Notes Inleiding in de Filosofie, RUG jaar 1

Aantekeningen bij de colleges uit 2015/2016

College 1

Filosofie bevat verschillende onderwerpen:

  1. Logica: theorieën over de kwaliteit van argumentaties en redeneringen.

Alleen het denken is nodig om een oplossing te kunnen bedenken, hierbij is het niet nodig om te weten hoe de werkelijkheid eruit ziet. Het is niet altijd te zeggen dat 1+1=2, want als twee druppels bij elkaar worden geteld, is dit samen een grote druppel en geen twee. Logisch gezien is er soms een opstapeling van bewijs, terwijl het empirisch niet klopt.

  1. Ethiek: wat goed of rechtvaardig is.

Het gaat om wat wel of niet mag, wat wel of niet hoort. Pedagogen wordt van verwacht dat zij van kinderen houden, het is onduidelijk waarom dit de verwachting is. Vaak wordt er ook gezegd dat je evenveel van je kinderen moet houden, in de praktijk heeft iedereen wel een voorkeur voor de een of de ander. Het gaat bij ethiek om het rechtvaardigen van kwesties.

  1. Epistemologie: wat ware kennis is.

Niet alle kennis is échte kennis. Er is een verschil in gelijk krijgen of iets weten. Er zijn verschillende soorten kennis, men vraagt zich af wat de waarheid en kennis is. Dit is het eerste onderwerp dat in dit en in de volgende colleges behandeld wordt.

Onderwerpen kunnen ook met elkaar gecombineerd worden, een paar voorbeelden:

  • Logica en ethiek: Rechten van dove kinderen, zij worden als hulpbehoevend bestempeld, maar dit is niet logisch, omdat het van de context, het perspectief en de gestelde eisen afhangt.

  • Logica en ethiek: Vanaf achttien jaar mag je stemmen, maar wat zijn de redenen om deze grens op achttien jaar te stellen? Empirisch gezien kan het niet worden aangetoond dat men voor hun achttiende geen kennis hebben en daarna opeens wel. De ongelijkheid in het stemmen is niet rechtvaardig en niet helemaal logisch.

  • Logica en ethiek: Jehova’s die een strenge overtuiging van hun geloof hebben, kunnen het verbieden om bloedtransfusie te krijgen, dit is erg lastig voor medici, helemaal als het gaat om kinderen die onder invloed zijn van hun ouders.

Twee soorten kennis:

  1. Procedureel = “kunnis”, iets kunnen doen, de vaardigheid.

  2. Propositioneel = (bevat) gedachten.

In een voorbeeld. Frans kunnen spreken is procedurele kennis, het kennen van iemand die Frans heet, is propositionele kennis. Weten dat er water uit de kraan komt als je de kraan opendraait is propositionele kennis, het daadwerkelijk kunnen opendraaien van de kraan is procedureel.

Dit onderscheid maakt de schrijver van het boek, maar eigenlijk is het onderscheid niet altijd zo goed te maken. Het willen fietsen zonder zijwieltjes is propositioneel, het fietsen zonder zijwieltjes is procedureel, maar er wordt bij het uitvoeren van de vaardigheid gebruik gemaakt van propositionele kennis. Eerst moet er over handelingen worden nagedacht, na verloop van tijd worden de handelingen geautomatiseerd, hierdoor wordt de propositionele kennis procedurele kennis.

De vraag is of het gemaakte onderscheid tussen de twee soorten kennis wel nuttig is.

Wat is kennis?

Kennis is propositioneel als het gaat over voorstellingen, beelden, gedachten, geloof of meningen. Maar is het echte kennis?

Als er gevraagd wordt waar op dit moment je sleutel is, denk je te weten dat deze bijvoorbeeld in je jaszak zit. Het is pas kennis als je daadwerkelijk hebt gecontroleerd dat je sleutel in je jaszak zit.

Denken, geloven of hopen: om iets te weten, moet het gecontroleerd worden.

Daarnaast is het van belang dat wat je denkt, gelooft of hoopt, overeenkomt met de werkelijkheid, dat je gelijk hebt.

  1. Het hebben van een gedachte, dit kan een beeld of een opinie zijn.

  2. Correspondentie met de werkelijkheid, is het echt zo?

Problematisch aan deze twee eisen is: Wie maakt er uit dat er sprake is van correspondentie? Hoe worden definities vastgesteld?

Als voorbeeld kan er een discussie gevoerd worden met een conducteur die een klapstoel dingetje aan de muur van een trein in een tussenstuk een ‘zitplaats’ noemt. Er kunnen verschillen zijn tussen opvattingen van een zitplaats en de werkelijkheid. Als oplossing zou er getoetst kunnen worden of het een zitplaats is. Dan wordt er gevoeld of uitgeprobeerd of er op gezeten kan worden.

Correspondentie met de werkelijkheid is dus afhankelijk van de context, functie en belangen.

College 2 

Voor het vaststellen van kennis is het niet genoeg om een gedachte te hebben en om overeenkomst met de werkelijkheid te hebben. Om zeker te weten dat iets overeenkomt met de werkelijkheid, kan er een toetsing of onderzoek gedaan worden. Deze toetsing gebeurt door middel van de zintuigelijke waarneming. Pas na de toetsing is het kennis.

Door geluk, dus door het toevallig goed hebben van een uitkomst, wordt er niet gesproken van kennis. Goed gokken wordt geen kennis genoemd.

Men moet naast de overeenkomst met de werkelijkheid en de gedachte, ook een goede reden hebben.

De klassieke definiëring van kennis is “a justified true belief”. Justified is de reden, true is de overeenkomst met de werkelijkheid en belief is de gedachte of het beeld.

Door middel van de Franse en Nederlandse vertalingen van andijvie en witlof, is er een voorbeeld te geven van andere regels die gebruikt worden voor de toetsing aan de werkelijkheid. Een Fransman vindt de andijvie een witlof en de Nederlander heeft dit andersom. Bij absolute kennis gaat het om wel of niet waar, maar dit kan bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de cultuur of taal.

Een tweede voorbeeld is van een cirkel met twee kleine cirkels daarin. Een kind zou er een varkensneus in zien, een ander een stopcontact, maar wie heeft er gelijk? Er kan gekeken worden naar de bedoeling van de tekenaar. Wat iemand herkend, is afhankelijk van wat en hoe er geleerd is. Om te kijken of iets overeenkomt met de werkelijkheid, is dit dus afhankelijk van wat er geleerd is.

Problematisering van de klassieke definitie van kennis:

  1. Hoe ga je na of iets waar (true) is?

Vaak spelen er specifieke regels of culturen een rol in wat de absolute kennis nu inhoudt. Daarnaast is wat men al geleerd heeft een referentiekader voor de herkenning van ‘de werkelijkheid’ zoals deze gezien wordt.

  1. Wanneer is de reden goed genoeg? (justified)

Bij het geven van redenen doen mensen vaak kennisclaims. Dit zijn uitspraken over de reden die gedaan worden, voordat de toetsing heeft plaatsgevonden. Er is echter maar één reden goed. Het raden is geen kennis, er is een goede reden nodig. Deze reden moet echt overeenkomen met de werkelijkheid, het moet namelijk die ene juiste reden zijn.

Bij kennisclaims moet er altijd worden nagegaan of deze overeenkomen met de werkelijkheid. De beredenering moet gecontroleerd worden. Theorieën gebaseerd op theorieën, etc., zijn niet gebaseerd op de eigen werkelijkheid.

Het model van persoonlijkheidstypen heeft een criterialijst dat gebaseerd is op verschillende theorieën. Als er gevraagd wordt om een objectieve beredenering van het model, worden er vaak argumenten genoemd die in het model zelf staan. Zo ontstaat er een cirkelredenering dat juist niet objectief is.

Prichard geeft in het boek de klassieke definitie van kennis als ‘a justified true belief’ en vrijwel alle filosofen zijn het met deze definiëring eens. Echter, de filosoof Gettier heeft gevallen bedacht, waarbij er zowel sprake is van een gedachte en overeenkomst met de werkelijkheid, als goede redenen, maar er kan niet gesproken worden van kennis.

Stel, je denkt dat de trein om 11.20 vertrekt (belief), dit gebeurt ook daadwerkelijk zo (true) en je hebt goede redenen, want uit ervaring weet je dat dit altijd zo gaat (justification). Toch kan het zijn dat dit geen kennis is. Als de treintijden, zonder dat je dit weet, zijn aangepast en de trein zou nu om 11.18 moeten vertrekken, maar door twee minuten vertraging vertrekt de trein om 11.20, dan is er sprake van geluk-gelijk. Je hebt pech dat de treintijden zijn aangepast, maar je hebt geluk dat de trein vertraging heeft, waardoor je gelijk krijgt. Eigenlijk heb jij je vergist en had je dus geen goede reden. Ervaring is een goede reden, maar in dit geval klopt het niet en heb je geluk-gelijk.

Eventueel is er als oplossing voor deze Gettiercases de kwaliteit van de redenen (justification).

Een ander voorbeeld van een Gettiercase: Iemand denkt te weten dat hij de vader is van zijn dochter. Stel, door een one-night stand tijdens een zakenreis heeft hij een kind gekregen, zonder dat hij hiervan weet. Zijn vrouw heeft een one-night stand gehad met de buurman, waarvan zij zwanger is geraakt en een dochter heeft gekregen. De man van de vrouw weet niet dat zijn vrouw samen met de buurman is geweest. Hij denkt dat hij goede redenen heeft om aan te nemen dat hij de vader is van haar kind. Hij is alleen niet de vader van het kind van zijn vrouw, waardoor hij dus niet weet dat hij vader is.

De Gettier-achtige gevallen die op de PWP worden vermeld, komen in college 3 aan bod.

College 3

Gettier bewijst met de Gettiercases dat de klassieke definitie van kennis nog niet helemaal goed is. De Gettiercases laten zien dat je gelijk hebt, maar toch heb je geen gelijk, want je wist iets eigenlijk niet en daardoor is het een samenspel van geluk en pech. Bijvoorbeeld heb je vanmorgen je sleutel in je zak gedaan, je sleutel is later uit je zak gevallen, maar iemand die dat zag gebeuren heeft zonder dat je dit doorhad de sleutel weer in je zak terug gedaan. De sleutel zit dan wel in je zak, daardoor heb je gelijk, maar toch heb je geen gelijk, want de sleutel was eruit gevallen en je wist het dus niet.

Er zijn drie gevallen die sterk lijken op Gettiercases:

  1. Trainers menen dat militairen door een harde aanpak beter presteren. Psychologen hebben juist aangetoond dat een harde aanpak slecht is, hoe kan de beredenering van de trainers dan ontstaan? Een leercurve is een afnemende stijging, maar soms zijn er momenten waarop er slecht gepresteerd wordt door iemand. Dan wordt er door de trainers extra op gescholden en de volgende keer is de prestatie weer hoger, volgens de lijn van de curve. Maar, door slechte omstandigheden was er een keer een dip, doordat de omstandigheden verdwenen zijn presteert iemand weer goed, niet door het extra schelden.

Er is een gedachte en een reden, is het een Gettiercase? De reden was in dit geval niet goed genoeg.

  1. Door een kernramp zouden kinderen een groeistoornis krijgen. Na de kernramp zijn vele kinderen geëvacueerd en moesten voor bescherming binnen blijven. De mensen die beweerden dat de kinderen een groeistoornis zouden krijgen, kregen gelijk. Het gebeurde en er was een goede reden om dit te denken. Later bleek dat de stoornis niet door de ramp ontstond, maar door het gebrek aan beweging.

Er was een goede reden, maar deze kwam niet overeen met de werkelijkheid.

  1. De wifi zou alleen werken als de monteur aanwezig was. Telkens werkte de wifi als de monteur er was, zodra hij vertrok, werkte de wifi niet meer. Dit was echt zo en de vrouw had een goede reden om dit te denken. Achteraf blijkt dat de wifi geschakeld werd door de lichtknop in de kelder, waar de wifi router stond. De vrouw heeft gelijk dat het alleen werkt als de monteur er is, maar dit komt door de schakeling.

Er wordt iets gezegd (geschakeld met de lichtknop) als reden, maar men begrijpt het eigenlijk niet, waardoor er weer niet echt sprake is van kennis.

Eventuele oplossing van de Gettiercases: Piets “oplossing” voor Gettier gedoe.

  • [X is het geval], [want R1] (reden 1). Er is een gedachte en een reden.

  • [X is het geval, want R1]. Gedachte inclusief een reden, want de reden is ook een complexe gedachte en deze moet ook overeenkomen met de werkelijkheid.

  • [X is het geval, want R1], [want R2]. Gedachte inclusief een reden, met nog een reden. Er worden redenen voor de reden gegeven.

  • [X is het geval, want R1, want R2]. Gedachte inclusief redenen, want die zijn namelijk ook allemaal gedachten.

  • Etc…

Bij de klassieke definitie gaat het om “justified” een goede reden, maar wat is een goede reden?

  1. Een reden die met de werkelijkheid overeenkomt

  2. Een reden die klopt

  3. Een voldoende aantal redenen

Een goede reden is correct en voldoende.

Voorbeeld van een moordzaak, men WEET (niet denkt) dat meneer X de dader is. Mevrouw X is doodgeschoten gevonden, op zondag gebeurt en men denkt dat meneer X de dader is, maar wanneer weet je dat meneer X de dader is?

Er kunnen vele redenen genoemd worden, en stel dat ze allemaal kloppen, zijn het dan voldoende redenen om te stellen dat meneer X het gedaan heeft? De rechter moet deze knoop doorhakken.

Stel dat er sprake was van framing, er kan altijd nog wat anders gebeurt zijn dan dat er gedacht wordt.

De rechtvaardigingstheorie: hoe moet een redenering eruit zien?

  1. Coherentism = als er maar redenen genoeg zijn en deze hangen met elkaar samen, oftewel de redenen bevestigen elkaar, dan is het voldoende. De redenen mogen elkaar dus niet tegenspreken. Na verloop van tijd mag er dan worden aangenomen dat iets zo is.

Hierbij blijft men hangen in gedachten, er wordt niet getoetst of het werkelijk zo is.

Het gaat om een netwerk van samenhangende redenen.

  1. Foundationalism = één reden moet rechtvaardig zijn in de basis, door middel van zintuigelijke toetsing. Het gaan niet om redenen die in samenhang met elkaar zijn. Als de zintuigelijke waarneming aan de grondslag van de reden ligt, is er maar één feit nodig, de rest van de redenen is overbodig.

Hierbij is de kritiek dat er niet altijd goed is vast te stellen dat iets een feit is.

Het gaat om de check, de basis in de waarneming van de reden.

Bij rechtvaardigheid wil men zo goed mogelijke kennis, er wordt voorop gesteld dat men zich druk maakt om de waarheid. Epistemische rationaliteit is het uit zijn om de waarheid, willen weten hoe dingen in elkaar zitten en doelmatig tot oplossingen komen. Dit kan processen vertragen. Functionele rationaliteit wil juist effectief, op de snelste en met de minste inspanning tot een oplossing komen. Het gaat om snelheid en efficiëntie.

Volgens Prichard staan deze twee vormen van rationaliteit tegenover elkaar, op gespannen voet. Maar is dit wel echt zo?

Voorbeeld: de lift nemen, omdat dit sneller is (F), of onderzoeken of dit wel daadwerkelijk sneller is (E), kennis willen. Bij de overwegingen gaat ook weer tijd verloren.

College 4

Is een leugendetector rationeel? Het heeft geen kennis of gedacht, het signaleert eigenlijk alleen maar. Bij de definitie van rationaliteit gaat het om feiten, maar ook om de intentie of bedoeling. Temperatuur meten door een thermometer is niet rationeel. Een labrador daarentegen is echt aan het zoeken. Er wordt niet over gedachten gesproken, maar de hond heft wel een voorstelling en de wil om iets te vinden. Blaffen kan toevallig zijn of instinctief, maar die discussie is op het randje van de rationaliteit.

Volgens de definitie die Prichard geeft voor rationaliteit is de leugendetector niet rationeel, maar de hond is wel voor een deel rationeel.

Epistemische rationaliteit is het uit zijn op de waarheid, om de kijken of iets klopt of niet. Bij een voorbeeld van het model van persoonlijkheidstypen, kan men proberen te achterhalen welk type bij iemand hoort. Dit kan heel precies worden nagegaan via het model, dan is het model epistemisch rationeel. Het is dan binnen een bepaald kader epistemisch, maar als het model niet zou kloppen, dan is het onzin. Optisch rationeel is epistemische rationaliteit, maar binnen een bepaald kader.

Mensen denken binnen kaders en het is haast niet mogelijk om objectieve kaders op te stellen, waarbij er geen vooroordelen of opinies zijn, alleen maar feiten

Bij epistemische rationaliteit is er sprake van een objectieve manier van kijken, waarbij er uit wordt gegaan van de mogelijkheid dat er oordelen zijn. Eigenlijk wordt er altijd wel uitgegaan van een theorie of perspectief, waardoor het de vraag is of men wel objectief kan blijven.

Hoe krijgt men kennis?

  1. Ondergaan en ervaren, door waarneming krijgt men kennis. Dit is het passief verkrijgen van kennis door een afbeelding.

  2. Kennis maken, construeren door middel van actief bezig zijn met het verkrijgen van kennis. Het interpreteren van wat je waarneemt is onderdeel hiervan. Een voorbeeld is het zien van een kleur en vormverandering en dit interpreteren als een kronkelende worm die pijn heeft.

Door de kennis die je al hebt, heb je een andere interpretatie van de waarneming. Er is een probleem bij de kennis en de werkelijkheid, namelijk wat er binnenkomt en wat men er zelf van maakt. Wat iemand zich verbeeldt, hoeft niet met de werkelijkheid overeen te komen, maar een toetsing is dan niet mogelijk. Het probleem is, dat het niet duidelijk is hoe de verhouding tussen de werkelijkheid en de verbeelding is.

Als voorbeeld kan online chatten genomen worden. Hoe weet je zeker dat je aan het chatten bent, met degene waarmee je denkt dat je aan het chatten bent. Je kan dit niet zeker weten, want iemand kan erg zijn best doen om over te komen als iemand anders, waardoor je hem of haar geloofd. Iets kan altijd wat anders blijken te zijn, hoe je het opvat is afhankelijk van hoe de kennis zich aan je voordoet.

Interalistisch is deontische kennis voldoende, externalistisch is deontisch onvoldoende.

Direct realisme: wat men ervaart is eigenlijk een spiegel van hoe de dingen in de werkelijkheid zijn. De kennis die wordt opgedaan is een afbeelding van hoe dingen echt zijn. Vaak wordt dit gezien als een te simplistische manier om naar kennis te kijken, omdat er teveel vertrouwen op de een-op-een-verhouden van zintuigen zou zijn.

Indirect realisme (Locke): de gewaarwordingen die worden opgedaan, zijn allemaal los van elkaar, maar bij elkaar kan er een beeld gevormd worden door middel van verbanden, samenstellingen en verhoudingen. De werkelijkheid wordt wel afgebeeld, maar bestaat uit losse ideeën die in je hoofd samen worden afgebeeld.

Idealisme (Berkely): vindt de manier van afbeelden bij de ideeën van Locke te simpel. Hoe kan men namelijk weten of er achter de afbeeldingen de werkelijkheid schuilgaat? We hebben alleen ideeën. We kunnen niet goed achterhalen wat echt is. Als we alleen losse beelden hebben, dan kan er niets gezegd worden over de werkelijkheid, misschien is het er niet. De ervaring is iets dat van een constructie is gemaakt.

Transcendentaal idealisme: waar men echt zeker van kan zijn, is van de ideeën. Er moet wel een werkelijkheid zijn, want er we hebben ideeën die alleen bedacht konden worden als er een werkelijkheid is. Het is niet te zeggen hoe de werkelijkheid eruit ziet, men weet alleen dat het er is.

A priori is een bewering die vooraf wordt gedaan door middel van wetten, regels en logische ideeën. A posteriori is achteraf en is empirisch, uit ervaring. Er kan bijvoorbeeld vooraf gezegd worden hoe lang een meter is, maar achteraf, nadat er in Parijs naar de originele maat voor een meter is gekeken, kan er gezegd worden of het daadwerkelijk een meter was.

Dingen die noodzakelijk waar zijn, zijn a priori waar, namelijk zonder te moeten testen.

  • Analytisch noodzakelijk waar: de betekenis van een woord afleiden uit de zin. De zin wordt geanalyseerd om te zien of het waar is.

  • Transcendaal noodzakelijk waar: Ik kan typen (anders stond dit er niet) en u kan lezen (anders las u dit nu niet). Hierbij moet worden toegegeven dat het waar is.

  • Wiskundig waar: 2+2=4

  • Iets kan niet tegelijk waar en niet waar zijn, dan is het logisch inconsistent.

  • Iets kan noodzakelijk waar zijn, vanwege de essentie van iets.

Een voorbeeld: Knaag is een cavia, omdat de essentie van deze Knaag is dat het een cavia is, is dit noodzakelijk waar. Als het geen cavia was geweest, dan was het Knaag niet geweest (als na jaren zou blijken dat het een robot was als cavia, ziet men de robot door deze realisatie niet als Knaag).

Als Jan een zombie wordt, is het niet meer (onze) Jan.

College 5

Er zijn verschillende manieren om iets te beargumenteren:

  1. Deductie: de conclusie wordt getrokken uit verschillende aannames die vooraf zijn gesteld. Empirisch hoeft het niet te kloppen, wals het maar logisch is.

Vb.: 1 – Pinksteren is zeven weken na Pasen. 2 – Acht mei is zes weken na Pasen. De conclusie luidt dan, dat acht mei geen Pinksteren is.

  1. Inductie: de ervaring is leidend, uit gevallen die je tegenkomt worden kenmeren afgeleid voor nieuwe gevallen. De gevallen worden algemeen beschouwd.

Vb.: Als je drie witte zwanen bent tegengekomen, kan je concluderen dat alle zwanen wit zijn. Als je in vier gevallen hebt gemerkt dat die vier Labradors gemakkelijk te trainen zijn, dan concludeer je dat alle Labradors gemakkelijk te trainen zijn.

  1. Abductie: de beste verklaring afleiding uit dat wat je aantreft. “Inference to the best explanation”. De meest voor de hand liggende verklaring nemen.

Vb.: Als er vlak bij het strand iets in het water wordt gezien, is het een voor de hand liggende verklaring om te zeggen dat het een zeehond is, een onderzeeër is dan onwaarschijnlijk.

Het gaat erom dat er wordt nagedacht over welke vorm van argumentatie het gaat. Een voorbeeld is het horen van een hoge stem aan de telefoon, je gaat er vanuit dat het een vrouw is, maar later blijkt het toch een man te zijn.

Dan kan het inductie zijn, in veel gevallen is een hoge stem een vrouw, dus nu ook. Bij deductie is er vooraf gesteld: Alle mensen met een hoge stem zijn vrouw, en deze persoon aan de telefoon heeft een hoge stem. De conclusie is ook dan dat het een vrouw is. Bij abductie kan er beredeneerd worden dat een hoge stem in de meeste gevallen een vrouw is, dus is het waarschijnlijk een vrouw.

  • Fabillisme: niets is zeker, dingen kunnen altijd anders zijn en men kan zich vergissen. Misschien vergissen mensen zich wel altijd.
  • Probabitisme: niets is zeker, dingen zijn hooguit waarschijnlijk. We kunnen dingen wel denken, maar niet zeker weten.
  • Scepticisme: we weten niets, bij de klassieke definitie van kennis ontstaat er een probleem met de overeenkomst met de werkelijkheid. Dan kunnen we niet kennen, want we kunnen niets weten.

Hier kan tegenin worden gebracht dat men door middel van de waarneming kan toetsen, dit wordt ook erkend, maar…

De scepticistische hypothese stelt: Stel, dat ik niet ben wie ik denk dat ik ben, ik ben eigenlijk een brein in een kom zonder lichaam, dus zonder zintuigen. Een computer zorgt voor input (simulatie) en verwerkt de output in nieuwe input. Ik kan niet weten of het zo is. Ik kan ook niet weten dat het niet zo is.

Het closure principle zegt dat men niet kan weten wat je wilt, of hoe iets is. Er kan niet getoetst worden of de mentale toestand overeenkomt met de werkelijkheid.

  • Bij het scepticisme weet men zeker dat de overeenkomst met de werkelijkheid niet getoetst kan worden. Men weet namelijk niet of we een brein in een kom zijn, of niet.

Dit is een gevaarlijke theorie, want het suggereert dat er geen weten is, dus ook geen beter weten. Professionals en experts, etc. willen graag van het scepticisme af.

Argumenten tegen het scepticisme:

(nummer 3-4-5 passen bij elkaar en nummer 2-6 passen bij elkaar)

  1. Descartes: gaat van het scepticisme uit.

Misschien droom is wel en kan niets gecontroleerd worden. Je geest wordt misschien wel gemanipuleerd door een computer, maar dat weet je niet (zeker).

Volgens Descartes weten we één ding wel zeker: als ik overal aan twijfel, dan weet ik in elk geval dat ik twijfel. Sceptici kunnen hier niets tegenin brengen, want het toont aan dat men dus niet niets weet, ook al is men misschien alleen nog maar een brein. Men zou van het bewustzijn weten, een mentale toestand of gevoel kan met of zonder een lichaam bestaan.

Het probleem met dit argument is dat het niet veel verder gaat dan een nog meer gedetailleerde definitie van het scepticisme, namelijk dat het brein in de kom zichzelf kent. Prichard gebruikt Descartes echter wel als een argument tegen het scepticisme.

  1. Moore: draait de redenatie van het scepticisme om.

Ik kan niet weten dat ik geen brein in een kom ben. Dus ik kan niet weten of ik wel aan tafel zit. Omgedraaid is dit: ik weet dat ik aan tafel zit, dus weet ik dat ik geen brein in een kom ben.

Prichard noemt dit ook als serieus argument tegen het scepticisme. Bij de docent is twijfel of dit als argument kan, omdat de redenatie misschien niet klopt. Het is makkelijk gedaan om de redenatie simpelweg om te keren. Het begin van de redenatie dat ik weet dat ik aan tafel zit, zou al niet als beginpunt mogen.

Korte uitleg van twee principes: dit zijn aanpassingen of toegevoegde criteria die bij de klassieke definitie gevoegd worden.

  1. Sensitivity principle: een voorstelling of beeld moet gevoelig zijn voor de werkelijkheid. Als X niet waar zou zijn, zou hij het niet denken.

Bijvoorbeeld oma gelooft elke dag dat het zondag is, als het dan wel zondag is, heeft oma geen kennis, want de voorstelling van oma is niet gevoelig voor de werkelijkheid. Dan wordt er niet voldaan aan het sensitivity principle.

  1. Safety principle: er moet geen sprake zijn van geluk-gelijk. X kan niet net zo gemakkelijk niet waar zijn.

Als voorbeeld kan je het geluid van de brievenbus horen en denken dat er een brief bezorgd wordt. Misschien is het ook echt een krant, maar het had net zo goed een krant kunnen zijn, waardoor het geluk-gelijk is en geen kennis.

College 6

Scepticistische hypothese: men kan niet checken, weten of toetsen. Wie weet is men wel een brein in een kom. Het closure principle: doordat de correspondentie met de werkelijkheid niet gedaan kan worden, kan men niets zeker weten, dus men kan geen kennis hebben.

Safety en Sensitivity principle zijn toevoegingen of nuanceringen van de klassieke definitie van kennis, a justified true belief.

  • Safety principle

Kennis moet gevoelig zijn voor de werkelijkheid. Deze toevoeging zorgt ervoor dat vooroordelen worden uitgesloten. Vooroordelen zijn namelijk geen kennis, men heeft het soms goed, omdat de ideeën worden bevestigd. Maar dit is een vorm van geluk-gelijk en dus is een vooroordeel geen kennis.

  • Sensitivity principle

Kennis mag geen kwestie zijn van geluk, het moet niet net zo goed wat anders kunnen zijn. Deze toevoeging zorgt voor het uitsluiten van geluk.

Deze principes worden gebruikt als tegenargumenten bij het scepticisme:

  • Kennis moet gevoelig zijn voor de werkelijkheid, maar bij een brein in een kom is er geen kwestie van weten, want het is niet als de werkelijkheid. Het is een kwestie van geloof, het wel of niet denken of geloven. Hierbij gaat het om dingen die buiten de orde zijn van dingen die geweten kunnen worden. weten dat je een schoen aan hebt is van een andere orde.

Wat men denkt over het zijn van een brein in een kom of niet, staat los van de werkelijkheid, want ongeacht de werkelijkheid, men zou het nog steeds denken. Het is dus denken en geen weten.

  • Men kan denken dat men een brein in een kom is, maar ook al heeft degene gelijk, dit had net zo goed anders kunnen zijn. Hierdoor voldoet het niet aan het sensitivity principle.

Metafysisch (Chalmers): het zijn van een brein in een kom, wel of niet, is een geloof. Dit gaat boven de gewone dingen uit, het is metafysisch.

  • Gewone dingen, dingen waar we over kunnen weten.
  • Andere dingen, dingen waar we niets over kunnen weten. Dit zijn aannames, geloven en opvattingen.

Het safety principle, sensitivity principle en de metafysica geven alle drie aan als argument tegen het scepticisme, dat er in de scepticistische hypothese geen weten mogelijk is, waardoor het closure principle niet werkt / klopt.

De “dus” klopt niet. Uit de eerste zin is niet automatisch de tweede zin af te leiden. Dit mag niet, want de ene soort weten mag niet uit een andere soort weten worden afgeleid.

Een inleiding over ethiek

Stel, je wilt naar je werk gaan, daar kan je niet gemist worden, maar net als je weg wilt gaan ontdek je dat er op de deurmat een mandje met een baby staat.

  • Empirisch kan er gevraag worden: Is het wel een mandje, is het wel een baby?
  • Morele vragen: Wat moet je ermee doen?

Ethisch of moreel afwegen: iemand kan in eerste instantie wel een duidelijk principe hebben en zich daaraan houden, maar achteraf zal het geweten toch kunnen gaan spreken. Ethiek kijkt naar de structuur waarmee men overwegingen maakt en wat (on)geldige argumenten zijn, als er twijfel bestaat.

De meeneem- en verbetertentamenvraag:

  1. Het foundationalism en het coherentism moeten niet alleen worden uitgelegd en toegepast op het voorbeeld, het verschil moet aangegeven en uitgelegd worden. Dit kan met behulp van het voorbeeld.
  2. Het uitleggen van de twee soorten manieren van argumenteren kan kort aan de hand van het voorbeeld, maar in het antwoord moet ook echt naar voren komen wat nou daadwerkelijk het verschil in kwalificeren is van redenen bij coherentism en bij foudationalism. Het gaat om de verschillen in de redenering, niet om de verschillen in tolerantie. Dit moet aan het einde van het antwoord worden geconcludeerd.

College 7

Ethiek is naast afwegingen, een manier van oordelen:

  1. Empirisch = nagaan hoe het zit, hoe het is.
  2. Normatief = wat moet of hoort.
  3. Functioneel, goed- of afkeuren op basis van effectiviteit.
  4. Conventioneel, goed- of afkeuren op basis van gebruiken of gewoontes.
  5. Juridisch, goed- of afkeuren op basis van de regels in de wetgeving.
  6. Esthetisch, goed- of afkeuren op basis van smaakoordelen.
  7. Moreel, goed- of afkeuren op basis van moraliteit.

Voorbeeld:

Goede koffie wordt esthetisch beschouwd als koffie die goed smaakt. Moreel gezien is goede koffie, koffie die bonen bevat die eerlijk zijn geteeld en verhandeld.

Een goede slager is esthetisch een slager die goed smakend vlees verkoopt. Moreel gezien is een goede slager, een slager die denkt aan het welzijn van het dier / vlees.

Moraliteit:

  1. Verklaren, aangeven waarom of waardoor?
  2. Verantwoorden, uitleggen, rechtvaardigen of beargumenteren.
  3. Onderscheiden, morele oordelen onderscheiden van andere oordelen.

1e en 2e zijn moraal door middel van de gevolgen die keuzes hebben, de 3e is moraal door middel van principes en regels.

  • Utilitarisme / utilitarianism

Moraal is een kwestie van gevolgen afwegen. Als voorbeeld twee casussen:

Casus 1: een kleinkind maakt een tekening en vraagt aan de opa wat hij ervan vindt. De tekening is lelijk, maar wat zeg je dan tegen het kind? Het geweten gaat opspelen en men gaat afwegen: wel zeggen, niet zeggen, eerste een compliment en dan zeggen, etc.

Casus 2: de dochter van de opa heeft een column geschreven, veel mensen om haar heen hebben gezegd dat het goed was, maar ze wil ook de mening van haar vader. Hij vindt het slecht, maar wat weg je dan?

Theorieën van ethiek geven aan wat er in je hoofd omgaat. Aan de hand van de gevolgen van de actie wordt er nagegaan wat men als beste kan doen. Er wordt berekend wat het meest voordelige is om te zeggen. Het welzijn van betrokkenen vraagt in de ene casus om een andere uitkomst, dan in de andere casus.

Specifieke handelingen zijn altijd juist of onjuist (right or wrong). Juist is wat het meeste bijdraagt aan het welzijn, er zijn geen andere handelingen die meer bijdragen aan het welzijn dan wat juist is. Het geluk, plezier of welzijn vergroten is moraliteit.

De uitkomst van een overweging van de gevolgen is niet per se een vriendelijke beslissing, het kan soms merkwaardig overkomen. Dit komt doordat men wel het beste met mensen voor heeft, maar men heeft het beste voor met ALLE mensen. Belangen van anderen en eigenbelangen spelen mee. Hieruit wordt berekent wat men gaat doen.

Men is voortdurend bezig met het maken van morele afwegingen, wat moet je doen? Constant rekenen wat het beste is voor iedereen die ermee te maken heeft.

Er zijn al praktische problemen met het utilitarisme, want het is praktisch lastig inschatten wat het beste is om te doen, en wie het meeste belang heeft.

Principiële problemen met het utilitarisme:

  • Wat is het beste?

Wat de inhoud is van wat het beste is, kan verschillend geïnterpreteerd, begrepen of gedefinieerd worden.

Voorbeeld: je gaat hardlopen, je twijfelt of jij je jongere broertje gaat meevragen om te mee te gaan hardlopen. Het is goed voor hem om te gaan hardlopen, maar hij vindt het erg vervelend om te doen, dus het draagt niet bij aan zijn welzijn. Als je zegt dat het over het algemeen goed voor hem is, dan heb je een ander belang voor ogen dan het welzijn.

Er zijn verschillende principiële opvattingen over wat het beste is in het utilitarisme;

  1. Bentham: Hoe het voor de betrokkene voelt, prettig of vervelend. Het belang is niet objectief, maar het gaat om de subjectieve beleving. Het is een kwestie van hoe het voelt, of de beleving plezierig is.
  2. Mill jr.: Het gaat niet om alle gevoelens, maar het gaat om de kwalitatief betere gevoelens. Lustgevoelens zijn kwalitatief lager (genieten van ongezond eten), van lezen of muziek houden wordt gezien als kwalitatief hogere gevoelens. Het gaat om het prettig voelen bij kwalitatief betere dingen.
  3. Preferentie: Het gaat om wat men zelf wil dat er gebeurt, niet om het gevoel. Dit is wat men zelf kiest om te gaan doen. Zoals in het voorbeeld kan er gezegd worden dat het broertje wil hardlopen, ondanks dat hij het niet leuk vindt. De wil van degene is leidend in de afweging.
  4. Perfectionisme: Het gaat om wat in het algemeen goed voor iemand is. Iets dat in het belang van degene is, wat objectief goed is. In het voorbeeld is hardlopen objectief gezien goed voor iemand, vanwege een positief effect op de gezondheid.

Casus: iemand die overtuigd vegetariër is, eet het liefste een gerecht met kroepoek. Echter, degene weet niet dat dit gemaakt is van garnalen en eet dus eigenlijk niet vegetarisch. Jij weet dit wel en overweegt of je dit tegen degene moet zeggen of niet.

  1. Bentham: Je zegt het niet tegen degene, want het is negatief voor het welzijn, men zou er een rotgevoel aan overhouden.
  2. Mill jr.: Je zegt het wel, want na het vervelende gevoel zal men een goed gevoel krijgen dat men zich dankzij de nieuwe kennis verbeterd heeft, deze fout wordt niet meer gemaakt.
  3. Preferentie: Je zegt het wel, want degene heeft ervoor gekozen om vegetariër te zijn, dus zou degene het willen weten. Het zeggen volgt de wil van degene (het wordt complexer als er nagedacht wordt over of degene het gewild zou hebben dat het gezegd is of niet).
  4. Perfectionisme: Je zegt het wel, want objectief gezien is het beste, als iedereen eerlijk is. Daarom besluit je te zeggen hoe het is.

Je moet kunnen nagaan wat het onderscheid tussen de verschillende soorten opvattingen is. Begrijpen wat er per opvatting wordt gekozen, wat er gezien wordt als ‘het beste’.

Een andere casus is: je weet dat de vriend van je beste vriendin vreemdgaat, maar zij weet dit nog niet, wat doe je?

College 8

Over de meeneem- en verbetertentamenvraag:

  1. De zin met een vraagteken in de casus is onderdeel van de casus en niet van de tentamenvraag. Het kan dus wel gebruikt worden in het antwoorden, maar het is niet de vraag waar een antwoord op geformuleerd moet worden.
  2. Een korte uitleg van de definitie van het coherentism en van het foundationalism is goed om te doen, maar een toelichting aan de hand van de casus is dan niet genoeg, het verschil moet door middel van de uitleg met de casus duidelijk worden en moet benoemd worden in het antwoord.
  3. Neem bijvoorbeeld een uitspraak die aan de hand van de casus door een van de theorieën gedaan kan worden en leg dit dan uit.

Prichard over epistemologie:

Realiablism: onder welke voorwaarden is kennis betrouwbaar? Rechtvaardiging wordt verkregen door toetsen en nagaan of iets waar is. Hoe zorgvuldiger dit wordt uitgezocht, des te meer betrouwbaar het is (justified true belief).

Verwarring met de Gettier cases:

  • Als goede reden om de temperatuur te bepalen, kan men een thermometer raadplegen. Je denkt dat het 21 graden is, de thermometer meet 21 graden, dus is het kennis(?). Stel, deze thermometer is kapot, maar iemand manipuleert de thermometer, waardoor de thermometer wel de goede temperatuur aangeeft, op het moment dat iemand er naar kijkt. Je weet niet dat de thermometer kapot is, dus eigenlijk heb je geluk-gelijk. à Prichard noemt dit geen Gettier case, maar kennis.

Waarom is het geen Gettier case?:

  • Doordat de thermometer wordt beïnvloed, en hierdoor de juiste waarde laat zien, is er geen sprake van geluk. Want bij een verandering van de temperatuur, veranderd de thermometer mee, deze is gevoelig voor de werkelijkheid. Daarbij, als er vaker op de thermometer wordt gekeken, geeft deze nog steeds de juiste waarde aan.
  • Een Gettier case is met een klok, deze is kapot, maar toevallig kijk je op het goede moment naar de tijd en klopt deze. Maar als je vaker zou kijken, zou je zien dat de tijd niet meer klopt. Hier is er op dat goede, toevallig moment van kijken sprake van geluk
  • Extra kan het safety en sensitivity principle uitgelegd worden aan de hand van rechtvaardiging en de Gettier cases.

Er zijn verschillende meningen over wat het beste is bij het utilitarisme.

  1. Hoe men zich voelt, het welzijn van iemand is het belangrijkste.
  2. Hoe men zich voelt, over kwalitatief betere dingen.

1+2: allebei vorm van Hedonisme, gaat om wat betrokkenen een goed gevoel geeft.

  1. Wat men voor zichzelf het beste vind, wat zou degene zelf willen.
  2. Wat is objectief het beste voor de persoon.

Nummer 1 is van Bentham, hierbij gaat het om het algemeen vergroten van het plezier of geluk van mensen, dat mensen zich fijn voelen. Dit mag ook plat vermaakt zijn, of gewoon eten in het algemeen.

Nummer 2 hoort bij Mill jr. hierbij wordt er ook onderscheid gemaakt in wat je slecht en beter vindt. Het is een meer verheven manier van wat fijn is, het gaat om subjectieve beleving. Er wordt onderscheid gemaakt in kwaliteit, dus niet het platte vermaakt maar het betere vermaakt moet bevorderd worden, niet eten in het algemeen, maar het gezonde eten.

Concluderend kan over deze twee vormen gezegd worden, dat bij een voorbeeld van downloaden vanaf het internet, het er bij Bentham niet toe doet wat je zou downloaden en dit doet er bij Mill jr. wel toe, er is een oordeel over de subjectieve plezier beleving.

Het onderscheid van het hedonisme en preferentie en perfectionisme:

Voorbeeld: informatie die over jezelf gaat (gen voor borstkanker ontdekt), waarbij er ook een belang is van het risico van anderen om dit eventueel te vertellen.

Volgens artsen moet je dit aan alle eventueel betrokkenen vertellen, dat er een verhoogde kans is, er is immers een gen aangetroffen. Dit is een morele kwestie: het vertellen van deze informatie kan verder leed misschien voorkomen en kan zorgen voor voorzorgsmaatregelen (beter welzijn). Anderen willen dit echter helemaal niet weten, ze willen niet weten of de toekomst er voor hen goed of slecht uitziet.

De afweging vanuit de vier stromingen van het utilitarisme:

  • Het hedonisme stelt, dat mensen zich vervelend zouden gaan voelen door de informatie, de uitkomst is dan, om het niet te zeggen. Maar als het niet gezegd is en men wist deze informatie niet, maar krijgt de ziekte wel, dan is geeft dit een nog slechter gevoel, waardoor de keuze gemaakt zou worden om het wel te zeggen.
  • Bij de preferentie wordt er gekeken naar de belangen van de betrokkenen, wat zouden zij willen? Aan de hand van wat zij willen, wordt er een keuze gemaakt om het wel of niet te vertellen. Eventueel kan er nagedacht worden of het jou achteraf kwalijk genomen zou worden of niet?

Het voelen van het hedonisme en het willen van preferentie ligt dicht bij elkaar.

  • Het perfectionisme zegt wat de artsen ook zeggen, namelijk dat het objectief gezien het beste is om de informatie aan betrokkenen te vertellen. Het maakt niet uit wat deze mensen willen of voelen, “het recht om iets NIET te weten” houdt men geen rekening mee.

Moreel is bij het utilitarisme, het welzijn van betrokkenen vergroten.

Problemen hierbij:

2.Wie is iedereen eigenlijk?

Als je niet weet wie er onder ‘iedereen’ valt, kunnen de belangen van ‘iedereen’ niet vergeleken of gemeten worden: puur praktisch.

Voorbeeld: moeten (de belangen van) dieren (eventueel dieren die een naam hebben gekregen, persoonlijker gemaakt) worden opgenomen in een afweging? Horen zoogdieren hierbij en zo ja, waarom de vissen of bacteriën dan weer niet? Waar eindigt het rekening houden?

Sommigen zeggen dat er alleen rekening gehouden wordt met personen. Dan komt het probleem van wat een persoon dan is (kip met persoonlijkheid is tot persoon gemaakt).

3.Is iedereen gelijk?

Wordt iedereen op dezelfde manier meegenomen in de afweging? Bij het maximaliseren van geluk mag er geen onderscheid gemaakt worden in verschillende (categorieën) mensen. Maar kan dit wel? Wordt de moraal dan niet te streng?

Voorbeeld: Bij een schoolkeuze kiest men voor een goede school, de beste het liefste, dit is rekening houdend met het welzijn van het kind. Als de belangen van iedereen op gelijke manier worden behandeld, wordt er gekeken: wat is het beste voor alle kinderen, als schoolkeuze voor mijn kind? Hier komt men dan niet uit op de beste school, maar moreel gezien zou het kind naar een relatief ongunstige omgeving gestuurd moeten worden. Er wordt dan tegen het belang van nabije mensen ingegaan, om het belang van het algemeen/ iedereen te kunnen volgen. Dit is tegen intuïtief.

Kritiek op het utilitarisme gaat vaak over tegen intuïtieve beslissingen.

Egoïsme

Niet het welzijn van zoveel mogelijk mensen willen verbeteren, maar het eigen belang of voordeel zo veel mogelijk verbeteren.

  • Als er verstandig over nagedacht wordt voor jezelf, dan zullen dingen op de lange termijn goed voor jezelf zijn. Bijvoorbeeld je aan een afspraak houden, omdat er later dan degene hetzelfde verwacht mag worden = verstandig eigenbelang.
  • Alles wat moreel is, is volgens deze ethische theorie terug te brengen naar het eigenbelang.

Problemen met de theorie van het egoïsme

De theorie bestaat uit veronderstellingen:

  1. Continuïteit: als iemand de buurvrouw verzorgd, wordt dat gedaan omdat er verwacht wordt dat zij dit terug zal doen. Maar er wordt hierbij uitgegaan dat de omgeving gelijk blijft. Er is continuïteit in tijd en in het afwegen van gedachten bij die ander nodig.
  2. Wederkerigheid: je houdt je aan de regels in het verkeer, omdat je er vanuit gaat dat anderen dat ook doen. Er moeten hierbij gelijke omstandigheden bij die ander zijn. Personen zijn niet op dezelfde manier van elkaar afhankelijk, de één is meer afhankelijk dan de ander. Voor wederkerigheid is er een soort gelijkheid nodig.

Het antwoord van het egoïsme op de kritiek over de veronderstellingen van continuïteit en wederkerigheid = contracttheorieën.

In de moraal wordt er afgewogen en besloten aan de hand van het eigenbelang, maar tegelijk doet men alsof er (sociale) contracten kunnen worden afgesloten met iedereen, afspraken die met iedereen gemaakt worden.

Dit is een verfijning van de egoïstische theorie.

College 9

Rechten zijn dingen die man ten opzichte van anderen kan claimen.

Een wetgeving die van kracht is, die positief aanwezig is in de werkelijkheid, is een positive law. Een moreel recht is een wet die niet vastgelegd hoeft te zijn, deze hoeft niet per se aanwezig te zijn in de werkelijkheid. Een voorbeeld is mensenrechten, je hebt deze rechten, maar het is niet aan actueel recht.

Waarvoor zijn morele rechten te gebruiken?

  • Het recht van de sterkste is niet rechtvaardig, er is sprake van macht.
  • Een oordeel van de werkelijkheid is niet overeenkomstig met morele rechten.
  • Verzet kan er zijn, omdat er morele rechten geschonden zijn.
  • Morele rechten kunnen als argumenten gebruikt worden.
  • Hoe het zou moeten zijn.

Morele rechten worden niet altijd gerechtvaardigd, maar volgens de theorie van morele rechten zouden deze in een ideale wereld gerechtvaardigd moeten worden.

Moral obligation is wat je moreel gezien verplicht bent om te doen, wat je zou moeten doen. Andere redenen om datgene te doen, blijven buiten beschouwing. Bij de toepassing van morele verplichtingen komen die andere redenen wel aan bod.

De schrijver van het boek probeert morele redenen en andere redenen te scheiden, maar bij sociale contracten is het een probleem om alleen maar moreel te redeneren, want hier zijn ook de andere redenen bij nodig.

Morele rechten kunnen getest worden of ze er zijn, door middel van morele intuïtie of gevoelens. Voelen of merken wanneer er tegen deze rechten wordt ingegaan.

Sociale contracten

Theoretisch gezien wordt er bij deze contracten gekeken wat een rechtvaardige manier is om morele rechten na te gaan.

Het is niet ondertekend, het is een rationeel idee over de morele verdeling. In de hypothetische situatie gaat men na wat deze rechtvaardige verdeling van morele rechten is. Counterfactuals zijn dingen die niet het geval zijn, maar die wel in de werkelijkheid getoetst kunnen worden.

De theorie is beperkt, waardoor het niets zegt over wat goed is. Er wordt alleen gekeken naar wat juist en rechtvaardig is, wat men moreel verplicht is om te doen. Rechtvaardigheid is theoretisch gezien belangrijker dan het goede in het leven.

De natuurstaat

Hypothetisch gezien is er bij de natuurstaat geen staat, politie, regels of andere instanties, want dit hoort allemaal bij de actuele verdeling van de morele rechten. Het gaat erom dat er gezamenlijk wordt gekeken wat er via een rationeel construct als verdeling van morele rechten zou moeten zijn. Een samenleving zonder de cultuur is de natuur.

De verschillende visies zijn het niet eens over de natuurstaat, de soort mensen dat in deze staat woont, en de vorm van de morele rechten en het sociale contract.

Hobbes

Volgens deze natuurwet zitten mensen simpel in elkaar, men maakt afwegingen door plussen en minnen en zijn egoïstisch. Men bevredigd voornamelijk de eigen verlangens. Het is rationeel om pijn te vermijden.

Wanneer er geen regels zijn, er is geen instantie van leiding en iedereen is vrij, dan zou er een oorlog van allen tegen allen ontstaan. Dit zou de enige manier zijn om belangenconflicten op te lossen, zonder een rechtsinstitutie.

Omdat de ander zou van alles zou aandoen om te krijgen wat hij wil, dan is het altijd rationeel om voor de aanval te kiezen.

  • Licence, alles wat je wil is toegestaan.
  • Plicht tot zelfbehoud, alles doen met de reden om jezelf te bevorderen.

Rationeel kan men in deze situatie van oorlog wel nagaan, dan de uitkomst van deze oorlog slecht is. Men moet alle licence opgeven in een sociaal contract, om in ruil hiervoor veiligheid te krijgen.

  • De staat garandeert veiligheid tussen de burgers.
  • De burgers moeten in ruil gehoorzamen aan de staat

Dit sociale contract gaat over burgers onder elkaar, het is geen bescherming van de staat. Dit is zo geregeld, omdat er anders nog steeds oorlog zou kunnen zijn, daarom moet de staat een absolute macht krijgen. De rechten van mensen kunnen pas gelden, als er een staat is, of een andere instantie, die deze rechten kan afdwingen.

Een sociaal contract is een voorwaarde voor het hebben van rechten.

Kritiek op de visie van Hobbes is, dat het mensbeeld dat hij schetst, misschien niet klopt.

John Locke

Locke geeft als kritiek op Hobbes, dat hij de morele rechten van mensen vergeet. Die rechten zijn er volgens Locke al, al voordat er een staat is die de handhaving van rechten garandeert.

Iedereen is de baas over zijn eigen lichaam, die heb je altijd ook in een situatie zonder instituties. De rechten zijn er, de rechten worden in een natuurstaat alleen niet gegarandeerd. Er is niet altijd oorlog, maar er is wel altijd een mogelijkheid dat het gebeurt. Volgens een sociaal contract heeft de overheid de taak om de morele rechten te garanderen.

  • Als jij ergens iets mee doet, dan is het van jou. Tenzij, het al van een ander is.
  • Door het krijgen van een ander, of iets kopen van een ander kan je ook iets verkrijgen. Bijvoorbeeld door het nalaten van spullen.

Deze twee gaan over het rechtvaardig verkrijgen van dingen, dit zou het enige zijn als alles goed zou gaan. Wanneer deze twee geschonden worden, is er een derde nodig:

  • De overheid moet rechtvaardigheid oplossen of goed maken, als de rechtvaardigheid geschonden is.

Jean Jacques Rousseau

Rousseau heeft als kritiek op Hobbes, dat de natuurstaat op de moderne mens (zoals men nu is) gebaseerd is, maar dit zou niet realistisch zijn. Bij een natuurstaat zou de cultuur weggehaald moeten zijn, hierdoor wordt men een ander mens.

Het eerste sociale contract zou zijn ontstaan door de sterkste mensen die begonnen met het claimen van dingen, waarbij de andere mensen in een sociaal contract gedwongen worden. Dit wordt gezien als een onrechtvaardige en ongeldige verdeling van (morele) rechten. Er moet een nieuw contract komen.

In het nieuwe contract moet er een echte gemeenschap zijn, waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de individuele rechten en die binnen de gemeenschap. De gemeenschap heeft zelf een belang, dit is de algemene wil. Dit wordt gezien als het gemiddelde van de individuen.

  • Hoe kan een individu dat lid is van de gemeenschap, weten wat deze algemene wil inhoudt?
  • Kritiek op de bestaande orde, de nieuwe gemeenschap heeft ook een soort nieuwe opvoeding als experiment. Het doel is het opvoeden van kinderen tot nieuwe burgers van de samenleving, niet als leden van de samenleving.

John Rawls

Rawls is het niet eens met het utilitarisme, men zou bij de afwegingen gaan benul hebben van rechten. Hier zou men niets mee kunnen. Bij morele behoeftes, heeft men ook in elk geval morele rechten.

Original position (meer hypothetisch dan de natuurstaat): Bij het vaststellen van de morele rechten, is het een probleem om dit geheel onafhankelijk te doen. Er moet een manier komen die voor alle rationele mensen zou gelden. Mensen die niet weten waar ze in de toekomst terecht komen, zouden zorgen dat het in de toekomst redelijk goed zal zijn, het laagst haalbare zal goed zijn, zodat men niet in een nare positie zal komen.

Bij de discussies over principes, zullen allemaal liberale kwesties aangenomen worden, vanuit rationele gronden.

  • Het maxi-min principe: degene die het minste krijgt, heeft het meeste. Wat iemand krijgt, zo hoog mogelijk maken, vanwege het eigen (rationele) belang. Dit gaat ook weer over de rechtvaardiging, niet over het goede.

Mensen moeten hun rechten leren en verder geen bemoeienis van de staat hebben.

Het sociaal contract in de samenleving wordt opgesteld door mensen in de original position.

De vier stromingen of visies van Hobbes, Locke, Rousseau en Rawls zijn gedachtenexperimenten die allen gebaseerd zijn op ideeën, en worden uitgewerkt volgens de natuurstaat. In deze staat worden er dingen gezegd over de rechtvaardigheid, de politiek en de taken van de staat. Daarnaast gaat het ook om de soort burgers in de staat.

Opvattingen over politieke opvoeding:

  • Rechten en plichten leren
  • Een eigenschap leren, zoals gehoorzaam zijn.
  • Leren over iets groters, eenheid.
  • Leren om een eigen mening te vormen, rechten leren en het inzetten hiervan.

College 10

Ethische theorieën: verklaren en rechtvaardigen wat moreel is, door middel van onder andere traditie en functionaliteit.

Egoïsme als ethische theorie verklaard waarom men sociaal en solidair is. Wanneer er wordt afgewogen wat we het beste kunnen doen in de omgang, is men toch altijd op zichzelf gericht. De morele verklaring van eigen belang, als je iets voor een ander doet, dat zal die ander later iets voor jou terugdoen. Dit heeft de Latijnse term ‘Do-ut-des’.

Er zijn twee problemen met dit do-ut-des, veronderstellingen:

  1. Wederkerigheid: dat men iets terug doet, vereist dat de mensen, hun capaciteiten en hun intenties gelijk blijven. Men moet iets terug kunnen doen (letterlijk kunnen).
  2. Continuïteit: de situatie / de wereld moet gelijk blijven. Als deze veranderen, kan het zo zijn dat de ander niet meer in staat is, of in de situatie is, om iets terug te kunnen doen.

Het idee van de egoïstische theorie is dus te simpel. Het heeft verfijning nodig. Het antwoord op de twee bovenstaande bezwaren:

Mensen handelen alsof er afspraken gemaakt zijn met elkaar, alsof er een soort van sociaal contract is getekend met elkaar.

Een argument is dat het in de genen van mensen zit om als baby te gragen om zorg, voordat je iets terug kan doen voor die ander. Er zou in de natuur van mensen een geloof in contracten zitten.

Bij een normaal contract wordt er rekening gehouden met eigen eigenschappen. Wanneer er aan de zorgverzekering geld wordt betaald en jij gebruikt daar in een jaar niets van, dan heb je ten gunste van anderen (die wel van dat geld gebruik maken) geld geïnvesteerd. Daarnaast zal je zelf profiteren van het geld van anderen als je wel zorg nodig hebt.

  • Er is een contracttheorie nodig, waarbij men de eigen kenmerken niet weet. Rawls noemt dit handelen naar een contract, zonder dat je weet wat het inhoudt. Zonder dat je weet wat er gaat komen.
  • Contracttheorieën zijn nodig, om de egoïstische theorie te redden.

Deontologische theorieën

Bij morele afwegingen, worden er principes gevolgd en er worden afspraken gemaakt.

Voorbeeld: Waarom spreek je de waarheid? Omdat je niet mag liegen. Waarom ben je trouw? Waarom ben je zorgzaam? Etc.

  • Basis van de moraal: bij afwegingen volgt men regels en principes, om het beste te kiezen.

Voorbeeld: de hond ligt in de mand en het kleinkind heeft daar haar (niet schone) doekje overheen gelegd, want het is zielig dat de hond het koud heeft bij het slapen. Wat doe je?

  1. Zeggen dat je kind het niet mag doen, het is vies (bestraffend).
  2. Niet alle opties worden afgewogen, want men heeft principes, je kan uit principe niet bestraffend naar je kleinkind zijn bijvoorbeeld (niet afkraken).
  3. Daarnaast heb je een zorgplicht over de hond, wat is goed voor de hond?

Principe ethiek = niet het welzijn van de betrokkenen vergelijken (utilitarisme), maar het vergelijken van principes. In theorie simpel, maar in de praktijk lastig.

Voorbeeld: je hebt de principes van eerlijk en zorgzaam zijn. je wilt het doekje van je kleinkind dus niet afkraken, want je bent zorgzaam, maar tegelijkertijd wil je ook zeggen waar het op staat, want je wil eerlijk zijn naar het kind.

Vaak kiest men dan voor een tussenoplossing: Tussen de twee dingen in.

Morele kwesties moet men egoïstisch, deontologisch en utilistisch kunnen verklaren. Utilitarisme kan bijvoorbeeld niet goed verklaren waarom iemand zijn eigen kind eerst zou redden in een noodsituatie. Deontologisch liggen de verklaringen vaak voor de hand en zijn ze wel logisch opgesteld. 

Vroeger bestond deontologische ethiek uit het volgen van de geboden van de godsdienst. De moderne deontologische ethiek komt van Kant. Welke regels moeten er gevolgd worden, als de godsdienst niet geldig is?

  • Alleen de regels die in de moraal geldig zijn, moeten gevolgd worden. Dit zijn regels die men met ons verstand, de rede, kan volgen.

Door welke regels wordt men door het verstand gedwongen?

Voorbeeld: het is logisch dat we niet mogen liegen, want als iedereen zou gaan liegen, zou er niet zoiets als een waarheid bestaan. Als er geen waarheid zou bestaan, bestaat er ook niet zoets als liegen.

  • Maatschappelijke chaos is niet in gedachten voor te stellen, het is niet denkbaar.

Reden + logica schrijven voor wat er gedaan moet worden.

Voorbeeld: Waarom is men trouw aan een ander? Je bent trouw ten opzichte van een ander en je verwacht dat die ander ook trouw is ten opzichte van jou. Als jij niet trouw bent, hoeft de ander ook niet trouw te zijn. Men wordt gezien als gelijke, men mag en moet hetzelfde.

Voorbeeld: je zorgt voor een ander, omdat er ook voor jou gezorgd is toen je dat nog niet zelf kon. Je zorgt voor die ander, omdat die ander het ook nodig heeft.

Het verschil met de wederkerigheid van het egoïsme:

  • Bij het egoïsme gaat het om natuurlijke drijfveren en motieven van mensen, wat we wensen en zelf willen. Dit is op motivatieniveau.
  • Kant zegt, als men volgens de gedachte beredeneerd, als men niet de drang zou voelen, is het nog steeds nodig. Het verstand wordt gevolgd, niet het gevoel.
  • Wederkerigheid in het egoïsme is praktisch, kunnen zijn.
  • Kant zegt: doordat mensen allemaal kunnen denken, is iedereen gelijk. Er moet alleen rekening gehouden worden met iedereen die kan denken, de rest die niet kan denken, wordt niet als gelijke gezien. Hieruit worden principes afgeleid.

Categorische imperatief van Kant:

  • De kern van de moraal is, dan het verstand verteld wat er gedaan moet worden, je kan dus alleen zelf denken over wat je gaat doen.
  • Reden en de logica schrijven de regels voor (niet traditie of de Bijbel).
  • Grondslag voor wat absoluut moet, onafhankelijk van wat de situatie of de gevolgen zijn.
  • Imperatief: moet
  • Categorisch: ondanks omstandigheden. Het maakt niet uit wat deze zijn, er zijn geen condities. Met de gevolgen heeft men niets te maken, het gaat om principes.

Basiswet:

  1. Gelijkheid: anderen behandelen, zoals je zelf ook behandeld wil worden (combinatie van gelijkheid en wederkerigheid).
  2. Alleen datgene mogen doen, waarvan je kunt willen dat het een algemene wet wordt. Bijvoorbeeld als je iets steelt, kan je willen dat niemand zich wat aantrekt van eigendom? Nee, dan ook zelf niet doen.

Wanneer 1 en 2 gevolgd worden, wordt het verstand gebruikt, men kan nadenken over wat men moet doen of juist niet.

Principes gelden altijd. Dit is ook problematisch.

Voorbeeld: je mag niet doden, die is een categorische imperatief, maar er kunnen situaties bedacht worden waarbij men zich kan indenken dat het wel mag. Als een man tien mensen wil doden, zou je hem zelf kunnen doden om de rest te redden. Er wordt dan een nuance aangebracht (principe doen, tenzij…), men mag bij sterke dreiging of in een terreursituatie doden.

Hierbij klopt het principe niet meer. Het categorische karakter van het principe wordt gerelativeerd, want de principes zouden zonder rekening van de gevolgen moeten zijn.

  • Categorische imperatief heeft iets dat tegen de intuïtie ingaat. Soms heeft men namelijk het gevoel dat de principes genuanceerd of niet gevolgd moeten worden.

Meeneem- en verbetertentamenvraag:

De B-vraag

Moet je tolerant zijn ten opzichte van intolerantie?

  1. De casus moet uitgelegd worden aan de hand van de theorie, en er moet minder toepassing zijn van de casus op de theorie in het antwoord.
  2. Niet de theorie en de casus blijven herhalen in het uitleg en combinaties maken, maar de theorieën echt uitleggen aan de hand van de casus. Laat door de casus zien wat de verschillen zijn.

College 11

Het vervolg van college 9. Morele theorieën nog een keer uitgelegd, aan de hand van partijprogramma’s.

  • VVD: het gaat er om dat kinderen dingen leren waar ze later iets aan hebben, men wil kinderen door het onderwijs zelfredzaam maken. Ze moeten de ruimte krijgen om zich als individu te kunnen ontwikkelen. Dit past bij de ideeën van Locke, hij had het over de mens als een rationeel wezen dat door middel van eigen keuzes zal ontwikkelen. Rawls zag de ontwikkeling door het bieden van een economische structuur.

  • PVV: Aandacht voor nationaal bewustzijn van leerlingen. Hier hoort een culturele opvoeding bij. Vaardigheden en ontwikkeling wordt gezien als de basis. Onderwijs moet niet alleen leuk zijn, kinderen moeten ook gezag leren kennen.

  • GroenLinks: De methode van het onderwijs is gericht op de sociale rechtvaardigheidstheorieën. Rawls noemde het opstellen van liberale grondrechten, door rationaliteit zou men ervoor kiezen om de verdeling zo te maken, dat de mensen die het minste krijgen, zo hoog mogelijk beginnen.

  • D66: Aandacht voor de ontwikkeling van zelfstandigheid, maar tegelijkertijd ook een democratisch ideaal. Kinderen zouden namelijk ook mondig moeten worden, waardoor ze hun mening kunnen laten horen in de samenleving.

Bij al deze verschillende varianten van de morele theorie moet je voor het tentamen de verschillende ideeën uit elkaar kunnen houden en de argumenten per theorie kunnen snappen en toepassen in een eventuele discussie.

Er zijn zoveel varianten binnen de theorie, dat er veel afgewogen moet worden voordat er een conclusie gevormd kan worden. Dit heeft tot gevolg dat er niet maar één conclusie getrokken kan worden.

De conclusie is namelijk sterk afhankelijk van onder andere het mensbeeld dat in de theorie wordt gestopt en door de opvatting over de natuurstaat. Hoe de natuur van de mens in elkaar zou zitten, heeft effect op de politieke opvattingen.

Problemen bij de morele theorie

  • De varianten lijken allemaal formeel en lijken over feiten en rechten te gaan, maar ze staan eigenlijk vol met politieke ideeën en veronderstellingen.

  • Men wil morele dingen rationeel toetsen, maar dit is eigenlijk het toetsen aan de hand van eigen opvattingen. Dit klopt niet.

  • De sociale constructen van de verschillende varianten zouden niet zuiver genoeg zijn.

Morele theorieën brengen niet-morele argumenten, hierop kunnen deze theorieën kunnen worden aangevallen. Daarnaast is het van belang om de verschillende natuurstaten uit elkaar te houden.

Deugdenethiek

Dit is een heel andere morele theorie als de formele theorie over rechten. Het is een reactie op die theorie, want die zou te simpel en te beperkt zijn. Het zou te weinig met het echte leven te maken hebben. Het is een theorie over wat volgens dit idee het goed zou zijn.

Het model van het bespreken van theorieën in het boek:

  • Een morele theorie selecteren

  • De moreel relevante feiten van de situatie weten

  • Door de toepassing van bovenstaande een conclusie kunnen trekken.

Dit is een beperkte methode, omdat er op deze manier alleen wordt gekeken naar wat men moreel verplicht is om te doen.

Deugdenethiek is het denken over wat er binnen de regels van die morele verplichtingen men zou moeten doen.

Met ethische commissies en beroepscodes wordt er niet alleen nagegaan of mensen zich aan de regels houden, maar er wordt ook gekeken naar de instelling die mensen hebben waarmee men zich beweegt binnen de regels. De instelling die mensen hebben is niet op te lossen door het opstellen van nieuwe regels. Het gaat namelijk niet om het overtreden van de wet, maar om de waarden van mensen. Men heeft vaak een verkeerde opvatting over ethiek. Men ziet het als een handboek dat aangeeft wat je mag doen in een situatie.

Het zou zo moeten zijn, dat het gaat om wat men binnen de regels aan waarden wilt hebben en welke ze daarvan aanhouden. Hiervoor moet je kijken naar de actuele morele situatie. Binnen die situatie moet je een morele afweging maken. Bij het reflecteren op morele problemen wordt er bij de deugdenethiek vooral gebruik gemaakt van de ideeën van Aristoteles.

Aristoteles:

  • Phonesis is de neiging om moreel goede beslissingen te maken. Hierbij gaat het niet om wat de regels of principes zijn.

  • Praktische wijsheid bestaat uit karaktertrekken, gewoontes die je hebt, die ‘in je’ zitten.

  • Cultivatie is het doormaken van een algemene ontwikkeling, om zo praktische wijsheid te ontwikkelen.

Belangrijke deugden, de rest van de deugden komt uit deze deugden voort:

  1. Moed

  2. Rechtvaardigheid

  3. Gematigdheid

  4. Wijsheid (praktische)

Dit zijn erg vage en algemene termen, het geeft nog geen duidelijke richting aan.

  • Karakter is wat je uit jezelf geneigd bent om belangrijk te vinden. Dit is aan te leren.

  • Deugden zijn meer dan gewoontes. Deugden en gewoontes hebben wel veel met elkaar te maken, want het is de bedoeling dat deugden tot gewoontes gemaakt worden. Zo moeten het lijken dat het uit jezelf komt, van jou uit.

  • Multi-track-disposition bestaat uit de neigingen die je in je hebt, op verschillende niveaus. Bijvoorbeeld eerlijkheid, dit kan op het niveau van een emotionele reactie op oneerlijkheid, het kan zijn dat je in taal uit wat je waardering is voor eerlijkheid en je kan eerlijk in relaties zijn.

Er ligt nadruk op de excellentie: streven naar excellentie in de uitvoering.

Aristoteles:

Praxis is het handelen in de praktijk. Het doel van de handeling moet in die praktijk zelf liggen. Dit is ook wel het handelen, om het handelen zelf. Het zijn handelingen die in zichzelf waardevol zijn.

De Praxis is tegelijk ook de context van de handeling. Er zijn verschillende contexten. De context van het leven omvat alles.

  • Eudemonia is het doel van de Praxis, geluk. Dit is geluk in de zin van een gelukt leven leiden, waar er goede deugden zijn. Men is een goed mens.

Perfectie is het streven dat alles zo goed mogelijk is, heiligheid is het voorbeeld van iemand die een perfect mens was.

  • Dit zijn twee doelen die nooit bereikt kunnen worden. Er is namelijk een constante praktijk van verbetering en aanpassing. Men kan zich vergelijken met de idealen, maar zal deze nooit kunnen realiseren.

Praktische wijsheid is nodig om situaties en waarden te kunnen afwegen.

Het gaat om de ontwikkeling, de doelen kunnen niet bereikt worden, maar men kan wel dichterbij het doel komen. De spanning tussen het ideaal en de eigen situatie zal altijd blijven. Aristoteles geeft het voorbeeld van boogschieten: je kan het leren, maar telkens moet je opnieuw nagaan wat het doel is en wat de omstandigheden zijn.

De schipper gaat over het volgen van een morele koers, over het beheersen van een kunde. Men moet verschillende situaties kunnen lezen, dit wordt beter door middel van het opdoen van ervaring.

  • Bildung: proberen te vormen, ontwikkelen tot een compleet mens.

  • Reflectie: teruggaan naar de situatie om de afweging die gemaakt is, opnieuw te kunnen bekijken.

  • Leermeesters kunnen gebruikt worden bij het leren van deugden.

  • Het gaat om de ontwikkeling van nuttige karaktereigenschappen, het is geen vakgebied.

In de praktijk is de deugdenethiek erg lastig:

  1. Welke deugden zijn er in deze situatie?

  2. Welke van deze deugden is het belangrijkst?

  3. Wat is de juiste handeling om volgens deze belangrijkste deugd te doen?

Bijvoorbeeld: een vrouw is te arm om een geneesmiddel voor haar man te kopen, dus besluit ze om het te stelen. Haar man is zo gered. Is het stelen van het geneesmiddel zo gerechtvaardigd?

Bij de deugdenethiek is het van belang wat de situatie is en wie er invloed heeft. Hier komt vaak niet een eenduidig antwoord uit. Ook nadat er een oordeel gevormd is, blijft de spanning bestaan.

Deugdenethiek is een manier van analyseren.

Kritiek op de deugdenethiek:

  • Er is geen duidelijke analyse over welke deugden er zijn, wat de belangrijkste deugden zijn, hoe er gekozen wordt tussen deugden en wat men moet doen bij eventuele conflicten tussen deugden.

  • Relativisme: het wel een objectief oordeel? Door de nadruk op de context en de situatie is er geen onafhankelijk criterium van wat er daadwerkelijk gebeurd is, en wat er nu verder zou moeten gebeuren.

  • Het gaat niet om de oordelen zelf, maar om het proces van het nadenken over de oordelen.

  • De belangrijkste deugden zijn in te algemene termen geformuleerd, waardoor ze nietszeggend worden. Het is te gemakkelijk om het zo vaag te benoemen. Het moet duidelijker / concreter gemaakt worden.

Reactie op de kritiek vanuit de deugdenethiek:

  • De subjectiviteit is alleen een probleem als je algemeen geldende principes wilt formuleren. Hierbij wordt teruggegrepen op de uitleg van de definitie van deugden.

  • Het is onmogelijk om principes vast te leggen, hier is namelijk geen vast concept voor in het leven.

  • Het is mogelijk om te groeien, mensen verbeteren zichtbaar door oefening.

  • Het gaat om het invullen van de abstracte begrippen in een concrete situatie. Hierdoor worden de begrippen beperkter en beter te begrijpen voor mensen. Daarnaast wordt door de invulling van de situatie pas opgemerkt dat er deugden zijn.

  • Het is altijd moeilijk om na te gaan wat een goede situatie is.

College 12

Praktisch voor het tentamen:

  • Je mag alles aan informatie of stof meenemen die je wilt. Dus ook eventueel woordenboeken of andere filosofen en artikelen die je erbij zou willen hebben. Het gaat er om dat het niet elektronisch is. Het is aan jezelf om ervoor te zorgen dat je het zo organiseert dat je het ook kunt meenemen en op tafel kan houden.

  • De meeneem- en verbetertentamenvraag moet je uitgeprint meenemen en bij het tentamen inleveren.

  • De drie of vier tentamenvragen tellen allemaal even zwaar mee. Je krijgt per vraag een cijfer, het gemiddelde is het tentamencijfer.

  • Vraag 1c van de meeneem- en verbetertentamenvraag is als bonus. Het fout of niet inleveren van deze vraag levert geen aftrek op.

  • Wat is het rechtvaardigen van kennis?

Kennis is een bewering van wat waar is, dit kan je onderbouwen, toelichten of uitleggen. Het verantwoorden waarom is iets denkt is het rechtvaardigen. Dit kan bijvoorbeeld door zintuigelijke toetsing of door rechtvaardigingsargumentatie gedaan worden.

  1. Wat is het verschil tussen deontische en non-deontische epistemische rationaliteit?

Epistemische rationaliteit: een houding/ streven/ motief: het doel is om uit zijn op de waarheid. Je wilt kennis hebben (in plaats van alleen een overtuiging hebben) waarvan je zeker weet dat het zo is.

Functionele rationaliteit: het doel is efficiency.

Deontische epistemische rationaliteit = Men is wel op kennis uit, maar er wordt binnen een bepaald referentiekader gezocht of gecheckt. Binnen een bepaalde overtuiging of argumentatie wordt er nagegaan of de overtuiging klopt. Dit kan bijvoorbeeld een geloofsovertuiging zijn, of een wetenschappelijke discipline waarbinnen je kijkt.

Non-deontische epistemische rationaliteit = over alle kader heen kijken. Je wilt weten of het klopt. Het toetsen van onpartijdige overtuigingen.

Of er een verschil is tussen beiden, kan men over discussiëren.

  1. Wat is het verschil tussen internalistisch en externalistisch oordelen?

In verband met epistemische rationaliteit.

Internalisme: het oordeel dat deontische epistemische rationaliteit genoeg / voldoende is om epistemisch rationeel te zijn.

Externalisme: het oordeel dat iets pas epistemisch rationeel is, als het non-deontisch is.

Voorbeeld = van agrarische stammen wordt er gezegd dat ze niet epistemisch rationeel zijn, omdat hun kennis alleen binnen hun eigen kader is bepaald. Dit is een externalistische opvatting, want het deontische (binnen hun kader) is niet goed genoeg.

  1. Wat is inductie precies?

Vanuit een aantal waarnemingen wordt een algemene conclusie getrokken. Er wordt een regel of patroon opgesteld aan de hand van een aantal gevallen. Als iemand vijftien domme blonde meiden kent, dan wordt de lijn doorgetrokken dat alle blonde meiden dom zijn. Het wordt veralgemeniseerd, het is een conclusie van iets dat er eigenlijk niet eens hoeft te zijn.

Het tekenen van een varkensneus bestaat uit drie cirkels, zeggen dat het een varkensneus (of stopcontact) is, is inductie.

Het probleem is dat er een beperkte bewijslast is, men weet het niet zeker. Volgens Popper weten we minder dan we denken dat we weten, want alles is gebaseerd op inductie.

  1. Scepticisme, de verhouding tussen weten en waarheid?

  2. Fallibilisme: theorie dat we in het kennen van dingen ons altijd kunnen vergissen.

  3. Closure principle: sluitrede, de argumentatie die tot een dwingende conclusie leidt.

  4. Scepticisme: de theorie dat we niet kunnen weten, want we kunnen niet toetsen aan de werkelijkheid.

Volgens het fallibilisme kan men zich vergissen, dit betekend dat je juist wel kan vergelijken met de werkelijkheid. Bij het scepticisme zegt men juist dat je niet kan weten, dus ook niet of jij je vergist. Het scepticisme vindt het fallibilisme een nog te softe opvatting over het kennisvermogen.

  1. Pag. 49 Hume (ethiek)

Hume zegt dat men niet per definitie een egoïst is, maar dat men wel het eerst aan zichzelf denkt. Er zijn echter ook nog andere gevoelens en drijfveren die in een mens omgaan. Het eigenbelang is wel een drijfveer voor de mens, maar deze is niet doorslaggevend. Het streven van eigenbelang kan door andere drijfveren overruled worden. Dit geeft een verklaring waarom mensen ook naar anderen omkijken.

  1. Pag. 52 Hobbs (ethiek)

Sommige ethici zeggen at men van nature het eigenbelang volgt, maar het is dan moreel vreemd om voor anderen te zorgen, terwijl je niet van elkaar afhankelijk bent. Waarom zou men zich aan sociale contracten houden, als men sterk/ gezond genoeg is?

Hobbs: ook al is men nog zo sterk of gezond dat men niet van anderen afhankelijk is, stel dat alle andere mensen zich samen zouden verenigen en zich tegen jou keren, dan ben je hier niet tegenop gewassen. Een mens is dus altijd gebaat bij (sociale) contracten en overeenkomsten.

  1. Pag. 105 particularisme (ethiek), hoe verhoudt dit zich tot morele kennis?

Particularisme is de opvatting dat men niet op basis van principes keuzes maakt, maar dat men per geval nagaat wat het beste is om te doen.

  • Er worden geen principes, regels of geboden gevolgd.

  • Er wordt geen afweging gemaakt van de belangen van iedereen, hier wordt men niet door gestuurd.

De beslissing wordt gemaakt op basis van relevante kenmerken, kenmerken die voor de situatie relevant lijken.

Maar waar wordt dit op gebaseerd? Het is per geval. Er worden combinaties van morele theorieën gebruikt, soms meer de ene, soms meer de andere. Tegelijkertijd heeft de theorie van het particularisme ook een eigen invalshoek.

Morele kennis: niet alleen een overtuiging hebben, maar ook weten dat het moet doen, dat het echt waar gaat zijn.

Het particularisme kan geen morele kennis zijn, want het kan niet getoetst worden. Het is namelijk niet duidelijk waar het op gebaseerd is, ‘heb ik zo ingeschat’.

Morele keuzes: overal moeten maken. Ondanks de theorie met de toetsing, moet er bij elk geval toch weer opnieuw een inschatting gemaakt worden hoe de situatie is. Men komt niet verder dat het zo goed mogelijk afwegen.

  1. Pag. 38-39 Repugnant conclusion, het fundamentele probleem van het utilitarisme.

Dit probleem is, dat er bij het utilitarisme het volgende doel wordt genoemd: zo goot mogelijk geluk, voor een zo groot mogelijk aantal mensen. Er zijn twee manieren waarop er naar dit doel gekeken kan worden. Twee uitvoeringen, die het probleem zijn, het is een paradox:

  • Een zo groot mogelijke groep mensen (zoveel mogelijk kinderen krijgen), omdat de morele plicht zou zijn om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen (het aantal) zo groot mogelijk geluk moesten hebben.

  • Een kleine groep mensen (zo weinig mogelijk kinderen krijgen), omdat er zo gezorgd kan worden dat het geluk van die mensen extra vergroot wordt.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2705