Samenvattingen: startpagina voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis

Table of contents around the subject

Samenvattingen en studiehulp voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis

Waar gaat de pagina over?

  • Inhoud: informatie en studiegidsen bij samenvattingen van studieboeken, arresten, wetenschappelijke artikelen, vakken en tentamens voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis
  • Studiegebieden: o.a.: rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis
  • Taal: Nederlands
  • Toegang: Openbaar

Waar kan je heen?

Hoe kan je verder?

  • Lees verder voor de uitgelichte samenvatting en studiehulp, en klik op de titel van je interesse

Image

Check summaries and supporting content in full:
Samenvattingen: de beste studieboeken voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis samengevat

Samenvattingen: de beste studieboeken voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis samengevat

Samenvattingen en studiehulp bij Rechtsfilosofie en Rechtsgeschiedenis

Inhoudsopgave

  • Samenvatting bij het boek: A New Introduction to Jurisprudence Legality, Legitimacy and the Foundations of the Law van Cliteur en Ellian - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: Beknopte geschiedenis van het Romeinse recht van Zwalve - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: Hoofdstukken grondrechten van Nieuwenhuis e.a. - 4e druk
  • Samenvatting bij het boek: Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve - 5e druk
  • Samenvatting bij het boek: Legaliteit en legitimiteit van Cliteur en Ellian - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: Lijf ende Goedt: de juridische bescherming van de menselijke persoon en diens vermogen van Hallebeek - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: Prota: Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten van Lokin en Brandsma - 10e druk
  • Samenvatting bij het boek: Recht als raadsel: Een inleiding in de rechtsfilosofie van Westerman - 2e druk
  • Samenvatting bij het boek: Recht, orde en vrijheid. Een historische inleiding in de rechtsfilosofie van Maris en Jacob - 3e druk
  • Samenvatting bij het boek: Straf en Schadevergoeding: drie historische hoofdstukken van Broers - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: The Concept of Law van Hart - 3e druk
  • Samenvatting bij het boek: The Fall and Rise of Blasphemy Law van Cliteur en Herrenberg - 1e druk
  • Samenvatting bij het boek: Vergelding en Vergoeding van Feenstra - 3e druk

Over Rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis

  • Rechtsfilosofie onderzoekt fundamentele vragen over het recht, zoals: Wat is recht? Wat maakt een wet rechtvaardig? Wat is de relatie tussen recht en moraal? Rechtsgeschiedenis bestudeert de ontwikkeling van het recht door de eeuwen heen, om te begrijpen hoe het recht is geworden zoals het nu is en hoe het in de toekomst kan veranderen.
Access: 
Public
Redelijkheid en Billijkheid Bundel: Verzamelde samenvattingen van arresten en artikelen

Redelijkheid en Billijkheid Bundel: Verzamelde samenvattingen van arresten en artikelen

Aristoteles’ epieikeia en de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid in het verbintenissenrecht

Aristoteles’ epieikeia en de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid in het verbintenissenrecht

Paper voor het vak rechtsfilosofie

Inleiding

Veel uitdaging in het lezen van de Ethica Nicomachea ligt besloten in de inherente problematiek van het Oud Grieks. Woorden die in de tijd van ‘De Filosoof’ als bekend werden verondersteld, hebben  hun exacte betekenis al lang verloren. Uitvoerig onderzoek is daarom noodzakelijk om enkele centrale begrippen in Aristoteles’ leer over het recht te kunnen verklaren. Het begrip epieikeia is een goed voorbeeld hiervan. Een veel gebruikte vertaling is onze moderne juridische kwalificatie van ‘redelijkheid en billijkheid’.  In dit paper onderzoeken wij of dit begrip overeenkomt met de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid in het huidige Nederlandse recht. Daarom zal er worden onderzocht of Aristoteles’ epieikeia een corrigerende functie met betrekking tot verbintenissen tussen particulieren behelst vergelijkbaar met de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek.

Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden zal er eerst moeten worden onderzocht wat epieikeia is en of het ook betrekking kan hebben op contracten tussen personen. Dan zal er worden toegelicht hoe het begrip van redelijkheid en billijkheid in artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt toegepast in het Nederlandse recht. Tot slot kan er worden geëvalueerd in hoeverre Aristoteles’ epieikeia en het begrip redelijkheid en billijkheid uit artikel 6:248 lid 2 daadwerkelijk overeenkomen.

2.1 Aristoteles’ epieikeia en haar betrekking op contracten

De uitdaging van het werk van Aristoteles ligt in het vinden van een precieze definitie van begrippen. Zeker een abstract begrip als ‘epieikeia’ vereist aardig wat onderzoek.

Belangrijk hiervoor is om eerst de rechtspraktijk waarop Aristoteles zijn rechtsfilosofie baseerde te doorgronden. Niet voor niks zag Aristoteles de mens als een zoon politikon,[1] in de poleis waren de menselijke natuur en haar politieke leven verbonden als een organisch geheel.[2] Staat en individueel recht zijn in grote mate één ter bevordering van het sociale leven en de stadsstaat.[3] Een strikte scheiding tussen de juridische wereld en het dagelijks leven is voor Aristoteles dan ook ondenkbaar.[4] Logischerwijze vormt het  begrip epieikeia dan ook geen ‘brug’ tussen deze fictieve werelden.[5]

2.2.1. De betekenis van epieikeia

Aristoteles geeft zowel in de Retorica als in de Ethica Nicomachea twee betekenissen van het begrip epieikeia. In de Retorica wordt dit begrip beschreven als ‘die rechtvaardigheid dat voorbij het geschreven recht gaat’ en in de Ethica Nicomachea als ‘een correctie op het recht waar dit afwijkt door zijn universaliteit.’[6] Van belang is een weg te vinden tussen deze twee definities.[7]

Vaak wordt epieikeia omschreven als een middel om een gat op te vullen in het geschreven recht, een noodzaak bij universele rechtsregels zodat deze alsnog toegepast kunnen worden op de particularia.[8] Deze conclusie is snel te trekken als men volledig uitgaat van Aristoteles’ definitie van epieikeia in de Retorica als rechtvaardigheid dat voorbijgaat aan het geschreven recht.[9] Aristoteles gebruikt hier bij het benoemen van dit ‘gat in het recht’ het woord elleimma of elleipsis, vaak vertaald als ‘gat’ of ‘ommissie’.[10] Ook in de Ethica Nicomachea wordt dit woord gebruikt.[11] Belangrijk voor het begrijpen van epieikeia is echter om dit woord te verklaren naar een dieper inzicht. Het is waarschijnlijker dat Aristoteles met dit woord geen gat in het recht bedoelde, maar een tekortkoming van het geschreven, universeel geldende recht.[12] De epieikeia herstelt deze fundamentele tekortkoming, en maakt van de imperfecte ellips dat het geschreven en universele recht is, weer een perfecte cirkel. Deze corrigerende functie is duidelijk terug te vinden in de definitie van de Ethica Nicomachea, waarin de rectificerende functie op het universele recht, ten behoeve van rechtstoepassing op de particularia, centraal staat.[13] Benadrukt dient te worden dat zowel in de Retorica als in de Ethica Nicomachea geen verband verband bestaat tussen epieikeia en contracten tussen personen.

2.2.2. Het correctieve aspect van Epieikeia

In zijn algemeenheid kan epieikeia dus worden gezien als een correctieve deugd op de inherente problematiek van universeel recht ten behoeve van het conventioneel juiste bij individuele voorvallen als vorm van rechtvaardigheid.[14] Dit brengt met zich mee dat epieikeia dus als een externe factor op het geschreven recht gezien wordt. Aristoteles benadrukt dit door te stellen dat epieikeia datgene is, wat de wetgever zelf zou hebben besloten als deze de specifieke zaak had kunnen voorzien.[15] Belangrijk voor de wetgever is daarom te beseffen dat het universele recht altijd een defect in zich heeft ómdat het universeel is.[16] Epieikeia staat los van het geschreven recht, maar maakt wel deel uit van rechtvaardigheid. Niet voor niets stelt Aristoteles dan ook de mens epieikeia kan bezitten als een karakterdeugd.[17] Epieikeia is dan ook in bepaalde mate verbonden met praktische wijsheid, in die zin dat het aan de rechter is om epieikeia duidelijk toe te passen op individuele zaken. Epieikeia is daarmee ook een relationeel concept geworden dat belangrijk is voor iemand met praktische wijsheid.[18]

2.2.3. Epieikeia en verbintenissen tussen personen

De definitie van epieikeia richt zich op het spanningsveld tussen het universele en het individuele in het recht.[19] Duidelijk is in ieder geval dat epieikeia moet worden gezien als een deugd die rechters toe kunnen passen.[20] Onduidelijk is echter of deze term gebruikt kan worden bij contracten tussen personen, Aristoteles zegt hier niets over omdat hij epieikeia vooral ziet als een corrigerend element op het geschreven recht. In onze ogen is er echter wel een mogelijkheid dat epieikeia ook betrekking kan hebben op contracten - zijnde geschreven recht tussen partijen-. Dit in het geval dat een contract zich officieel houdt aan de universele wet, maar duidelijk onrechtvaardig is in het individuele geval. In een dergelijk geval moet de rechter deze afwijking van de rechtvaardigheid corrigeren - ten nadele voor een van de partijen -  door gebruik maken van de epieikeia om de rechtvaardigheid in stand te houden. Alleen in dit geval houdt epieikeia dus verband met verbintenissen.

2.2. De derogerende werking van redelijkheid en billijkheid in het Nederlandse recht.

2.2.1. De wet

Artikel 6:248 omvat de lex specialis van redelijkheid en billijkheid met betrekking tot overeenkomsten en is daarom het meest relevant voor de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid met betrekking tot contracten.[21] Lid 1 beschrijft de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid op overeenkomsten. Echter van belang voor de latere vergelijking met Aristoteles’ epieikeia is de correctieve, ofwel derogerende werking van redelijkheid en billijkheid, uitgelegd in 6:248 lid 2.

“Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”[22]

Rechtsgevolg hiervan is dat de geldende regel die in strijd is met de redelijkheid en billijkheid ‘niet van toepassing is’.[23] Dit is het correctieve aspect van de redelijkheid en billijkheid. Benadrukt moet worden dat dit rechtsgevolg moet worden onderscheiden van nietigheid of vernietigbaarheid, zoals bepaald in het Bramer/Hofman Beheer-arrest.[24]

Dat de regel niet van toepassing is, geschiedt van rechtswege.[25] De rechter heeft dus niet op grond van de redelijkheid en billijkheid de bevoegdheid heeft de overeenkomst zelf te herzien.[26]

De invulling en criteria van het begrip redelijkheid en billijkheid wordt in de wet niet zeer concreet gemaakt. In wetsartikel 6:248 BW lijkt het criterium ‘onaanvaardbaar’ te zijn.  Ook verdere uitleg in artikel 3:12 en 6:2 BW betreffende eisen van redelijkheid en billijkheid in algemene zin blijven erg breed en abstract.[27] Voor concrete toepassing van de eisen van redelijkheid en billijkheid moet er dus worden gekeken naar jurisprudentie.

2.2.2. De invulling van redelijkheid en billijkheid in de jurisprudentie

De Hoge Raad zette concrete non-limitatieve criteria voor de invulling van redelijkheid en billijkheid uit in twee arresten over exoneratieclausules, het Pseudo-Vogelpest arrest en het Saladin-arrest.[28] In het Pseudo-Vogelpest arrest sprak de Hoge Raad nog in terminologie van het oude BW over de ‘eisen van de goede trouw’. De Hoge Raad noemde verschillende omstandigheden die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen of een clausule voldoet aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. Onder andere

de zwaarte van de schuld aan de zijde van de verkoper, de aard en de ernst van de voorzienbare schade, de wijze waarop het beding is tot stand is gekomen, de strekking van het beding en het gedrag van de koper met betrekking tot de gebreken of de daardoor veroorzaakte schade.[29] Deze omstandigheden zijn zeer op het concrete geval gericht. Er wordt geen overkoepelend beginsel van correctieve redelijkheid en billijkheid uitgelegd of genoemd.[30]

Voor het Pseudo-Vogelpest arrest behandelde de Hoge Raad in het Saladin arrest drie meer subjectieve criteria: de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen, de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen en de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest.[31] Deze omstandigheden hebben sterk betrekking op de houding en handelingen van partijen en de laakbaarheid daarvan. De omstandigheden genoemd in het Pseudo-Vogelpest arrest en het Saladin arrest geven de indruk dat redelijkheid en billijkheid nauw verweven is met het handelen te goeder trouw. Veel van de omstandigheden zijn immers factoren die betrekking hebben op de kwalijkheid van het handelen van de persoon, zoals zwaarte van schuld, het bewustzijn van het beding en het gedrag van de koper.

Er is een verband tussen de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid als omschreven in 6:248 lid 2 BW en onachtzaam handelen of zelfs met schuld. In het Kuunders/Swinkels-arrest oordeelde het hof dat er voor het succesvol inroepen van de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid met betrekking tot exoneratie clausules een bepaalde mate van verwijtbaarheid, dus opzet of grove schuld,  aanwezig moet zijn geweest.[32]

Bovendien is er ook in het geval van verbintenissen die niet strekken tot exoneratie een verband tussen redelijkheid en billijkheid en gedrag te goeder trouw.

In lijn met eerder genoemde jurisprudentie werd in Eindhoven/Allianz belang gehecht aan het laakbare handelen. De Hoge Raad oordeelde dat een ‘verstoorde afweging van belangen’ genoeg was voor de toepassing van de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid. De gemeente had bewust schadelijk had gehandeld door aan te nemen dat de verzekering de door hen veroorzaakte schade zou vergoeden.[33]

De werking van redelijkheid en billijkheid in het Eindhoven/Allianz arrest was in lijn met eerdere jurisprudentie over laakbaar handelen binnen het kader van de overeenkomst, bijvoorbeeld het opzettelijk laten verstrijken van het proeftermijn door de werknemer of omdat er sprake van grove onachtzaamheid.[34] Kortom, in het Nederlandse recht is er inderdaad de mogelijkheid van correctieve rechtvaardigheid binnen het verbintenissenrecht. Uit de tekst van het Burgerlijk Wetboek lijkt deze correctie voort te vloeien uit een overkoepelend begrip van redelijkheid en billijkheid. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat deze rechtvaardigheid vooral toeziet op specifieke situaties waarbij er nalatig of opzettelijk bezwarend gehandeld is door een van de partijen, binnen het kader van een overeenkomst. In de genoemde jurisprudentie is er in alle succesvolle beroepen op de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid een ‘te kwader trouw’ element geweest tussen de partijen.

2.2.3. Terughoudendheid bij de toepassing

Een verklaring voor het element van laakbaar handelen is de geboden terughoudendheid bij toepassing van de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid. Waar in het oude Burgerlijk Wetboek nog de term ‘onbetamelijk’ werd gebruikt als criterium voor de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid, is dit in 6:248 lid 2 BW vervangen door ‘onaanvaardbaar’.[35] Dit woord  behelst nog meer afkeuring dan ‘onbetamelijk’ en spoort aan tot terughoudendheid van toepassing.[36] Deze vereiste terughoudendheid is door de Hoge Raad bevestigd in het ABN AMRO/X-arrest.[37]

Het in de jurisprudentie terugkerende element van laakbaar handelen is een dermate ‘onaanvaardbare’ omstandigheid die toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW, ondanks de geboden terughoudendheid, verantwoordt. Ook al blijven de eisen voor de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid in de tekst van de wet abstract, jurisprudentie concretiseert de derogerende werking als een correctie op te kwader trouw handelen binnen het wettelijke kader van een overeenkomst.

2.3 Aristoteles’ Epieikeia en de Nederlandse redelijkheid en billijkheid in 6:248

2.3.1. Is er een overlap tussen de epieikeia en de Nederlandse redelijkheid en billijkheid?

Zoals eerder besproken is epieikeia een breed begrip, dus rijst de vraag op of een specifiek artikel als 6:248 lid 2 BW hier een uitvoering van behelst. Aristoteles schetst met zijn epieikeia een aanvulling op het geschreven recht, de correctieve rechtvaardigheid. Het Nederlandse recht heeft in de wetteksten ook een vorm van correctieve rechtvaardigheid op het algemene recht, middels de redelijkheid en billijkheid, welke in zekere zin aan zou kunnen sluiten bij Aristoteles’ interpretatie hiervan.[38] Om te zien of dit het geval is, dient gekeken te worden naar de wettekst zelf. In de tekst van 6:248 lid 2 BW is gelijk een overeenkomst te vinden, met name in de wijze waarop Aristoteles het begrip epieikeia uitlegt; dat eipeikeia een correctie op het geschreven recht behelst, waar het geschreven recht door haar universalisme tekort schiet.[39] Puur op grond van de ‘rule of law’ sluit het Nederlandse recht op dit artikel erg goed aan bij de theorie van Aristoteles. Er zou hier namelijk sprake zijn van een correctieve rechtvaardigheid waar de rechtsregel zelf tekort schiet, doordat de geldende regel niet van toepassing wordt gesteld.

Daarnaast corresponderen de theorie van Aristoteles en de geest van de Nederlandse redelijkheid en billijkheid in die zin dat Aristoteles de zaken per geval apart bekeek en daar een specifieke aanpak per geval omheen formuleerde, welke methode duidelijk terug te vinden is in het Nederlandse systeem op dit gebied.[40] Hieruit volgt namelijk bij de Nederlandse jurisprudentie dat aan de hand van omstandigheden wordt beoordeeld of een bepaald rechtsgevolg wel redelijk en billijk is, waardoor er geen vaststaande criteria bestaan.[41]

Op dit gebied verschilt de praktijk van de rechtsregel zelf, zoals bleek. Aristoteles zou hier gedoeld hebben op moderne ‘contra-legem’ jurisprudentie, waarbij de wet niet het ideale rechtvaardige resultaat oplevert en de rechter dit vervolgens corrigeert. In de hedendaagse rechtspraak wordt hier verwezen naar specifieke gevallen waarbij weliswaar middels het recht gehandeld is, maar op een dusdanig kwalijke wijze dat het recht bijna onrechtmatig wordt uitgeput.[42] Een duidelijk zogenaamd ‘te kwader trouw’ vereiste valt derhalve te herkennen in de Nederlandse uitwerking van het begrip redelijkheid en billijkheid.

2.3.2. Epieikeia in de praktische uitvoering van 6:248 lid 2 BW

Als gekeken wordt naar de praktische uitvoering van de redelijkheid en billijkheid in het Nederlandse recht, kan dus aan de hand van de jurisprudentie gesteld worden dat er een ‘onaanvaardbaar’ handelen ‘te kwader trouw’ plaats moet hebben gevonden. In algemene zin kan epieikeia, net als redelijkheid en billijkheid juist beschouwd worden als een correctieve rechtsnorm, welke het algemene recht complementeert, aangezien de wet niet altijd goed aansluit op specifieke gevallen.[43] Zo maakt epieikeia het geheel rechtvaardig waar de algemene rechtsregels tekort schieten, om zo de zwakte van het  universalisme van het recht te compenseren.

Daarnaast moet benadrukt worden dat epieikeia ook gezien wordt als een specifieke deugd die door rechters gebruikt dient te worden.[44] In de uitwerking hiervan gaat het om gevallen waar er wel binnen het geschreven recht gehandeld wordt, maar de rechter, op basis van praktische wijsheid en epieikeia, tot inzicht komt dat de handeling niet voldoet aan de deugd van rechtvaardigheid. Op dit punt sluit de praktische uitvoering van 6:248 lid 2 BW aan met betrekking tot de rol van de rechter. In opzettelijk kwalijke, doch wel binnen de wet vallende gevallen kan een rechter oordelen dat een partij toch beroep kan doen op de redelijkheid en billijkheid waardoor de afgesproken regel van rechtswege niet op gaat. Een rechter kan een rechtsregel aan de hand van specifieke omstandigheden van het geval niet van toepassing verklaren indien dit onrechtvaardig zou zijn. Zo sluit een specifieke benadering van de epieikeia dus wel weer aan bij de specifieke praktische uitvoering van 6:248 lid 2 in ons huidige rechtssysteem. 

3. Conclusie

Epieikeia zou betrekking kunnen hebben op verbintenissen tussen personen in het geval dat een contract zich officieel houdt aan de universele wet, maar duidelijk onrechtvaardig is in het individuele geval. In dat geval zou epieikeia een correctieve werking hebben, gelijk aan de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid. Epieikeia en redelijkheid en billijkheid in het Nederlandse recht komen dan ook ten dele overeen. Beide begrippen dienen immers als correctie indien de wet geen rechtvaardige uitkomst biedt. Daarnaast komt zowel in Nederlands recht alsook bij Aristoteles’ theorie de casuïstische benadering van de rechter naar voren. Verder komt de gedachte dat alleen rechters de spreekbuis zijn van redelijkheid en billijkheid, respectievelijk epieikeia, deels overeen. Ook kunnen beide begrippen niet door de wet geregeld of geconcretiseerd worden door hun nadruk op het individuele geval. Echter, waar epieikeia goed aan lijkt te sluiten bij de ‘rule of law’ van 6:248 lid 2 BW, verschilt de Nederlandse praktijk hiervan. In het Nederlandse verbintenissenrecht heeft redelijkheid en billijkheid met name een derogerende werking indien er sprake is van handelen te kwader trouw, ofwel rechtsmisbruik, hetgeen Aristoteles niet bedoelde in zijn werk. Concluderend kan Aristoteles’ correctieve aspect van epieikeia worden toegepast op verbintenissen en heeft de moderne Nederlandse notie van redelijk het billijkheid voornamelijk overeenkomsten heeft met epieikeia op het gebied van corrigerende werking en casuïstische toepassing op individuele zaken.

4. Literatuurlijst

Ackrill 1973

J.L. Ackrill, Aristotle’s Ethics, London: Faber & Faber 1973.

Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014

S. Hartkamp & C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Deventer: Kluwer 2014.

Burns 1998

T. Burns, Aristotle and Natural Law, History of Political Thought 1998, nr. 19 afl. 2, p.142-166.

Etxabe 2009

J. Etxabe, Antigone’s Nomos, Animus: Greek Tragedy 2009, afl. 13, p.60-73.

Freese 1926

John H. Freese, Aristotle ‘The “Art” of Rhetoric, Cambridge, MA: Harvard University Press, 1926.

Hupperts 2005

C. Hupperts en B. Poortman, Aristoteles Ethica Nicomachea, Damon: Budel 2005.

Shiner 1994

Roger A. Shiner, Aristotle’s Theory of Equity, Los Angeles Law Review 1994, afl. 27, p. 1245-1264.

Susemihl 1922

F. Susemihl en O. Apelt, Aristoteles Ethica Nicomachea, Bibliotheca S.G.R. Teubneriana 1922.

Von Leyden 1967

W. von Leyden, Aristotle and the Concept of Law, The Journal of the Royal Institute of Philosophy 1967, nr. 42, afl 159, p. 1-19.

Zahnd 1996

E.G. Zahnd, ‘The Application of universal laws to particular cases: a defence of Equity in Aristotelianism and Anglo American Law’, Law and Contemporary Problems, nr, 59, afl. 1, p. 264-295.

[1] Aristoteles, Politica, Boek I, 2, 1252a 2 ‘een politiek dier’.

[2] Shiner, Los Angeles Law Review 1994/27, p. 1263.

[3] Shiner, Los Angeles Law Review 1994/27, p. 1256.

[4] Von Leyden, Journal of the Royal Institute of Philosophy 1967/159, p. 10.

[5] Zahnd, Law and Contemporary Problems 1996, 59/1, p. 287.

[6] Aristoteles, Ars Retorica, (J.H. Freese, Cambridge, MA, Harvard Univ. Press 1926) [hierna: Ars Retorica] 1374a 13-15 ; Von Leyden,  Journal of the Royal Institute of Philosophy 1967/159, p. 7. ; Aristoteles, Ethica Nicomachea, (J.L. Ackrill, Aristotle’s Ethics, London: Faber & Faber 1973) [hierna: Ethica Nicomachea] 1137b 25-30.

[7] Shiner, Los Angeles Law Review 1994/27, p. 1247.

[8] Ars Retorica,1374a 12-13. ; Von Leyden 1967, p. 7.

[9] Ars Retorica, 1374a 13-16.

[10] Ars Retorica, 1374a 13 “νομου και γεγραμμενου έλλειμμα”/ “nomou kai gegrammenou elleimma”; Shiner, Los Angeles Law Review 1994/27, p. 1247.

[11] Aristoteles, Ethica Nicomachea, (F. Susemihl ea, Bibliotheca S.G.R. Teubneriana 1922) 1137b 22  “επανορθουν το ελλειψεν” / “epanorthoun to elleipsen” ;  Hupperts 2005, p. 185. ; Von Leyden 1967, p. 7.

[12] Shiner, Los Angeles Law Review 1994/27, p. 1255.

[13] Ethica Nicomachea, 1137b 25-27 “έπανορφωμα νομου, ηει ελλειπει δια το κατηολου”/ “epanorthoma nomou, hei elleipei dia to katholou” ; Shiner, Los Angeles Law Review 1994/27, p. 1247.

[14] Shiner, Los Angeles Law Review 1994/27, p. 1252. ; Burns, History of Political Thought 1998/2, p. 155.

[15] Ethica Nicomachea, 1137b 23-24.

[16] Ethica Nicomachea, 1137b 20-25. ; Von Leyden, Journal of the Royal Institute of Philosophy 1967/159, p. 7.

[17] Ethica Nicomachea, 1138a 1-2.

[18]Ars Retorica, 1374b 13-15. ;  E.G. Zahnd, Law and Contemporary Problems 1996/59, p. 267.

[19] J. Extabe, Animus 2009/13, p. 65.

[20] Shiner, Los Angeles Law Review 1994/27, p. 1260.

[21] Artikel 3:12 Burgerlijk Wetboek; Artikel 6:2 Burgerlijk Wetboek; Artikel 6:248 Burgerlijk Wetboek.

[22] Artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek.

[23] Artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek.

[24] HR 14 juni 2002, NJ 2003, 112.

[25] Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/414;  Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/411.

[26] Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/414.

[27] Artikel 3:12 en Artikel 6:2 Burgerlijk Wetboek.

[28] HR, 20-02-1976, ECLI:NL:PHR:1976:AC5695, NJ 1976, 486; HR 19-05-1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4745, NJ 1967, 261.

[29] HR, 20-02-1976, ECLI:NL:PHR:1976:AC5695, NJ 1976, 486.

[30] HR, 20-02-1976, ECLI:NL:PHR:1976:AC5695, NJ 1976, 486.

[31]  HR 19-05-1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4745, NJ 1967, 261.

[32] HR 18 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6913, JOL 2004, 339.

[33] HR, 12-01-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1581, NJ 2007, 371.

[34] HR 12-12-1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2524; HR 27 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1859, NJ 1996, 254.

[35] Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/416.

[36] Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/416.

[37] HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5695,NJ 2012/396.

[38] 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek.

[39] 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek.; Aristoteles, Ars Retorica, 1374a 13-15 ; Aristoteles, Ethica Nicomachea, 1137b 25-30 ;  Von Leyden 1967, p. 7.

[40] Ethica Nicomachaea, 1137b 25-30.

[41] HR, 20-02-1976, ECLI:NL:PHR:1976:AC5695, NJ 1976, 486; HR 19-05-1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4745, NJ 1967, 261.

[42] HR 12-12-1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2524; HR 27 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1859, NJ 1996, 254.

[43] Shiner, Los Angeles Law Review 1994/27, p. 1252. ; Burns, History of Political Thought 1998/2, p.155.

[44] Ethica Nicomachea, 1138a 1-2.

Verknochtheid; redelijkheid en billijkheid - Arrest

Verknochtheid; redelijkheid en billijkheid - Arrest

HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749 (Verknochtheid; redelijkheid en billijkheid)

 

Casus:

Partijen zijn gewezen echtgenoten. Zij waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Voor zover van een samenleving tussen partijen sprake is geweest, is deze van korte duur geweest. Zowel de man als de vrouw heeft verzocht de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. Hun geschil spitst zich toe op de vraag of tot de gemeenschap een tweetal schulden behoort ter zake van aan de man verleende bankkredieten. De man heeft verzocht de helft van deze twee schulden aan de vrouw toe te scheiden; de vrouw heeft het bestaan en de omvang van de schulden betwist en subsidiair aangevoerd dat het hier om verknochte schulden gaat, althans dat de schulden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid uitsluitend aan de man moeten worden toebedeeld. In cassatie wordt onder meer opgekomen tegen het oordeel van het hof dat de schulden van de man niet moeten worden aangemerkt als verknochte schulden en dat de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de schuld in het kader van de verdeling door de man dient te worden gedragen.

 

Hoge Raad:

De vraag of een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW aan een der echtgenoten is verknocht en dus op de voet van artikel 1:94 lid 3 BW niet in de gemeenschap valt, kan niet in haar algemeenheid worden beantwoord. De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Een schuld die is ontstaan door een aan een der echtgenoten verleend bankkrediet kan niet op deze enkele grond worden aangemerkt als een verknochte schuld, ook niet als deze is ontstaan voor het huwelijk van partijen, en als aan de andere echtgenoot geen verantwoording is of wordt afgelegd van de besteding van de aldus verkregen financiële middelen.

 

Ingevolge artikel 1:100 BW hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, zodat de ontbonden gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Een afwijking van deze regel is echter niet geheel uitgesloten; zij kan evenwel niet dan in zeer uitzonderlijke gevallen worden aangenomen. Het oordeel van het hof houdt in dat zodanige feiten en omstandigheden niet door de vrouw zijn gesteld. Dit oordeel is onbegrijpelijk, nu de vrouw heeft aangevoerd dat tijdens het korte huwelijk van partijen niet of nauwelijks van samenwoning sprake is geweest en dat partijen in elk geval geen gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd; de onderhavige schulden door de man voor het huwelijk zijn aangegaan; zij daarvan pas kennis heeft gekregen tijdens de echtscheidingsprocedure; de stelling van de man dat met de uit de kredieten verkregen gelden onder meer de bruiloft van partijen is betaald, niet juist kan zijn en dat aannemelijk is dat de man, die geen behoorlijke verantwoording heeft afgelegd van de besteding van de

.....read more
Access: 
Public
Nietzsches gelijk: waarom wijsheid achteraf onbillijk is van Giard en Merckelbach (2009) - Artikel

Nietzsches gelijk: waarom wijsheid achteraf onbillijk is van Giard en Merckelbach (2009) - Artikel

Soms doet de mens iets wat niet hoort. Onderzoekscommissies en rechtbanken zijn vervolgens verantwoordelijk om hier een beoordeling over te maken. Zij zijn verantwoordelijk om het handelen van het persoon te reconstrueren en er een oordeel over te maken.

Objectief reconstrueren

Soms doet de mens iets wat niet hoort. Onderzoekscommissies en rechtbanken zijn vervolgens verantwoordelijk om hier een beoordeling over te maken. Zij zijn verantwoordelijk om het handelen van het persoon te reconstrueren en er een oordeel over te maken.

Retrospectie

Ongelukken (bijvoorbeeld een ongeluk in een ziekenhuis) worden meestal toegeschreven aan menselijke fouten. In de meeste gevallen is de conclusie dat het ongeluk voorkomen had kunnen worden. Er wordt vaak niet gekeken naar de reden waarom mensen handelden zoals ze handelden. Bij dergelijke gevallen is het gewenst om scherpe, kennistheoretische criteria op te stellen om deugdelijk onderzoek uit te voeren.

Demarcatie tussen beslissing en afloop

Omdat onderzoekscommissies de afloop kennen van de gebeurtenis, is het belangrijk dat zij onderscheid blijft maken tussen de beslissingen en de afloop van de gebeurtenis. Hierover zegt de psycholoog Edwards: “een goede beslissing garandeert niet een goede afloop. Alle beslissingen worden in onzekerheid gemaakt en is daarom een gok. Een evaluatie van een op dat moment gemaakte beslissing moet niet afhankelijk zijn van de uitkomst.” Er kunnen vier combinaties gemaakt worden (een slechte/goede afloop met een slechte/goede beslissing). Er wordt eigenlijk alleen maar aandacht gegeven aan de situaties waarin het fout afliep.

Cognitieve vertekeningen

Wanneer er onderzoek wordt gedaan naar deze situaties, moet er rekening gehouden worden met twee cognitieve vertekeningen: de uitkomstbias en de hindsightbias (achteraf-gezien bias). Deze hebben te maken met het feit dat mensen geneigd zijn om causale interpretaties te koppelen aan onverwachte en negatieve gebeurtenissen. Hierdoor wordt er a posterio een reconstructie gemaakt die van invloed is op de evaluatie van een situatie. Mensen zijn geneigd om een reconstructie te maken van de informatie die ze op dat moment hebben. Bovendien is men geneigd om te denken dat grote oorzaken tevens grote gevolgen moeten hebben. Een tweede betekenis van deze demarcatie is dat men geneigd is om een beslissing te maken op basis van de afloop, niet op het besluit op dat moment. Men moet in normatief onderzoek juist rekening houden met de beslissing en niet de afloop.

.....read more
Access: 
Public
Redelijke termijn - Arrest

Redelijke termijn - Arrest

Redelijke termijn (CRvB 11 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7033; AB 2008, 241)

Casus

In dit geding tussen appellant en het Uwv zijn vanaf de ontvangst het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak ruim vijf en een half jaar verstreken. Appellant verzoekt de Raad om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.

CRvB

De vraag of die redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis (1) de ingewikkeldheid van de zaak, (2) de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, (3) het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en (4) de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene.

Vanaf de ontvangst door het Uwv op 18 oktober 2002 van het bezwaarschrift van appellant tot de datum van deze uitspraak zijn ruim vijf en een half jaar verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv iets meer dan acht maanden geduurd. Nu in verband met de overkomst van appellant uit Spanje enige tijd gemoeid is geweest met de vaststelling van de datum voor de hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure, vervolgens in de bezwaarfase een nieuwe functieduiding heeft plaatsgevonden waarop appellant moest kunnen reageren, en ook anderszins geen sprake is geweest van stilliggen van de bezwaarprocedure, is de Raad van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat de redelijke termijn is geschonden door het Uwv. Vanaf de ontvangst door de rechtbank op 4 augustus 2003 van het beroepschrift van appellant heeft de behandeling van het beroep door de rechtbank anderhalf jaar geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn ook niet is geschonden door de rechtbank. De behandeling van het hoger beroep heeft vanaf de ontvangst door de Raad op 21 maart 2005 van het hoger beroepschrift van appellant tot de datum van deze uitspraak drie jaar en iets minder dan vier maanden geduurd. Aan deze vaststelling kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn is geschonden door de Raad.

De Raad verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure, met – voor zover nodig – verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 Awb, moet worden beslist omtrent appellants verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Dit geeft aanleiding om het onderzoek te heropenen. Met – eveneens – verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 Awb merkt de Raad daarbij de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie) aan als partij in die procedure.

Conclusie

De vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM,  is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis (1) de ingewikkeldheid van de zaak, (2) de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, (3) het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en (4) de aard van de

.....read more
Access: 
Public
Supersamenvatting Romeins recht: Prota van Lokin

Supersamenvatting Romeins recht: Prota van Lokin

Hoofdstuk 2 - Procesrecht

Het procesrecht wordt ook wel het recht der acties genoemd, naar het Latijnse woord voor proces actio. Dit recht bevat de regels omtrent het voeren van een proces. Van de rechter krijgt men na een proces een vonnis. Als dit vonnis gunstig is voor de eiser, kon het met behulp van de overheid ten uitvoer gelegd worden en werd het hierom een executoriale titel genoemd.

Executie

In het Romeinse recht had alleen het veroordelende (condemnatoire) vonnis executoriale kracht. Er was bij de Romeinen bijna nooit sprake van reële executie, wat inhoudt dat je als eiser krijgt waar je recht op had. Alle processen gingen om geld. Executie zonder executoriale titel kan alleen in uitzonderlijke gevallen zoals bij hypotheek- en pandrechten en wordt dan parate executie genoemd. In de Romeinse tijd zijn er drie vormen van proces geweest. Allereerst het stelsel der wettelijke acties, daarna de formula-processen en als laatste de buitengewone rechtsgang. In het stelsel der wettelijke acties werd het proces eerst voor de praetor voorbereid met rituele handelingen en uitspraken (op straffe van verliezen van het proces), waarna een procesovereenkomst met daarin de instructie tot rechtspreken aan een lekenrechter (iudex privatus) gegeven werd. Als de schuldenaar in gebreke bleef bij zijn schuldeiser, volgde personele executie. De schuldenaar werd feitelijk het bezit van de schuldeiser, die hem drie weken na het vonnis als slaaf kon verkopen, indien niemand hem dan had vrij gekocht.

 

Overgang naar formulae

Omdat de wettelijke acties erg omslachtig waren - en de uitkomsten (je kon tot slaaf worden gemaakt) bijzonder onaangenaam waren - werden zij met de Julische proceswetten vervangen door de formulae. Dit waren in vaste bewoordingen opgestelde ‘formulieren’ die alleen nog met de namen en feiten ingevuld en door de praetor goedgekeurd hoefden te worden. Er ontstonden dus standaardmodellen voor de instructie aan de lekenrechter, die geen feitelijke kennis van het recht had zoals onze rechters. De eiser moest de gedaagde dagvaarden (in ius vocare). De praetor ging vervolgens na of het proces doorgang kon vinden en op welke manier. Als de gedaagde bekende, werd dit als veroordeling gezien.

 

De formula

De formulae waren volgens een vaste indeling opgebouwd, waarin eerst de rechter werd genoemd, dan de feiten van het proces en ten slotte het verzoek om veroordeling of vrijspraak (absolutio). Er konden bedingen aan de formula toegevoegd worden, zoals de restitutieclausule waarbij het mogelijk was dat de gedaagde vrijgesproken werd als hij de zaak teruggaf aan de eiser. Een andere clausule was de exceptio waarin de gedaagde de eis ontkrachtte. De eiser kon dit weer ontkrachten (replicatio).

 

Goede trouw

Nog een andere clausule was de ons bekende redelijkheid.....read more

Access: 
Public
Samenvatting: Rechtsfilosofie Inleiding

Samenvatting: Rechtsfilosofie Inleiding

Hoofdstuk 1. Verkenning

 

Inleiding

Het is eigenlijk niet mogelijk om een definitie van rechtsfilosofie te geven. Een definitie blijft te vaag of je vervalt juist in een definitie die slechts een visie op de rechtsfilosofie weergeeft. Daarom is het beter om aan de hand van voorbeelden (in ons geval teksten) te kijken wat rechtsfilosofie inhoudt. Het voordeel hiervan is dat je zo beter kunt begrijpen wat er door de schrijver bedoeld wordt en je kunt zo ook zelf een eigen oordeel vormen. Verder zullen we herhaaldelijk de schilderkunst als metafoor voor de rechtsfilosofie nemen.

 

Verschil in perspectief

Aan de hand van het euthanasievraagstuk kun je aantonen dat rechtsfilosofen zich niet onderscheiden van juristen en rechtssociologen door datgene wat ze bestuderen, maar meer door het perspectief van waaruit ze dat doen. Dat dit het geval is blijkt onder andere uit de verschillen in opbouw die de rechtssocioloog, jurist en de filosoof gebruiken in hun teksten.

Voorbeeld bij euthanasie; bij rechtsfilosofen draait het om de morele grondslag.

Zo zal de jurist (als voorbeeld nemen we een tekst van Remmelink) beginnen met een aantal belangrijke en vaak opmerkelijke arresten, daarbij zullen ook de verschillende juridische reacties gegeven worden. Daarna zal men kijken naar de doctrine en tenslotte zal de jurist aangeven wat hijzelf de beste oplossing vindt voor het probleem.

Rechtssociologische teksten kennen weer een hele andere opbouw. Als voorbeeld nemen we een deel uit een artikel van J. Griffiths (een rechtssocioloog). Griffiths begint met een vraag. Daarna haalt hij empirisch onderzoek aan. Vervolgens worden de resultaten uit dat onderzoek weergegeven. Dan wordt de oorspronkelijke vraag nog wat aangescherpt, waarna de vraag wordt beantwoord aan de hand van de resultaten van het empirische onderzoek. Tenslotte geeft hij een conclusie over de feitelijke situatie. Rechtssociologen bekijken het recht vanuit een extern perspectief en houden zich bezig met de vraag hoe het recht in het praktijk werkt.

 

Als we naar de verschillen tussen de rechtssociologische en de juridische tekst kijken vallen ons 4 dingen op:

  1. In de rechtssociologische tekst is uitdrukkelijk sprake van een vraagstelling, terwijl de vraag in de juridische tekst veel onduidelijker, impliciete blijft;

  2. Bovendien is de vraag in de juridische en in de sociologische tekst totaal verschillend. De rechtssocioloog vraagt zich voornamelijk af in hoeverre euthanasie in de praktijk te reguleren valt, het gaat dus niet zoals bij Remmelink om de juridische toelaatbaarheid;

  3. Ze maken gebruik van verschillende soorten informatie. De rechtssocioloog beroept zich vooral op empirisch onderzoek, terwijl

  4. .....read more
Access: 
Public
Overmacht en Noodtoestand Bundel: Verzamelde samenvattingen van arresten en artikelen

Overmacht en Noodtoestand Bundel: Verzamelde samenvattingen van arresten en artikelen

De Grote Oorlog en het Nederlandse Overeenkomstenrecht – Neutraliteit, Weerstand en Responsiviteit - van Boom - 2018 - Artikel

De Grote Oorlog en het Nederlandse Overeenkomstenrecht – Neutraliteit, Weerstand en Responsiviteit - van Boom - 2018 - Artikel

Waar gaat dit artikel over?

Nederland heeft tijdens de Eerste Wereldoorlog, ook wel Grote Oorlog genoemd, de neutraliteit weten te bewaren. Dat betekent echter niet dat de oorlog geen gevolgen voor ons land had. In dit artikel gaat het over de invloed van de Grote Oorlog op het Nederlandse overeenkomstenrecht. 

Eerst worden de gevolgen van de oorlog op de Nederlandse maatschappij en economie uiteengezet en tegen deze achtergrond worden de leerstukken onmogelijkheid en overmacht uitgelegd. Dan worden de contractuele goede trouw en onvoorziene omstandigheden besproken in het licht van hun mogelijke verband met de Grote Oorlog. Tenslotte wordt de neutraliteit uiteengezet als factor in het overeenkomstenrecht.

Wat heeft de Grote Oorlog voor de sociaal-economische toestand van Nederland betekend?

Nederland had geen juridisch raamwerk om de directe gevolgen van de oorlog op economisch gebied op te vangen. Zo kon Nederland bijvoorbeeld niet omgaan met het vervlies van vertrouwen in bankinstellingen. De effectenbeurs werd gesloten, noodgeld werd ingevoerd en gerechten werden aangespoord mild te oordelen over debiteuren met betalingsproblemen. Het internationale handelsverkeer kwam stil te liggen, dus werden schaarse goederen gedwongen gedistribueerd.

Nederland werd dus na een lange tijd van economische non-interventie politiek gedwongen om markten voor voedingsmiddelen, huisvesting en financiële diensten te reguleren. De bevoegdheden van de overheid op gebied van onteigening en opvordering uit de Onteigeningswet werden uitgebreid. Er kwamen noodwetten en langere termijn staatsinterventies die markten aan overheidswil onderworpen. Bepaalde sectoren werden met subsidies ondersteund om te kunnen  blijven bestaan.

Wat was hiervan beïnvloed door de N.O.T.?

In de Grote Oorlog was de N.V. Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij (N.O.T.) opgericht om de internationale handel van Nederland veilig te stellen, door contracten te sluiten de strijdende landen dat import naar Nederland niet door zou gaan naar de tegenpartij. Zo kon Nederland haar neutraliteit bewaren en toch internationaal blijven handelen. De Centrale Machten hadden wel door dat Nederland vooral gebonden was aan afspraken met de Britten, maar doordat de N.O.T. ook goederen smokkelde naar Duitsland, werd dit geaccepteerd.

De N.O.T. gaf 'consenten' voor verscheepte ladingen, contracten dat geen doorvoering zou plaatsvinden naar het achterland. Het buitenland confisceerde veel ladingen, behalve die met consenten van de N.O.T. Daarom sloten veel vervoerders en importerende bedrijven zich aan bij de N.O.T. Tegenwoordig zouden we zeggen dat de N.O.T. ontoelaatbare belangenverstrengelingen kende, omdat de winst zowel naar oorlogsslachtoffers ging als naar de Nederlandse staatskas en

.....read more
Access: 
Public
X-NV Noordhollandsche - Arrest

X-NV Noordhollandsche - Arrest

HR 30 maart 2007, JA 2007 / 100 (X-NV Noordhollandsche)

Casus

X is als voetganger door automobilist Y aangereden toen hij buiten de bebouwde kom over een tweebaansweg liep. De maximumsnelheid op de weg bedroeg tachtig kilometer per uur. Ten tijde van het ongeval was het donker en regenachtig. Op de weg was geen straatverlichting aanwezig. X liep met zijn rug naar de achteropkomende auto van Y en heeft niet achterom gekeken. X droeg donkere kleding en had ongeveer zes blikjes bier gedronken. X heeft de WAM-verzekeraar van Y aansprakelijk gesteld. De verzekeraar heeft aansprakelijkheid betwist met een beroep op overmacht en aan opzet grenzende roekeloosheid.

Rechtbank

De rechtbank heeft bovenstaande verweren verworpen en de verzekeraar veroordeeld – op grond van de 50% regel – tot vergoeding van 50% van de schade.

Hof

Het Hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het Hof heeft het beroep op overmacht verworpen, maar wel geoordeeld dat sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid. Het Hof heeft hiertoe overwogen dat het als aan opzet grenzende roekeloosheid moet worden beschouwd dat X in de gegeven omstandigheden in het donkeer, zonder achterom te kijken op een onverlichte weg liep waar 80 kilometer per uur is toegestaan. X wist of had moeten weten dat automobilisten hem niet meer zouden kunnen ontwijken op het moment dat zij hem redelijkerwijs konden waarnemen. Hier doet het alcoholgebruik van X niks aan af.

Hoge Raad

De Hoge Raad kan zich vinden in het oordeel van het Hof. Deze overweegt dat voor aan opzet grenzende roekeloosheid als bedoeld in de 50% regel in beginsel bewustheid van het gevaar bij het slachtoffer is vereist. De bewijslast rust bij de aansprakelijk gestelde partij. Voor het bewijs van de bewustheid kan echter worden volstaan met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit die bewustheid kan worden afgeleid. Hoge Raad bekrachtigt het arrest van het Hof.

Access: 
Public
Chan-a-Hung/Maalsté - Arrest

Chan-a-Hung/Maalsté - Arrest

Chan-a-Hung/Maalsté (HR 04-05-2001, NJ 2002, 214)

Relevante artikelen

Art. 6:162, 6:101 BW jo. 185 WVW.

Onderwerp

Reflexwerking art. 185 WVW; de aansprakelijkheid van een niet door een motorrijtuig vervoerde (vordering door de eigenaar van het motorrijtuig).

Casus

Op 16 december 1993 heeft zich een verkeersongeval voorgedaan tussen de partijen. Maalste, op dat moment 16 jaar reed op zijn bromfiets op het fietspad (dat was toen nog verplicht) en Chan, 33 jaar oud op dat moment, reed op een fiets tegen de toegestane rijrichting in. De aanrijding vond plaats onder slechte weersomstandigheden. Chan bleef ongedeerd, maar Maalste heeft ten gevolge van het ongeval letsel bekomen. Hij is inmiddels voor 14 % arbeidsongeschikt verklaard. Hij was niet verzekerd tegen de financiële gevolgen van het ongeval; Chan wel. De schadeverzekeraar van Chan heeft aangeboden 50 % van de schade te vergoeden, dit is door Maalste afgewezen. Hij vordert Chan aansprakelijk te stellen voor de gehele schade die hij lijdt en nog zal lijden als gevolg van het ongeval, zijn vordering baserende op art. 6: 162 BW.

Rechtsvraag

Kan de volledige aansprakelijkheid bij een verkeersongeval ook geheel voor de bestuurder van een niet-gemotoriseerde voertuig komen?

Rechtsgang

De rechtbank heeft de vordering toegewezen. In beginsel zou Maalsté volgens de rechtbank op grond van eigen schuld ex. art. 6:101, 10% van de schade zelf dienen te betalen, maar de billijkheid staat hieraan in de weg. Derhalve wordt Chan verantwoordelijk gesteld voor 100% van de schade, mede omdat zij tijdens het ongeluk wel verzekerd was en Maalsté niet. Daarbij de andere omstandigheden van het geval.

Het Hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Hoge Raad geeft aan dat in geval van een aanrijding tussen een motorrijtuig en een fietser/ voetganger die krachtens art. 6:162 aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, voor de omvang van die aansprakelijkheid het volgende geldt: met betrekking tot zaak- en letselschade geldt dat art. 185 WVW met zijn strenge zorgvuldigheidsnorm van overeenkomstige toepassing is. Er geldt reflexwerking. Bij een aanrijding tussen een motorrijtuigbestuurder en een fietser/voetganger komt de eigen schade voor een deel voor rekening van de motorrijtuigbestuurder, behoudens overmacht.

Welk gedeelte van de schade voor rekening van de eigenaar/ bestuurder blijft, moet worden beantwoord aan de hand van art. 6: 101, dat een causaliteitsafweging vereist waarna een billijkheidscorrectie aan de orde kan komen. Op grond van de billijkheidscorrectie is het mogelijk dat de gehele schade van de eigenaar/ bestuurder moet worden vergoed. Dit laatste is in casu het geval.

Leerstuk

In dit arrest wordt de reflexwerking van art. 185 WVW uitgelegd. Bij een aanrijding tussen een motorrijtuigbestuurder en een fietser/voetganger komt de eigen schade voor een deel voor rekening van de motorrijtuigbestuurder tenzij deze kan aantonen dat er aan zijn kant sprake is van overmacht. Welk deel er voor zijn eigen rekening komt, moet beoordeeld worden aan de hand van art. 6:101 BW.

Access: 
Public
Chan-a-Hung/Maalste - Arrest

Chan-a-Hung/Maalste - Arrest

Chan-a-Hung/Maalste (HR 04-05-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1426)

Casus

Een 16-jarige bromfietser komt tijdens slechte weersomstandigheden en in het donker op het fietspad in aanrijding met een 33-jarige fietser, waardoor de bromfietser blijvende letselschade oploopt. De fietser blijft ongedeerd. De fietser reed op hetzelfde fietspad tegen de toegestane rijrichting in. De bromfietser was niet verzekerd tegen de financiële gevolgen van een ongeval als het onderhavige, terwijl de fietser tegen wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd. De bromfietser vordert in de onderhavige procedure te verklaren voor recht dat de fietser op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor zijn schade. Hij meent dat de fietser een ernstige verkeersfout heeft gemaakt en dat hem geen enkele schuld treft. De fietser stelt dat de bromfietser wel een verwijt treft en concludeert dat deze op grond van de ‘reflexwerking’ van artikel 185 WVW 1994 – dat wil zeggen: de eigenaar van een motorrijtuig is, behoudens overmacht, verplicht schade te vergoeden aan niet door dat motorrijtuig vervoerde personen of zaken – en de 50%-regel – dat wil zeggen: indien er een fout is van fietser of voetganger en geen sprake is van overmacht van de bestuurder van het motorrijtuig wordt in ieder geval 50% van de schade van de fietser of voetganger van 14 jaar en ouder ten laste van de eigenaar gebracht – slechts de helft van zijn schade vergoed kan krijgen.

Rechtsvraag

Komt in het onderhavige feitencomplex aan artikel 185 WVW 1994 en de door de Hoge Raad ontwikkelde 50%-regel reflexwerking toe?

Hoge Raad

In het arrest HR 6 februari 1987, NJ 1988, 57 (Saskia Mulder) is reflexwerking aangenomen in het geval van schade die door schuld van een fietser bij een aanrijding is toegebracht aan een motorrijtuig. Geoordeeld moet worden dat de redengeving in dat arrest voor het aannemen van die reflexwerking evenzeer geldt voor letselschade van de bestuurder van het motorrijtuig, zodat ook hiervoor reflexwerking moet worden aangenomen. Dit brengt mee dat bij een aanrijding tussen een motorrijtuig en een fietser waarbij schade aan het motorrijtuig of letselschade aan de bestuurder wordt toegebracht, artikel 185 lid 1 WVW 1994 jo. artikel 6:101 lid 1 BW met zijn strenge zorgvuldigheidsnorm in die zin van overeenkomstige toepassing is, dat, behoudens overmacht en hoewel de fietser schuld heeft aan de aanrijding, de schade in beginsel voor een gedeelte voor rekening blijft van de eigenaar/bestuurder van het motorrijtuig. Het antwoord op de vraag voor welk gedeelte, hangt in het bijzonder af van de mate waarin de fout van de fietser enerzijds en de aan het motorrijtuig toe te rekenen omstandigheden anderzijds tot de schade hebben bijgedragen.

Noch in het geval van schade aan het motorrijtuig noch in het geval van letselschade aan de zijde van de bestuurder van het motorrijtuig is plaats voor overeenkomstige toepassing van de 100%-regel en

.....read more
Access: 
Public
Slaande Politieagent - Arrest

Slaande Politieagent - Arrest

 

HR 17 november 1987, Slaande Politieagent,  NJ 1988, 809

 

Casus

Een agent van de gemeentepolitie te Winschoten werd bij een verkeerscontrole aangereden door B. De agent pakte hierop zijn pistool en laadde het wapen door. Hierop stopte B. vrijwillig zijn auto maar bij de aanhouding verzette hij zich. Hierop werd B. uit de auto getrokken en gaf de agent B. en klap op het voorhoofd met het pistool waarna onmiddellijk een schot uit dat pistool is afgegaan, waardoor B. zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

 

Hoge Raad

De HR oordeelt dat de cassatiemiddelen, noodweer(exces) en psychische overmacht, weerlegt kunnen worden omdat:

-  a. de voorgenomen aanhouding van B. zonder slaan en zonder gebruik van vuurwapen voltooid had kunnen worden.

-  b. er voor de verdachte niet (meer) een noodweersituatie bestond.

-  c. een toestand waarin de verdachte -5 ½ jaar bij de politie- niet redelijkerwijs weerstand had kunnen en behoren te bieden aan de drang om B. met een doorgeladen vuurwapen te slaan deneinde diens verzet te breken.

Access: 
Public
Opticiën - Arrest

Opticiën - Arrest

Opticiën (HR 15-10-1923, NJ 1923,1329)

Casus

Een opticien wordt vervolgd wegens het handelen in strijd met de Vordering op de Winkelsluitingswet. Hij heeft namelijk in strijd met die wet na 21.00 uur nog een bril verkocht. De opticien verweert zich door te stellen dat de persoon aan wie hij de bril verkocht praktisch blind was zonder bril en hij zich daarom genoodzaakt voelde hem te helpen. De opticien wordt wegens overmacht ontslagen van alle rechtsvervolging. Het OM stelt in cassatie dat hier geen sprake is van een toepasselijkheid van art. 40 Sr. In dit arrest werd onder de reikwijdte van overmacht de rechtvaardigende noodtoestand gebracht.

Rechtsvraag

Is hier sprake van overmacht in de zin van art. 40 Sr.?

Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelde met instemming dat de rechtbank onder deze omstandigheden ‘aan het begrip van overmacht, dat blijkens de geschiedenis der wet ook de toestand van nood omvat, geen geweld heeft aangedaan’. Van noodtoestand kan alleen sprake zijn als voor de zwaarstwegende plicht of het zwaarstwegende belang wordt gekozen: met name is dit het geval als er een mensenleven in het geding is. De opticien werd dan ook geacht te hebben gekozen voor het zwaarste: hij had zijn sociale plicht om zijn hulpbehoevende medemens te helpen gesteld boven de plicht een gemeentelijke verordening te gehoorzamen.

De getuige (de persoon aan wie de bril is verkocht) kon zonder bril niet zien. Daardoor verkeerde hij in zo’n gevaarlijke of in ieder geval zeer hulpbehoevende toestand, dat het voor de opticien een maatschappelijke verplichting was, in deze omstandigheden, hulp te verlenen. De opticien was hiertoe zodanig gedrongen, dat het zijn strafbaarheid opheft.

Access: 
Public
Belgische houtzaak (Case 77/69) - Arrest

Belgische houtzaak (Case 77/69) - Arrest

Belgische houtzaak (HvJ 05-05-1970, Zaak 77/69)

Feiten

Dit betreft een inbreukprocedure uit 1970. De Europese Commissie had deze procedure ingesteld tegen België. In België werd belasting geheven op ingevoerd hout. In beginsel was deze belasting hetzelfde als voor binnenlands hout, echter het berustte op een andere grondslag. De Europese Commissie meende dat België de verplichtingen op grond van artikel 95 van het EEG-Verdrag (nu art. 110 VWEU) inzake het verbod op discriminerende binnenlandse belastingen had geschonden.

Nadat de Europese Commissie navraag had gedaan, had België in juni 1967 een wetsontwerp ingediend om genoemde inbreuk op te heffen. Wegens nationale aangelegenheden, had die procedure vertraging opgelopen. Een jaar later werd het wetsontwerp opnieuw ingediend. Toen had de Commissie al een met redenen omkleed advies uitgebracht (art. 258 VWEU). Het termijn werd verlengd omdat er een wetsontwerp liep. Toen in juni 1969 het ontwerp nog niet was aangenomen heeft de Commissie bij het Hof een beroep aanhangig gemaakt wegens schending van een verplichting van artikel 95 van het EEG-Verdrag. Volgens België was het wetsontwerp niet op tijd door het parlement gekomen, omdat het tussentijds ontbonden was. Volgens België was er daarom sprake van overmacht.

Hof van Justitie

Het Hof stelt dat verplichtingen als bedoeld in artikel 95 EEG-Verdrag voor de lidstaten in hun hoedanigheid van lidstaat gelden, ongeacht welk orgaan daadwerkelijk uitvoering geeft aan deze verplichtingen. Het maakt dus niet uit welk orgaan het verzuim veroorzaakt. Ook al gaat het om een constitutioneel onafhankelijk orgaan zoals het parlement. Het door België aangevoerde verweer van overmacht wordt daarom niet gehonoreerd.

Het Hof concludeert dat België zijn verplichtingen niet is nagekomen.

Kern: de aansprakelijkheid van een lidstaat wegens niet-nakoming van een verdragsverplichting kan worden aangenomen ongeacht de vraag welk orgaan daadwerkelijk uitvoering geeft aan de verplichting. Alle organen van een lidstaat zijn dus gehouden de verplichtingen van de verdragen na te leven. Als het handelen van constitutioneel onafhankelijke organen de niet-nakoming veroorzaakt, dan kan ook de aansprakelijk worden aangenomen.

 

Access: 
Public
Hulp bij zelfdoding - Arrest

Hulp bij zelfdoding - Arrest

Hulp bij zelfdodeling (HR 14-03-2017, NJ 2017, 269)

Casus

De 99-jarige moeder van Heringa verbleef in een verzorgingstehuis, leed aan hartfalen, had ernstige rugklachten en was nagenoeg blind. Heringa heeft haar op haar uitdrukkelijke verzoek medicijnen verstrekt die zij heeft ingenomen, waarna zij is overleden. Heringa heeft het hele proces op video opgenomen, waaronder een gesprek met zijn moeder waarin zij zei dat zij klaar was met het leven. De beeldopnamen zijn in de documentaire ‘De laatste wens van Moek. Een zelf geregisseerde dood’ uitgezonden in het programma Netwerk. Heringa is daarop vervolgd wegens strafbare hulp bij zelfdoding (artikel 294 lid 2 Sr). Heringa heeft een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. Volgens Heringa was er voor hem zo’n noodtoestand, omdat de huisarts had geweigerd medewerking te verlenen aan euthanasie en hij zich moreel verplicht voelde zijn moeder te helpen bij het realiseren van de door haar uitdrukkelijk gewenste pijnloze, vredige en waardige dood. De rechtbank heeft dit beroep verworpen en Heringa schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft dit beroep aanvaard en Heringa ontslagen van alle rechtsvervolging. Het Openbaar Ministerie heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld. Het Openbaar Ministerie vindt de eisen die het hof heeft gesteld aan het handelen van Heringa niet streng genoeg.

Hoge Raad

Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen zoals de in artikel 293 en 294 Sr genoemde handelingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, ook indien het feit is begaan door iemand die de hoedanigheid van arts mist. Dat kan het geval zijn indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard, mede in het licht van de omstandigheid dat de wetgever naar huidig recht heeft voorzien in een bijzondere en specifieke rechtvaardigingsgrond die zich beperkt tot het handelen van artsen en die nauw is verbonden met de deskundigheid alsmede de normen en ethiek van de medische professie alsook met een uitgewerkt stelsel van zorgvuldigheidseisen en procedurele voorschriften. Het eerbiedigen van deze terughoudendheid bij de aanvaarding van een dergelijk beroep op noodtoestand is tevens geboden in het licht van het maatschappelijke en politieke debat dat wordt gevoerd over levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding

Het hof heeft het beroep op noodtoestand van Heringa “veel te gemakkelijk” gegrond bevonden.

Een ander hof moet opnieuw beoordelen of het handelen van Heringa strafbaar is.

Access: 
Public
Spruijt/Tigchelaar - Arrest

Spruijt/Tigchelaar - Arrest

Spruijt/Tigchelaar (HR 24-10-1997, NJ 1998, 69)

Feiten

Spruijt heeft een auto gehuurd van Tigchelaar Autoverhuur BV. Deze kon zij echter niet op de afgesproken tijd retourneren, omdat de auto tijdens het verhuur is gestolen. Spruijt had in goede trouw de sleutels aan een bekende van haar gegeven, ene G. Deze heeft zich vervolgens de auto toegeëigend, tegen de wil van Spruijt in. De auto van Spruijt is dus gestolen, waardoor zij hem niet heeft kunnen inleveren bij Tigchelaar Autoverhuur BV, op het afgesproken moment.

Procedure en uitspraak

In de procedure staat de vraag centraal of er sprake is geweest van overmacht aan de kant van Spruijt (art. 6:75 BW). In eerste aanleg wordt overmacht aangenomen door de rechtbank. Hierop ging Tigchelaar in Hoger Beroep en kreeg ook gelijk. Spruijt is vervolgens in cassatie gegaan en krijgt bij de Hoge Raad alsnog gelijk: er was sprake van overmacht in de zin van art. 6:75 BW. Spruijt heeft de sleutels in goed vertrouwen weg gegeven. G. was immers een bekende van haar. Er is Spruijt dus geen verwijt te maken en zij heeft dan ook geen schuld, waardoor er sprake is van overmacht en de tekortkoming in de nakoming (terug levering van de auto) niet verwijtbaar is.

Indien de huurder geen verwijt gemaakt kan worden krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen, is zij niet aansprakelijk voor de tekortkoming in de nakoming.

Essentie

Wanneer een auto voor betrekkelijk korte tijd is gehuurd van een professionele verhuurder van auto’s en de huurder niet in staat is die auto binnen de termijn weer aan de huurder af te geven, omdat deze is gestolen zonder dat er sprake is van schuld van de huurder, komt deze tekortkoming van de huurder naar in het verkeerde geldende opvattingen niet voor rekening van die huurder.

Access: 
Public
Psychische overmacht - Arrest

Psychische overmacht - Arrest

Psychische overmacht (HR 26-05-1992, ECLI: NL:HR:1992:AD1686, NJ 1992, 681)

Casus

I.c. gaat het om een zaak waarin een vrouw haar partner doodschoot. Er was sprake geweest van langdurige ruzie tussen de man en de vrouw. De man had zijn vriendin jarenlang vernederd, getreiterd en bedreigd. Op de fatale avond zou hij haar verkracht hebben, en had hij gedreigd haar de volgende dag te doden en haar dochtertje te verkrachten. Toen hij sliep heeft de vrouw hem met een pistool om het leven gebracht. Zij voerde daarna aan dat zij zich daartoe gedrongen voelde door psychische overmacht.

Aan de vrouw werd doodslag (art. 287 Sr) ten laste gelegd. Haar advocaat beriep zich op psychische overmacht (art. 40 Sr) en op noodweer (art 41 lid 1 Sr).

Het hof achtte echter onvoldoende aannemelijk dat de vrouw op het moment van het begaan van het feit geestelijk in een zodanige toestand verkeerde dat zij niet anders kon of behoorde te handelen dan zij toen heeft gedaan. Het hof meende dat de vrouw anders had moeten handelen, nu het slachtoffer lag te slapen en er dus voor haar andere opties waren om de ervaren bedreiging te beëindigen.

Hoge Raad

De Hoge Raad liet het oordeel van het hof in stand. Het voor de verdachte dreigende gevaar, hoe riskant en bedreigend deze man voor haar ook was, was volgens de Hoge Raad niet zo onmiddellijk, dat er van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding sprake was. De man sliep namelijk op dat moment. De mishandeling die eerder had plaatsgevonden heeft in deze situatie een zeer geringe rol.

Kern

Een beroep op psychische overmacht slaagt niet snel. Hiervoor gelden hoge eisen. Bij psychische overmacht is sprake van een psychische drang, veroorzaakt door een van buiten de dader komende kracht. Deze drang moet de wilsvrijheid van de dader zo aantasten dat de dader de drang redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan. Door die druk (emoties en angst) verricht de dader handelingen die hij anders niet zou hebben gedaan. Uitgangspunt is de normale burger en een redelijke emotie.

Access: 
Public
HR 1 september 2007, LJN: BC7923 (Medicinale cannabis) - Arrest

HR 1 september 2007, LJN: BC7923 (Medicinale cannabis) - Arrest

Leerstuk

Noodtoestand (art. 40 Sr).

Rechtsvraag

Zijn bij een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand de bijzondere omstandigheden in het concrete geval van belang?

Casus

Verdachte heeft een spierziekte en zeer veel pijn. Vandaar dat deze cannabis thuis verbouwd voor eigen gebruik. Dit is echter in strijd met de Opiumwet. Het verweer van de raadsman van de verdachte, is dat er sprake is van een noodtoestand.

Hoge Raad

De Advocaat-Generaal zegt dat bij een noodtoestand sprake moet zijn van een actuele en concrete nood, waarbij sprake is van een conflict van plichten. Een snelle keuze is daarbij niet vereist, men kan rustig de tijd nemen om een weloverwogen keuze te maken.

Bij beoordeling van het cassatiemiddel wordt door de Hoge Raad voorop gesteld dat in uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval met zich mee kan brengen dat strafbare gedragingen uit de Opiumwet, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in een noodtoestand, dat wil zeggen dat de pleger van het feit de zwaarstwegende plichten en belangen heeft laten prevaleren.

Conclusie

Bij een noodtoestand is er sprake van een conflict van plichten, want aan de ene kant is er de plicht om de strafwet niet te overtreden (Opiumwet). Aan de andere kant is er het recht op een dragelijk en menswaardig bestaan en de daaruit voorvloeiende plicht om alles in het werk te stellen om onnodig lijden te voorkomen en de kwaliteit van het leven zo goed mogelijk te laten zijn (dit zegt de A-G letterlijk).

 

Access: 
Public
Moord te Capelle aan den IJssel - Arrest

Moord te Capelle aan den IJssel - Arrest

Moord te Capelle aan den IJssel (HR 30-11-2004, NJ 2005, 94)

Leerstuk

Psychische overmacht (art. 40 Sr) en culpa in causa.

Rechtsvraag

Staat culpa in causa een beroep op psychische overmacht in de weg?

Casus

De verdachte reed met George mee naar het huis van Ansje. Verdachte kende George als iemand die wel eens had vastgezeten en voor wie hij al enkele weken geleden een vuurwapen geregeld had. Tijdens de rit vertelde George aan de verdachte dat hij van plan was samen met Ansje K. van geld en drugs te beroven. Bij Ansje thuis werd de beroving verder besproken. Daarbij werd ook besproken dat K. na de beroving zou worden gedood. Ook de verdachte deed naar eigen zeggen mee. Ansje belde vervolgens naar K. Deze kwam naar het huis van Ansje. Daarna ging men met zijn vieren naar het huis van K. K. werd door George onder bedreiging met een revolver meegevoerd. In de woning van K. aangekomen werd deze doorzocht. De verdachte had van George een pistool in handen gekregen en moest op K. letten. Toen George en Ansje de buit hadden verzameld, werd K. naar de woning van Ansje gebracht. In de woning kreeg de verdachte van George een vuurwapen en moest hij K in de gaten houden. Ansje en de verdachte liepen naar de berging van haar woning. Ansje maakte de deur los. Toen werd K. door George doodgeschoten. De volgende dag hebben George en de verdachte het lijk van K. in de kofferbak van zijn auto gelegd en heeft George de auto in Rotterdam geparkeerd.

Rechtsgang

De overwegingen van de rechtbank zijn in dit arrest niet opgenomen. Het Hof stelt de dolus/culpa in causa als algemene voorwaarde voor een beroep op psychische overmacht, zonder aan een inhoudelijke toetsing hiervan toe te komen, heeft het Hof het beroep op psychische overmacht al verworpen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen en onvoldoende zijn beargumenteerd. De Advocaat-Generaal geeft aan (r.o. 17) dat eerst onderzocht moet worden of de verdachte heeft gehandeld in een situatie waarin hem een beroep op een strafuitsluitingsgrond toekwam. Volgens de A-G heeft het Hof dat gedaan, waarbij het Hof tot het oordeel is gekomen dat het de verdachte wel kan worden toegerekend, maar wel in mindere mate.

Hoge Raad

Het Hof gaat te snel aan de eerste vraag voorbij, namelijk de vraag naar de aanwezigheid van die externe drang. Het beroep op eigenschuld is daarom onvoldoende gemotiveerd.

Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld (r.o. 3.5). Die houden in dat er sprake moet zijn van een externe omstandigheid waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefte te beiden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend, in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.

Conclusie

De annotator: het hof

.....read more
Access: 
Public
Straathandel - Arrest - ABRvS 30 maart 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AB1224)

Straathandel - Arrest - ABRvS 30 maart 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AB1224)

Feiten

Bij besluit van 5 september 1997 heeft het Dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (appellant) met toepassing artikel S.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening op de straathandel, de vergunning van A. voor een vaste plaats op de markt ingetrokken voor de duur van vier weken.

Op grond van artikel S.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening op de straathandel kunnen burgemeester en wethouders, indien het bepaalde in artikel 3.9 geen toepassing vindt, de vergunning voor een vaste plaats voor ten hoogste vier achtereenvolgende weken intrekken, als de marktplaatshouder zich schuldig maakt aan wangedrag. Appellant heeft met toepassing van artikel S.3, de vergunning voor een vaste plaats van A. voor de duur van één week ingetrokken, omdat A. C. met een metalen stang van een kledingrek lichamelijk letsel heeft toegebracht. De strafrechter heeft A hiervoor een taakstraf opgelegd en daarbij ook bepaald dat hij aan C een schadevergoeding moet betalen.

A. betoogt tevergeefs dat appellant niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat appellant, volgens hem, ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat tegen de uitspraak geen hoger beroep zal worden ingesteld. Blijkens de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota van appellant is echter slechts verklaard dat, wanneer A. kan aantonen dat zijn gedrag zozeer is uitgelokt dat hij in een toestand van overmacht verkeerde, het onwaarschijnlijk is dat appellant hoger beroep zal instellen.

A. heeft zich schuldig gemaakt aan wangedrag, zodat appellant bevoegd was tot het opleggen van een maatregel op grond van artikel S.3. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door appellant getroffen maatregel, naast de door de strafrechter aan A opgelegde taakstraf, niet als evenredig kan worden aangemerkt. Volgens de rechtbank had kunnen worden volstaan met bijvoorbeeld een waarschuwing. Met het oordeel van de rechtbank over de evenredigheid van de opgelegde maatregel kan appellant zich niet verenigen.

ABRvS

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de evenredigheid van opgelegde maatregel. Deze moet zelfstandig, dat wil zeggen los van de opgelegde taakstraf, plaatsvinden.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de getroffen maatregel, naast de door de strafrechter opgelegde taakstraf, niet als evenredig kan worden aangemerkt. Appellant bestrijdt dat oordeel terecht. De tijdelijke intrekking van de vergunning moet worden aangemerkt als een maatregel met een punitief karakter, die door de rechter op zijn evenredigheid dient te worden getoetst, doch anders dan de rechtbank heeft overwogen, leidt de enkele omstandigheid dat de strafrechter A. een taakstraf heeft opgelegd, niet tot het oordeel dat appellant reeds daarom niet tot het opleggen van een maatregel mocht overgaan. De intrekking van de vergunning dient zelfstandig op evenredigheid te worden beoordeeld, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat appellant een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt.

De Afdeling oordeelt dat de maatregel in redelijke verhouding staat tot het wangedrag en het hoger beroep is gegrond.

 

Access: 
Public
Staat/Royal Nederland - Arrest

Staat/Royal Nederland - Arrest

Staat/Royal Nederland, HR 16 februari 1996, NJ 1996, 393.

Relevante artikelen:

Art. 185 WVW jo. 6:101 BW.

Onderwerp:

Vestiging aansprakelijkheid; beroep op overmacht (bij slachtoffers van 14 jaar en ouder).

Casus:

Een volwassen fietser, meneer Plomp, fietst door rood en wordt hierbij aangereden door een bus die langzaam het kruispunt nadert. De vraag is of er aan de zijde van de buschauffeur, Ketelaar, sprake is van overmacht. Plomp is zeer ernstig gewond geraakt. Van belang is wel dat er sprake was van slecht zicht door een laagstaande scherpe zon. (De staat vordert schade vergoeding van de verzekeringsmaatschappij van de buschauffeur omdat zij loonschade heeft geleden. De fietser werkte voor de staat.)

Rechtsvraag:

Is er sprake van overmacht?

Rechtsgang:

De Rechtbank en het Hof nemen overmacht aan. Het Hof voegt hieraan toe dat het zo
onwaarschijnlijk was dat een volwassen fietser vlak achter een stilstaande bus door het rode licht zou rijden dat Ketelaar hier geen rekening mee hoefde te houden.
De Hoge Raad bevestigt het vonnis van de Hof. Ketelaar diende rekening te houden met
weggebruikers die fouten maken, maar onder de huidige omstandigheden behoefde de bestuurder geen rekening te houden met de in het onderhavige geval door Plomp begane fout.

Leerstuk:

Bestuurders dienen in beginsel rekening te houden met weggebruikers die in strijd handelen met verkeersregels. Er zijn echter uitzonderingen mogelijk. Dit ligt aan de omstandigheden van het geval.

Access: 
Public
HR 29 mei 2009, NJ 2009, 245 (Van der Graaf Oost-Europa c.s./A.I.G. Europe) - Arrest

HR 29 mei 2009, NJ 2009, 245 (Van der Graaf Oost-Europa c.s./A.I.G. Europe) - Arrest

Onderwerp: Doorbreking limit (art. 23 CMR)

 

Casus:

Van der Graaf c.s. zijn op 28 november 1997 een vervoersovereenkomst aangegaan met Philips Industrie voor het vervoerd over de weg van een zending huishoudelijke elektrische apparaten van Groningen naar Moskou. Op deze overeenkomst is het CMR verdrag van toepassing. Blijkens de CMR-vrachtbrief geldt als geadresseerde van de lading Stroyinvest te Moskou. De lading heeft Stroyinvest echter niet bereikt, maar is aan iemand anders, Dyker, afgeleverd. Met de vrachtwagenchauffeur Vasilenko is een interview gehouden waarin hij een verklaring voor zijn handelswijze gaf. Daarin kwam naar voren dat toen Vasilenko was aangekomen bij het op de CMR vrachtbrief vermelde afleveradres, hij het op de vrachtbrief opgegeven nummer en Dyker aan de lijn kreeg. De vertegenwoordigers van Dyker hebben toen de relevante documenten in ontvangst genomen en Vasilenko heeft toen op aanwijzing van de vertegenwoordigers van Dyker de zending gelost. Van der Graaf c.s. stellen dat in geen geval sprake is van opzet of grove schuld in de zin van artikel 29 CMR-verdrag, die een doorbreking van de aansprakelijkheid op grond van artikel 23 CMR-verdrag rechtvaardigt.

 

Rechtbank en Hof:

Naar de mening van de rechtbank staat vast dat Vasilenko de douanedocument niet aan de douanemedewerkers heeft gegeven, maar aan voor hem onbekende personen van wie hij de identiteit niet heeft vastgesteld en gecontroleerd. Dat de plaats en wijze waar de lading is afgeleverd, niet op de vrachtbrief is vermeld en gebeurde op initiatief van onbekende personen. Dit had bij Vasilenko zodanige argwaan moeten wekken dat hij zich van deze wijze van aflevering van de lading had moeten onthouden. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op overmacht van Van der Graaf faalt. Van der Graaf c.s. hebben niet voldaan aan de op hen rustende processuele verplichting om hun stellingen voldoende te onderbouwen en de stellingen van de wederpartij voldoende gemotiveerd te weerspreken. De rechtbank is uitgegaan van de juistheid van de door de wederpartij gestelde stellingen en is niet toegekomen aan het geven van een bewijsopdracht.

 

Het Hof is het met de rechtbank eens. Er is onvoldoende gemotiveerd betwist door chauffeur waardoor de schade het gevolg is van aan de vervoerder toe te rekenen grove schuld van de chauffeur.

 

Hoge Raad:

Ook de Hoge Raad komt tot de conclusie dat Van der Graaf de stellingen van de wederpartij waaruit bleek dat het verlies van de lading voortkwam uit grove schuld, niet voldoende gemotiveerd hebben betwist. De schade is het gevolg van aan Van der Graaf c.s. toe te rekenen grove schuld van Vasilenko.

 

Leerstuk:

Uit deze uitspraak blijkt dus dat de vervoerder moet zeer gemotiveerd verweer moet voeren. Door dit arrest is het doorbreken van het limit makkelijker gemaakt dan voorheen.

Access: 
Public
HR 17 april 1998, NJ 1998, 602 (Oegema/Amev) - Arrest

HR 17 april 1998, NJ 1998, 602 (Oegema/Amev) - Arrest

Onderwerp: Internationaal wegvervoer, CMR, 8:1098

 

Casus:

Een transport van Oegema wordt in Italië overvallen. De chauffeur had de vrachtwagencombinatie op een niet beveiligde parkeerplaats gezet, nadat bleek dat er niemand aanwezig was op het afleveradres en hij anders het Rijtijdenbesluit zou overtreden. De vervoerder, Oegema, doet een beroep op overmacht; art. 17 lid 2 Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR); de gebeurtenissen waren niet te voorkomen en de gevolgen waren onvermijdelijk.

 

De ladingverzekeraar (Amev) is van mening dat de vervoerder aansprakelijk is voor de gehele schade en vordert schadevergoeding van de wegvervoerder op grond van artikel 17 lid 1 CMR. Gesteld wordt dat de vervoerder geen beroep kan doen op art. 17 lid 2 CMR aangezien de chauffeur uit had moeten wijken naar de verderop gelegen beveiligde parkeerplaats, die slechts 50-60 km van de fabriek lag. De Rechtbank vindt het beroep op overmacht gegrond en wijst de vordering van Amev af. Het Hof vernietigt het arrest van de Rechtbank en stelt Amev in het gelijk.

 

Hoge Raad:

De vervoerder kan pas een geldig beroep doen op overmacht ingevolge art. 17 lid 2 CMR, als hij kan bewijzen dat hij, en daarmee ook diens hulppersonen, alle mogelijke maatregelen die van een goed vervoerder verwacht mogen worden heeft genomen om de schade te voorkomen

 

Dat was in deze zaak niet zo want het was algemeen bekend dat in Italië veel overvallen op vrachtwagens plaats vinden, daarnaast was de chauffeur al 2 keer geconfronteerd met een overval en had deze de instructie van zijn baas om nooit op een onbeveiligde parkeerplaats te gaan staan, maar altijd door moest rijden naar een beveiligde parking. De mogelijke overtreding van het Rijtijdenbesluit doet hier niets aan af, aangezien uit de gegevens niet blijkt dat de chauffeur door verder te rijden de verkeersveiligheid in gevaar zou hebben gebracht, vooral nu de beveiligde parkeerplaats slechts 50-60 km verder was.

 

Leerstuk:

Het bewijzen van overmacht is niet makkelijk, er is een zeer strenge maatstaf. 

Access: 
Public
Gerechtshof Amsterdam, N.V Koninklijke Paketvaartmij tegen de Repoeblik Maloekoe Selatan - Arrest

Gerechtshof Amsterdam, N.V Koninklijke Paketvaartmij tegen de Repoeblik Maloekoe Selatan - Arrest

Gerechtshof Amsterdam, N.V Koninklijke Paketvaartmij  tegen de Repoeblik Maloekoe Selatan
 

 In het arrest "NV Koninklijke Paketvaartmij tegen de RMS" baseert het Hof een belangrijk deel van zijn argumentatie op het  "zelfbeschikkingsrecht" van de bevolking van de Zuid-Molukken. Dit zelfbeschikkingsrecht van Zuid Molukken staat centraal.

 

Volgens het Hof is de bevolking van het gebied der Zuid-Molukken een bevolking van een gebied welke (op grond van de overeenkomsten van Linggadjati en Renville) in aanmerking kon komen voor de uitoefening van het zellfbeschikkingsrecht en als zodanig het recht had om langs de daarbij aangegeven weg te trachten dit zelfbeschikkingsrecht te verwezenlijken.
Deze mogelijkheid tot zelfbeschikking is aan deze bevolking ontnomen doordat een onder de leiding staande eenheidsstaat voor geheel Indonesië in het leven was geroepen.
En gezien de tijdsduur, aard en omvang voldeed het gebied van de Zuid-Molukken aan de eisen van stabiliteit en effectiviteit, zodat het als gezag van een bestaande staat kon worden aangemerkt.

Het Hof erkende hierbij dat ook al kon het Zuid-Molukse gezag zich niet tegen de overmacht van Indonesie kon handhaven, dit geen beletsel opleverde om het niet als een zelfstandige staat aan te nemen en haar persona standi in judicio in het geding toe te kennen.

 

Access: 
Public
Hof Amsterdam 21 december 1945, NJ 1946, 254 Diefstal in noodtoestand - Arrest

Hof Amsterdam 21 december 1945, NJ 1946, 254 Diefstal in noodtoestand - Arrest

Verdachte heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog elektriciteit gestolen (art. 310 Sr) teneinde drie onderduikers en een kind te verzorgen alsmede het in stand houden van een in zijn woning gevestigd verzetscentrum.

Verdachte stelde terecht het Landsbelang boven het belang om de wet na te leven.

 

Het hof neemt overmacht in de zin van noodtoestand aan omdat hij de diefstal niet achterwege kon laten zonder een bepaald Landsbelang schade toe te brengen. Dat Landsbelang was volgens het hof: " het belang, dat de in zijn woning verblijvende onderduikers behoorlijk dienden verzorgd te blijven, het in de woning gevestigde centrum van verzet der ondergrondsche beweging diende in stand te blijven en de aldaar geregeld verrichte werkzaamheden voortgang dienden te hebben".

 

Trefwoorden:  Rechtvaardigingsgronden

Overmacht in de zin van noodtoestand

Access: 
Public
Van den Hemel/ Royal - Arrest

Van den Hemel/ Royal - Arrest

HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4002, NJ 2000, 172 (Van den Hemel/ Royal)

 

Casus

Eiser tot cassatie is aansprakelijk gesteld voor de materiële schade die veroorzaakt is doordat hij met zijn auto frontaal is aangereden tegen de bebakeningseenheid die ten doel had het verkeer van de rechter – naar de linkerijstrook te dirigeren. Hij beriep zich op overmacht als bedoeld in art. 31 lid 1 WVW, subsidiair op schuld van de wegbeheerder als bedoeld in art. 31 lid 6 WVW en voerde aan dat de verlichting van de bebakeningseenheid niet naar behoren functioneerde waardoor de bebakeningseenheid slecht zichtbaar was en dat de situatie ter plaatse onoverzichtelijk was, mede door de verlichting van het hiervoor vermelde tankstation. Rechtbank en hof hebben dit verweer verworpen.

 

Hoge Raad

Wegbeheerders moeten verkeerstekens en bebakening zo plaatsen dat ook verkeer dat harder rijdt dan is toegestaan en minder oplettend is dan vereist, voldoende wordt gewaarschuwd en vervolgens gelegenheid heeft zich aan de omstandigheden aan te passen. De overige klachten miskennen de grenzen van hetgeen in cassatie nog aan de orde kan komen, allemaal van feitelijke aard. De aangevallen oordelen zijn evenwel niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwerpt het verzoek.

Access: 
Public
Geldnet/Kwantum - Arrest

Geldnet/Kwantum - Arrest

Geldnet/Kwantum (HR 14-06-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0657)

Onderwerp

Aansprakelijkheid voor hulppersonen. Art. 6:76 BW

Casus

Geldnet heeft zich bij een in 1990 gesloten overeenkomst verbonden meerdere malen per week geld over de weg te vervoeren vanaf een aantal filialen van Kwantum naar een geldtelcentrale van de bank. Op vrijdag 22 september 1995 heeft Geldnet bij een viertal filialen gelden opgehaald en die tijdelijk opgeslagen in haar eigen depot. De volgende dag zijn die gelden gestolen bij een gewapende roofoverval die mede was beraamd en mede werd uitgevoerd door een medewerker van Geldnet (hierna G. te noemen). In de onderhavige procedure verwijt Kwantum Geldnet wanprestatie te hebben gepleegd en zij vordert op die grond schadevergoeding. Geldnet beroept zich op overmacht in de zin van art. 8:1098 BW en op het feit dat G. niet als hulppersoon in de zin van art. 6:76 BW is te beschouwen. De rechtsvraag is nu of G. kan worden aangemerkt als hulppersoon van Geldnet in de zin van art. 6:76 BW.

Rechtbank en hof

De rechtbank heeft overwogen dat Geldnet goede argumenten heeft aangedragen om te concluderen dat G. op het moment van de overval niet als hulppersoon kon worden aangemerkt nu niet valt in te zien dat de gedragingen van G. bij de overval strekten ter uitvoering van de vervoerovereenkomst. De rechtbank heeft dit geschilpunt verder buiten beschouwing gelaten, het beroep op overmacht van Geldnet verworpen en Geldnet veroordeeld tot betaling van ƒ11,72, vermeerderd met de wettelijke rente. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen. Het hof heeft bepaald dat G. moet worden aangemerkt als hulppersoon van Geldnet en heeft het beroep op overmacht van Geldnet verworpen. De overwegingen daarbij zijn dat een redelijke uitleg van art. 6:76 meebrengt, dat als personen van wier hulp Geldnet bij de uitvoering van de overeenkomst gebruikmaakt niet slechts moeten worden aangemerkt personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de bewaring van de opgehaalde gelden, maar ook personen, zoals G., die uit hoofde van hun functie bij Geldnet toegang hebben tot het depot en wier gedragingen vervolgens van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid van Geldnet de haar toevertrouwde gelden verder te vervoeren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof dat G. als hulppersoon van Kwantum moet worden aangemerkt.

Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt dat de verbintenis van Geldnet strekte tot vervoer en opslag van geld van Kwantum en bij de uitvoering van de verbintenis heeft Geldnet G. niet ingeschakeld. Dat G. als lid van het personeel van Geldnet wel door Geldnet werd ingeschakeld voor de uitvoering van andere verbintenissen en uit dien hoofde toegang had tot het depot van Geldnet maakt dat niet anders. Mede gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van art. 6:76 BW, moet de kring van personen waarop die bepaling betrekking heeft niet ruim worden getrokken en bestaat - overeenkomstig de tekst-  alleen aansprakelijkheid op grond van die bepaling voor personen die worden ingeschakeld bij de uitvoering van de verbintenis ten aanzien waarvan

.....read more
Access: 
Public
Anja Kellenaers - Arrest

Anja Kellenaers - Arrest

Anja Kellenaers, HR 24 december 1993, NJ 1995, 236

 

Relevante artikelen

Art. 185 WVW jo. 6:101 BW

Onderwerp

Aansprakelijkheid, eigen schuld bij kinderen van 14 jaar en ouder

Casus
Anja is een meisje van 14 jaar en 8 maanden die zonder uit te kijken van uit de oprit van haar huis een 80 km/uur weg oprijd. Zij wordt geschept door meneer Sikes die op dat moment op het midden van de weg rijdt met een snelheid van 50 km/uur. Sikes wordt aangesproken tot vergoeding van de schade. Hij verweert zich met een primair beroep op overmacht en subsidiair op eigen schuld.

Rechtsvraag

Kan er in casu een beroep op overmacht of eigen schuld van het slachtoffer gedaan worden?

Rechtsgang
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding af en honoreert Sikes' beroep op overmacht.

Het Hof vernietigt deze uitspraak en wijst de schadevergoeding toe. Zij stelt dat er van overmacht geen sprake is. Sikes had meer rechts moeten houden gezien hij wist dat daar een gezin met veel kinderen woonde. Ook Sikes beroep op eigen schuld wordt ter zijde gesteld.

Het beroep in cassatie richt zich op 's Hofs overmachtsoordeel als op de afwijzing van eigen schuld van het slachtoffer.

De HR oordeelt dat de overmachtsklachten die zien op de vestiging, geen succes hebben. Er is Sikes wel degelijk een verwijt te maken.
Zij gaat dan ook in op de eigen schuld van het slachtoffer, de omvang van de aansprakelijkheid in r.o. 3.4.3.  
Het Hof heeft de 100% regel toegepast, deze houdt in dat een kind onder de 14 jaar geen eigen schuld is toe te rekenen bij verkeersaansprakelijkheid. Tenzij er sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid. Anja was ten tijde van het ongeval ouder dan 14 jaar.
Volgens de HR geldt dan dat het slachtoffer geen 100%, maar ten minste 50% van de schade vergoed krijgt. Vervolgens moet nog nagegaan worden of wellicht naar de maatstaven uit art. 6:101 (wederzijdse causaliteit & billijkheidscorrectie) van meer dan 50% vergoed moet worden, omdat zijn gedragingen in verhouding meer dn 50% aan de schade hebben bijgedragen (Zie art. 6:101 BW) Bij deze billijkheidsafweging dient gekeken worden naar alle omstandigheden van het geval.
Dus in dit geval zou ook mee kunnen wegen de ontwikkeling van Anja, die niet wezenlijk verschilde van klasgenootjes die de leeftijd van 14 jaar nog niet hadden bereikt.

Leerstuk
Indien het slachtoffer ten tijde van het ongeval ouder dan 14 jaar is, geldt niet dat deze automatisch 100% vergoed krijgt van de geleden schade, maar tenminste 50%. Dit kan meer worden op grond van art. 6:101BW. Er wordt dan gekeken naar de eigen schuld. Dit wordt bepaald aan de hand van wederzijdse causaliteit en billijkheidscorrectie.
·    Wederzijdse causaliteit ziet op de gedragingen van de bestuurder en het slachtoffer zelf, en in welke mate deze tot de schade hebben bijgedragen.
·    De billijkheidseis ziet op alle relevante omstandigheden

.....read more
Access: 
Public
Iza/Vrerink - Arrest

Iza/Vrerink - Arrest

Iza/Vrerink, HR 28 februari 1992, NJ 1993, 566

 

Relevante artikelen

Art. 185 WVW jo. 6:101 BW

Onderwerp

Omvang aansprakelijkheid; eigen schuld bij ouderen

Casus
Mevrouw Van Duiven, 67 jaar, wordt in het donker aangereden door Vrerink. De verzekeraar van Van Duiven, IZA, wil vervolgens de schade op Vrerink verhalen. Vrerink stelt dat Van Duiven zelf een risico heeft genomen door op een ongelukkig moment de weg op te gaan en dus eigen schuld heeft, en daarom hoogstens voor 20% aansprakelijk is. IZA stelt dat Vrerink zodanig onoplettend en onachtzaam gereden heeft dat zij de volledige schuld draagt.

Rechtsvraag

Wat is in casu de omvang van de aansprakelijkheid voor Vrerink?

Rechtsgang
De rechtbank en het Hof stellen Vrerink in het gelijk, en stellen haar slechts voor 20% aansprakelijk.

IZA gaat in cassatie en voert hierbij aan dat het Hof had moeten onderzoeken en moeten motiveren of de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de over en weer gemaakte fouten en de andere omstandigheden van het geval een andere verdeling van de schade eist. Zoals bepaalt is in voorgaande arresten. Van Duiven behoort  tot een kwetsbare groep wegens haar leeftijd en dat zij derhalve speciale bescherming dient te genieten.

De Hoge Raad overwoog dat de billijkheid moest uitmaken wat de verdeling van de aansprakelijkheid zou zijn. Zij stelt dat het niet mogelijk is om een dergelijke kwetsbare groep te onderscheiden, omdat het voor buitenstaanders onmogelijk is om te weten of iemand onder deze groep valt of niet. De Hoge Raad stelt dat er geen sprake was van een overmachtssituatie. De vaste causale verdeling dient volgens de Hoge Raad 50% te zijn. Indien de billijkheid een andere verdeling eist kan de aansprakelijkheid anders worden verdeeld.

Leerstuk
·    Ook voor ouderen geldt net als iedereen van 14 jaar en ouder een vaste causale verdeling van aansprakelijkheid van 50%, indien de billijkheid dit eist kan de aansprakelijkheid anders worden verdeeld. (Zie HR Anja Kellenaers)
 

Access: 
Public
Marbeth Van Uitregt (De Bakker/Van Uitregt) - Arrest

Marbeth Van Uitregt (De Bakker/Van Uitregt) - Arrest

Marbeth Van Uitregt, HR 31 mei 1991, NJ 1991, 721.

 

Rechtsartikelen

Art. 185 WVW jo. 6:101 BW

Onderwerp

Vestiging van aansprakelijkheid; beroep op overmacht bij kinderen jonger dan 14 jaar

Casus
Marbeth (10 jaar) is betrokken geraakt bij een ongeluk door zonder uit te kijken een uitrit uit te rijden. Haar zicht werd belemmerd door begroeiing. Meneer De Backer reed op de 80 km weg en kon niet zien dat Marbeth de uitrit verliet. Hij kende echter wel de straat en wist dat er in het huis jonge kinderen woonde. Hij reed toen 60 km per uur. Marbeth heeft door het ongeluk ernstige schade geleden en haar wettelijke vertegenwoordiger vordert schadevergoeding.
De Backer beroept zich op overmacht, en indien dit niet aannemelijk is dat Marbeth eigen schuld heeft aan dit ongeval.

Rechtsvraag

Kan meneer De Backer een beroep doen op overmacht waardoor hij niet aansprakelijk is?

Rechtsgang
Het Hof heeft het beroep op overmacht verworpen, maar heeft op grond van medeschuld van Marbeth het bedrag der schadevergoeding beperkt met 20%.
Het Hof stelt dat hij alleen een beroep op overmacht kan doen, indien hem geen verwijt kan worden gemaakt oftewel als hij aannemelijk maakt dat hij bij zijn rijgedrag rekening heeft gehouden met deze mogelijkheid. Het Hof oordeelde dat Backer dit niet aannemelijk heeft gemaakt en dus geen succesvol beroep op overmacht kan doen.

De Hoge Raad betoogt echter dat schadevergoeding in beginsel geheel voor de rekening van de bestuurder komt,  tenzij het gedrag van het kind aangeduid kan worden als opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid (zoals in het arrest Ingrid Kolkman). Het Hof heeft niet vastgesteld of het gedrag van Marbeth als opzettelijk of aan opzet grenzende roekeloosheid gekenmerkt kan worden.  

Ten aanzien van een beroep op overmacht oordeelt de HR dat bij aanrijding tussen een motorrijtuig en een niet door dat motorrijtuig vervoerd kind van beneden de 14 jaren, afgezien van opzet of aan opzet grenzende roekloosheid, de fouten van het kind die hebben bijgedragen aan de aanrijding, voor rekening van de bestuurder komen en voor hem geen overmacht opleveren. Indien er wel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, moet gekeken worden of voldoende aannemelijk is geworden dat aan de bestuurder geen verwijt kan worden gemaakt.

Leerstuk
Er zijn 2 fasen van aansprakelijkheid; de vestiging en de omvang. Bij de vestiging van de aansprakelijkheid spelen vragen als: Welke rechtsgrond (wetsartikel) ligt aan de aansprakelijkheid ten grondslag? Is aan alle vereisten voor inroeping van deze rechtsgrond voldaan? Kan de automobilist aan aansprakelijkheid ontkomen door zich op overmacht te beroepen? De discussie over de omvang van de aansprakelijkheid wordt, zoals uit de jurisprudentie blijkt, vrijwel geheel gevoerd in het kader van de eigen schuld van het slachtoffer.
·    De omvang van de aansprakelijkheid wordt geregeld als in het arrest Ingrid Kolkman. De  eigenaar van het motorrijtuig in beginsel aansprakelijk voor de gehele schade die geleden is door het kind

.....read more
Access: 
Public
Ingrid Kolkman - Arrest

Ingrid Kolkman - Arrest

Ingrid Kolkman, HR 1 juni 1990, NJ 1991, 720

 

Rechtsartikelen

Art. 185 WVW

Onderwerp

Omvang van aansprakelijkheid; eigen schuld bij kinderen onder de 14 jaar

Casus
De 13-jarige Ingrid steekt op haar fiets een voorrangsweg over en automobilist Loohuis kan haar niet meer ontwijken. Ingrid raakt ernstig verwond en vordert schadevergoeding van Loohuis. Loohuis stelt zich echter op het standpunt dat hij niet volledig aansprakelijk is, omdat het aannemelijk is dat de aanrijding te wijten is aan overmacht, bestaande in min of meer verkeersfouten van Ingrid. Die verkeersfouten van Ingrid waren zo onwaarschijnlijk, alsdus Loohuis, dat hij met de mogelijkheid van die fouten naar redelijkheid en billijkheid geen rekening kon of behoefte te houden. Indien overmacht niet aannemelijk wordt bevonden, is Loohuis van mening wegens medeschuld slechts gedeeltelijk aansprakelijk te zijn.  Oftewel wordt het volgende door Loohuis aangedragen:

Primair: de aanrijding is te wijten aan overmacht, bestaande uit een of meer verkeersfouten van Ingrid, welke feiten zo onwaarschijnlijk waren dat Loohuis daar geen rekening mee kon of behoefde te houden.
Subsidiair: als overmacht niet aannemelijk is, dan is Ingrid door medeschuld aansprakelijk voor een deel van de schade.

Rechtsvraag

Kan een beroep op overmacht door bestuurder van het motorvoertuig slagen, indien de medeschuld van het slachtoffer wordt aangenomen en kan dat leiden tot vermindering van de aansprakelijkheid van de bestuurder?

Rechtsgang
Door het Hof wordt het primaire verweer omtrent overmacht verworpen, maar wordt het subsidiaire verweer toegewezen. Tevens bepaalt het Hof dat in dit geval ieder de helft van de schade draagt.
Beide partijen gaan in cassatie.

De Hoge Raad beoordeelt eerst de het primaire verweer omtrent overmacht en stelt vast dat aan de omstandigheden van het geval beoordeelt kan worden, dat niet kan worden gezegd kan dat Loohuis geen enkel verwijt kan worden gemaakt en dat overmacht dus niet aannemelijk is geworden. Loohuis diende rekening te houden met de kans dat Ingrid plotseling zou oversteken.

Het Hof heeft vastgesteld dat beide partijen in gelijke mate tot de schade hebben bijgedragen, maar verzuimd is, aldus de Hoge Raad, te onderzoeken of de billijkheid wellicht een andere verdeling eist.
"Als maatstaf om te beoordelen of er sprake dient te zijn om de aansprakelijkheid te delen evenals de schade geldt het volgende: de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft ingeval de billijkheid dit wegens de ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden het geval is" (r.o. 5.1).

Het gaat hier om een aanrijding tussen een motorrijtuig en een niet door een motorrijtuig vervoerd kind, die de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt. De HR heeft geoordeeld dat in gevallen, betreffende zeer jeugdige kinderen, dat de billijkheid eist dat de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel

.....read more
Access: 
Public
GAFLIC - MULDER (SASKIA MULDER) - Arrest

GAFLIC - MULDER (SASKIA MULDER) - Arrest

GAFLIC - MULDER (SASKIA MULDER) NJ 1988, 57, HR 6 februari 1987

Reflex-werking van art. 31 WVW. Het betreft hier de vraag of het art. 31-risico niet doorwerkt indien het slachtoffer (alle) schuld aan het ongeval heeft, met als gevolg dat de schade aan de zijde van de automobilist voor zijn rekening blijft.

CASUS
Auto en fietser krijgen een aanrijding, te wijten aan schuld van de fietser wordt schade toegebracht aan de auto. De fietser vergoedt slechts helft van de schade, met een beroep op art. 31, inhoudende dat de overige schade voor rekening van de auto-eigenaar moet blijven.

KANTONRECHTBANK
Verwerpt, namelijk art. 31 is niet van toepassing, er is sprake van een onrechtmatige daad, dus schade valt onder de werking van art. 1401.

HOGE RAAD
Art. 31 is er ter bescherming van niet gemotoriseerde verkeersdeelnemers. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing bij het hanteren van de regels van het gemene recht. Met name indien aan de zijnde van de auto-eigenaar geen sprake is van overmacht in de zin van art. 31; van overmacht is sprake indien de fouten van de fietser voor de eigenaar zo onwaarschijnlijk waren dat hij bij zijn verkeersgedrag met deze mogelijkheid geen rekening hoefde te houden. (Jan de Waard) Geen overmacht?, dan blijft een deel van de schade voor zijn rekening, afhangende van de mate waarin de fout van de fietser enerzijds en van de in het licht van art. 31 anderzijds aan het motorrijtuig toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
Opmerking:    dit arrest was voor de Hoge Raad gekomen door cassatie in het belang van de wet.
Opmerking:    van Dunne spreekt hier van een verdere afkalving van het schuldbeginsel. Is er nog wel ruimte voor het schuldbegrip van art. 1401 bij de verkeersaansprakelijkheid, vraagt hij zich af. Hij denkt dan van niet, en stelt voor ook dit hoofdstuk van de schuldleer af te sluiten.
 

Access: 
Public
Noodtoestand en Opiumwet - Arrest

Noodtoestand en Opiumwet - Arrest

Noodtoestand en Opiumwet (HR 16-09-2008, LJN BC 7923)

Casus

Verdachte heeft de ziekte MS en heeft baat bij hennep als medicijn. Omdat de hennep van de coffeeshop (vanwege de groeimiddelen) en van de apotheek (vanwege de bestraling) van matige kwaliteit is, heeft hij besloten zelf hennep te gaan telen. Doordat de ontheffing alleen aangevraagd kan worden door instellingen en bedrijven, bestond er voor hem geen mogelijkheid om legaal te gaan telen. Er bestaat daarom een belangenconflict, tussen enerzijds het naleven van de Opiumwet en anderzijds het dragelijk maken van het leven van een patiënt. Verdachte koos in casu voor dit laatste.

Rechtsvraag

Is er een juiste belangenafweging gemaakt en kon er dus een beroep op overmacht in de zin van een noodtoestand worden gedaan?

Hoge Raad

De Hoge Raad heeft besloten dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, toch gerechtvaardigd kunnen worden wanneer er gehandeld is in noodtoestand. Dit houdt in dat de pleger van de gedraging heeft moeten kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen en daarbij de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.

Wanneer echter de wetgever een uitzonderingsregeling heeft vastgesteld, kan er niet in zijn algemeenheid gezegd worden dat een beroep op noodtoestand is uitgesloten. Het kan namelijk, zij het bij hoge uitzondering, dan toch worden toegewezen. De bijzondere omstandigheden van het geval dienen dit te bepalen.

In casu is verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de noodtoestand kon worden aangenomen.

 

Vragen

Vraag 1 

Voor welk delict stond de verdachte terecht?

Vraag 2 

Welke uitspraak heeft het hof gegeven?

Vraag 3

Waarom is het hof van mening dat verdachtes beroep op noodtoestand aanvaard moet worden?

Vraag 4

Hoe omschrijft de Hoge Raad (overmacht-)noodtoestand?

Vraag 5

In casu heeft de wetgever een bijzonder regeling in de Opiumwet opgenomen in verband met de geneeskundige toepassing van cannabis. Hoe verhoudt een dergelijke regeling zich volgende de HR in het algemeen tot het aanvaarden van een beroep op noodtoestand?

Vraag 6

En in dit geval?

Antwoordindicatie

Vraag 1

R.O. 1

“ Medeplegen en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 lid 1 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.”

Vraag 2

R.O. 1

Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsgevolgen ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, telkens gekwalificeerd als “medeplegen en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 lid 1 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.”

Vraag 3

Het hof is van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een conflict van belangen. Enerzijds het maatschappelijk belang bij naleving van de Opiumwet en anderzijds het bestrijden van de spasticiteit en de pijn bij verdachte veroorzaakt door de ziekte MS. 

Vraag 4

R.O. 5.2. onder a

Dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.

Vraag 5

een beroep op noodtoestand niet zonder meer uitgesloten, maar een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard.

Vraag 6

In dit

.....read more
Access: 
Public
Tentamens: oude tentamens voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis, oefenmateriaal en tentamentips

Tentamens: oude tentamens voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis, oefenmateriaal en tentamentips

Oefententamens bij de 5e druk van Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve

Oefententamens bij de 5e druk van Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve

Wat is de basis van de Europese codificatie? - Tentamens 1

 

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met een authentieke interpretatie?

Vraag 2

Ons recht kent het ‘référé législatif’ niet, dit is een taak die bij de rechter berust. Wat wordt bedoeld met het référé législatif’?

Vraag 3

De rechter maakt gebruik van verscheidene interpretatiemethoden, waaronder de teleologische interpretatiemethode. Leg uit wat deze interpretatiemethode inhoudt.

Vraag 4

Voor een codificatie worden drie kenmerken wezenlijk geacht, als er één ontbreekt dan is er geen sprake van een codificatie. Welke drie kenmerken heeft een codificatie?

Vraag 5

Men kan volhouden dat de wet volledig, onuitputtelijk is en dat de wet altijd spreekt. Wat betekent de zinspreuk lex semper loquitur? (De wet spreekt altijd).

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een authentieke interpretatie is een gezaghebbende uitleg door de wetgever. Als voorbeeld kan Justinianus genoemd worden, Justinianus heeft namelijk in verschillende verordeningen zijn eigen wetten uitgelegd.

Vraag 2

De rechter wordt verplicht om uitleg aan de wetgever te vragen. Justinianus beval bijvoorbeeld dat rechters uitleg aan de keizer moesten vragen in alle gevallen waarin een wet uitleg behoefde. Deze verplichte voorgeschreven uitleg noemt men référé législatif. De rechter bepaalt zelf of de wet naar de wetgever verwezen dient te worden.

Vraag 3

Bij de teleologische interpretatie wordt het doel van een regeling in het oog gehouden en de uitleg wordt aan dat doel ondergeschikt gemaakt. Het doel van de wet is voor de teleologische interpretatie bepalend.

Vraag 4

De drie kenmerken voor een codificatie zijn:

  1. Er is een overheid, die gezag uitoefent over haar onderdanen;
  2. Het recht is op schrift gesteld;
  3. De volledigheid van dat recht, die bewerkstelligd wordt door het machtswoord van de overheid, dat aan dat recht een exclusieve gelding verleent.

Vraag 5

De wet blijft eeuwig jong door de onbeperktheid van uitlegging veroudert de wet namelijk niet. De wet blijft zo jong als de rechter haar ziet. Hierdoor kent de wet geen leemten en is zij nimmer onvolledig, vandaar de oude zinspreuk; de wet spreekt altijd. (Lex semper loquitur).

Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van

.....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij de 3e druk van Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve

TentamenTests bij de 3e druk van Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve

Oefententamen 1 - Meerkeuzevragen

 

1. De codificatie van het Nederlandse privaatrecht heeft een exclusiviteitsclausule. Dat betekent:

  1. dat nieuwe ontwikkelingen buiten het wetboek vallen

  2. dat de rechter zijn oordeel steeds moet vastknopen aan de codificatie

  3. dat alleen de rechter recht mag spreken

  4. dat de rechter benoemd wordt voor het leven en onafzetbaar is.

 

2. De totstandkoming van de oudste geschreven wetgeving der Romeinen, de wet van de twaalf tafelen, werd afgedwongen door

  1. de consuls

  2. de senaat

  3. de patriciërs

  4. de plebejers.

 

3. De eerste koning van Rome was Romulus. Zijn koninklijke macht ontleende hij aan

  1. de goden

  2. de patriciërs

  3. de plebejers

  4. de senaat en het Romeinse volk (SPQR)

 

4. Wat was volgens Jean Jacques Rousseau de enige bron van geldend recht?

  1. de gewoonte

  2. het natuurrecht

  3. het volkenrecht

  4. de wet.

 

5. Volgens de aanhangers van de school van het vrije recht, de Freirechtschule, mochten de rechters

  1. altijd op eigen gezag oordelen

  2. de wet als subsidiair recht (hulprecht) gebruiken

  3. nooit op eigen gezag oordelen maar wel vrij interpreteren

  4. op eigen gezag oordelen in geval de wet te kort schoot.

 

6. Volgens F.C. von Savigny was het recht het product van

  1. organisch gegroeide rechtsovertuigingen

  2. de ratio

  3. het natuurrecht

  4. Germaanse volksrechten

 

7. In het Heilige Roomse Rijk werd de keizer

  1. benoemd door een concilie van paus en bisschoppen

  2. gekozen door het volk

  3. door erfopvolging tot het keizerschap geroepen

  4. door enkele vorsten gekozen

 

8. Welk van de volgende geschriften was GEEN onderdeel van het Corpus Iuris Canonici?

  1. Het Liber Extra

  2. De Clementinen

  3. De Extravaganten

  4. De Instituten

 

9. Tweehonderd jaar geleden (dus in 1812) was Nederland

  1. een republiek

  2. een koninkrijk

  3. een statenbond

  4. een provincie

 

10. Stelling I

Als naar het inzicht van de praetor toepassing van het ius civile onbillijk werkte, stond het hem vrij in te grijpen en het ius civile te wijzigen.

Stelling II

Bij conflict in Engeland tussen de common law en een statute gaat de statute voor

 

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist

  2. Stelling I is onjuist,

  3. .....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij de 10e druk van Prota: Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten van Lokin en Brandsma

TentamenTests bij de 10e druk van Prota: Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten van Lokin en Brandsma

Hoe ziet de geschiedenis van het vermogensrecht er uit? - TentamenTests 1

 

MC-vragen

Vraag 1

Op welke wijze kon de volkstribuun (tribunus plebis) een belangrijke rol spelen in Romeinse civiele procedures ten overstaan van de praetor?

  1. Hij was ambtshalve betrokken bij het opstellen van het edict waar de praetor zijn rechtspraak op baseerde.
  2. Hij moest zijn goedkeuring verlenen aan het benoemen van de rechter (iudex privatus).
  3. Hij kon elke beslissing van de praetor ongedaan maken met zijn veto.
  4. Hij maakte ambtshalve onderdeel uit van de adviesraad (consilium) welke de praetor bijstond.

Vraag 2

Wat bevatten de rechtsboeken (codices) van Hermogenianus en Gregorius, welke vooraf gingen aan de Codex Justinianus?

  1. De codificatie van het het ius civile en het magistratenrecht.
  2. De codificatie van het toenmalig geldende juristenrecht en keizerrecht.
  3. Privéverzamelingen van het toenmalig geldende juristenrecht.
  4. Privéverzamelingen van het toenmalig geldende keizerrecht.

Vraag 3

De keizer had het druk met diverse activiteiten. In één geval concurreerde hij met de Romeinse juristen. Bij welke activiteit was dit aan de orde?

  1. Bij de publicatie van juridische adviezen (rescripta).
  2. Bij het wijzen van rechterlijke vonnissen (decreta).
  3. Bij het verstrekken van ambtelijke richtlijnen (mandata).
  4. Bij het uitvaardigen van algemeen verbindende voorschriften (edicta).

Vraag 4

In 533 na Chr. werden de Digesten ingevoerd. Keizer Justinianus verbood hierbij het bijschrijven van aantekeningen in de marge en tussen de regels. Wat was de reden van dit verbod?

  1. Het versterken van het keizerlijk gezag bij de uitleg van de wet.
  2. Het tegengaan van tekstbederf.
  3. Het bevorderen van het geheugen van rechtenstudenten.
  4. Het bestrijden van commentaren die afbreuk deden aan de exclusiviteit van de wet als rechtsbron.

Vraag 5

Welke van de volgende stellingen over het Romeinse burgerschap is correct?

  1. Het Romeinse burgerschap kon enkel door de keizer aan niet-burgers worden verleend.
  2. Men kon in de keizertijd burger van één stad zijn, een ‘dubbele nationaliteit’ hebben was niet mogelijk.
  3. Het ius civile was alleen toegankelijk voor Romeinse burgers.
  4. Het Romeinse burgerschap was voorbehouden aan de inwoners van Rome.

Vraag 6

De geleerde Ulpianus vond dat hetgeen de Romeinse keizer besliste, de kracht van wet in zich had. Waar was deze wetgevende bevoegdheid op gebaseerd?

  1. Op het Romeinse
.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen: startpagina voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis

Samenvattingen: startpagina voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis

Samenvattingen en studiehulp voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis

Waar gaat de pagina over?

  • Inhoud: informatie en studiegidsen bij samenvattingen van studieboeken, arresten, wetenschappelijke artikelen, vakken en tentamens voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis
  • Studiegebieden: o.a.: rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis
  • Taal: Nederlands
  • Toegang: Openbaar

Waar kan je heen?

Hoe kan je verder?

  • Lees verder voor de uitgelichte samenvatting en studiehulp, en klik op de titel van je interesse
Access: 
Public
Tentamens: tips en tickets van WorldSupporters bij rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis - Bundel

Tentamens: tips en tickets van WorldSupporters bij rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis - Bundel

Chronologie Rechtsgeschiedenis
Jaartallen Rechtsgeschiedenis
Voor tentamen rechtsfilosofie zijn Plato en Aristoteles belangrijk!
Leer voor je tentamen rechtsfilosofie vooral de sheets
Specifiek onderwerp voor je paper Rechtsfilosofie kiezen!
Rechtsfilosofie: aantal woorden is richtlijn
Samenvattingen: startpagina voor recht en bestuur

Samenvattingen: startpagina voor recht en bestuur

Samenvattingen en studiehulp voor recht en bestuur

Waar gaat de pagina over?

  • Inhoud: informatie en assortimentwijzers bij samenvattingen van arresten, aantekeningen, studieboeken en tentamens voor rechten, bestuurskunde en juridische opleidingen
  • Studiegebieden: o.a.arbeidsrecht en sociaal recht, Belastingrecht en fiscaal recht, Bestuursrecht, Europees recht en de Europese Unie, Handelsrecht, Familierecht, erfrecht en huwelijksvermogensrecht, Insolventierecht en Faillissementsrecht,  Internationaal privaatrecht, Internationaal publiekrecht, Medische ethiek en gezondheidsrecht, Ondernemingsrecht en rechtspersonenrecht, Overeenkomstenrecht en contractenrecht, Privaatrecht: burgerlijk, goederen- tot vermogensrecht, Rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis, Staatsrecht en constitutioneel recht, Strafrecht en criminologie
  • Taal: Nederlands
  • Toegang: Openbaar

Waar kan je heen?

Hoe kan je verder?

  • Lees verder voor de uitgelichte samenvatting en studiehulp, en klik op de titel van je interesse
Samenvattingen: startpagina's per studiegebied van recht en bestuur

Samenvattingen: startpagina's per studiegebied van recht en bestuur

Samenvattingen en studiehulp per studiegebied voor recht en bestuur

Waar gaat de pagina over?

  • Inhoud: informatie en assortimentwijzers bij samenvattingen van arresten, aantekeningen, studieboeken en tentamens ingedeeld per studiegebied voor rechten, bestuurskunde en juridische opleidingen
  • Studiegebieden: o.a.arbeidsrecht en sociaal recht, Belastingrecht en fiscaal recht, Bestuursrecht, Europees recht en de Europese Unie, Handelsrecht, Familierecht, erfrecht en huwelijksvermogensrecht, Insolventierecht en Faillissementsrecht,  Internationaal privaatrecht, Internationaal publiekrecht, Medische ethiek en gezondheidsrecht, Ondernemingsrecht en rechtspersonenrecht, Overeenkomstenrecht en contractenrecht, Privaatrecht: burgerlijk, goederen- tot vermogensrecht, Rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis, Staatsrecht en constitutioneel recht, Strafrecht en criminologie
  • Taal: Nederlands
  • Toegang: Openbaar

Waar kan je heen?

Hoe kan je verder?

  • Lees verder voor de uitgelichte samenvatting en studiehulp, en klik op de titel van je interesse
Access: 
Public
Samenvattingen: startpagina voor de beste studieboeken van recht en bestuur

Samenvattingen: startpagina voor de beste studieboeken van recht en bestuur

Samenvattingen van de beste studieboeken voor recht en bestuur

Waar gaat de pagina over?

  • Inhoud: selectie van samenvattingen van studieboeken over juridische onderwerpen, recht en bestuur
  • Studiegebieden: Arbeidsrecht en sociaal recht, Belastingrecht en fiscaal recht, Bestuursrecht, Europees recht en de Europese Unie, Handelsrecht, Familierecht, erfrecht en huwelijksvermogensrecht, Insolventierecht en Faillissementsrecht,  Internationaal privaatrecht, Internationaal publiekrecht, Medische ethiek en gezondheidsrecht, Ondernemingsrecht en rechtspersonenrecht, Overeenkomstenrecht en contractenrecht, Privaatrecht: burgerlijk, goederen- tot vermogensrecht, Rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis, Staatsrecht en constitutioneel recht, Strafrecht en criminologie, Werken en studeren als jurist
  • Taal: Nederlands
  • Toegang: Openbaar, Exclusive

Hoe kan je verder?

  • Lees verder voor de uitgelichte samenvattingen
  • Klik op het onderwerp van je interesse , en gebruik vervolgens de links om naar de samenvattingen te gaan 
Access: 
Public
Samenvattingen: startpagina voor arresten en jurisprudentie bij recht en bestuur

Samenvattingen: startpagina voor arresten en jurisprudentie bij recht en bestuur

Samenvattingen van arresten en studiehulp bij het gebruik van jurisprudentie

Waar gaat de pagina over

  • Inhoud: informatie en assortimentwijzers voor samenvattingen van 800+ arresten en jurisprudentie
  • Studiegebieden: o.a. arbeidsrecht en sociaal recht, Belastingrecht en fiscaal recht, Bestuursrecht, Europees recht en de Europese Unie, Handelsrecht, Familierecht, erfrecht en huwelijksvermogensrecht, Insolventierecht en Faillissementsrecht,  Internationaal privaatrecht, Internationaal publiekrecht, Medische ethiek en gezondheidsrecht, Ondernemingsrecht en rechtspersonenrecht, Overeenkomstenrecht en contractenrecht, Privaatrecht: burgerlijk, goederen- tot vermogensrecht, Rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis, Staatsrecht en constitutioneel recht, Strafrecht en criminologie
  • Taal: Nederlands
  • Toegang: Openbaar

Waar kan je heen?

Hoe kan je verder?

  • Lees verder voor de uitgelichte samenvattingen en studiehul
  • klik op de titel  van het arrest of rechtsgebied van je interesse
Access: 
Public
Samenvattingen: startpagina voor wetenschappelijke artikelen over recht en bestuur

Samenvattingen: startpagina voor wetenschappelijke artikelen over recht en bestuur

Samenvattingen van de beste wetenschappelijke artikelen over recht en bestuur

Waar gaat de pagina over?

  • Inhoud: selectie van samenvattingen van wetenschappelijke artikelen over juridische onderwerpen, recht en bestuur
  • Studiegebieden: oa. Europees Recht, Goederenrecht, Inleiding recht, Insolventierecht en ondernemingsrecht, Juridische aspecten van bedrijfskunde en bedrijfsvoering, Rechtshandhaving en Politie, Staatsrecht en constitutioneel recht, Strafrecht.
  • Taal: Nederlands
  • Toegang: Openbaar, Exclusive

Waar kan je ook heen?

Hoe kan je verder?

  • Lees verder voor de samenvattingen van de artiklen
  • Klik op het onderwerp van je interesse , en gebruik vervolgens de links om naar de samenvattingen te gaan
Access: 
Public
Access: 
Public
Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Rechtsgeschiedenis en rechtsfilosofie: uitgelichte samenvattingen, tentamenvragen en studiehulp

Tentamens: oude tentamens voor rechtsfilosofie en rechtsgeschiedenis, oefenmateriaal en tentamentips

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
184
External and related links: