of’ te gebruiken, de mogelijkheid open dat deze gedragingen veel vaker zijn verricht dan een slechts paar keer. En zogezien kunnen deze omstandigheden wel degelijk het ‘wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op eens anders persoonlijke levenssfeer’, en daarmee het delict belaging ex art. 285b Sr, opleveren.

De raadsman van Dennis heeft dus ongelijk.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Strafrecht 1 - RUG

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018


Vragen

Motiveer uw antwoorden, zo nodig onder verwijzing naar relevante bepalingen en rechtspraak

Lees onderstaand fragment van een arrest

"Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

(...)

3 Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.

Het middel komt op tegen het bewezenverklaarde opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. In de eerste plaats klaagt het middel dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.

3.2.

Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

"hij op 23 oktober 2011 te Voorschoten opzettelijk een ontploffing te weeg heeft gebracht, doordacht hij:

  • een (metalen) pijp heeft dichtgelast en vervolgens
  • deze (metalen) pijp heeft gevuld met flitspoeder (op basis van kaliumperchloraat en aluminium) en vervolgens
  • aan deze (metalen) pijp een lont heeft bevestigd, en
  • aldus een zwaar explosief of zelfgemaakte bom heeft vervaardigd en vervolgens
  • dit/ deze explosief of zelfgemaakte bom aan een flitspaal gelegen op de openbare weg, te weten de Voorschoterweg, nabij de kruising met de Leidseweg, heeft bevestigd,
  • en dit/ deze explosief/ bom aldaar tot ontploffing heeft gebracht door het lont van het/ de explosief/ zelfgemaakte bom aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,"

Voorgaande levert op het delict brandstichting als genoemd in artikel 157 aanhef sub 1 Sr...

(...)

3.3.

Het middel steunt in de eerste plaats op de opvatting dat het opzet van de verdachte niet alleen moet zijn gericht op het teweegbrengen van een ontploffing, maar tevens op het bewezenverklaarde te duchten gemeen gevaar voor goederen. (...)"

Vraag 1a

Is de opvatting waarop het middel steunt juist? Licht uw antwoord toe.

Vervolg

Het volgende gaat aan het arrest vooraf.

De verdachte in bovenstaand arrest is een 33-jarige man genaamd Mark Visser. Nadat de bom ontploft is, staat Mark te kijken naar de schade die hij heeft aangericht. Op dat moment stopt naast hem een auto, waar Chris uitstapt. Chris heeft het allemaal zien gebeuren en loopt op Mark af. Terwijl Chris met zijn rug naar de vangrail staat, zegt hij: 'Wat bezielt je wel niet om dit soort strapasten uit te halen?' Mark is hier niet van gediend en wil snel naar zijn auto lopen. Hij geeft Chris met de vlakke hand een harde klap in het gezicht, waardoor Chris zijn evenwicht verliest en over de vangrail valt. Hierbij komt Chris ongelukkig neer. Hij valt met zijn hoofd op een kei die verscholen in het gras ligt. Chris loopt hierbij zwaar lichamelijk letsel op.

Mark wordt naast het teweegbrengen van een ontploffing (art. 157 aanhef en sub 1 Sr) tevens vervolgd voor eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr). De tenlastelegging is op de juiste manier toegesneden op beide delicten.

Ter zitting verklaart Mark: "Het was

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Casus 1

Sebastiaan Beer verkoopt samen met zijn broer Joost tweedehands LP-spelers via internet. Deze LP-spelers worden opgeslagen in het schuurtje bij het huis van Joost. De zaken lopen niet heel goed. Althans niet volgens Sebastiaan. Want Joost lijkt goed van de ‘LP-spelersbusiness’ te kunnen leven. Hij heeft onlangs een nieuwe auto gekocht en is met deze auto op vakantie naar Frankrijk gegaan.

Sebastiaan vermoedt dat Joost de inkomsten van de LP-spelersverkoop niet eerlijk deelt en geld achterhoudt. Hij vindt dit zo achterbaks dat hij in een vlaag van woede naar het huis van Joost rijdt. Hij heeft de sleutels gekregen om tijdens de afwezigheid van Joost toch bij het schuurtje te kunnen. In het schuurtje giet hij een jerrycan benzine uit en steekt die in de brand. Omdat de buurman van Joost goed oplet, is de brandweer snel ter plaatse. Sebastiaan, die nog bij het vuur staat, wordt opgepakt.

Sebastiaan Beer wordt gedagvaard om terecht te staan voor de rechtbank Groningen. Hem wordt ten laste gelegd dat:

‘Hij in de gemeente Groningen opzettelijk brand heeft gesticht in het perceel Klaproosstraat 26 aldaar, door toen en daar opzettelijk een hoeveelheid benzine over de vloer uit te gieten en vervolgens vuur in aanraking te brengen met die benzine, waardoor die vloer en/of dat perceel in brand is geraakt, van welke opzettelijke brandstichting gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die vloer en/of dat perceel, te duchten is geweest’ (art. 157 sub 1 Sr)

Ter terechtzitting betoogt zijn raadsman dat Sebastiaan ten tijde van de brandstichting leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarvoor hij inmiddels ook behandeld wordt. Zijn cliënt kan daarom het feit niet worden toegerekend.

Vraag 1a

Geef uw oordeel over de volgende stelling: “Art. 39 Sr ziet op de ontoerekeningsvatbaarheid van de dader.”

Vraag 1b

Welke vragen moet de rechter beantwoorden bij een beoordeling van het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid?

Vraag 2

Tot welke einduitspraak zal de rechter komen?

Als Joost terug komt uit Frankrijk, wordt hij geconfronteerd met een ravage bij zijn huis. Hij wil dat de schade die hij heeft geleden door de brand en de bluswerkzaamheden van de brandweer wordt vergoed door Sebastiaan. Bovendien wil hij graag aan de rechter vertellen wat de hele affaire met hem persoonlijk heeft gedaan.

Vraag 3a

Welke mogelijkheden zijn er voor Joost om er in het kader van het strafproces, ter zitting, te zorgen dat hij zijn schade vergoed krijgt?

Vraag 3b

Heeft Joost het recht om de rechter te vertellen over de gevolgen van de brandstichting?

Casus 2

In Amsterdam is het advocatenkantoor Slagers & Herders gevestigd. Dewi werkt daar als secretaresse van Daan Slagers, een van de advocaten. Dewi is alleenstaande moeder van vier kinderen. Het afgelopen jaar is zij ernstig depressief geworden. Zij kan de eindjes met moeite

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Casus 1

Fitz en Mollie hebben al jaren een relatie. Het stel woont samen in een appartement nabij het centrum van Holt. Op 3 januari 2016 zet Mollie echter een punt achter de relatie. Mollie vindt het hoog tijd om eens van het vrijgezelle leven te genieten. Dat Mollie de relatie beëindigt, komt voor Fitz als een donderslag bij heldere hemel. Hij was dolgelukkig met Mollie. Uiteindelijk verhuist Fitz naar een studentenkamer ergens in Holt. Fitz wil graag contact houden met zijn ex-vriendin, maar dat wil zij liever niet. Met veel moeite lukt het Fitz de eerste twee weken geen contact op te nemen met Mollie. Maar hij kan aan niets anders meer denken en wil Mollie voor zich terugwinnen. Creatief als Fitz is, verzamelt hij de mooiste foto's die hij van zichzelf en Mollie kan vinden en maakt daarvan een boek. "Ik kan niet zonder je! Ik wil je terug!" schrijft hij op de laatste pagina. Fitz pakt het fotoboek met zorg in en doet het op de post. Vol verwachting kijkt hij uit naar de reactie van Mollie, maar die blijft uit. Ook op zijn talloze WhatsApp-berichten en e-mails, waarin Fitz op indringende toon schrijft de relatie te willen herstellen, reageert Mollie niet. De zevende keer dat Fitz voor Mollies deur van haar appartement staat, doet ze eindelijk open. "Ik wil je niet terug. Scheer je weg!" schreeuwt Mollie en gooit de deur met een harde klap dicht. Fitz blijft wachten en intussen belt Mollie de politie. Even later arriveren twee politieagenten die Fitz sommeren naar huis te gaan, wat hij ook doet. Fitz neemt daarna geen contact meer op met Mollie.

Mollie dient een klacht in ter zake van belaging (art. 285b lid 1 jo. lid 2 Sr). Twee maanden later ontvangt Fitz een dagvaarding en daaruit blijkt dat hij wordt vervolgd voor belaging van zijn ex-vriendin (art. 285b lid 1 Sr). Fitz zal op 9 mei 2016 moeten verschijnen voor de rechtbank Noord, locatie Holt.

Aan hem is tenlastegelegd dat:

Hij in of omstreeks de periode van 17 januari tot en met 14 februari 2015 te Holt, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Mollie met het oogmerk die Molie, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door het verzenden van een groot aantal (indringende) e-mail- en/of WhatsApp-berichten en een fotoboek aan die Mollie en/of zich meermalen ophouden nabij de woning van die Mollie (art. 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht).

Als bijna afgestudeerd jurist voert Fitz zijn eigen verdediging. Tijdens de terechtzitting voert hij het volgende aan:

I. "De dagvaarding is dan wel op juiste wijze betekend, maar de dagvaarding vermeldt een verkeerde tijdsperiode waarbinnen de strafbare gedragingen zouden hebben plaatsgevonden. Een en

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015


Vragen

Casus

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

Op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2011, nummer 23/002476-10, in de strafzaak tegen: Henk Jansma, geboren te Amstelveen op 5 maart 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 14 maart 2010 te Amsterdam aan Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht met blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door deze Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1302 201006 van 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren Douwe Draaijer en Tineke van Hulten. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van Jelle Pieter Hoekstra: Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Op 14 maart 2010 bevond ik mij in Cooldown café te Amsterdam. Toen ik terugkwam van het toilet zei mijn vrouw tegen mij dat een jongen haar steeds knietjes gaf aan de zijkant van haar been. Ik ben toen naar de jongen toegelopen en zei tegen hem: "Hou even op met dat irritante gedoe en laat ons oudjes gewoon met rust". Ik hoorde dat hij zei: "Weet je wel wie ik ben". Ik zei toen tegen de jongen: "Dat boeit mij niet en nu even lekker opzouten". Toen ik dat zei heb ik de jongen met mijn vlakke hand boven op zijn borst weggeduwd. Ik zag dat de jongen op dat moment in zijn rechter hand een glas vasthield. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik bij de bar stond. Ik voelde dat mijn linkerwang heel erg warm werd. Ik voelde toen aan mijn wang, zag dat mijn linker arm helemaal onder het bloed zat en besefte dat ik hevig bloedde. Ik ben vervolgens door de ambulance meegenomen naar het OLVG en daar is mijn wang gehecht met meer dan 46 hechtingen. De dokter heeft mij verteld dat de wond zeker zichtbaar
blijft. Ik ben getekend voor mijn leven.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 20100649 van 14 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar Douwe Draaijer.

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Marleen Deftig irriteert zich in de cabriolet tijdens een autotocht naar het prachtige dorpje Staphorst ernstig aan het gedrag van een viertal jongeren van het platteland. De jongeren gooien met stenen naar medereizigers. Marleen vind dit belachelijk en spreekt de jongeren op hun gedrag aan. Eén van de jongens antwoord in het plat Gronings: 'wacht moar, we pakk’n je wel’. Hierna wordt Marleen nog een aantal keren bedreigd door de jongeren. Eén van de jongens komt wel erg dicht in de buurt van Marleen tijdens een bedreiging, waarna Marleen met haar vuist op het oog van de jongen slaat. Marleen wordt veroordeeld voor mishandeling, terwijl zij meent dat er sprake is geweest van noodweer. Zij krijgt twee weken gevangenisstraf opgelegd.

Motiveer in uw antwoord of hier sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk handeling van Marleen?

Vraag 2

Na bijgekomen te zijn van de kwajongens wil Marleen weer richting huis rijden. Tot haar grote verbazing verneemt zij dat één van haar banden leeg begint te lopen. Marleen haar huis is nog een paar enkele meters verderop en het lijkt haar het beste om rechtstreeks door te rijden, omdat zij dan niet langs de weg staat en dan thuis de ANWB wel belt. Echter met haar hoofd er niet helemaal bij, nadert Marleen een druk kruispunt, het stoplicht staat op rood en een aantal voetgangers steken over. Marleen besluit om door te rijden, waarna een vrouw die redelijk op leeftijd is, mevrouw Zwientjes, onder de wielen van de cabriolet terecht komt. Zij is op slag dood. Marleen wordt veroordeeld wegens dood door schuld conform artikel 307 Sr. Marleen voert ter zitting het volgende aan: ‘Het is verschrikkelijk dat dit dodelijke ongeluk heeft plaatsgevonden, echter leek mij het verstandigst om zo snel mogelijk naar huis te rijden."

Geef gemotiveerd aan tot welke uitspraak de rechter zal komen.

Culpa moet worden bewezen bij het beantwoorden van deze vraag. Het bewijs van culpa komt aan de orde bij de eerste vraag van artikel 350 Sv, namelijk de aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Alle voorwaarden moeten worden besproken.

Vraag 3

Cornelis en Niels, allebei tweeëntwintig jaar, hebben nog een eitje te pellen met Piet. Cornelis en Niels besluiten Piet maar eens bij zijn huis op te zoeken. Als Piet vervolgens opendoet, bedenkt Niels zich geen moment en slaat hij Piet met een harde knal op zijn gezicht tegen de muur. Daarna schopt Niels hem overal, tegen zijn hoofd, buik en benen. Zodra Niels is uitgeraasd ligt Piet bewusteloos op de grond. Vervolgens voelt Cornelis of Piet nog leeft en roept Cornelis: ‘Gek, je hebt hem doodgeschopt!’.

Na het incident wordt Niels wegens doodslag vervolgd. Het volgende wordt door Niels verklaard ter zitting: ‘Eigenlijk kan ik niet zoveel vertellen over wat er gebeurd is, aangezien ik mij het

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)


Vragen

Casus I

Lees onderstaand fragment van een vonnis.

Uitspraak
Rechtbank Utrecht
Vonnis van de meevoudige kamer

In de zaak van
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland
tegen
[verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]
raadsman: E. van Soest, advocaat te Utrecht

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2015.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan de verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlasteleggen, tenlastegelegd dat:

Primair
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Utrecht, gemeente Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mini Cooper), zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreven waardoor of waarbij de bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaam [slachtoffer]) werd gedood (art. 6 WVW);

Althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:

Op 10 maart 2014 reed verdachte als bestuurder van een personenauto, een Mini Cooper, op de Maliebaan te Utrecht, komende uit de richting van de A27. Verdachte reed in de richting van de Nachtegaalstraat. Vanaf de richting van de Nachtegaalstraat reed de bestuurder een blauwe Volvo op de Maliebaan te Utrecht. Achter de blauwe Volvo reed een motor, deze motor werd bestuurd door [slachtoffer]. Verdachte reed op de linkerrijstrook van de Maliebaan (zijnde de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeerd) en kwam daarbij in botsing met de hem tegemoetkomende Volvo. Na deze botsing reed verdachte naar links, richting de vangrail. Daarbij kwam de verdachte in botsing met de motorrijder en gleed de motor onderuit. De bestuurder van de motor is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding, dat hij aan de gevolgen hiervan is overleden.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het primair ten laste gelegde. Er is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, nu verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daarmee al niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014


Vragen

Casus 1

Woningcooroporatie C beheert een aantal appartementsgebouwen in Den Haag, waaronder het appartementsgebouw aan de Poelenstraat 1 t/m 79. In een brief van 25 augustus 2014 laat de woningcoorporatie Simon weten dat hem voor de periode van een jaar, te weten van 26 augustus 2014 tot 27 augustus 2015, de toegang tot het appartementsgebouw Poelenstraat 1 t/m 79 wordt ontzegd (appartementsverbod). Simon is sinds de ontvangst van deze brief op de hoogte van het verbod. Naar aanleiding van Simons aanwezigheid in het appartementencomplex op 1 september 2014, wordt hij vervolgd ter zake van lokaalvredebreuk (art. 138 Sr). Uit de dagvaarding blijkt dat hij op 24 november 2014 voor de kantonrechter van de rechtbank Den Haag moet verschijnen. De tenlastelegging luidt:

‘dat hij op of omstreeks 1 september 2014 in de Poelenstraat te Den Haag is binnengedrongen in het appartementencomplex Poelenstraat 81 t/m 159 dat in gebruik is bij woningcoorporatie C althans bij een ander of anderen dan bij verdachte (art. 138 Sr).’

Vraag 1

Tot welke einduitspraak zal de de rechter komen? Motiveer hierbij uw antwoord.

Vervolg casus 1

Op 4 april 2015 loopt Simon langs het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79. Op de open galerij van de derde verdieping ziet hij een oude man uitglijden en op de grond vallen. Na de val blijft de man bewegingloos liggen. Simon bedenkt zich geen moment en vliegt het appartementencomplex in. Bij de man aangekomen, blijkt dat de man moeite heeft met ademen. Simon legt de meneer in een stabiele zijligging. Met deze handeling redt Simon zijn leven. Door de val was de man in shock geraakt en dreigde hij te stikken in zijn tong. Met de reddingsactie overtrad Simon echter ook weer het appartementsverbod. Een ijverige Haagse officier van justitie besluit Simon daarvoor te vervolgen. De tenlastelegging is op de juiste wijze toegesneden op art. 138 Sr.

Voor het versturen van de dagvaarding ontdekt de officier van justitie dat er nog meer dossiers in de kast liggen over Simon. Uit die dossiers blijkt dat Simon ervan verdacht wordt ook op 15 oktober 2014, 24 december 2014, 3 januari 2015 en 15 februari 2015 aanwezig te zijn geweest in het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79 te Den Haag. Hij besluit deze feiten ad informandum toe te voegen. Bij het uitbrengen van de dagvaarding wordt op de dagvaarding vermeld dat deze feiten ter terechtzitting ter sprake zullen worden gebracht.

Tijdens de terechtzitting stelt de officier van justitie dat wat hem betreft de ad informandum gevoegde feiten na afloop van deze zaak niet meer afzonderlijk vervolgd zullen worden.

Simon verklaart op de zitting dat hij op 4 april 2015 niet zonder reden in het flatgebouw was. ‘Ik was op 4 april in de buurt van het appartementencomplex. Toen ik omhoog keek, zag ik

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Casus I

Beeldt u zich in dat u een in Amsterdam woonachtige technicus bent, een goedwillende hacker om precies te zijn. Op 7 april 2015 heeft u uit betrouwbare bron vernomen dat een groep kwaadwillende hackers op het punt staat een grote DDOS-aanval uit te voeren op het beveiligde computernetwerk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (bij een DDOS-aanval worden in korte tijd zodanig veel gegevens verstuurd aan een computer of een netwerk dat het betreffende systeem wordt platgelegd). U weet dat de hackers onderling communiceren met behulp van een zelfgemaakt e-mailprogramma en dat de aanval zal beginnen zodra de hackers een e-mail met het startsein ontvangen van hun leider John de Bever.

Omdat uw bron meldt dat het startsein elk moment kan worden gegeven, besluit u snel een tegenaanval in te zetten. U maakt gebruik van een door u opgezet computernetwerk om een zogenoemde e-mailbom te versturen aan John de Bever. Een e-mailbom zorgt voor zo veel opstopping in het e-mailprogramma van de ontvanger, dat het programma tijdelijk onbruikbaar wordt. Voor de zekerheid voegt u een virus toe aan de e-mailbom, waardoor het gehele besturingssysteem van Johns computer tijdelijk onbruikbaar zal worden. Even later hoort u van uw bron dat uw actie succes heeft gehad. Zoals u al verwachtte, is door de met virus geladen e-mailbom het complete besturingssysteem van John de Bever besmet geraakt en gecrasht. John heeft de aanval noodgedwongen moeten uitstellen.

Tot uw verbazing ontvangt u enkele weken later een dagvaarding. Het blijkt dat John de Bever het Openbaar Ministerie heeft voorzien van bewijs dat u hem de schadelijke e-mailbom heeft gestuurd en dat hij aansluitend aangifte heeft gedaan. Omdat u het Openbaar Ministerie niet kunt overtuigen van het eerzame motief voor uw daad, komt het tot een strafzaak voor de (bevoegde) politierechter. U wordt verweten dat u:

‘op of omstreeks 7 april 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het gebruik van een geautomatiseerd werk, te weten de computer van John de Bever, heeft belemmerd door daaraan gegevens, bestaande uit een (virus bevattende) e-mailbom, toe te zenden (art. 138b Sr).’

Ter zitting vertelt u aan de politierechter dat u inderdaad de e-mailbom heeft gestuurd. U geeft aan dat u wist dat de e-mailbom onder de gegeven omstandigheden vernietigend zou zijn voor de werking van het ontvangende computersysteem en dat u de e-mailbom juist daarom verstuurde. U wilde op deze manier zelf de aanval op het Ministerie van Veiligheid en Justitie voorkomen, omdat er geen tijd meer was om de politie in te schakelen. Ten slotte benadrukt u dat de aanval, die ieder moment kon plaatsvinden en tot grote materiële schade aan talloze computers zou hebben geleid, ook daadwerkelijk door de e-mailbom is voorkomen.

Uw raadsman voert daarna de volgende verweren:

  1. ‘Onder
.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011


Vragen

Casus 1

Mollie krijgt tot haar grote verbazing een dagvaarding uitgereikt om te verschijnen op de zitting van de politierechter in Utrecht op 3 januari 2011. Ten laste is gelegd dat
zij: ‘Op of omstreeks 14 april 2010 op de Grote Markt te Utrecht, heeft mishandeld een persoon, te weten Reyn, door hem met een glas in het gezicht te slaan, waardoor voornoemd slachtoffer letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden (art. 300 lid 1 Sr).’

Ter zitting wordt duidelijk wat er zich die avond allemaal heeft afgespeeld. Op 14 april 2009 was Mollie met haar twee vriendinnen aan het stappen in de binnenstad van Utrecht. Het was erg druk in het café waar ze met enkele andere vriendinnen hadden afgesproken, want het was donderdagavond, studentenavond. Tegen een uur of één komt er een jongen, Reyn, naar haar toe. Hij vraagt haar of ze iets wil drinken. Mollie bedankt beleefd, maar hij laat zich niet afschepen. Hoewel ze hem meerdere keren duidelijk te kennen geeft dat ze niet van zijn opdringerigheid is gediend, houdt hij vol. Hij geeft het pas op als ze zich hoogst geïrriteerd tot de barkeeper wendt met het verzoek Reyn uit de zaak te laten zetten. Reyn kiest weliswaar eieren voor zijn geld, maar reageert nog snel even zijn frustraties af op een meisje dat het tafereel geamuseerd heeft gadegeslagen, en hem met een nauwelijks verholen grijns uitlacht. Hij geeft het meisje een flinke duw, zodat ze van haar kruk valt, en gaat er vervolgens als een haas vandoor. Maar Mollie, die nog steeds behoorlijk geïrriteerd is over zijn toenaderingspogingen, bedenkt zich geen moment en slaat Reyn in het voorbijgaan met het glas dat ze in haar handen heeft, in zijn gezicht.

Mollie stelt op de zitting het volgende: ‘Het is toch ondenkbaar dat ik veroordeeld zou worden wordt voor mishandeling? Ik verdedigde immers dat andere meisje, want hij had haar geslagen. Ik beroep mij op noodweer. En mocht dat verweer niet slagen, dan doe ik een beroep op noodweerexces.’

Vraag 1

Heeft het beroep op noodweer dan wel noodweerexces kans van slagen? Bespreek alle voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweer(exces).

Casus 2

Selden is lid van de actiegroep ‘Boogschutters Hoodie 2001’. Deze actiegroep stelt zich ten doel het geld van de allerrijksten op een onorthodoxe wijze ‘in te zamelen’ en te verdelen onder de armen. Op een zaterdagochtend rijdt Selden door Utrecht op weg naar een groot landhuis dat hij al enige tijd op het oog heeft. Hij weet dat de eigenaren al aardig op leeftijd zijn en zo te zien zijn ze ook behoorlijk rijk. Selden heeft van te voren al een plan gemaakt om hen een aanzienlijke som geld afhandig te maken. Selden belt aan en een oude mevrouw doet open. Hij stelt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010


Vragen

Casus I

Judith is uitbater van het bruine café ‘De Fles’ aan het Zuiderdiep 12 te Den Haag. Op vrijdag 7 oktober 2009 krijgt zij onverwachts bezoek van Carl en Wouter, beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit Regio Noord. Ze komen controleren of Judith aan de verplichting voldoet om in haar café maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Tabakswet, te weten: in de voor het publiek toegankelijke delen van het café een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Dit blijkt niet het geval te zijn. Enkele stamgasten lurken gretig aan hun sigaar. Bovendien staat verspreid over de kroeg een aantal met peuken gevulde asbakken. Overtreding van art. 10 Tabakswet levert een economisch delict op dat (indien niet wordt gekozen voor een bestuurlijke afdoening) wordt bedreigd met maximaal een half jaar hechtenis en maximaal 18.500 Euro boete. Daarnaast kan een bijkomende straf worden opgelegd, te weten: stillegging van de onderneming voor ten hoogste een jaar. Buitengewoon opsporingsambtenaar Wouter neemt het woord en spreekt Judith vermanend toe. Hij tracht zijn betoog kracht bij te zetten met enkele ferme handgebaren. Op dat moment gaat de telefoon. Als Judith zich omdraait om de telefoon op te nemen, raakt Wouter hem met zijn hand vol in het gezicht, waarbij hij de bril van Judith kapot slaat. Judith, hevig geschrokken door het feit dat Wouter haar dure design-bril van haar neus heeft geslagen, grijpt Wouter direct, als in een reflex, bij zijn armen en geeft hem een zodanig ferme duw dat Wouter een gekneusde schouder en enkele fikse blauwe plekken oploopt en daardoor hevige pijn ondervindt.

Wouter meent dat de overtreding van de tabakswet niet mag worden afgedaan met een bestuurlijke boete, maar strafrechtelijk dient te worden aangepakt, omdat Judith al diverse keren is gewaarschuwd. Hij legt de zaak dan ook voor aan de Officier van Justitie. Tevens doet hij aangifte van mishandeling. De Officier van Justitie besluit Judith te vervolgen wegens mishandeling en overtreding van de Tabakswet. U kunt ervan uitgaan dat beide zaken door de gewone – niet-economische – strafrechter worden berecht.

In de cumulatieve tenlastelegging wordt Judith het volgende ten laste gelegd:

Feit 1

Dat zij op of omstreeks 7 oktober 2009 aan het Zuiderdiep, in de gemeente Den Haag, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten Wouter, zijnde een buitengewoon
opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit, Regio Noord, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, pijn en/of letsel heeft toegebracht, te weten een gekneusde schouder en enkele blauwe plekken waardoor deze Wouter hevige pijn ondervond, doordat zij deze Wouter bij de (boven)armen heeft beetgepakt en/of hem (daarbij) achterover heeft geduwd (art. 300 lid 1 jo art. 304 lid 2 Sr);

Feit 2

Dat zij op of

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen


Vragen

Vraag 1

Giesbert A. wordt vervolgd voor mishandeling art. 300 lid 1 Sr. De rechter acht Giesbert A. niet toerekeningsvatbaar. De rechter heeft een aantal beslissingsmogelijkheden, welke zijn dit?

Vraag 2

Stel dat de rechter uit vraag 1 besluit om tot ontslag van alle rechtsvervolging over te gaan en hij daarnaast een extra maatregel wil opleggen, is dit volgens de wet toegestaan?

Vraag 3

Aan verdachte Jan K. wordt tenlastegelegd dat hij in de nacht van 1 januari 2015 in de Schilderwijk aan een passant, Simon T., een aantal klappen heeft uitgedeeld, als gevolg waarvan Simon T. met zwaar lichamelijk letsel naar het ziekenhuis werd afgevoerd. Primair legt de Officier van Justitie aan Jan K. art. 300 lid 2 Sr ten laste en subsidiair art. 300 lid 1 Sr. De advocaat van Jan K. verweert zich door tijdens de zitting te zeggen dat er geen sprake kan zijn van het primaire tenlastegelegde feit, aangezien Jan K. geen opzet op het zwaar lichamelijke letsel van Simon T. had. De rechter vraagt zich af of de advocaat van Jan A. gelijk heeft, wat denkt u?

Vraag 4

Yourie C. is met wat vrienden op stap in de binnenstad van Groningen. De drank wordt er goed ingegoten en al snel is Yourie C. zo dronken dat hij geen idee heeft van wat er om hem heen gebeurd. Nietsvermoedend wil Bernard S. Yourie C. passeren in een drukke kroeg en tikt hem op zijn heup met zijn hand om zo achter hem langs te wippen, waarbij Bernard S. hem zachtjes naar voren duwt. Door de duw verliest Yourie C. zijn evenwicht en komt ten val. Vol woede staat Yourie C. op en kijkt met kwade ogen in de richting van Bernard S. en geeft hem vervolgens een enorme knal tegen zijn hoofd. Door deze mep verliest Bernard S. zijn bewustzijn en wordt met zwaar lichamelijk letsel per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. De volgende ochtend, zodra Yourie C. nuchter wordt, en hoort wat er is gebeurd, toont hij berouw in is hij erg teleurgesteld in zichzelf. Nochtans besluit de Officier van Justitie om over te gaan tot een vervolging en legt Yourie C. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten laste. Yourie C. overlegt samen met zijn raadsman dat een beroep zal worden gedaan op ontoerekeningsvatbaarheid, art. 39 Sr. Yourie C. zal volgens zijn raadsman dan ontslagen worden van alle rechtsvervolging, omdat ten tijde van de mishandeling sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die hem niet kan worden toegerekend.

Zal het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid conform art. 39 Sr kans van slagen hebben?

Vraag 5

Al een geruime tijd zit Maaike in financiële problemen en zij besluit daar radicaal verandering in te brengen. Haar huis is voor een veel hogere waarde dan de werkelijke waarde

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen


Vragen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met het zogenaamde vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie?

Vraag 2

Geef een definitie van het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie.

Vraag 3

Welk onderscheid in sepots kan gemaakt worden? En wat houden deze sepots in?

Vraag 4

Wanneer vangt het rechtsgeding officieel aan?

Vraag 5

Wanneer eindigt het rechtsding normaal gesproken?

Vraag 6

Welke materiële einduitspraken kan een rechter doen?

Vraag 7

Noem de functies van de tenlastelegging.

Vraag 8

Het vonnis van de rechter heeft ook een tweetal functies. Welke?

Vraag 9

Wanneer is er sprake van een art. 358 lid 3 Sv verweer?

Vraag 10

In welke gevallen kan niet volstaan worden met een standaard motivering en is extra strafmotivering vereist?

Vraag 11

Er wordt onderscheid gemaakt tussen krenkingsdelicten en gevaarzettingsdelicten. In deze laatste delicten kan ook weer onderscheid gemaakt worden tussen abstracte en concrete delicten. Wat wordt met deze termen bedoeld?

Vraag 12

Verwoord de functionele/relatieve theorie.

Vraag 13

Wat was Rossi’s visie op de functie van straffen?

Vraag 14

Wat was de opvatting van de Nieuwe Richting over het doel van strafrecht?

Vraag 15

Geef een definitie van het nulla poena-beginsel.

Vraag 16

Welke vier normen liggen besloten in het nulla poena-beginsel?

Vraag 17

Wat wordt bedoeld met het lex certa-beginsel/Bestimmtheitsgebot?

Vraag 18

Van welke interpretatiemethoden kan de rechter gebruik maken en wat houden de verschillende methoden in?

Vraag 19

Waar in het Europees recht is het rechtszekerheidsbeginsel vastgelegd?

Vraag 20

Noem de functies van de dagvaarding.

Vraag 21

Wat moet in ieder geval genoemd worden in de dagvaarding?

Vraag 22

Wat dient de rechter te beslissen als de dagvaarding niet voldoet aan de hiervoor genoemde eisen?

Vraag 23

Wat zijn bestanddelen en elementen?

Vraag 24

Wat is de betekenis van wederrechtelijkheid als bestanddeel?

Vraag 25

Welke drie strafrechttheorieën kunnen worden onderscheiden?

Vraag 26

Welke rechtvaardigingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een rechtvaardigingsgrond weg?

Vraag 27

Welke schulduitsluitingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een schulduitsluitingsgrond weg?

Vraag 28

Bij welke materiële vraag komen de strafuitsluitingsgronden aan de orde?

Vraag 29

Wanneer is sprake van putatieve overmacht?

Vraag 30

Wat wordt bedoeld met de dubbele causaliteit ingeval van noodweer-exces?

Vraag 31

Leg uit wat wordt bedoeld met extensief noodweer-exces.

Vraag 32

Leg uit wat wordt bedoeld met intensief noodweer-exces.

Vraag 33

Welke vormen van opzet zijn te onderscheiden?

Vraag 34

Wat houdt bewuste schuld in?

Vraag 35

Wat houdt onbewuste schuld in?

Vraag 36

De Hoge Raad hanteert in gevallen van een ontkennende verklaring van de verdachte wel eens de Ronde Klip-formule. Wat houdt deze formule in?

Vraag 37

Kunnen bestanddelen als ‘oogmerk’ en ‘wetende dat’ via de voorwaardelijke opzet-constructie bewezen worden?

Vraag 38

Wat is de rechtsregel uit het Vrees-arrest?

Vraag 39

Wat houdt het grondslagbeginsel in?

Vraag 40

Waartoe leidt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafrecht 1 voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3096
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.