Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011


Vragen

Casus 1

Mollie krijgt tot haar grote verbazing een dagvaarding uitgereikt om te verschijnen op de zitting van de politierechter in Utrecht op 3 januari 2011. Ten laste is gelegd dat
zij: ‘Op of omstreeks 14 april 2010 op de Grote Markt te Utrecht, heeft mishandeld een persoon, te weten Reyn, door hem met een glas in het gezicht te slaan, waardoor voornoemd slachtoffer letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden (art. 300 lid 1 Sr).’

Ter zitting wordt duidelijk wat er zich die avond allemaal heeft afgespeeld. Op 14 april 2009 was Mollie met haar twee vriendinnen aan het stappen in de binnenstad van Utrecht. Het was erg druk in het café waar ze met enkele andere vriendinnen hadden afgesproken, want het was donderdagavond, studentenavond. Tegen een uur of één komt er een jongen, Reyn, naar haar toe. Hij vraagt haar of ze iets wil drinken. Mollie bedankt beleefd, maar hij laat zich niet afschepen. Hoewel ze hem meerdere keren duidelijk te kennen geeft dat ze niet van zijn opdringerigheid is gediend, houdt hij vol. Hij geeft het pas op als ze zich hoogst geïrriteerd tot de barkeeper wendt met het verzoek Reyn uit de zaak te laten zetten. Reyn kiest weliswaar eieren voor zijn geld, maar reageert nog snel even zijn frustraties af op een meisje dat het tafereel geamuseerd heeft gadegeslagen, en hem met een nauwelijks verholen grijns uitlacht. Hij geeft het meisje een flinke duw, zodat ze van haar kruk valt, en gaat er vervolgens als een haas vandoor. Maar Mollie, die nog steeds behoorlijk geïrriteerd is over zijn toenaderingspogingen, bedenkt zich geen moment en slaat Reyn in het voorbijgaan met het glas dat ze in haar handen heeft, in zijn gezicht.

Mollie stelt op de zitting het volgende: ‘Het is toch ondenkbaar dat ik veroordeeld zou worden wordt voor mishandeling? Ik verdedigde immers dat andere meisje, want hij had haar geslagen. Ik beroep mij op noodweer. En mocht dat verweer niet slagen, dan doe ik een beroep op noodweerexces.’

Vraag 1

Heeft het beroep op noodweer dan wel noodweerexces kans van slagen? Bespreek alle voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweer(exces).

Casus 2

Selden is lid van de actiegroep ‘Boogschutters Hoodie 2001’. Deze actiegroep stelt zich ten doel het geld van de allerrijksten op een onorthodoxe wijze ‘in te zamelen’ en te verdelen onder de armen. Op een zaterdagochtend rijdt Selden door Utrecht op weg naar een groot landhuis dat hij al enige tijd op het oog heeft. Hij weet dat de eigenaren al aardig op leeftijd zijn en zo te zien zijn ze ook behoorlijk rijk. Selden heeft van te voren al een plan gemaakt om hen een aanzienlijke som geld afhandig te maken. Selden belt aan en een oude mevrouw doet open. Hij stelt zich voor als reisagent Wouter van het gerenommeerde reisbureau ‘Het moment is hier’. ‘Dag mevrouw, ik zou u een hele mooie reis willen aanbieden naar Indonesië voor 2 personen. Normaal gesproken kost deze reis al gauw zo’n €3000.- per persoon, maar u kunt deze reis bij mij boeken voor de helft van de prijs. De reden is, dat wij willen onderzoeken of de reis geschikt is voor een bepaald segment van de markt, dat wil zeggen: mensen op leeftijd, zoals u, die wat extra te besteden hebben. Het enige wat we u willen vragen, is om na afloop van de reis mee te doen aan een enquêteonderzoek. Deze enquête zal persoonlijk worden afgenomen door één van onze medewerkers om deze reis aan de hand van uw ervaringen nog beter te kunnen afstemmen op de doelgroep. Omdat we niet de schijn willen wekken dat het om een vrijblijvend aanbod gaat, willen we u wel vragen alvast €1000,- vooruit te betalen.’ De vrouw heeft er wel oren naar en bekijkt de door Selden meegenomen foto’s en brochure. Even later besluit de vrouw na overleg met haar man op het aanbod in te gaan en betaalt Selden als aanbetaling €1000,- contant.

Het echtpaar hoort daarna niets meer van de reisagent en besluit, na enig onderzoek op internet, aangifte te doen van oplichting. Selden wordt vervolgd voor oplichting (art. 326 lid 1 Sr). Hem wordt ten laste gelegd dat hij op zaterdag 2 april 2011, te Utrecht (Ut), met het oogmerk zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen, een ander tot de afgifte van een som geld heeft bewogen door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid, alsmede door middel van listige kunstgrepen. De tenlastelegging voldoet aan alle eisen en is op de juiste wijze toegesneden op artikel 326 lid 1 Sr.

Op de zitting voert Selden de volgende verweren.

  1. Het was mijn plicht om het geld bij deze rijke mensen weg te halen om het onder de armen te verdelen. Het is toch van de zotte dat deze mensen alles kunnen doen wat ze maar willen, terwijl de armen onder ons nauwelijks te eten hebben. Als ik dit niet doe, komt er nooit een einde aan de ongelijkheid in de wereld. Ik beroep mij op overmacht-noodtoestand.
  2. Ik heb mijzelf niet bevoordeeld. Ik heb het geld immers niet zelf gehouden, maar juist weggegeven aan een heel goed doel. Ik moet dus worden vrijgesproken, want de ten laste gelegde bevoordeling kan niet bewezen worden.

Vraag 2

Tot welke einduitspraak zou de rechter komen als hij alleen het beroep op overmacht- noodtoestand zou aanvaarden?

Vraag 3

Stel, ongeacht het antwoord op de vorige vraag, dat de rechter het beroep op overmacht-noodtoestand verwerpt en tot een veroordeling komt. Hij legt Selden een gevangenisstraf op van 3 maanden voorwaardelijk. Welke beslissingen en motiveringen dient de rechter in het vonnis op te nemen? Geef bij elke beslissing en bij elke motivering aan op grond van welk(e) artikel(len) en artikellis(-leden) het vonnis die beslissing en motivering moet bevatten.

Casus 3

In 2005 heeft Juwelier Sjon terecht gestaan wegens het neersteken van een overvaller: op het moment dat de overvaller een zeer exclusieve ring uit de vitrine pakte, heeft Sjon hem met een schaar neergestoken. De rechter besloot Sjon toen, vanwege een geslaagd beroep op noodweerexces, te ontslaan van alle rechtsvervolging. Deze gebeurtenis is voor Sjon zeer traumatisch geweest. Hij durft niet meer aan het werk en is in therapie voor een, door de overval veroorzaakte, hevige angststoornis. Bovendien klaagt hij sindsdien over ‘stemmen in zijn hoofd’, die hem zeggen wat hij moet doen.

Twee jaar na de overval stelt zijn therapeut voor om weer één dag per week aan het werk te gaan: op deze wijze kan hij zijn angst leren overwinnen. Aarzelend gaat Sjon
akkoord. Op maandag 22 oktober 2007 gaat hij voor het eerst terug naar de juwelierszaak. De dag verloopt rustig totdat rond sluitingstijd opeens een man met een bivakmuts de zaak binnenstormt. Hij schreeuwt tegen Sjon dat hij hem de sleutel van de vitrine moet geven. Sjon wijst waar de sleutel ligt. Op dat moment beginnen de stemmen in Sjons hoofd te roepen: ‘Pak hem! Dit laat je je toch niet weer gebeuren! Pak hem!’ In paniek kijkt Sjon om zich heen. Onder de toonbank ziet hij een schaar liggen. De stemmen worden steeds dwingender: ‘pak die schaar! Steek hem neer!’ Sjon ziet dat de overvaller inmiddels van hem is weggedraaid. Hij pakt de schaar en steekt onder luid geschreeuw de overvaller in zijn nek. Deze is op slag dood.

De officier van justitie besluit Sjon te vervolgen wegens doodslag (art. 287 Sr). Hem wordt ten laste gelegd dat hij ‘op 22 oktober 2007 te Groningen opzettelijk een
persoon, Jeff van Vliet, van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte die persoon opzettelijk met een schaar in zijn nek gestoken, waardoor die ander isgedood’.

Ter zitting voert Sjon het volgende verweer: ‘Ik was me bewust van wat ik deed. Ik wist dat ik hem in zijn nek stak. Ik wilde hem echter niet dood. Ik wilde alleen de
overval beëindigen’. De raadsman van Sjon herhaalt dit verweer en doet tevens een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid: ‘dit feit kan mijn cliënt niet worden toegerekend. Hij heeft gehandeld onder invloed van een angststoornis. Bovendien gaf hij gehoor aan de stemmen in zijn hoofd. Mijn cliënt is hiervoor al langere tijd in therapie. Ik bepleit daarom een vrijspraak, aangezien de tenlastelegging om die reden niet kan worden bewezen’.

Vraag 4a

Geef uw oordeel over de volgende stelling: Art. 39 Sr ziet op ontoerekeningsvatbaarheid van de dader.

Vraag 4b

Aan welke criteria toetst de rechter om te kunnen beoordelen of hij het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid al dan niet moet honoreren?

Vraag 5

Stel, de rechter accepteert het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid. Welke einduitspraak zou de rechter in dat geval geven? Besteed in uw antwoord aandacht aan de door de verdediging gevoerde verweren.

Stel, ongeacht uw antwoord op de vorige vraag, dat de rechter de beide door Sjon en zijn raadsman gevoerde verweren verwerpt. De rechter besluit Sjon te veroordelen
wegens doodslag (art. 287 Sr) en legt hem de volgende sancties op: Een gevangenisstraf van 13 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, onder de bijzondere voorwaarde dat Sjon zich laat opnemen in een in zijn stoornis gespecialiseerde kliniek, zolang de behandelende artsen dat noodzakelijk achten. Voorts legt de rechter hem een geldboete op van € 6500, met een vervangende hechtenis van 10 maanden. Ten slotte een taakstraf, bestaande uit de leerstraf ‘omgaan met trauma’ van 50 uur met een vervangende hechtenis van 25 dagen.

Vraag 6

Voldoet het sanctiepakket aan de wettelijke voorwaarden? Bespreek alle sancties en combinaties daarvan en verwijs naar relevante artikelen.

Casus 4

Piet Nouwen heeft uit woede over zijn ontslag opzettelijk brand gesticht in de voormalige fabriek waar hij tot aan het faillissement van zijn bedrijf ruim 40 jaar
werkzaam is geweest. Door de brandstichting is er niet alleen groot (brand)gevaar ontstaan voor de omliggende woningen, maar ook voor de bewoners van die panden. Sterker nog: dat gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt. Eén van de omliggende panden heeft vlam gevat. De bewoner kon klaarblijkelijk niet meer wegkomen en is tot ieders (ook Piet’s) verbijstering omgekomen in de vlammen.

De OvJ besluit Piet te vervolgen ter zake van opzettelijke brandstichting de dood ten gevolge hebbend (art. 157 onder 3 e Sr), subsidiair ter zake van dood door schuld (art.
307 Sr). De tenlastelegging voldoet aan alle eisen van art. 261 Sv en is op correcte wijze toegesneden op art. 157 onder 3 e Sr respectievelijk op art. 307 Sr. Uit deskundigenonderzoek blijkt dat het slachtoffer is overleden tengevolge van de rookontwikkeling. Echter, uit technisch onderzoek blijkt dat het slachtoffer normaalgesproken nog gemakkelijk had kunnen ontkomen, ware het niet dat het slachtoffer toevalligerwijze die middag een nieuw slot had laten plaatsen door een slotenmaker. Doordat het slot verkeerd was geplaatst, kon het slachtoffer het met geen mogelijkheid open krijgen, met alle fatale gevolgen van dien. Gegeven het deskundigenonderzoek en het technisch onderzoek is de OvJ er niet helemaal zeker van of hij met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit het vereiste causale verband kan aantonen. Hij vordert ter zake vrijspraak, ondanks dat de verdachte heeft bekend dat hij inderdaad opzet had op de brandstichting.

De OvJ meent dat hij met het subsidiair ten laste gelegde feit meer kans maakt op een veroordeling met een passende sanctie.
Tijdens de zitting betoogt de raadsman van Piet:

  • Dat de dood van het slachtoffer, gegeven het verkeerd geplaatste slot, niet aan Piet’s schuld is te wijten, althans niet aan hem kan worden toegerekend;

  • Dat Piet heeft bekend dat hij opzet had op de brandstichting en dat opzet en schuld elkaar uitsluiten, zodat dood door schuld niet kan worden bewezen.

De rechtbank volgt de OvJ in zijn vordering en spreekt Piet vrij van het primair ten laste gelegde feit en buigt zich vervolgens over het subsidiair ten laste gelegde feit.

Vraag 7

Kan in dit geval volgens u dood door schuld in de zin van art. 307 Sr worden bewezen? Besteed daarbij aandacht aan de verweren van de raadsman.

Vraag 8

Kan in dit geval het strafrechtelijk relevante causale verband worden aangetoond tussen de brandstichting en de dood van het slachtoffer?

Stel – anders dan in de vorige vragen – dat Piet door de opwinding over zijn ontslag hartproblemen had gekregen en dat de dood van het slachtoffer, en het feit dat hij zich daarvoor voor de rechter moest verantwoorden, net teveel voor hem waren geworden: enkele uren voor het onderzoek ter terechtzitting ontvangt de rechtbank het trieste bericht dat Piet niet op de zitting zal verschijnen, aangezien hij een plotselinge ernstige hartaanval niet heeft overleefd. Echter, de nabestaanden van het slachtoffer, die zich op grond van art. 51a lid 2 Sv als benadeelden hadden gevoegd in de strafzaak met een vordering tot schadevergoeding, zijn van mening dat het onderzoek ter terechtzitting maar gewoon door moest gaan. Ze waren er nu toch.

Toelichting:

De zorg voor slachtoffers van delicten wordt steeds meer gezien als een publieke verantwoordelijkheid. Dat brengt onder meer met zich mee dat slachtoffers van
delicten en hun nabestaanden zich onder bepaalde voorwaarden kunnen voegen in een strafproces met een (civielrechtelijke) vordering tot schadevergoeding. Daarmee wordt voorkomen dat slachtoffers van delicten de vaak kostbare en tijdrovende civielrechtelijke weg moeten bewandelen. Als een slachtoffer, of diens nabestaande,
zich als benadeelde partij voegt in een strafzaak, kan de strafrechter de dader (tevens) veroordelen tot schadevergoeding.

Vraag 9a

Stelling:
In het arrest ‘Ad informandum’ (NJ 1997, 322) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat het slachtoffer zich alleen kan voegen als benadeelde partij als de dader erkent of heeft erkend het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. Is deze stelling geheel of gedeeltelijk (on)juist?

Vraag 9b

Stel dat Piet tijdens het politieverhoor al had bekend dat hij de brand had gesticht. Beredeneer met een verwijzing naar de relevante wetsartikelen waarom de nabestaanden die zich hebben gevoegd als benadeelde partij, in dit geval wel of niet via deze weg in aanmerking komen voor een schadevergoeding.

Vraag 10

Rechtspsychologen en wetenschapsfilosofen verwijten strafrechtjuristen dat zij bij het bewijs twee denkfouten maken, aan te duiden als ‘belief perseverance’ en ‘conformation’. Leg uit wat onder deze begrippen, in de genoemde context, moet worden verstaan.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Noodweer (art. 41 lid 1 Sr). Er is geen sprake van een noodweersituatie, aangezien er geen onmiddellijke aanranding is. Op het moment van verdedigen, is er dus geen noodweersituatie meer. De aanranding is reeds afgelopen. Het beroep op noodweer heeft geen kans van slagen.

Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr). Op basis van het arrest Ruzie te Loon op Zand moet er worden gekeken of er misschien sprake is van noodweerexces, extensief exces tweede graad. Er dient te worden nagegaan of er sprake was van een noodweersituatie kort voor de verdediging van Mollie.

Voorwaarden voor een noodweersituatie:

  • Ogenblikkelijke aanranding? Reyn heeft het andere meisje geduwd, op dat moment was er dus sprake van een ogenblikkelijke aanranding van een anders lijf.
  • Wederrechtelijke aanranding? Deze aanranding was tevens wederrechtelijk, want Reyn stond niet in zijn recht om het andere meisje van de kruk te duwen.
  • Verdediging noodzakelijk? Het meisje zat op een kruk en kon zich kennelijk niet onttrekken aan de aanval.

Conclusie: er was sprake van een noodweersituatie.

  • Is de noodzakelijke verdediging in overeenstemming met de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit? De grenzen van de noodzakelijke verdediging worden hier overschreden, omdat Mollie de verdediging pas begint nadat de aanranding al is afgelopen (subsidiariteit: Mollie had een andere mogelijkheid, namelijk niet meer reageren): het zogenaamde extensieve exces 2e graads (zie het arrest Ruzie te Loon op Zand).
  • Wordt er voldaan aan het vereiste van dubbele causaliteit? De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden wel degelijk veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging, Mollie is behoorlijk geïrriteerd. Echter, deze hevige gemoedsbeweging is niet ontstaan door de aanranding van het andere meisje, maar door de vele toenaderingspogingen van Reyn.

Conclusie: het beroep van Mollie op noodweerexces heeft geen kans van slagen.

Vraag 2

In casu gaat het om artikel 326 Sr. De Hoge Raad heeft beslist dat bij dit artikel een ruime uitleg moet worden gegeven aan het bestanddeel wederrechtelijk. Ruim wil zeggen: in strijd met het geschreven dan wel ongeschreven recht, of maatschappelijk zeer onbetamelijk (vergelijk arrest Dreigbrief). Bij een ruime uitleg van de wederrechtelijkheid bestaat het element wederrechtelijkheid niet meer als zodanig.

Een beroep op overmacht-noodtoestand is een beroep op een rechtvaardigingsgrond. De rechter aanvaardt het beroep op overmacht-noodtoestand. Doordat de rechter het beroep op overmacht-noodtoestand aanvaardt, handelt Selden niet meer in strijd met het recht. Het bestanddeel wederrechtelijk kan daarom niet bewezen worden. Derhalve kan dat onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen en er volgt dus een vrijspraak.

Vraag 3

Art. 359 lid 1 Sv: in het vonnis moet een tenlastelegging en een vordering van de OvJ zijn opgenomen. In het vonnis hoeven geen formele beslissingen te worden opgenomen. Dit is alleen verplicht indien de rechter tot een formele einduitspraak komt, zie art. 358 lid 1 Sv. Daar is in dit geval geen sprake van. De beslissingen aangaande de formele vragen hoeven dus niet in het vonnis te worden opgenomen (358 lid 1 Sv).

A. Ambtshalve beslissingen en motiveringen op grond van de formele en materiële vragen.

De materiële beslissingen:

  • 1e vraag: tenlastegelegde is bewezen, beslissing art. 358 lid 2 Sv; de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin en 3 Sv);
  • 2e vraag: feit strafbaar, beslissing art. 358 lid 2 Sv, motivering art. 359 lid 2, 1e zin Sv; de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin Sv);
  • 3e vraag: dader strafbaar, beslissing art. 358 lid 2 Sv; de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin Sv);
  • 4e vraag: veroordeling, beslissing art. 358 lid 2 Sv; de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 358 lid 4 en 359 lid 2, eerste zin en 5 Sv).

B. Art. 358 lid 3 Sv verweren? (uitdrukkelijk op de zitting door of namens verdachte voorgedragen verweer, waarbij de rechter afwijkend van het verweer heeft beslist): er is geen sprake van een 358 lid 3 Sv verweer.

C. Extra motiveringsplicht ex art. 359 lid 2, tweede zin?

Verweren van de verdachte of de officier van justitie m.b.t. alle formele en materiële vragen kunnen hieronder vallen. Het eerste verweer is een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Er is sprake van een duidelijk standpunt, door argumenten geschraagd, voorzien van een ondubbelzinnige conclusie en ten overstaan van een feitenrechter. Zie arrest Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en responsieplicht.

Het uitdrukkelijke onderbouwde standpunt heeft betrekking op het bewijs (1e materiële vraag). De rechter komt tot een bewezenverklaring, dus de rechter wijkt af van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat is ingenomen door de verdachte. Het tweede verweer is eveneens een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Er is sprake van een duidelijk standpunt, door argumenten geschraagd, voorzien van een ondubbelzinnige conclusie en ten overstaan van een feitenrechter. Het uitdrukkelijke onderbouwde standpunt heeft opnieuw betrekking op het bewijs (1e materiële vraag). De rechter komt tot een bewezenverklaring, dus de rechter wijkt af van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat is ingenomen door de verdachte.

Vraag 4a

De stelling is onjuist. Het gaat bij art. 39 Sr niet om de vraag of de dader (als persoon in zijn geheel) ontoerekeningsvatbaar is. Het gaat erom dat het gepleegde feit niet aan hem kan worden toegerekend.

NB. Het is dus best mogelijk dat een bepaald delict niet aan de dader kan worden toegerekend, terwijl een ander delict hem wel toegerekend kan worden.

Vraag 4b

Er zijn drie criteria:

  • Was er sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens?

  • Bestaat er een causaal verband tussen stoornis en delict?

  • Is dit (causale verband) een reden om de dader het strafbare feit niet toe te rekenen (wat kan men mensen, die zo gestoord zijn als de dader, nog verwijten)?

Vraag 5

De formele vragen geven geen aanleiding voor een formele einduitspraak.

1e materiële vraag: kan bewezen worden dat Sjon de overvaller, Jeff van Vliet, opzettelijk van het leven heeft beroofd? Sjon verklaart dat hij zich bewust was van wat hij deed. Bovendien verklaart hij: ‘ik wist dat ik hem in zijn nek stak’.

  • Aanmerkelijke kans?

Arrest Slaan met Pistool. Volgens de Hoge Raad moet het – ongeacht het gevolg – gaan ‘om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten’. De kans dat het steken met een schaar in iemands nek ertoe leidt dat die persoon overlijdt, is aanmerkelijk

  • Weten?
    • Was verdachte zich bewust van de aanmerkelijke kans? Dit verklaart Sjon niet, dus moet gekeken worden naar de criteria uit het arrest Slaan met Pistool.

      • Het is een feit van algemene bekendheid dat ... / Iedereen weet dat ... wanneer iemand met een schaar in zijn nek wordt gestoken, er een aanmerkelijke kans bestaat dat diegene daaraan kan komen te overlijden.

      • Dus verdachte (Sjon) weet dat ook.

    • Ontoerekeningsvatbaarheid tast dus niet het weten binnen het opzet aan. Dat is alleen anders in zeer bijzondere omstandigheden: indien de dader elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedraging en de mogelijke gevolgen daarvan heeft verloren. Hier was in de casus geen sprake van; Sjon verklaart immers dat hij zich bewust was van wat hij deed.

  • Willen?
    • Arrest Slaan met pistool: de gedraging van de verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Door de aard van Sjons gedragingen, lijken die gedragingen zo zeer gericht op de dood, dat het niet anders kan dan dat Sjon de kans op het intreden van die dood heeft aanvaard

Bewezen kan nu worden dat Sjon Jeff opzettelijk van het leven heeft beroofd. Het verweer van Sjon (‘ik wilde hem echter niet dood’) slaagt dus niet.

2e materiële vraag: is het feit te kwalificeren als een strafbaar feit? Ja, art. 287 Sr.

3e materiële vraag: is de dader strafbaar? In de casus staat gegeven dat de rechter het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid accepteert. Ontoerekeningsvatbaarheid is een schulduitsluitingsgrond en tast daarom het element schuld (in de zin van verwijtbaarheid) aan. Dit leidt tot OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader. Het verweer van de raadsman slaagt dus niet, omdat de raadsman een vrijspraak bepleit op basis van de ontoerekeningsvatbaarheid.

Vraag 6

De gevangenisstraf

  • De gevangenisstraf van 13 maanden is ok, art. 287 Sr. (max. 15 jaar).

  • 5 maanden voorwaardelijk is ok, art. 14a lid 1 Sr.

  • Proeftijd van 2 jaar is ok, art. 14b lid 1 en lid 2 Sr.

  • De algemene voorwaarde ontbreekt in het vonnis, maar had in dit geval wel in het vonnis moeten staan (i.c. is art. 14a Sr toegepast) art. 14c lid 1 Sr. De algemene voorwaarde is dus niet ok.

  • De bijzondere voorwaarde dat Sjon zich laat opnemen in een in zijn stoornis gespecialiseerde kliniek, zolang de behandelende artsen dat noodzakelijk achten, is niet ok. Het is de rechter die bepaalt hoe lang de veroordeelde in de inrichting dient te verblijven, niet de behandelende artsen. Daarnaast staat in het vonnis dat de veroordeelde in de inrichting dient te verblijven zolang de behandelende artsen dat nodig achten. Deze periode mag echter niet langer zijn dan de proeftijd (i.c. dus max. 2 jaar). Art. 14c lid 2 sub 11 Sr.

De geldboete

  • De geldboete van € 6500 is ok, art. 287 Sr jo. 23 Sr (max. 82.000 euro).

  • De vervangende hechtenis van 10 maanden is niet ok. O.g.v. art. 24c lid 1 Sr. is de rechter wel verplicht om vervangende hechtenis op te leggen, maar in dit geval is deze te lang. Lid 3 bepaalt immers dat voor elke 25 euro niet meer dan 1 dag wordt opgelegd. In casu mag de vervangende hechtenis dus niet meer dan 260 dagen (8.6 maanden bedragen), art. 24c lid 1 en lid 3 Sr.

  • De combinatie gevangenisstraf en geldboete is ok, art. 9 lid 3 Sr.

De taakstraf

  • De taakstraf, bestaande uit de leerstraf ‘omgaan met trauma’ van 50 uur is ok. O.g.v. art. 22c lid 2 Sr kan alleen een taakstraf (max. 240 uur) worden opgelegd en geen leerstraf (meer). Niet ok.

  • De vervangende hechtenis van 25 dagen is ok. O.g.v. art. 22d lid 1 Sr is de rechter verplicht om vervangende hechtenis op te leggen. Lid 3 bepaalt dat voor elke 2 uren taakstraf niet meer dan 1 dag wordt opgelegd. I.c. mag de vervangende hechtenis dus max. 25 dagen zijn, art. 22d lid 1 en 3 Sr.

  • De combinatie taakstraf en gevangenisstraf is niet ok. De rechter mag naast een gevangenisstraf slechts een taakstraf opleggen, indien het onvoorwaardelijk deel van die gevangenisstraf niet meer dan 6 maanden bedraagt. In casu is er 8 maanden onvoorwaardelijk opgelegd, art. 9 lid 4 Sr.

NB. Art. 22b lid 1 sub a Sr bepaalt dat geen taaktstraf kan worden opgelegd voor een misdrijf waarop blijkens de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad; dat is in casu het geval, maar op grond van art. 22b lid 3 Sr kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken, als naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd.

Vraag 7

Verweer 1 gaat niet op. De medeschuld van de slotenmaker doet niet af aan de schuld van Piet met betrekking tot de brandstichting, zie het arrest Verpleegster.

Verweer 2 gaat ook niet op. In beginsel sluiten opzet en schuld elkaar uit, maar dat geldt alleen als het gaat om hetzelfde schuldverband. Het eerste schuldverband ziet op brandstichting, terwijl het tweede schuldverband (en in deze vraag ter discussie staande) ziet op de dood. De gevolgen verschillen van elkaar, vandaar dat het opzet op de brandstichting de schuld aan de dood niet uitsluit.

Uitwerking culpa-schema:

  • Sprake van onvoorzichtig gedrag?
    • Gevolgen (dood) voorzienbaar/behoren te voorzien? Ja. Normaal mens kan en behoort de gevolgen te voorzien: in dit geval via de subjectieve voorzienbaarheid; aangenomen mag worden dat er geen sprake is van het overtreden van concrete veiligheidsvoorschriften. Als men daar wel van uitgaat, kan de voorzienbaarheid ook ‘objectief’ worden vastgesteld.

  • Behoorde de verdachte de gedraging achterwege te laten? Ja:
    • Geen geoorloofd risico.

    • Geen rechtvaardigingsgrond.

  • Verwijtbaar gedrag?
    • Vermijdbaar? Mocht van de verdachte worden gevergd dat hij anders had gehandeld? Ja.

    • Voorts: geen schulduitsluitingsgrond (verontschuldigbare onmacht).

  • Was de onvoorzichtigheid aanmerkelijk?

    • Ja, gelet op de Winssen-criteria: gezien de aard en de ernst van de gezamenlijke gedragingen en de omstandigheden van het geval, kan de gedraging als aanmerkelijke onvoorzichtigheid m.b.t. de mogelijke gevolgen worden aangemerkt (de brandstichting die het culpose gevolg had veroorzaakt was opzettelijk; er stonden in de directe omgeving van het bedrijf woningen en er is iemand overleden).

  • Er was een causaal verband tussen de brandstichting en de dood van het slachtoffer.

Conclusie: dood door schuld in de zin van art. 307 Sr kan worden bewezen.

Vraag 8

Allereerst: de huidige leer met betrekking tot het causaal verband is de leer van de toerekening naar redelijkheid (arrest Letale Longembolie). Dit non-criterium moet worden ingevuld aan de hand van het volgend schema:

  • Conditio sine qua non? Ja. Hoeft verder geen aandacht aan te worden besteed.

  • Relevante veroorzakende factor? Ja, art. 307 Sr is ruim omschreven. Dit is wat de wetgever heeft willen voorkomen, door welke (verboden) veroorzakende gedraging dan ook: de zogenaamde relativiteitstheorie of het Schutznormbeginsel. Hoeft inhoudelijk geen aandacht aan te worden besteed.

  • Indicatie voor toerekening naar redelijkheid?

    • Differentiëren naar delict.

    • In casu culpoos gevolgsdelict

      • Criterium dat daar bij hoort: (gegeneraliseerde) voorzienbaarheid. Mag ook via de voorzienbaarheid van culpa. In casu is te voorzien dat brandstichting onder deze omstandigheden iemands dood ten gevolge kan hebben. In beginsel is de toerekening dus redelijk.

  • Contra-indicaties?
    • Er is nog een andere oorzaak (het slecht gemonteerde slot). Echter: het uitgangspunt is dat het ene strafrechtelijk relevante oorzakelijke verband het andere strafrechtelijk relevante oorzakelijke verband niet wegneemt.

    • Zijn er andere aanwijzingen dat het andere causale verband zo doorslaggevend is dat de causale keten moet worden geacht te zijn doorbroken? Er was weinig tijdverloop, er waren weinig tussenschakels en de aard en de ernst van de verschillende oorzaken in verhouding tot elkaar (brand ernstiger dan verkeerd gemonteerd slot) leiden ertoe dat het causale verband tussen de brand en de dood niet wordt doorbroken.

Conclusie: er zijn geen redenen om aan te nemen dat het andere causale verband zo doorslaggevend is, dat het gevolg in redelijkheid niet meer aan de verdachte kan worden toegerekend. Het strafrechtelijk relevante causale verband tussen de brandstichting en de dood van het slachtoffer kan dus worden bewezen.

Vraag 9a

De stelling is onjuist. Het arrest Ad Informandum heeft betrekking op het ad informandum voegen van feiten en niet op het voegen als benadeelde partij.

Vraag 9b

Piet is overleden, maar de zitting is al begonnen voordat de rechtbank dit hoort. Het gaat er vooral om dat men ziet dat er - ondanks dat de verdachte bij het politieverhoor heeft bekend - in deze zaak geen dader is (althans dat niet bewezen kan worden dat de verdachte dader is), omdat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is: art 69 Sr (er hoeft niet te worden ingegaan op preliminaire verweren, etc.). Een benadeelde partij is alleen ontvankelijk in haar vordering als de rechter een straf of maatregel oplegt danwel toepassing geeft aan art. 9a Sr (art. 361 lid 2 Sv). Omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de dader is, kan de rechter in casu ook geen schadevergoeding toekennen via deze weg. De gedupeerde erfgenamen moeten dus hun schade gewoon verhalen via het civiele recht (vgl. art. 51a lid 1 Sv).

Vraag 10

  • Mensen zijn geneigd vast te houden aan een eenmaal gevormde mening: de meeste verdachten in de rechtszaal blijken schuldig te zijn, deze verdachte zal waarschijnlijk ook wel schuldig zijn (belief perseverance)

  • De veronderstelling dat de verdachte schuldig is, leidt tot de neiging om belastend materiaal meer waarde toe te kennen dan ontlastend materiaal (conformation)

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Strafrecht 1 - RUG

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018


Vragen

Motiveer uw antwoorden, zo nodig onder verwijzing naar relevante bepalingen en rechtspraak

Lees onderstaand fragment van een arrest

"Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

(...)

3 Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.

Het middel komt op tegen het bewezenverklaarde opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. In de eerste plaats klaagt het middel dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.

3.2.

Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

"hij op 23 oktober 2011 te Voorschoten opzettelijk een ontploffing te weeg heeft gebracht, doordacht hij:

  • een (metalen) pijp heeft dichtgelast en vervolgens
  • deze (metalen) pijp heeft gevuld met flitspoeder (op basis van kaliumperchloraat en aluminium) en vervolgens
  • aan deze (metalen) pijp een lont heeft bevestigd, en
  • aldus een zwaar explosief of zelfgemaakte bom heeft vervaardigd en vervolgens
  • dit/ deze explosief of zelfgemaakte bom aan een flitspaal gelegen op de openbare weg, te weten de Voorschoterweg, nabij de kruising met de Leidseweg, heeft bevestigd,
  • en dit/ deze explosief/ bom aldaar tot ontploffing heeft gebracht door het lont van het/ de explosief/ zelfgemaakte bom aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,"

Voorgaande levert op het delict brandstichting als genoemd in artikel 157 aanhef sub 1 Sr...

(...)

3.3.

Het middel steunt in de eerste plaats op de opvatting dat het opzet van de verdachte niet alleen moet zijn gericht op het teweegbrengen van een ontploffing, maar tevens op het bewezenverklaarde te duchten gemeen gevaar voor goederen. (...)"

Vraag 1a

Is de opvatting waarop het middel steunt juist? Licht uw antwoord toe.

Vervolg

Het volgende gaat aan het arrest vooraf.

De verdachte in bovenstaand arrest is een 33-jarige man genaamd Mark Visser. Nadat de bom ontploft is, staat Mark te kijken naar de schade die hij heeft aangericht. Op dat moment stopt naast hem een auto, waar Chris uitstapt. Chris heeft het allemaal zien gebeuren en loopt op Mark af. Terwijl Chris met zijn rug naar de vangrail staat, zegt hij: 'Wat bezielt je wel niet om dit soort strapasten uit te halen?' Mark is hier niet van gediend en wil snel naar zijn auto lopen. Hij geeft Chris met de vlakke hand een harde klap in het gezicht, waardoor Chris zijn evenwicht verliest en over de vangrail valt. Hierbij komt Chris ongelukkig neer. Hij valt met zijn hoofd op een kei die verscholen in het gras ligt. Chris loopt hierbij zwaar lichamelijk letsel op.

Mark wordt naast het teweegbrengen van een ontploffing (art. 157 aanhef en sub 1 Sr) tevens vervolgd voor eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 300 lid 1 jo. lid 2 Sr). De tenlastelegging is op de juiste manier toegesneden op beide delicten.

Ter zitting verklaart Mark: "Het was

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Casus 1

Sebastiaan Beer verkoopt samen met zijn broer Joost tweedehands LP-spelers via internet. Deze LP-spelers worden opgeslagen in het schuurtje bij het huis van Joost. De zaken lopen niet heel goed. Althans niet volgens Sebastiaan. Want Joost lijkt goed van de ‘LP-spelersbusiness’ te kunnen leven. Hij heeft onlangs een nieuwe auto gekocht en is met deze auto op vakantie naar Frankrijk gegaan.

Sebastiaan vermoedt dat Joost de inkomsten van de LP-spelersverkoop niet eerlijk deelt en geld achterhoudt. Hij vindt dit zo achterbaks dat hij in een vlaag van woede naar het huis van Joost rijdt. Hij heeft de sleutels gekregen om tijdens de afwezigheid van Joost toch bij het schuurtje te kunnen. In het schuurtje giet hij een jerrycan benzine uit en steekt die in de brand. Omdat de buurman van Joost goed oplet, is de brandweer snel ter plaatse. Sebastiaan, die nog bij het vuur staat, wordt opgepakt.

Sebastiaan Beer wordt gedagvaard om terecht te staan voor de rechtbank Groningen. Hem wordt ten laste gelegd dat:

‘Hij in de gemeente Groningen opzettelijk brand heeft gesticht in het perceel Klaproosstraat 26 aldaar, door toen en daar opzettelijk een hoeveelheid benzine over de vloer uit te gieten en vervolgens vuur in aanraking te brengen met die benzine, waardoor die vloer en/of dat perceel in brand is geraakt, van welke opzettelijke brandstichting gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die vloer en/of dat perceel, te duchten is geweest’ (art. 157 sub 1 Sr)

Ter terechtzitting betoogt zijn raadsman dat Sebastiaan ten tijde van de brandstichting leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarvoor hij inmiddels ook behandeld wordt. Zijn cliënt kan daarom het feit niet worden toegerekend.

Vraag 1a

Geef uw oordeel over de volgende stelling: “Art. 39 Sr ziet op de ontoerekeningsvatbaarheid van de dader.”

Vraag 1b

Welke vragen moet de rechter beantwoorden bij een beoordeling van het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid?

Vraag 2

Tot welke einduitspraak zal de rechter komen?

Als Joost terug komt uit Frankrijk, wordt hij geconfronteerd met een ravage bij zijn huis. Hij wil dat de schade die hij heeft geleden door de brand en de bluswerkzaamheden van de brandweer wordt vergoed door Sebastiaan. Bovendien wil hij graag aan de rechter vertellen wat de hele affaire met hem persoonlijk heeft gedaan.

Vraag 3a

Welke mogelijkheden zijn er voor Joost om er in het kader van het strafproces, ter zitting, te zorgen dat hij zijn schade vergoed krijgt?

Vraag 3b

Heeft Joost het recht om de rechter te vertellen over de gevolgen van de brandstichting?

Casus 2

In Amsterdam is het advocatenkantoor Slagers & Herders gevestigd. Dewi werkt daar als secretaresse van Daan Slagers, een van de advocaten. Dewi is alleenstaande moeder van vier kinderen. Het afgelopen jaar is zij ernstig depressief geworden. Zij kan de eindjes met moeite

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Casus 1

Fitz en Mollie hebben al jaren een relatie. Het stel woont samen in een appartement nabij het centrum van Holt. Op 3 januari 2016 zet Mollie echter een punt achter de relatie. Mollie vindt het hoog tijd om eens van het vrijgezelle leven te genieten. Dat Mollie de relatie beëindigt, komt voor Fitz als een donderslag bij heldere hemel. Hij was dolgelukkig met Mollie. Uiteindelijk verhuist Fitz naar een studentenkamer ergens in Holt. Fitz wil graag contact houden met zijn ex-vriendin, maar dat wil zij liever niet. Met veel moeite lukt het Fitz de eerste twee weken geen contact op te nemen met Mollie. Maar hij kan aan niets anders meer denken en wil Mollie voor zich terugwinnen. Creatief als Fitz is, verzamelt hij de mooiste foto's die hij van zichzelf en Mollie kan vinden en maakt daarvan een boek. "Ik kan niet zonder je! Ik wil je terug!" schrijft hij op de laatste pagina. Fitz pakt het fotoboek met zorg in en doet het op de post. Vol verwachting kijkt hij uit naar de reactie van Mollie, maar die blijft uit. Ook op zijn talloze WhatsApp-berichten en e-mails, waarin Fitz op indringende toon schrijft de relatie te willen herstellen, reageert Mollie niet. De zevende keer dat Fitz voor Mollies deur van haar appartement staat, doet ze eindelijk open. "Ik wil je niet terug. Scheer je weg!" schreeuwt Mollie en gooit de deur met een harde klap dicht. Fitz blijft wachten en intussen belt Mollie de politie. Even later arriveren twee politieagenten die Fitz sommeren naar huis te gaan, wat hij ook doet. Fitz neemt daarna geen contact meer op met Mollie.

Mollie dient een klacht in ter zake van belaging (art. 285b lid 1 jo. lid 2 Sr). Twee maanden later ontvangt Fitz een dagvaarding en daaruit blijkt dat hij wordt vervolgd voor belaging van zijn ex-vriendin (art. 285b lid 1 Sr). Fitz zal op 9 mei 2016 moeten verschijnen voor de rechtbank Noord, locatie Holt.

Aan hem is tenlastegelegd dat:

Hij in of omstreeks de periode van 17 januari tot en met 14 februari 2015 te Holt, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Mollie met het oogmerk die Molie, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door het verzenden van een groot aantal (indringende) e-mail- en/of WhatsApp-berichten en een fotoboek aan die Mollie en/of zich meermalen ophouden nabij de woning van die Mollie (art. 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht).

Als bijna afgestudeerd jurist voert Fitz zijn eigen verdediging. Tijdens de terechtzitting voert hij het volgende aan:

I. "De dagvaarding is dan wel op juiste wijze betekend, maar de dagvaarding vermeldt een verkeerde tijdsperiode waarbinnen de strafbare gedragingen zouden hebben plaatsgevonden. Een en

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015


Vragen

Casus

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

Op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2011, nummer 23/002476-10, in de strafzaak tegen: Henk Jansma, geboren te Amstelveen op 5 maart 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 14 maart 2010 te Amsterdam aan Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht met blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door deze Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1302 201006 van 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren Douwe Draaijer en Tineke van Hulten. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van Jelle Pieter Hoekstra: Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Op 14 maart 2010 bevond ik mij in Cooldown café te Amsterdam. Toen ik terugkwam van het toilet zei mijn vrouw tegen mij dat een jongen haar steeds knietjes gaf aan de zijkant van haar been. Ik ben toen naar de jongen toegelopen en zei tegen hem: "Hou even op met dat irritante gedoe en laat ons oudjes gewoon met rust". Ik hoorde dat hij zei: "Weet je wel wie ik ben". Ik zei toen tegen de jongen: "Dat boeit mij niet en nu even lekker opzouten". Toen ik dat zei heb ik de jongen met mijn vlakke hand boven op zijn borst weggeduwd. Ik zag dat de jongen op dat moment in zijn rechter hand een glas vasthield. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik bij de bar stond. Ik voelde dat mijn linkerwang heel erg warm werd. Ik voelde toen aan mijn wang, zag dat mijn linker arm helemaal onder het bloed zat en besefte dat ik hevig bloedde. Ik ben vervolgens door de ambulance meegenomen naar het OLVG en daar is mijn wang gehecht met meer dan 46 hechtingen. De dokter heeft mij verteld dat de wond zeker zichtbaar
blijft. Ik ben getekend voor mijn leven.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 20100649 van 14 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar Douwe Draaijer.

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Marleen Deftig irriteert zich in de cabriolet tijdens een autotocht naar het prachtige dorpje Staphorst ernstig aan het gedrag van een viertal jongeren van het platteland. De jongeren gooien met stenen naar medereizigers. Marleen vind dit belachelijk en spreekt de jongeren op hun gedrag aan. Eén van de jongens antwoord in het plat Gronings: 'wacht moar, we pakk’n je wel’. Hierna wordt Marleen nog een aantal keren bedreigd door de jongeren. Eén van de jongens komt wel erg dicht in de buurt van Marleen tijdens een bedreiging, waarna Marleen met haar vuist op het oog van de jongen slaat. Marleen wordt veroordeeld voor mishandeling, terwijl zij meent dat er sprake is geweest van noodweer. Zij krijgt twee weken gevangenisstraf opgelegd.

Motiveer in uw antwoord of hier sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk handeling van Marleen?

Vraag 2

Na bijgekomen te zijn van de kwajongens wil Marleen weer richting huis rijden. Tot haar grote verbazing verneemt zij dat één van haar banden leeg begint te lopen. Marleen haar huis is nog een paar enkele meters verderop en het lijkt haar het beste om rechtstreeks door te rijden, omdat zij dan niet langs de weg staat en dan thuis de ANWB wel belt. Echter met haar hoofd er niet helemaal bij, nadert Marleen een druk kruispunt, het stoplicht staat op rood en een aantal voetgangers steken over. Marleen besluit om door te rijden, waarna een vrouw die redelijk op leeftijd is, mevrouw Zwientjes, onder de wielen van de cabriolet terecht komt. Zij is op slag dood. Marleen wordt veroordeeld wegens dood door schuld conform artikel 307 Sr. Marleen voert ter zitting het volgende aan: ‘Het is verschrikkelijk dat dit dodelijke ongeluk heeft plaatsgevonden, echter leek mij het verstandigst om zo snel mogelijk naar huis te rijden."

Geef gemotiveerd aan tot welke uitspraak de rechter zal komen.

Culpa moet worden bewezen bij het beantwoorden van deze vraag. Het bewijs van culpa komt aan de orde bij de eerste vraag van artikel 350 Sv, namelijk de aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Alle voorwaarden moeten worden besproken.

Vraag 3

Cornelis en Niels, allebei tweeëntwintig jaar, hebben nog een eitje te pellen met Piet. Cornelis en Niels besluiten Piet maar eens bij zijn huis op te zoeken. Als Piet vervolgens opendoet, bedenkt Niels zich geen moment en slaat hij Piet met een harde knal op zijn gezicht tegen de muur. Daarna schopt Niels hem overal, tegen zijn hoofd, buik en benen. Zodra Niels is uitgeraasd ligt Piet bewusteloos op de grond. Vervolgens voelt Cornelis of Piet nog leeft en roept Cornelis: ‘Gek, je hebt hem doodgeschopt!’.

Na het incident wordt Niels wegens doodslag vervolgd. Het volgende wordt door Niels verklaard ter zitting: ‘Eigenlijk kan ik niet zoveel vertellen over wat er gebeurd is, aangezien ik mij het

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2014/2015 (3)


Vragen

Casus I

Lees onderstaand fragment van een vonnis.

Uitspraak
Rechtbank Utrecht
Vonnis van de meevoudige kamer

In de zaak van
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland
tegen
[verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]
raadsman: E. van Soest, advocaat te Utrecht

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2015.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan de verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlasteleggen, tenlastegelegd dat:

Primair
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Utrecht, gemeente Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mini Cooper), zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreven waardoor of waarbij de bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaam [slachtoffer]) werd gedood (art. 6 WVW);

Althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:

Op 10 maart 2014 reed verdachte als bestuurder van een personenauto, een Mini Cooper, op de Maliebaan te Utrecht, komende uit de richting van de A27. Verdachte reed in de richting van de Nachtegaalstraat. Vanaf de richting van de Nachtegaalstraat reed de bestuurder een blauwe Volvo op de Maliebaan te Utrecht. Achter de blauwe Volvo reed een motor, deze motor werd bestuurd door [slachtoffer]. Verdachte reed op de linkerrijstrook van de Maliebaan (zijnde de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeerd) en kwam daarbij in botsing met de hem tegemoetkomende Volvo. Na deze botsing reed verdachte naar links, richting de vangrail. Daarbij kwam de verdachte in botsing met de motorrijder en gleed de motor onderuit. De bestuurder van de motor is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding, dat hij aan de gevolgen hiervan is overleden.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het primair ten laste gelegde. Er is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, nu verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daarmee al niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014


Vragen

Casus 1

Woningcooroporatie C beheert een aantal appartementsgebouwen in Den Haag, waaronder het appartementsgebouw aan de Poelenstraat 1 t/m 79. In een brief van 25 augustus 2014 laat de woningcoorporatie Simon weten dat hem voor de periode van een jaar, te weten van 26 augustus 2014 tot 27 augustus 2015, de toegang tot het appartementsgebouw Poelenstraat 1 t/m 79 wordt ontzegd (appartementsverbod). Simon is sinds de ontvangst van deze brief op de hoogte van het verbod. Naar aanleiding van Simons aanwezigheid in het appartementencomplex op 1 september 2014, wordt hij vervolgd ter zake van lokaalvredebreuk (art. 138 Sr). Uit de dagvaarding blijkt dat hij op 24 november 2014 voor de kantonrechter van de rechtbank Den Haag moet verschijnen. De tenlastelegging luidt:

‘dat hij op of omstreeks 1 september 2014 in de Poelenstraat te Den Haag is binnengedrongen in het appartementencomplex Poelenstraat 81 t/m 159 dat in gebruik is bij woningcoorporatie C althans bij een ander of anderen dan bij verdachte (art. 138 Sr).’

Vraag 1

Tot welke einduitspraak zal de de rechter komen? Motiveer hierbij uw antwoord.

Vervolg casus 1

Op 4 april 2015 loopt Simon langs het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79. Op de open galerij van de derde verdieping ziet hij een oude man uitglijden en op de grond vallen. Na de val blijft de man bewegingloos liggen. Simon bedenkt zich geen moment en vliegt het appartementencomplex in. Bij de man aangekomen, blijkt dat de man moeite heeft met ademen. Simon legt de meneer in een stabiele zijligging. Met deze handeling redt Simon zijn leven. Door de val was de man in shock geraakt en dreigde hij te stikken in zijn tong. Met de reddingsactie overtrad Simon echter ook weer het appartementsverbod. Een ijverige Haagse officier van justitie besluit Simon daarvoor te vervolgen. De tenlastelegging is op de juiste wijze toegesneden op art. 138 Sr.

Voor het versturen van de dagvaarding ontdekt de officier van justitie dat er nog meer dossiers in de kast liggen over Simon. Uit die dossiers blijkt dat Simon ervan verdacht wordt ook op 15 oktober 2014, 24 december 2014, 3 januari 2015 en 15 februari 2015 aanwezig te zijn geweest in het appartementencomplex de Poelenstraat 1 t/m 79 te Den Haag. Hij besluit deze feiten ad informandum toe te voegen. Bij het uitbrengen van de dagvaarding wordt op de dagvaarding vermeld dat deze feiten ter terechtzitting ter sprake zullen worden gebracht.

Tijdens de terechtzitting stelt de officier van justitie dat wat hem betreft de ad informandum gevoegde feiten na afloop van deze zaak niet meer afzonderlijk vervolgd zullen worden.

Simon verklaart op de zitting dat hij op 4 april 2015 niet zonder reden in het flatgebouw was. ‘Ik was op 4 april in de buurt van het appartementencomplex. Toen ik omhoog keek, zag ik

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Casus I

Beeldt u zich in dat u een in Amsterdam woonachtige technicus bent, een goedwillende hacker om precies te zijn. Op 7 april 2015 heeft u uit betrouwbare bron vernomen dat een groep kwaadwillende hackers op het punt staat een grote DDOS-aanval uit te voeren op het beveiligde computernetwerk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (bij een DDOS-aanval worden in korte tijd zodanig veel gegevens verstuurd aan een computer of een netwerk dat het betreffende systeem wordt platgelegd). U weet dat de hackers onderling communiceren met behulp van een zelfgemaakt e-mailprogramma en dat de aanval zal beginnen zodra de hackers een e-mail met het startsein ontvangen van hun leider John de Bever.

Omdat uw bron meldt dat het startsein elk moment kan worden gegeven, besluit u snel een tegenaanval in te zetten. U maakt gebruik van een door u opgezet computernetwerk om een zogenoemde e-mailbom te versturen aan John de Bever. Een e-mailbom zorgt voor zo veel opstopping in het e-mailprogramma van de ontvanger, dat het programma tijdelijk onbruikbaar wordt. Voor de zekerheid voegt u een virus toe aan de e-mailbom, waardoor het gehele besturingssysteem van Johns computer tijdelijk onbruikbaar zal worden. Even later hoort u van uw bron dat uw actie succes heeft gehad. Zoals u al verwachtte, is door de met virus geladen e-mailbom het complete besturingssysteem van John de Bever besmet geraakt en gecrasht. John heeft de aanval noodgedwongen moeten uitstellen.

Tot uw verbazing ontvangt u enkele weken later een dagvaarding. Het blijkt dat John de Bever het Openbaar Ministerie heeft voorzien van bewijs dat u hem de schadelijke e-mailbom heeft gestuurd en dat hij aansluitend aangifte heeft gedaan. Omdat u het Openbaar Ministerie niet kunt overtuigen van het eerzame motief voor uw daad, komt het tot een strafzaak voor de (bevoegde) politierechter. U wordt verweten dat u:

‘op of omstreeks 7 april 2015, te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het gebruik van een geautomatiseerd werk, te weten de computer van John de Bever, heeft belemmerd door daaraan gegevens, bestaande uit een (virus bevattende) e-mailbom, toe te zenden (art. 138b Sr).’

Ter zitting vertelt u aan de politierechter dat u inderdaad de e-mailbom heeft gestuurd. U geeft aan dat u wist dat de e-mailbom onder de gegeven omstandigheden vernietigend zou zijn voor de werking van het ontvangende computersysteem en dat u de e-mailbom juist daarom verstuurde. U wilde op deze manier zelf de aanval op het Ministerie van Veiligheid en Justitie voorkomen, omdat er geen tijd meer was om de politie in te schakelen. Ten slotte benadrukt u dat de aanval, die ieder moment kon plaatsvinden en tot grote materiële schade aan talloze computers zou hebben geleid, ook daadwerkelijk door de e-mailbom is voorkomen.

Uw raadsman voert daarna de volgende verweren:

  1. ‘Onder
.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2010/2011


Vragen

Casus 1

Mollie krijgt tot haar grote verbazing een dagvaarding uitgereikt om te verschijnen op de zitting van de politierechter in Utrecht op 3 januari 2011. Ten laste is gelegd dat
zij: ‘Op of omstreeks 14 april 2010 op de Grote Markt te Utrecht, heeft mishandeld een persoon, te weten Reyn, door hem met een glas in het gezicht te slaan, waardoor voornoemd slachtoffer letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden (art. 300 lid 1 Sr).’

Ter zitting wordt duidelijk wat er zich die avond allemaal heeft afgespeeld. Op 14 april 2009 was Mollie met haar twee vriendinnen aan het stappen in de binnenstad van Utrecht. Het was erg druk in het café waar ze met enkele andere vriendinnen hadden afgesproken, want het was donderdagavond, studentenavond. Tegen een uur of één komt er een jongen, Reyn, naar haar toe. Hij vraagt haar of ze iets wil drinken. Mollie bedankt beleefd, maar hij laat zich niet afschepen. Hoewel ze hem meerdere keren duidelijk te kennen geeft dat ze niet van zijn opdringerigheid is gediend, houdt hij vol. Hij geeft het pas op als ze zich hoogst geïrriteerd tot de barkeeper wendt met het verzoek Reyn uit de zaak te laten zetten. Reyn kiest weliswaar eieren voor zijn geld, maar reageert nog snel even zijn frustraties af op een meisje dat het tafereel geamuseerd heeft gadegeslagen, en hem met een nauwelijks verholen grijns uitlacht. Hij geeft het meisje een flinke duw, zodat ze van haar kruk valt, en gaat er vervolgens als een haas vandoor. Maar Mollie, die nog steeds behoorlijk geïrriteerd is over zijn toenaderingspogingen, bedenkt zich geen moment en slaat Reyn in het voorbijgaan met het glas dat ze in haar handen heeft, in zijn gezicht.

Mollie stelt op de zitting het volgende: ‘Het is toch ondenkbaar dat ik veroordeeld zou worden wordt voor mishandeling? Ik verdedigde immers dat andere meisje, want hij had haar geslagen. Ik beroep mij op noodweer. En mocht dat verweer niet slagen, dan doe ik een beroep op noodweerexces.’

Vraag 1

Heeft het beroep op noodweer dan wel noodweerexces kans van slagen? Bespreek alle voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweer(exces).

Casus 2

Selden is lid van de actiegroep ‘Boogschutters Hoodie 2001’. Deze actiegroep stelt zich ten doel het geld van de allerrijksten op een onorthodoxe wijze ‘in te zamelen’ en te verdelen onder de armen. Op een zaterdagochtend rijdt Selden door Utrecht op weg naar een groot landhuis dat hij al enige tijd op het oog heeft. Hij weet dat de eigenaren al aardig op leeftijd zijn en zo te zien zijn ze ook behoorlijk rijk. Selden heeft van te voren al een plan gemaakt om hen een aanzienlijke som geld afhandig te maken. Selden belt aan en een oude mevrouw doet open. Hij stelt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010

Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2009/2010


Vragen

Casus I

Judith is uitbater van het bruine café ‘De Fles’ aan het Zuiderdiep 12 te Den Haag. Op vrijdag 7 oktober 2009 krijgt zij onverwachts bezoek van Carl en Wouter, beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit Regio Noord. Ze komen controleren of Judith aan de verplichting voldoet om in haar café maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Tabakswet, te weten: in de voor het publiek toegankelijke delen van het café een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Dit blijkt niet het geval te zijn. Enkele stamgasten lurken gretig aan hun sigaar. Bovendien staat verspreid over de kroeg een aantal met peuken gevulde asbakken. Overtreding van art. 10 Tabakswet levert een economisch delict op dat (indien niet wordt gekozen voor een bestuurlijke afdoening) wordt bedreigd met maximaal een half jaar hechtenis en maximaal 18.500 Euro boete. Daarnaast kan een bijkomende straf worden opgelegd, te weten: stillegging van de onderneming voor ten hoogste een jaar. Buitengewoon opsporingsambtenaar Wouter neemt het woord en spreekt Judith vermanend toe. Hij tracht zijn betoog kracht bij te zetten met enkele ferme handgebaren. Op dat moment gaat de telefoon. Als Judith zich omdraait om de telefoon op te nemen, raakt Wouter hem met zijn hand vol in het gezicht, waarbij hij de bril van Judith kapot slaat. Judith, hevig geschrokken door het feit dat Wouter haar dure design-bril van haar neus heeft geslagen, grijpt Wouter direct, als in een reflex, bij zijn armen en geeft hem een zodanig ferme duw dat Wouter een gekneusde schouder en enkele fikse blauwe plekken oploopt en daardoor hevige pijn ondervindt.

Wouter meent dat de overtreding van de tabakswet niet mag worden afgedaan met een bestuurlijke boete, maar strafrechtelijk dient te worden aangepakt, omdat Judith al diverse keren is gewaarschuwd. Hij legt de zaak dan ook voor aan de Officier van Justitie. Tevens doet hij aangifte van mishandeling. De Officier van Justitie besluit Judith te vervolgen wegens mishandeling en overtreding van de Tabakswet. U kunt ervan uitgaan dat beide zaken door de gewone – niet-economische – strafrechter worden berecht.

In de cumulatieve tenlastelegging wordt Judith het volgende ten laste gelegd:

Feit 1

Dat zij op of omstreeks 7 oktober 2009 aan het Zuiderdiep, in de gemeente Den Haag, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten Wouter, zijnde een buitengewoon
opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit, Regio Noord, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, pijn en/of letsel heeft toegebracht, te weten een gekneusde schouder en enkele blauwe plekken waardoor deze Wouter hevige pijn ondervond, doordat zij deze Wouter bij de (boven)armen heeft beetgepakt en/of hem (daarbij) achterover heeft geduwd (art. 300 lid 1 jo art. 304 lid 2 Sr);

Feit 2

Dat zij op of

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefententamen


Vragen

Vraag 1

Giesbert A. wordt vervolgd voor mishandeling art. 300 lid 1 Sr. De rechter acht Giesbert A. niet toerekeningsvatbaar. De rechter heeft een aantal beslissingsmogelijkheden, welke zijn dit?

Vraag 2

Stel dat de rechter uit vraag 1 besluit om tot ontslag van alle rechtsvervolging over te gaan en hij daarnaast een extra maatregel wil opleggen, is dit volgens de wet toegestaan?

Vraag 3

Aan verdachte Jan K. wordt tenlastegelegd dat hij in de nacht van 1 januari 2015 in de Schilderwijk aan een passant, Simon T., een aantal klappen heeft uitgedeeld, als gevolg waarvan Simon T. met zwaar lichamelijk letsel naar het ziekenhuis werd afgevoerd. Primair legt de Officier van Justitie aan Jan K. art. 300 lid 2 Sr ten laste en subsidiair art. 300 lid 1 Sr. De advocaat van Jan K. verweert zich door tijdens de zitting te zeggen dat er geen sprake kan zijn van het primaire tenlastegelegde feit, aangezien Jan K. geen opzet op het zwaar lichamelijke letsel van Simon T. had. De rechter vraagt zich af of de advocaat van Jan A. gelijk heeft, wat denkt u?

Vraag 4

Yourie C. is met wat vrienden op stap in de binnenstad van Groningen. De drank wordt er goed ingegoten en al snel is Yourie C. zo dronken dat hij geen idee heeft van wat er om hem heen gebeurd. Nietsvermoedend wil Bernard S. Yourie C. passeren in een drukke kroeg en tikt hem op zijn heup met zijn hand om zo achter hem langs te wippen, waarbij Bernard S. hem zachtjes naar voren duwt. Door de duw verliest Yourie C. zijn evenwicht en komt ten val. Vol woede staat Yourie C. op en kijkt met kwade ogen in de richting van Bernard S. en geeft hem vervolgens een enorme knal tegen zijn hoofd. Door deze mep verliest Bernard S. zijn bewustzijn en wordt met zwaar lichamelijk letsel per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. De volgende ochtend, zodra Yourie C. nuchter wordt, en hoort wat er is gebeurd, toont hij berouw in is hij erg teleurgesteld in zichzelf. Nochtans besluit de Officier van Justitie om over te gaan tot een vervolging en legt Yourie C. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten laste. Yourie C. overlegt samen met zijn raadsman dat een beroep zal worden gedaan op ontoerekeningsvatbaarheid, art. 39 Sr. Yourie C. zal volgens zijn raadsman dan ontslagen worden van alle rechtsvervolging, omdat ten tijde van de mishandeling sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die hem niet kan worden toegerekend.

Zal het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid conform art. 39 Sr kans van slagen hebben?

Vraag 5

Al een geruime tijd zit Maaike in financiële problemen en zij besluit daar radicaal verandering in te brengen. Haar huis is voor een veel hogere waarde dan de werkelijke waarde

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen

Strafrecht 1 - RUG - Extra oefenvragen


Vragen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met het zogenaamde vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie?

Vraag 2

Geef een definitie van het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie.

Vraag 3

Welk onderscheid in sepots kan gemaakt worden? En wat houden deze sepots in?

Vraag 4

Wanneer vangt het rechtsgeding officieel aan?

Vraag 5

Wanneer eindigt het rechtsding normaal gesproken?

Vraag 6

Welke materiële einduitspraken kan een rechter doen?

Vraag 7

Noem de functies van de tenlastelegging.

Vraag 8

Het vonnis van de rechter heeft ook een tweetal functies. Welke?

Vraag 9

Wanneer is er sprake van een art. 358 lid 3 Sv verweer?

Vraag 10

In welke gevallen kan niet volstaan worden met een standaard motivering en is extra strafmotivering vereist?

Vraag 11

Er wordt onderscheid gemaakt tussen krenkingsdelicten en gevaarzettingsdelicten. In deze laatste delicten kan ook weer onderscheid gemaakt worden tussen abstracte en concrete delicten. Wat wordt met deze termen bedoeld?

Vraag 12

Verwoord de functionele/relatieve theorie.

Vraag 13

Wat was Rossi’s visie op de functie van straffen?

Vraag 14

Wat was de opvatting van de Nieuwe Richting over het doel van strafrecht?

Vraag 15

Geef een definitie van het nulla poena-beginsel.

Vraag 16

Welke vier normen liggen besloten in het nulla poena-beginsel?

Vraag 17

Wat wordt bedoeld met het lex certa-beginsel/Bestimmtheitsgebot?

Vraag 18

Van welke interpretatiemethoden kan de rechter gebruik maken en wat houden de verschillende methoden in?

Vraag 19

Waar in het Europees recht is het rechtszekerheidsbeginsel vastgelegd?

Vraag 20

Noem de functies van de dagvaarding.

Vraag 21

Wat moet in ieder geval genoemd worden in de dagvaarding?

Vraag 22

Wat dient de rechter te beslissen als de dagvaarding niet voldoet aan de hiervoor genoemde eisen?

Vraag 23

Wat zijn bestanddelen en elementen?

Vraag 24

Wat is de betekenis van wederrechtelijkheid als bestanddeel?

Vraag 25

Welke drie strafrechttheorieën kunnen worden onderscheiden?

Vraag 26

Welke rechtvaardigingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een rechtvaardigingsgrond weg?

Vraag 27

Welke schulduitsluitingsgronden kent ons systeem? En wat neemt een schulduitsluitingsgrond weg?

Vraag 28

Bij welke materiële vraag komen de strafuitsluitingsgronden aan de orde?

Vraag 29

Wanneer is sprake van putatieve overmacht?

Vraag 30

Wat wordt bedoeld met de dubbele causaliteit ingeval van noodweer-exces?

Vraag 31

Leg uit wat wordt bedoeld met extensief noodweer-exces.

Vraag 32

Leg uit wat wordt bedoeld met intensief noodweer-exces.

Vraag 33

Welke vormen van opzet zijn te onderscheiden?

Vraag 34

Wat houdt bewuste schuld in?

Vraag 35

Wat houdt onbewuste schuld in?

Vraag 36

De Hoge Raad hanteert in gevallen van een ontkennende verklaring van de verdachte wel eens de Ronde Klip-formule. Wat houdt deze formule in?

Vraag 37

Kunnen bestanddelen als ‘oogmerk’ en ‘wetende dat’ via de voorwaardelijke opzet-constructie bewezen worden?

Vraag 38

Wat is de rechtsregel uit het Vrees-arrest?

Vraag 39

Wat houdt het grondslagbeginsel in?

Vraag 40

Waartoe leidt

.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Strafrecht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafrecht 1 voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1632
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.