Notes Geschiedenis opvoeding & onderwijs - RUG jaar 1

Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016.


College 1

Verschillende soorten teksten als bronnen:

  1. Prescriptief: er wordt aan de lezer een norm voorgehouden, dit moet niet voor waar aangenomen worden. Er worden adviezen of moralen voorgehouden die uitgevoerd zouden moeten worden volgens de bron.

  2. Descriptief: pas vanaf de 19e eeuw kwam er vanaf de overheid interesse in statistieken, dus vanaf die periode zijn er steeds meer dingen (jaarlijks) gemeten.

  3. Egodocumenten: wat men over zichzelf schreef, ervaringen of gevoelens geschreven in dagboeken, brieven of autobiografieën.

  4. Literaire fictie: voornamelijk het realistische genre is waardevol, bijvoorbeeld door de dingen die docenten vroeger opschreven, weten we nu hoe men toen leefde.

Afbeeldingen als bronnen:

  1. Men moet niet alles voor waar aannemen wat er op een afbeelding te zien is. Er is een genre waarin juist alles tegenovergesteld aan de waarheid wordt weergegeven, dit is het omgekeerde genre van de vroeg moderne tijd.

  2. Vaak bevatten de afbeeldingen een les of boodschap die geleerd kon worden, bijvoorbeeld hoe kinderen opgevoed zouden moeten worden.

Eén van de schilderijen laat veel spelende kinderen zien, maar alle activiteiten hebben andere betekenissen. Zo staat het vliegeren voor hoogmoed, omdat dit het omgekeerde genre is, betekend dit dat een kind juist niet hoogmoedig moet zijn. Het touwtjespringen staat voor volharding, dit is wel een positieve eigenschap.

Allerlei elementen uit de schilderijen bevatten symbolische betekenissen. De afbeeldingen laten zien wat men in die tijd dacht over verschillende bevolkingsgroepen, onder andere door wie er geschilderd werden in een bepaalde tijd.

Evolutionisten: grote verandering

De verschillende argumenten beweren allemaal dat de kindertijd net is ontstaan, hiervoor was het er nog niet. Daarnaast is het gezin rond de kinderen als een warmtevol en emotioneel gezin gaan ontwikkelen.

Revisionisten: revisie betekend herziening (tegen de evolutionisten)

Zij beweren juist dat er in de middeleeuwen ook al sprake was van kinderen die op de opvoeding waren aangewezen.

Tussen beiden is er een verschil in de bronnen die gebruikt worden. Evolutionisten maken vooral gebruik van moralistische teksten, revisionisten maken gebruik van egodocumenten.

Philip Ariès is een evolutionist

  • Het kind is kwetsbaar en te vormen tot een deugdzaam mens.

  • De vorming van kinderen is in eerste instantie in het onderwijs te bereiken, hier is een andere relatie tussen kind en volwassene dan thuis.

  • Kinderen moesten leren en studeren, hierbij hoort het gedragen volgens de regels en het leren van discipline.

Sentiment de l’enfance = het gevoel voor het kind.

Sentiment de la famille = het gevoel voor het gezin.

Als bronnen worden onder andere woordenboeken gebruikt. Daar is te zien vanaf welke eeuw het woord kind alleen nog maar de betekenis van kind heeft. Dit is dan het moment geweest waarop de kindertijd ook zou zijn ontstaan.

De afbeeldingen tonen echter niet het ontstaan van een kindertijd, maar er is een verandering in thema’s en kijk op dingen. Hierdoor hebben de revisionisten en de evolutionisten evenveel gelijk.

De verandering in genre is te zien aan het schilderij van bijvoorbeeld alleen een jong meisje. Eerder werden kinderen niet alleen afgebeeld. De conclusie van Ariès klopte dus niet, maar er was wel degelijk een verandering in het belang van kindertijd. Echter, er kan niet gesteld worden dat dit belang van de kindertijd er eerst niet was.

De reactie op evolutionisten waren de revisionisten:

  • Aan de hand van egodocumenten zoals verschillende dagboeken kan gesteld worden dat ouderliefde, kinderen en opvoeding daarvoor ook al bekend waren.

  • De kritiek hierbij is wel, dat de bronnen uit de hogere klasse kwamen, van mensen die meer tijd en geld hadden voor het noteren van deze dingen. Daarnaast waren het vooral bronnen van protestantse mensen, dit geeft evt. een vertekenend beeld.

Ontdekkingen van revisionisten:

  1. Zuigelingen sterfte (voor 1-jarige leeftijd) en kindersterfte (tussen 1- en 5-jarige leeftijd). Evolutionisten zagen dit als een bewijs van slechte verzorging en een gebrek aan aandacht. Revisionisten toonden aan dat de sterfte werd veroorzaakt door de slechte hygiëne en armoede.

  2. Ziekte en dood. Evolutionisten beweerden dat het ouders niks deed als hun kind ziek werd. Revisionisten vonden in dagboeken en schilderingen dat de ouders wel degelijk bedroefd waren. Doordat er weinig over werd gesproken, kon dit onverschillig lijken.

  3. Inbakeren (inwikkelen van baby). Evolutionisten vatten dit op als gemakzucht, zo hoefden de ouders het kind niet meer in te wikkelen als het dood ging, of voor het onthouden van beweging. Revisionisten toonden aan dat het werd gedaan als bescherming van het kind.

  4. Min (voedster die het kind aan de borst te drinken gaf). Evolutionisten zagen dit weer als een daad van gemakzucht en luiheid van de ouders. Revisionisten merkten op dat ouders er vaak veel voor over hadden om toch melk voor hun kind te kunnen krijgen, waardoor een min inhuren geen gemakzucht, maar noodzaak was.

  5. Vondelingen (vaak vlak na de geboorte als vondeling gelegde kinderen). Evolutionisten vonden dit weer een bewijs voor onverschilligheid van ouders die het niet uitmaakten wat er met het kind zou gebeuren. Revisionisten vonden bewijzen van briefjes of kaarten waarvan de moeder de helft hield, om later te kunnen bewijzen dat het kind van hen was. Het was uit noodzaak, vrouwen konden niet voor hun kinderen zorgen, waardoor ze als vondeling werden gelegd, ‘meest rationele keuze’.

  6. Discipline (aanleren door middel van slaan). Evolutionisten vonden dit slaan een bewijs van liefdeloos handelen van de ouders. Revisionisten gaven aan dat er geen bewijzen waren voor een liefdeloze opvoedingen, mensen die de Republiek bezochten, vonden juist de opvoeding daar te mild.

Concluderend is er continuïteit in het bestaan van de kindertijd en het gezin, maar er is discontinuïteit in het genre van schilderingen en bronnen, en in het geloof in opvoeding, dit neemt namelijk toe.

Beide standpunten zijn onjuist, de waarheid ligt namelijk in het midden. Voornamelijk een evolutie in de 18e eeuw, wat betreft opvoeding.

College 2

Het eerste college was er niet genoeg tijd over voor de toelichting van de stimuli die er destijds waren voor de ontwikkeling van het kind/ de kindertijd. Er was al wel oog voor, maar de aandacht is sterker geworden.

  1. Het industriële kapitalisme heeft wel productie, maar heeft geen fabrieken. Het handelen in goederen gebeurde al vanaf de ontdekkingsreizigers, het bracht de Republiek in de Gouden Eeuw welvaart. De vrijemarkteconomie bestond al in de Republiek, er was geen koning die de beslissingen nam.

  2. De adel had altijd een grote rol gespeeld in de samenleving, maar sinds de opstand had de hogere burgerij de meeste invloed. De steden en de kooplieden die daar woonden maakten de dienst uit. Vanaf de zestiende eeuw woont de helft van de mensen in de steden.

  3. Toen de Spanjaarden in de Nederlanden aan de macht kwamen was het katholieke geloof de heersende godsdienst. In Nederland wilde men echter Calvijn volgen, een streng geloof, waarbij het gezinsleven een grote rol speelt.

 

De belangrijkste stromingen vanaf de zestiende eeuw:

  1. Humanisme

Eerder had de kerk veel invloed en stond de kerk centraal, nu komt de mens en het eigen denken centraal te staan. Mensen gaan kritisch denken. Tijdens de Renaissance wil men zo veel mogelijk vaardigheden beheersen en kunnen uitvoeren. Da Vinci was bijvoorbeeld niet alleen een kunstenaar, hij was ook wetenschapper en bestudeerde de lichaamsverhoudingen van de mens. Kennis krijgt de hoogste waardering in de samenleving.

Het kunnen opvoeden en onderwijzen van kinderen tot goede, wijze burgers wordt steeds meer in geloofd. De ontwikkeling van kennis wordt niet los gezien van de deugdelijkheid. Door kennis zou men goede keuzes kunnen maken en het goede doen.

In de tijd van de middeleeuwen was het Grieks weggehaald, nu wilde men juist terug naar de Griekse bronnen. De klassieke oudheid werd gezien als een periode waarin het niveau van kennis hoog was.

Erasmus was zelf een katholiek, maar hij leidde de kritische visie op de katholieke kerk (scholastiek).

Hij wilde zelf de oorspronkelijke teksten van de Bijbel kunnen lezen en bestuderen en heeft later een objectieve lezing van de Bijbel gemaakt.

Meesters beheersten de Latijnse taal niet en konden niet de oorspronkelijke bronnen lezen. Omdat zij de klassieken niet konden lezen of leren, zouden zij niets weten. In deze tijd stond beschaving even hoog als het toepassen van klassieken.

De etiquette is opgesteld voor de zonen van de hoge burgerij, om zich goed te kunnen gedragen om een goede indruk achter te laten en om zo succesvol te kunnen zijn. De gedragsregels bestonden hiervoor ook al wel, maar nu werden ze voor het eerst systematisch opgesteld.

Erasmus vond de adel niet goed, zij hadden hun titel namelijk verkregen door hun goede naam en niet door middel van kennis. Andere kritiek op de adel was het aanhouden van tradities. Het huwelijk zou niet meer door een goede partnerkeuze moeten gebeuren, maar het ging om het liefdeshuwelijk. De adel zou een min uit gemakzucht inhuren, de burgerij zou dit alleen doen als het noodzakelijk was.

De doelen van de opvoeding waren volgens Erasmus: het verwerven van kennis, het doen van deugden en het leren gedragen met goede manieren.

Het kindbeeld was, dat het kind gevormd kan worden zoals men wil, waarbij men het beste zo vroeg mogelijk moet beginnen.

Een kind kan zich fysiek niet goed verdedigen, daardoor heeft het een geest gekregen om kennis en deugden te leren. Er is veel oog voor de ontwikkeling van het kind, er worden aanpassingen gedaan voor het niveau en de mogelijkheden van het kind. Niet alles kan in één keer worden aangeleerd, het wordt langzamerhand verworven.

Het slaan van onderwijzers wordt niet op prijs gesteld, kinderen zouden beter leren uit een liefdevolle relatie.

  1. Reformatie, hervorming

De protestantse reformatie had een belangrijke positie, maar het calvinisme was niet tot staatsgodsdienst benoemd. Het denken van mensen werd beïnvloed, men moest elke dag zelfstudie van de Bijbel doen. De persoonlijke relatie met god was belangrijk.

Het opvoedingsideaal van de reformatie was het vormen van goede leden van de kerk die de neiging hadden om het goede te doen. Een goede christen had deugden, zowel christelijke als burgerlijke deugden. Het godsdienstonderwijs ging voor de andere vakken op school.

Het beeld van het kind was erg negatief, de zondigheid van kinderen staat centraal. De opvoeding is erg belangrijk om de kinderen te zuiveren van zonden, zodat ze naar de hemel kunnen later. Dit maakt de opvoeding tot een plicht.

Het volksonderwijs houdt in dat iedereen leert te lezen, omdat iedereen aan zelfstudie van de Bijbel moest kunnen doen.

Door het leren van een landstaal kon alles in één taal genoteerd worden die iedereen kon lezen en begrijpen. Dit was ook bevorderlijk voor de communicatie.

De vader was erg belangrijk in het gezin, omdat hij de voorganger was binnen het gezin. De moeder was goed voor de kinderen en de vader werd zo op een voetstuk geplaatst.

Gematigden vormden de grootste groep van de calvinisten:

  • De erfzonde bestond hier ook, maar de opvoeding wordt niet negatief gebracht, maar het idee van een wit papier dat door de opvoeding beschreven wordt, geeft het geloof in de opvoeding weer. Hierdoor is een kind ook kwetsbaar, het maakt snel fouten en kan zondig zijn, maar hier moet het kind voor gewaarschuwd worden.

  • Als er te lang gewacht wordt met het opvoeden van kinderen, is het kind niet meer zo buigbaar, de opvoeding is effectiever vroeg in de jeugd.

  • Tucht is het gehoorzamen van regels, dit moesten kinderen leren. Slaan mocht alleen in heel uitzonderlijke gebeurtenissen.

Strikte calvinisten:

  • Er is een eenzijdig beeld van het kind, het kind is zondig. De opvoeder heeft de taak om de zonde uit het kind te halen, dit kan door middel van slaan als dat nodig is.

  • Koelman benoemde de opvoeding tot godzaligheid (niet wereldlijk), dit zou het grootste belang zijn van de godsdienst.

  • Een kind zou niets goed doen en geneigd zijn naar kwaad, daardoor was er een strenge opvoedingsstijl nodig om de kinder wil om kwaad te doen, te breken.

  • Pedagogisch realisme

Empirisme meent dat ware kennis via systematische warneming tot kennis en inzichten leidt. Belangrijk is inductie als methode.

Comenius heeft didactische werken bij elkaar verzameld, zodat kennis verenigd wordt in een bundel. Realia waren belangrijk, dit was zaakkennis. Lezen, schrijven en rekenen wordt dus niet als belangrijk gezien.

Het leren via de zintuigen, via het zicht wordt doorgevoerd in de schoolboeken, waar nu ook plaatjes in komen te staan.

Erasmus had gezegd dat iedereen zou moeten leren, maar hiermee bedoelde hij de mannelijke hoge burgerij. Comenius bedoelt wel iedereen, dus het hele volk ongeacht rang.

Pansofie was ‘al wijsheid’, het doel van het onderwijs, waarbij men inzichten in de beginselen van de natuur (zoals de schepping) op zou doen. De godsdienst is niet het doel van het onderwijs, maar het geeft inzicht in de wereld.

De natuurlijke methode was het ordenen van kinderen in groepen, bij elkaar passend op niveau. Daarvoor was de heersende methode een groot lokaal waar individueel werd lesgegeven, omdat iedereen op een ander niveau zat. Het idee was nu dat er door de selectie op niveau, er effectiever en beter onderwijs gegeven kon worden.

Er wordt één methode aangehouden voor iedereen, kennis uit de wereld wordt in de schoolvakken verwerkt en er worden niet teveel lessen per keer aangeboden. Door het doseren van de stof zouden leerlingen de stof beter kunnen opnemen.

College 3

De Verlichting was een periode waarin de wetenschap en cultuur breder gaat ontwikkelen. Daarnaast doet de kerk een stap terug. De kerk was altijd erg dominant in het onderwijs.

 

Kenmerken van de Verlichting:

  • Het verstand van de mens komt centraal te staan, de waarheid moet vanaf nu met het verstand beredeneerd worden.

  • De macht van het verstand wordt beseft, men realiseert zich welke grote stappen en gemaakt zijn door middel van het verstand en de rationaliteit. Dit geeft men vertrouwen in het (eigen) verstand.

  • De natuur zou altijd goed zijn en werd de norm, de kerk deed hierin een stap terug. Toch was de kerk niet volledig verdwenen, er moest namelijk wel iemand achter de ratio en het verstand zitten die het gecreëerd had, dit was God. Sommigen wilden de natuur bestuderen en doorgronden, om zo de ware natuur en de wetten te kunnen begrijpen. Het natuurrecht hielt in dat acties in overeenstemming moesten zijn met de natuur, op basis hiervan werd er besloten wat goed of slecht was.

  • Het streven naar geluk in het hiernamaals wordt vervangen door het zoeken naar geluk in de maatschappij. Hierbij is het inzetten voor de maatschappij en voor de medemens belangrijk.

  • De vorst ontvangt steeds meer kritiek van de burgers. Men wil een democratie en inspraak, hier wordt vaak alleen de hoge burgerij bedoelt.

  • Het Franse ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederschap komt naar voren op verschillende aspecten. Onder andere bij de inspraak, het burgerschap wordt voor iedereen (niet alleen hoge burgerij) in de nieuwe samenleving.

  • Het sociale is terug te zien in het geluk dat niet alleen voor zichzelf wordt gezocht, maar er komt steeds meer oog voor de medemens.

  • Irrationele dingen worden afgekeurd, door de verlichting gaat men zelf nadenken en redeneren. Kant noemt dit: “de mens ontsnapt uit de onmondigheid waar het zelf schuldig aan is, wees zo moedig om zelf het verstand te gaan gebruiken.

Pedagogische Verlichting:

Er wordt rekening gehouden met de natuur van het kind, hierdoor wordt er minder gestreefd naar een doel van hoe het kind zou moeten worden. Het is alleen lastig te bepalen wat de natuur van het kind nu precies inhoudt.

Door de ontwikkeling die natuurlijk zou verlopen, zouden kinderen vanzelf telkens meer kunnen.

De omgeving heeft veel invloed op de kansen en mogelijkheden van kinderen om zich te kunnen ontwikkelen. Als er een goede opvoeding is, kan er gecorrigeerd worden voor het grote verschil tussen arm en rijk. Dus, zowel de opvoeding als de omgeving is bepalend.

Tijdens de reformatie komt het idee van vroomheid en deugd op. Via kennis zou het kind tot deugd komen. Men leerde van de deugden en deze waren gebaseerd op het verstand.

Zelfs gehandicapten zouden behoefte hebben aan opvoeding, de opvoeding zou verschil maken. De samenleving is door de mens gecreëerd, dit geeft aan dat de samenleving veranderlijk is. Het wordt als de taak van de mens gezien om de samenleving te blijven verbeteren.

Het volksonderwijs zou voor iedereen moeten zijn. Er ontstaan ideeën voor het invoeren van een leerplicht, maar dit wordt pas in de 19e eeuw echt ingevoerd.

De vorming van een kind en het burgerschap wordt als belangrijk gezien. Opvoeding tot het zijn van een goede burger van de staat/natie.

John Locke, leefde ten tijde van de vroege Verlichting. Hij had veel waardering voor de tolerantie, vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting in de Nederlanden.

  • Het menselijke verstand wordt gezien als een ongeschreven blad, de geest is blank en wordt door ervaringen en opvoeding beschreven. Een geest is niet eerst leeg, er zou alleen nog geen kennis in de geest aanwezig zijn, echter is heeft een kind wel een aangeboren temperament en neigingen.

  • De waarneming met de zintuigen wordt gezien als de manier waarop associaties en ideeën ontstaan. Men zou leren door middel van de ervaringen die met de zintuigen worden opgedaan.

  • Het idee van de natuurlijke ontwikkeling, dus de aanleg en ontwikkeling van het kind.

  • De opvoeding moest leiden tot deugdzaamheid, eigenschappen zoals tolerantie, flink zijn, zelfbeheersing en wijsheid vallen hier onder andere onder. De deugdzaamheid zou zich ontwikkelen door de vorming van het verstand.

  • Men moet zo vroeg mogelijk beginnen met het geven van het goede voorbeeld. De gewoonten die het kind eenmaal verkregen heeft, zal het lastig weer afleren. Eerst zou het kind weinig kennis hebben, later heeft het kind genoeg kennis om zelf, verantwoord, van vrijheid te kunnen genieten.

  • Het idee ontstond dat prijzen tijdens het leren beter werkt dan het straffen. Men zou op een gegeven moment aan geweld wennen, waardoor het geen effect meer zou hebben. De milde aanpak met slechts heel zelden slaan, zou beter resultaat hebben.

  • Kinderen moesten niet vertroeteld worden, maar moesten lichamelijk flink worden (met koud water wassen, op de grond slapen). De lichamelijke beproevingen zouden een gezonde opvoeding zijn, hygiëne werd erg belangrijk gevonden.

  • Het spel zou zorgen voor het goed ontwikkelen van motorische en sociale vaardigheden, het zit in de natuur van het kind en het maakt kinderen vrolijk.

In de Verlichting wordt er voor het eerst literatuur voor kinderen gemaakt. Jeronimus van Alphen maakt een boek vol met rijmpjes die kinderen moeten oefenen en opzeggen. Binnen de literatuur is het zou dat de kinderen in de verhalen graag willen leren en erg deugdzaam zijn.

De invloed van John Locke was in de 18e eeuw niet heel groot, pas in de 19e eeuw komen onder andere zijn ideeën over hygiëne terug in de samenleving. Daarnaast slaat de vertolking van zijn ideeën van dokter Allebé goed aan.

Jean Jacques Rousseau was tegen het calvinisme, zelf was hij een deïst, hij geloofde dat god de aarde schiep en het daarna met rust liet.

Het verhaal is als een roman geschreven. De opvoeding van het kind gebeurde door een gouverneur, op het platteland midden in de natuur. De mens zou de schepping bederven, doordat men niets van de schepping goed zou vinden, maar de schepping was volgens Rousseau al volmaakt en men moest daar niets meer aan doen.

De enige rol van de moeder was een voedster zijn, de vader was de opvoeder en onderwijzer.

Er wordt gekeken naar het kind zoals het is, men moet dit respecteren.

Het verhaal van Emile was verlicht door de hoge waardering en de studie van de natuur die belangrijk werd gevonden. De opvoeder doet een stap terug, de natuurlijke ontwikkeling en de (optimale) omgeving zorgen voor goede opvoeding. Een kind moet de mogelijkheid krijgen om te kunnen ontwikkelen, dingen die dit tegenhouden moeten weggehaald worden. Daarnaast mocht de ontwikkeling niet geforceerd worden.

Opvoeding door natuur: inwendige ontwikkeling respecteren.

Opvoeding door mens: leren van de ontwikkelingen gebruik te maken.

Opvoeding door dingen: leren van ervaringen die worden opgedaan.

Als deze drie elementen in evenwicht zijn, helpt dit voor een goede ontwikkeling.

  • 0-2 jaar, het kind leert vooral het lichaam te beheersen en ervaart veel dingen.

  • 2-12 jaar, door ervaring leren is nog steeds belangrijk. Er is sprake van een negatieve opvoeding: de omgeving wordt gevormd door de belemmeringen weg te halen. Door ervaring leren komt ook naar voren in straffen, kinderen moeten de gevolgen van hun daden ervaren. Voor echt gevaar worden ze wel beschermd.

  • 12-15 jaar, de puberteit, in deze periode zou de verstandelijke vorming en handvaardigheid pas echt ontwikkelen. Het is best laat om dit nu pas aan te bieden.

  • 15+ jaar, het idee om veel later pas te beginnen met educatie heeft veel kritiek ontvangen. Andere stromingen beginnen liever zo vroeg mogelijk.

  • Voor vrouwen, Sophie, was er nauwelijks iets aan kennis te leren, ze moest alleen een goede moeder worden. Dit geeft de romantische ideeën weer, van de geslachtspolarisatie.

Beperkte invloed van Rousseau in Nederland:

De ideeën van Rousseau kwamen erg radicaal binnen bij het Nederlandse volk, men was streng gelovig en de kritiek op godsdienst werd niet gewaardeerd. Pas in 1790 wordt er een commentaar op het boek over Emile en Sophie geschreven. In het commentaar was de mening dat de mens de schepping niet vernietigde, maar dat de mens het juist goed doet door de natuur gedeeltelijk te veranderen.

Betje Wolff idealiseerde het moederschap, dit zou alleen een taak zijn voor vrouwen, een feministische daad. Het opvoeden van het eigen kind was het geluk van de vrouw. Doordat de opvoeding in handen van de vrouw zou moeten zijn, moest de vrouw ook meer ontwikkelen (vb. opgeleid worden) om goed te kunnen opvoeden.

Kinderen zouden in hun natuur al een rede hebben, bij de opvoeding moest hiervan gebruik gemaakt worden. Via de redelijkheid (besef van fouten), tot zedelijkheid (goed keuzes en daden) komen. Redelijkheid werd gezien als de natuur van het kind.

De ideeën van de idealisering van het moederschap, van onder andere Betje Wolff, gaat domineren in de 19e eeuw.

  • De eerste zeven jaar zou een kind opgevoed moeten worden door de moeder, daarna moet het kind naar school gaan.

  • Vrouwen moeten andere dingen leren dan alleen een goede moeder te zijn. Een vrouw wordt gezien als ‘natuurlijk’ geschikt voor het opvoeden, door bijvoorbeeld zorgzaam die moeders zouden beschikken.

  • Dit hoort ook weer bij het idee van de romantiek, de verdeling van taken door middel van geslachtspolarisatie.

De opvoeding van wezen wordt ook aangepast, de aanpak wordt milder (minder geweld), daarnaast krijgen de kinderen relatief goed onderwijs: ze maken de basisschool af en leren daarna voor een vak. Straf komt nu vaker in de vorm van berouw of spijt, in plaats van beschaming (gênante straffen).

Eerder bestond een beloning uit een religieus boek, in de tijd van de Verlichting wordt aangepast en krijgen kinderen leerzame boeken als beloning.

Er komen aparte opleidingen voor de hogere en moeilijkere beroepen die meer onderwijs vragen. Dit is van de fundaties van Renswoude, waarbij rijke weesmoeders slimme weeskinderen naar deze opleidingen kon sturen.

De aandacht voor geslachtsopvoeding wordt groter, de straffen voor het seksueel ongepast gedragen worden zwaarder.

College 4

  1. In het onderwijs kwam het idee dat iedereen zou moeten worden opgevoed tot mensenvriend. John Locke en Jean-Jacques Rousseau horen hierbij, het ging dan om het onderwijs voor de jongens uit de elite.

  2. Daarna komt het idee dat ook het eenvoudige volg onderwijs nodig heeft, de theorieën zijn romantisch beïnvloedt, maar de didactiek wordt erg verlicht.

  3. Later komt het helemaal verlichte figuur, hierbij is er nauwelijks tot geen sprake meer van romantiek.

Filantropijnen:

  • Instituten stonden op het platteland, niet in de steden.

  • De natuur van het kind moet gerespecteerd worden en ontwikkeld laten worden.

  • Kennis van de natuur werd onder andere overgedragen door schoolwandelingen in de buitenlucht, daadwerkelijk in de natuur.

  • De stijl van de opvoeding kende geen discipline of veel regels, het ging voornamelijk om de zelfstandigheid van kinderen die ondersteund wordt door de leraar.

  • Kinderen zouden eerder goede dingen gaan doen uit zichzelf, als ze positief benaderd worden. Ze hadden een geweten, dit zorgde ervoor dat kinderen innerlijk weten wat goed en kwaad is. Dit geweten moet in de jonge jaren worden aangeleerd, en bij het leren van andere dingen was het goed om beroep te doen op dit geweten. Door positief het geweten aan te spreken, kan het kind zichzelf corrigeren.

  • In de seksuele opvoeding zijn er thema’s gemaakt en zijn deze geproblematiseerd. De opvoeding wordt vanaf nu vaker beschreven via het voorbeeld van de bloementjes en de bijtjes.

  • Literatuur moet passen bij de ontwikkelingsfase van een kind en vaak gaat het in de boeken om een morele les of boodschap die is verwerkt.

Basedow heeft het eerste instituut van de filantropijnen opgericht, een voorbeeldschool. Salzmann was godsdienstdocent op een instituut, hij heeft later een eigen instituut op het platteland opgericht. Beiden schreven ook boeken die direct in het Nederlands zijn vertaald, dit geeft de populariteit van deze boeken aan.

Basedow heeft het eerste instituut van de filantropijnen opgericht. Elementarwerk is een encyclopedie voor de opvoeding, daarnaast bevat het veel informatie voor de ouders voor het onderwijzen van hun kinderen.

  • Het doel bestond voornamelijk uit het nut van de samenleving benadrukken, net als het geluk van men zelf en de rest om men heen, als laatste werd vaderlandsliefde benoemd (Duitse stroming, in de tijd dat Duitsland een nationale staat wilde.

  • Stimulering van het produceren en maken van kinderboeken die los stonden van het onderwijs, vermakelijke boeken die voor het plezier waren, met een moraal. Daarnaast worden de turntoestellen ontwikkeld voor de gymlessen.

Salzmann was eerst een godsdienstleraar op een instituut, later heeft hij een eigen instituut op het platteland opgericht. Hij wilde door seksuele voorlichting vooral het gevaar van zelfbevrediging aan kinderen leren, want men mocht niet zelfingenomen en egoïstisch zijn. De rede, burgerschapszin en de opofferingsgezindheid zouden door zelfbevrediging geremd worden in de ontwikkeling.

  • Het kreeftenboekje bevat voorbeelden van hoe het niet moet in de opvoeding en daarmee wil men ervoor zorgen dat het goede voorbeeld geven binnen de opvoeding zo veel mogelijk nagestreefd moet worden.

  • Het mierenboekje is wel positief geschreven, het laat goede voorbeelden zien en geeft informatie over hoe dit aan kinderen geleerd kan worden. Het doel van dit boekje is om te laten zien dat hard werken, zuinig en rationeel zijn, kenmerken zijn van het burgers Etos. Dit moet worden aangeleerd op een leuke manier van leren, want het kind zou van nature vrolijk zijn (geen humeurige docenten).

Patriotten hebben invloed gehad op de oprichting van ’t Nut. De doelen hiervan waren:

  • Door prijsvragen uit te schrijven wil men ervoor zorgen dat mensen van hun verstand gebruik gingen maken. Het is de bedoeling dat mensen gaan meedenken, om zo tot goede ideeën te komen.

  • Het verbeteren van het onderwijs staat centraal bij ’t Nut, modelscholen waren scholen waar alles wel goed zou zijn. Deze scholen bevatten onder andere schoolboeken met nieuwe inzichten van de verlichting, deze werden rondgegeven op verschillende scholen.

  • Handleidingen van onder andere dokter Allebé (navolger van Rousseau).

  • Door de bibliotheken voor het volk, konden arme mensen ook boeken krijgen, rijkere mensen lieten een kleine bijdrage achter voor het lenen van een boek. Spaarbanken moeten binnen de opvoeding kinderen leren met geld om te gaan.

  • Het redden van een drenkeling was de meest edelmoedige daad, meest beloond.

Patriotten vonden het onderwijzen en opvoeden van de samenleving het belang van de staat. Hier komen wetten voor het onderwijs en ’t Nut uit voort. Bij de positieve beloningen wordt het geweten telkens gebruikt. Een voorbeeld is het gedicht van ‘Jantje zag eens pruimen hangen’, dit laat zien dat een goed geweten zorgt voor een goede beloning. Het concretiseert dit idee van belonen en moraal. Ook werd er wel eens een dagboekje aan kinderen gegeven om aan zelfonderzoek te kunnen doen, om kritisch te oordelen of je wel deugdzaam genoeg was.

Pestalozzi had veel aandacht voor het eenvoudige (boeren)volk.

  • Opvoeding van kinderen binnen de eigen stand. Iedereen moest opgevoed worden, maar per stand was de opvoeding verschillend.

  • De romantische ideeën komen naar voren bij het idealiseren van het boerengezin en het leven.

  • Ook de moederrelatie was een romantisch idee, de vrouw van de boer zou met haar moederlijkheid dingen van het onderwijs aan de kinderen leren.

  • De opvoeding moest binnen de stand blijven, dit was erg gesloten.

  • De vrouwen of moeders leerden aan de dorpskinderen, dit ging van makkelijk naar moeilijk, al werd dit niet veel in Nederland gebruikt. In Nederland werd er wel veel gebruik gemaakt van de methode waarbij de aanschouwing zorgde voor het leren, door middel van plaatjes of objecten. Een laatste manier is het nadoen van een ander, om een vaardigheid zelf onder de knie te krijgen.

Herbart had geen romantische ideeën van idealisering, hij was geheel verlicht. Hij wilde de theorie aan de praktijk gaan koppelen, hierbij gebruikte hij onder andere de psychologie met ideeën over hoe mensen leren (van voorstellingen, door verbinden naar associaties en door het zien van samenhang, ontstaan ideeën).

  • De deugden praktiseren.

  • Hij baseerde zijn theorie voornamelijk op het basisonderwijs.

  • In de 18e eeuw hadden de filantropijnen veel invloed in Nederland, in de 19e eeuw kwam Herbart op. Neo-Herbartianen hebben een andere didactiek dan Herbart zelf, deze is veel schematischer weergegeven (te schematisch).

  • De taak is het opwekken van actieve belangstelling bij de leerlingen, hierdoor zullen leerlingen deugdzaam gaan worden. Het is belangrijk dat de leerling actief meedoet, zodat de toepassing van de theorie in het leren aan bod komt.

  • De theorie wordt aan de leerlingen aangereikt, zodat er voorstellingen ontstaan, door de actieve belangstelling zouden kinderen zelf gaan leren.

Belangrijk! Leertrappen van Herbart:

  1. Helderheid van definities;

  2. Verbanden tussen oude en nieuwe voorstellingen;

  3. Verschijnselen die door de voorstellingen gemaakt zijn, kunnen kennen.

  4. Toepassing en verbinding van zedelijkheid.

De kritiek op deze leertrappen is dat het te formeel gen geknutseld zou zijn, de achterliggende gedachte van Herbart was, dat het een praktische methode was om te gebruiken in de grote klassen op school.

College 5

De tijd dat de Fransen veel invloed hadden in Nederland, was geen welvarende tijd voor Nederland.

  1. Onderwijs in de Republiek

Het onderwijs op het platteland werd door de provincie geregeld. De verschillende standen zorgden voor gescheiden werelden.

  • De Latijnse school was voor de jongens uit de elite, was alleen in de stad en was een heel goede school. Er werden vakken zoals grammatica, logica en retorica gegeven, maar ook muziek, geometrie, aardrijkskunde en wiskunde.

  • De Franse school was een particuliere school voor de stedelijke burgerij, zij konden hun zonen of dochters hierheen sturen. In de ene variant van de Franse school werd Frans gesproken, want dit was de taal van de deftigheid en van de handel. Wanneer de economie groeit, is dit in het voordeel van de Franse school en ten nadele van de Latijnse school. Op de andere variant van de Franse school sprak men gewoon Nederlands, maar daar werd het Frans wel als vak aangeboden.

  • De Nederduitse school was de volksschool, een basisschool. Hier leerden kinderen lezen en schrijven, rekenen werd alleen aangeleerd als de ouders extra betaalden. Het aantal mensen van de bevolking dat kan lezen groeit met de tijd.

  • De matressenschool was een soort van oppasschool, het wordt ook wel een school met een bewaarfunctie genoemd. De kinderen die hier waren, waren nog erg jong, ongeveer twee jaar. Ze leerden hier eigenlijk niets en de hygiëne was verschrikkelijk.

  • Klopjesscholen waren scholen waarbij katholieke vrouwen les gaven aan katholieke kinderen, dit waren redelijk geschoolde vrouwen. Bijscholen was buiten de school om en werd gezien als redelijk illegale bezigheid.

  • Beroepsscholen focussen op de praktische kant van het leren, dit zijn opleidingen voor (hogere) beroepen of vakken.

Er was een groeiende behoefte aan hogere opleidingen, hier werd gehoor aan gegeven door het oprichten van nieuwe instellingen.

De kerk had voornamelijk invloed op de Nederduitse school, deze invloed is terug te zien doordat kinderen leerden lezen uit de Bijbel, leerden bidden en naar de kerk gaan.

Het hoofdelijk onderwijs bestond uit het leren van een les en deze dan voor de meester uit het hoofd kunnen opzeggen. Het was veel lawaai in de klas, doordat iedereen bezig was met het oefenen van een (andere) les.

Er waren verschillende manieren om kinderen te straffen voor het niet houden aan de regels, de roede of borstel zijn hier een voorbeeld van. De ezel was voor een dom kind, de pechvogel is voor kinderen die ongehoorzaam zijn, of die te laat in de les kwamen.

  1. Invloed van de Verlichting:

De patriotten wilden het onderwijs veranderen.

  • Onder andere moest het onderwijs nationaal worden, zodat er gezorgd kon worden voor goede en nuttige burgers die ergens trots op konden zijn (eigen land).

  • Voor de nationale staat was het nodig dat kinderen vorming tot burgerschap kregen.

  • De opvoeding van de kerk had als doet het zijn van een goede gelovige, de opvoeding van de maatschappij moet ervoor zorgen dat men niet alleen aan zichzelf denkt, maar denkt aan het algemeen welzijn.

  • Nuttige kennis was kennis die leert hoe men de samenleving kan dienen in eigen daden.

  • Het voordeel van positieve beloningen ten opzichte van straffen werd ingezien. Vanaf nu wordt geweld niet meer gebruikt, alleen nog in hoge uitzondering. Geen geweld meer betekend niet dat er geen orde meer is, de ordelijkheid werd behouden.

  • Er komen boeken die inspelen op het niveau wat een kind in een bepaalde fase aankan, hierdoor wordt de informatie meer geleidelijk aan kinderen geleerd. Hier hoorde bij, dat de gereformeerde boeken weg worden gedaan, de verlichte boeken met een goed niveau van kennis worden door ’t Nut ingevoerd en samengesteld.

  • Nederland als eenheidsstaat:

Tijdens de Franse tijd was er veel armoede en werkloosheid in Nederland, dit kwam onder andere door een handelsblokkade. De armoede is onder andere terug te zien in het aantal kinderen dat te vondeling is gelegd, ook is het te zien aan het aantal buitenechtelijke kinderen. Dit zijn kinderen die verwekt zijn tijdens de verloving, maar doordat een huwelijk door economische omstandigheden niet doorging, was het kind buitenechtelijk. Een toename van de armoede is ook te zien aan de toename van de prostitutie, door de Franse soldaten was er meer vraag, door de armoede was er meer aanbod.

De eenheidsstaat moest gevormd worden, Frankrijk werd als voorbeeld genomen voor de wetgeving. Het ideaal van vrijheid, gelijkheid, broederschap stond centraal. De scheiding van kerk en staat is voornamelijk in de bevolkingsregistratie te merken. Dit gebeurt niet meer volgens de huwelijken in de kerk, maar door het gemeentehuis. Taken van de staat komen nu ook bij de besturen van gebieden te liggen.

  1. De schoolwet:

’t Nut had al eerder het belang van de nationale staat in het onderwijs door willen voeren. De vorming tot goede burgers van volgens hen belangrijk, op een verlichte manier. Destijds was er nog niet een leerplichtwet.

  • Er is al een onderwijsinspectie vanaf 1801 en drie jaar later komen er nationale spelling en grammatica regels.

  • Door de schoolwet worden openbare scholen nu door de overheid bekostigd, de methode die gegeven wordt is verlicht. De bijzondere school was een uitzondering, men wilde deze scholen het liefste omzetten naar openbare scholen. Een eerste klasse bijzondere school is een school die gebonden in aan een instelling, bijvoorbeeld een weeshuis. Een tweede klasse school is een school die voor winst gedreven wordt.

  • Het doel van volksonderwijs bestaat onder andere uit zowel christelijke, als maatschappelijke deugden.

  • Het onderwijs wordt niet meer op de hoofdelijke manier gedaan, er wordt vanaf nu af aan klassikaal lesgegeven. Dit was hiervoor alleen op de Latijnse school zo, nu moesten er minstens drie klassen van leerlingen gevormd worden die tegelijk dezelfde stof zouden leren. In de praktijd waren dit drie groepen in een lokaal.

  • De kwaliteit werd door de inspectie in de gaten gehouden, er kwam jaarlijks bezoek dat controleerde of de moderne boekjes gebruikt werden. Zo werd de onderwijsvernieuwing gestimuleerd.

  • Onderwijs in de volksschool:

Onderwijzers moeten verplicht een diploma hebben, die verbetert de kwaliteit, al kan er vaak nog niet worden voldaan aan de eis van zes klassen op een school. Er waren veel combinatie klassen door een gebrek aan geld voor nieuwe lokalen.

Als de industrialisatie eindelijk op gang komt in Nederland, komen er betere scholen en gaat Nederland ook minder achterlopen.

  • De schoolwet was een noodzakelijke kwaliteitsverbetering: door een minimumsalaris hoeven leerkrachten geen bijbaantjes meer om rond te kunnen komen, het curriculum wordt uitgebreid met vijf extra vakken, er wordt een poging gedaan om door middel van Meer Uitgebreid Lager Onderwijs (openbare scholen met min. 1 extra vak) de Franse scholen te laten stoppen en het maximale aantal leerlingen per leerkracht wordt verminderd.

  • De schoolwet van 1878 heeft nog steeds het verbeteren van de kwaliteit als doel: dit keer meer in de vorm van de gebouwen en lokalen. Docenten moeten diploma’s hebben en de grote klassen worden weer iets verkleind. Nieuwe gebouwen worden gebouwd volgens; lucht, licht en ruimte. Doordat het onderwijs duurder wordt en bijzondere scholen dit niet kunnen betalen (maar de openbare school wordt door de overheid gefinancierd) komt er een soort ‘opstand’ van de bijzondere scholen, de scholenstrijd begint hierdoor. Handwerken wordt voor meisjes een verplicht vak dat na school wordt gegeven, hierdoor komen de vrouwen het onderwijs binnen.

  • Vernieuwing van de didactiek:

De kunst van het lesgeven, het overbrengen van kennis.

Via de wandplaat die bij de filantropijnen al als idee was, leren kinderen over de buitenwereld, dit was een handig hulpmiddel.

Prijsuitreikingen werden gehouden, dit was ook volgens het idee dat belonen beter werkt dan straffen. De prijzen moesten ijver, op tijd komen en trouw naar school gaan stimuleren.

Eerst werd het lezen aangeleerd door losse letters de spellen. Vanaf dat moment wordt er overgestapt op een meer natuurlijke manier, de klankmethode.

Deze methode houdt in dat er door het uitspreken van de letters in woorden, de klanken beter geleerd worden, waardoor de uitspraak van woorden beter zal gaan. Het natuurlijke houdt in, dat de klanken al in woorden worden gebruikt, waardoor het gelijk al klinkt, zoals het zou moeten klinken.

Het aantal mensen dat ingeschreven is bij een school neemt erg toe door een verbetering van de economie. Voordat de leerplicht wordt ingevoerd, staat al 90% van de kinderen ingeschreven bij een school.

De leertrappen van Herbart wilde men toepassen in het klassikaal lesgeven, maar de kritiek van de reformpedagogiek was, dat de methode in de manier belangrijker gevonden werden dan het natuurlijke leerproces van het kind.

  1. Bewaarscholen en fröbelscholen:

Er waren verschillende soorten scholen voor de hele kleine kinderen:

  1. Matressenschool: dit werd niet volgens een wet geregeld, vaak werd er niets aan de kinderen geleerd. Het waren particuliere scholen die gingen om het verdienen van geld, het onderwijs en de hygiëne was er heel slecht.

  2. Filantropische school (anders dan filantropijnen!): het doel was het steunen van de armen met fatsoenlijke bewaarscholen, maar door de verouderde boekjes was de kwaliteit niet goed.

  3. Voorbereidende school: modelscholen waarbij kinderen moesten leren en doen, in een ordelijke hygiënische omgeving. Voorbereidende scholen moesten kinderen voorbereiden op het onderwijs van de lagere school.

  4. Fröbelschool (vanaf 1860): bevat ideeën van Rousseau, kinderen moeten leren op hun eigen tempo, leraren moeten dit tempo volgen. De vorming van het kind wordt pedagogischer, er wordt naar de ontwikkeling gekeken. Men wil de ontwikkeling wel stimuleren door stimuli aan te bieden. Er wordt geen gebruik gemaakt van leermiddelen, maar kinderen moeten spelen, dus worden speelmaterialen gebruikt.

College 6

Bij de fröbelschool was er een revolutionaire verandering geweest in het opstellen van een pedagogisch plan voor de jonge ontwikkeling. Het leren door spelen, waarbij emotionele en zedelijke ontwikkeling van belang was.

Halverwege de negentiende eeuw komt er weer meer belangstelling voor religie en romantische ideeën.

  1. Verlichtingspedagogiek:

  2. Deugden zouden samen met kennis zorgen voor een toename van het volksgeluk.

  3. Alle mensen moeten worden opgevoed tot beschaafde mensen. Dit gebeurt op een manier die gematigde tucht gebruikt.

  4. Het idee van redelijkheid tot zedelijkheid te komen, komt terug.

  5. Er wordt van de redelijkheid van het kind uitgegaan bij het aanleren, vanuit de natuur heeft een kind redelijkheid en dit moet in het onderwijs gevolgd worden.

  6. Kinderen moeten primaire neigingen beheersen, zich inhouden.

  7. Beschavingsoffensief:

  8. Motieven voor de leefwijze kwamen van ’t Nut en van christelijke filantropie. De kleine groep mensen die de deftige burgerij vormden, waren bang dat de grote groep armen, de massa, de kloof wilden verkleinen door een opstand.

  9. Door verbeterde hygiëne verminderd het sterftecijfer, er zijn rioleringen en waterleidingen aangelegd, daarnaast is er algemene betere verzorging. Het ideaal dat de moeder huisvrouw was kon vaak niet in de praktijk, omdat de vrouw mee moest werken om rond te kunnen komen. Kinderen moesten meer naar school gaan en minder meegaan naar het werk van de ouders.

  10. Middelen voor de armoedebestrijding worden ingezet:

  11. Het doel is om zoveel mogelijk mensen naar school te laten gaan. Ook de buitengewone kinderen verdienden onderwijs. Landbouwkolonies waren plekken waar paupers uit de stad naartoe werden gestuurd, om door middel van werken op het platteland opgevoed te worden. Vrije paupers waren wezen die gestuurd werden door een gebrek aan arbeiders, onvrije paupers waren bedelaars en landlopers, dit was illegaal en dus moest men als straf op de landbouwkolonie werken.

Men was het niet eens met het sturen van de wezen, men vreesde namelijk dat er geen goede opvoeding zou zijn. In de kolonies waren de omstandigheden erg slecht, terwijl eigenaren overtuigd zouden zijn dat ze het goede deden.

In de gevangenis zaten ook kinderen, deze boefjes zouden heropgevoed moeten worden. Er komt een idee om de jonge jongens bij de mannen weg te halen en apart te zetten. Dit wordt later ook voor vrouwen gedaan, ze komen in een streng pedagogisch regime.

Jongens werden vrij snel verwaarloosd genoemd als ze niet heel goed waren opgevoed. Ze moesten naar een landelijke omgeving met een kerk, hier werden ze opnieuw opgevoed in groepen van jongens met één leider. Er worden deugden en goede manieren aan de jongens geleerd.

  1. Religieus geïnspireerde initiatieven van de redding via de opvoeding. ‘Gevallen’ waren meisjes of vrouwen die zondig waren aan de prostitutie, als ze echt uit het leven van de prostitutie wilden stappen, konden ze naar een tehuis in plaats van naar de gevangenis. Dit was het redden van de diepst gezonkenen. Het doel was om men te verheffen uit de moreel gezonken positie, en om te verzorgen. Men deed dit uit een diep persoonlijk geloof, met een sterk gevoel van verantwoordelijkheid voor zwakken.

Het patronaat van de armen was een leider of persoon die een persoonlijke relatie zou aangaan met een gezin dat arm was. Zo werd er over deze gezinnen ontfermd, ze kregen begeleiding en hulp. In plaats van alleen geld, kregen ze nu daadwerkelijk goede hulp om uit de ergste armoede te kunnen komen.

Huisbezoek was ook onderdeel van de armenhulp, zo wordt de hulp steeds meer gepedagogiseerd.

  1. Opvoedingsvoorlichting, doel van deugd:

Dokter Allebé heeft een boek geschreven over het aanleren van goede gewoonten. De ideeën van Locke over lichamelijke harding en zelfbeheersing komen hierin terug. Kinderen mogen niet verwend worden.

Calcar, de opvolger van Fröbel, zegt dat de persoon van de moeder en de omgeving volmaakt moeten zijn, want een kind zuigt alles in zich op. Er is veel aandacht voor de vroege ontwikkeling en de invloed hiervan op verdere ontwikkeling. Een moeder zou van nature zedelijkheid hebben en moest de opvoeding en ontwikkeling van haar kind bewaken.

Ietje Kooistra heeft een positief kindbeeld, er zouden goede eigenschappen van naturen in het kind zitten. Het kind is de uitkomst van de opvoeding, dit geeft de grote invloed van de opvoeding aan. Het was belangrijk een goed voorbeeld aan het kind te geven.

  • Het doel was niet uiterlijke braafheid, maar innerlijke goedheid.

  • Het middel was het geven van vertrouwen aan het kind, dan zou het kind jou ook gaan vertrouwen.

  • Het beeld van het kind was, dat het van nature al goede eigenschappen had.

 

  1. Jeugdliteratuur, van deugd naar plezier en engagement:

  2. Brave Hendrik gaat over deugden van burgers in het algemeen, Brave Maria is voor vrouwen, pas aan het einde van de 19e eeuw vind men dit saaie boekjes.

Petronella Moens schreef avontuurlijkere, spannendere verhalen, waarbij goed en slecht naast elkaar werden gezet. Dit is verlicht.

  1. Op kinderen afgestemde boeken met informatie, zodat kinderen over natuur leerden.

  2. Boeken mogen ook leuk zijn en voor het plezier. Het kindbeeld is hierbij dat kinderen niet helemaal van de opvoeding afhankelijk zijn, ze kunnen al wat zonder de opvoeding. De vaderlandsliefde wordt gestimuleerd.

Er komen ook fantasieverhalen. In de Verlichting was dit ondenkbaar, toen had men een hekel aan alles wat niet rationeel of realistisch was. Nu waren er verhalen om van te lachen, dingen die niet echt konden. In het begin hadden de verhalen lang niet altijd een goede afloop, maar omdat men dit niet pedagogisch verantwoord vindt, worden de verhalen uitgebreid naar een goed einde (bijv. sprookjes van Grimm).

Een meisje moest met poppen spelen, om het moederschap te oefenen.

  1. In deze periode kwam de sociale kwestie opspelen. Er was een toename van de koopkracht, waardoor uiteindelijk de kwestie langzaamaan werd opgelost.

Romans die in die tijd zijn geschreven, zijn vaak door leraressen gemaakt. Afkes tiental is een voorbeeld, waarbij het gaat over een arm, maar voorbeeldig gezin met nette arbeiders. In de praktijk konden alleen de belangrijkste arbeiders zo netjes leven als de hoge klasse.

Dik Trom is een kind met een hart van goud, hij haalt alleen wel eens kattenkwaad uit. Maar hij is vanbinnen goed, door zijn onschuldige deugd.

College 7

In de loop van de negentiende eeuw krijgt men steeds meer oog voor kwetsbaarheid. Dit houdt onder andere in dat de staat verantwoordelijkheid gaat nemen voor kinderen en zwakken.

De scholenstrijd gaat tussen de openbaar en protestants/katholiek onderwijs.

  • Katholieken vonden het protestantse van de openbare school niet fijn voor hun eigen kinderen. Er werden namelijk niet de godsdienstige lessen aangeleerd die bij het katholieke geloof horen.
  • Orthodoxen wilden meer van het protestantse geloof in het onderwijs terug laten komen. Ze wilden terug naar de situatie van voor de Verlichting. Er kwamen illegale kerken en scholen die niet werden erkend. De rafij bestaat uit deftige orthodoxen, hier was men over het algemeen toleranter tegen.
  • Omdat het Joodse geloof niet binnen het christelijk openbaar onderwijs paste, mochten Joden eigen scholen oprichten. Doordat deze groep vaak erg arm en onder ontwikkeld was, werd er zo geprobeerd om ze meer in de samenleving te integreren.

De scholenstrijd

De klachten van orthodoxen en katholieken over het onderwijs werden steeds erger. Thorbecke schreef een nieuwe grondwet:

  1. Voortaan mag iedereen scholen oprichten, zolang de docenten maar aan de diploma-eisen voldoen.
  2. De overheid bemoeit zich met het openbaar onderwijs, voortaan moeten alle godsdiensten zich hier thuis voelen. Alle religies moeten gerespecteerd worden en daarnaast wordt er niets godsdienstigs meer aangeleerd of gelezen in de klas.
  3. De andere scholen die worden opgericht, worden niet door de overheid gefinancierd, de kosten zijn voor de school zelf. De eisen voor een goed gebouw en een diploma van de docent blijft ook voor deze scholen gelden.

In de schoolwet van 1857 worden de neutrale openbare scholen vastgelegd, samen met de toestemming om bijzondere religieuze scholen op te richten die alles zelf moesten betalen.

In de schoolwet van 1878 worden de eisen voor de schoolgebouwen verhoogd. Dit zorgt voor hogere kosten, want de gebouwen krijgen nieuwe richtlijnen voor de hoeveelheid licht, lucht en ruimte die er in een klaslokaal aanwezig moet zijn. Voor de confessionele (bijzondere) scholen is het een probleem om dit te moeten bekostigen.

Abraham Kuyper geeft een stem aan de kritiek die er was over het ‘gratis’ openbaar onderwijs, terwijl het confessionele onderwijs erg duur was. Er is zelfs door middel van een petitie gepoogd om de koning de wet van 1878 niet te laten ondertekenen, dit is niet gelukt. Hij richtte de eerste zuil op dat het proces van Verzuiling verder in gang zette. Een eigen krant, een bakker, scholen, een vakbond, een politieke partij, etc. Groepen met verschillende overtuigingen gaan zich organiseren. Binnen de politiek stemden katholieken en protestanten tegen de liberalen en socialisten.

Joden gaan nu naar de neutrale openbare school. Confessionelen vragen de overheid om een kleine vergoeding, hierbij geven ze als reden dat ook zij belasting betalen dat vervolgens naar het openbare onderwijs gaat.

  • In 1889 is er het eerste confessionele kabinet. Door dit kabinet wordt het voor een klein deel financieren van het bijzonder onderwijs goedgekeurd.
  • Later in 1917 wordt er een gelijkstelling van de financiering van het openbaar en bijzonder onderwijs vastgesteld. Beiden worden vanaf dat moment door de overheid bekostigd. Dit wordt in 1920 officieel in de onderwijswet opgenomen. Doordat het bijzondere onderwijs nu ook ‘gratis’ was, komt er een grote toename.

De Lager Onderwijswet schaft ook de standenschool af. Verschillende standen gingen niet met elkaar naar de openbare school. Ook de MULO (een soort standenschool) gaat weg, alleen wordt deze verwerkt in het systeem als een mogelijkheid om extra jaren onderwijs te krijgen met extra vakken.

Aan het einde van de achttiende eeuw is er een grote toename van het gemiddelde loon. Hierdoor kunnen steeds meer ouders het veroorloven om hun kind de lagere school af te laten maken. Als er een keuze gemaakt moet worden welk kind de school afmaakt, wordt er eerder voor jongens gekozen, omdat vrouwen in het huishouden moeten helpen en zij moeten gaan oppassen. Het ingeschreven staan bij een basisschool is echter niet gelijk aan het kinderen dat daadwerkelijk naar school gaat.

Verbod kinderarbeid

In 1874 komt er voor kinderen tot 12 jaar een verbod om te werken. Men wilde hier gelijk ook een leerplicht voor 8- tot 12-jarigen van maken, maar dit was nog niet haalbaar.

De wet van Van Houten gaat niet over alle kinderarbeid. In werkplaatsen en fabrieken is het verboden, maar landarbeid hoort hier niet bij, ook de huiselijke diensten vallen buiten de wet. Dit wordt te breed geïnterpreteerd, waardoor kinderen toch naar werkplaatsen gebracht worden om de ouders “te helpen”.

In 1889 komt er een beperking van het aantal werkuren voor 12- tot 16-jarigen en voor vrouwen. Daarnaast wordt voor hen nachtarbeid verboden. Er wordt een inspectie ingesteld die moet controleren of er daadwerkelijk geen kinderen meer werkten. Het werk op het veld valt nog steeds buiten het verbod, omdat de staat niet alle werknemers van kleine bedrijfjes (vaak kinderen) wilde afnemen.

Schoolverzuim

  1. Absoluut verzuim: kinderen die helemaal nooit naar school gingen en in de fabriek werkten. Doordat kinderarbeid werd verboden en mensen meer gingen verdienen en het konden permitteren dat de kinderen stopten met werken, gingen meer van deze kinderen naar school. Regout was een aardewerkfabriek, het werk daar was erg ongezond en slecht voor de ontwikkeling van kinderen. In de textielhandel waren er soms erg goede werkgevers met zelfs fabrieksscholen, omdat zij het belang zagen van arbeiders die konden lezen en schrijven.
  2. Seizoensverzuim: kinderen die in de zomermaanden, wanneer er veel werk op het platteland was, voor een aantal maanden stopten met school. Hierdoor liep de opgedane kennis weer zo erg terug, dat het onderwijs minder effectief was. Dit soort verzuim was voornamelijk terug te zien op het platteland.
  3. Vroeg schoolverlaten: kinderen die na een paar jaar school door de ouders van school worden gehaald, omdat de ouders het genoeg vonden. Echter, de kinderen konden misschien een beetje lezen en schrijven, maar vaak beheersten ze deze vaardigheden nog niet.

Bevordering van schoolbezoek

  • Beloningen werden uitgedeeld aan kinderen die de school vaak bezochten.
  • Comités gingen kleding en eten inzamelen voor kinderen die dit nodig hadden om naar school te kunnen gaan (filantropie).
  • Financiële prikkels:

Bij het openbare onderwijs hoefden bedeelden geen schoolgeld te betalen, bij bijzondere scholen moesten bedeelden dit wel, omdat de school nog niet door de overheid werd gefinancierd. In Friesland en Groningen waren er wel vrijstellingen, deze scholen heten ‘kosteloze scholen’.

De bedeling van ouders werd ingetrokken, wanneer de ouders de kinderen niet vaak genoeg naar school lieten gaan.

Argumenten om de leerplicht wel aan te nemen:

  1. Door te leren lezen en schrijven zouden er betere burgers ontstaan, waardoor de bevolking minder regels zou overtreden.
  2. Er moest een gepaste beschaving worden aangeleerd, aan de hand van de ideeën van de Verlichting.
  3. Godsdienst onderwijs werd gezien als iets wat men zedelijk en geestelijk sterk maakte, wat zou zorgen voor goede burgers.
  4. Coronel gaf dit aan; de gevaren van kinderarbeid voor de gezondheid van kinderen. Hij wilde een maximum van acht uur per dag werken.
  5. Kinderen zouden recht hebben om te leren en om te spelen.

Argumenten om de leerplicht niet aan te nemen:

  1. (kleine) bedrijven hadden, onder andere in de drukke periodes behoefte aan goedkope arbeiders, dit waren kinderen, zij waren nodig bij dit werk.
  2. Ouders zouden zelf mogen bepalen of zij hun kinderen naar school zouden laten gaan, of dat zij hun kind nodig hadden om te laten werken.
  3. Er was geen groot aantal confessionele scholen, de scholen die er waren, waren te duur voor de armen.

Wanneer de leerplicht in 1901 wordt ingesteld, zijn de arbeiders lang niet zo blij hiermee. Het was lastig om rond te komen als er geld naar de school moest, en daarnaast vielen de inkomsten van de kinderen ook nog weg.

Leerplicht

De verstekking van voeding, kleding en schoeisel kon soms niet door arme ouders betaald worden. Toch kwam dit niet in de wet, want het was particulier initiatief.

Niet al het verzuim van kinderen stopte door de leerplichtwet:

  • 10% ging naar een bewaarschool of verliet de school vervroegd.
  • 5% van de kinderen had last van een zintuigelijke, motorieke of verstandelijke beperking, waardoor zij voor de leerkrachten niet goed in het onderwijs gehouden konden worden. Een deel van deze 5% bestond ook uit kinderen die geen vaste woon- of verblijfplaats hadden.

De leerplicht wordt steeds meer uitgebreid. Deze uitbreiding ging over het aantal dagen dat kinderen per week naar school moesten (op een gegeven moment zes dagen), de uitbreiding had ook betrekking op de leeftijd van de kinderen die naar school moesten (steeds jonger beginnen en steeds ouder stoppen).

College 8

  • Het bijbrengen van beschaving aan de bevolking. Dit werd onder andere gedaan door het stimuleren van schoolbezoek in de 19e eeuw, in de 20e eeuw kwam de focus van de beschaving te liggen bij het welzijn.
  • Met de steun van de liberalen was het mogelijk voor de confessionelen om een meerderheid in de kamer te krijgen. Zo konden er wetten worden aangenomen.

Confessioneel zedelijkheidsoffensief

Doel:

  • Alleen binnen het huwelijksleven mochten er seksuele handelingen plaatsvinden. De christelijke regels golden ook, de vrouw moest thuis zijn voor de kinderen (dit was eerst alleen bij de hogere burgerij haalbaar). Kinderen moesten niet naar de openbare school gaan, maar een opvoeding krijgen met de Rooms-katholieke beginselen.
  • In Nederland was er relatief weinig prostitutie, buitenechtelijke kinderen, scheidingen, werkende vrouwen en veel geboorten. Dit gaf aan dat Nederland een redelijke beschaving had, en een ‘morele natie’ was.

Middelen:

  • De verzuilde organisaties droegen consequent hun leer uit. Dit was bijvoorbeeld de kerkelijke leer (katholiek als voorbeeld).
  • De gezins- en zedelijkheidspolitiek ondersteunde de verzuilde organisaties.

Zedelijkheidswetten, er was een evenwicht tussen de hoeveelheid confessionelen en liberalen.

Het was verboden om een bordeel te houden, maar prostitutie zelf was niet verboden. Het werken in de prostitutie werd gezien als zedelijk verval, dit werd vaak uit geld noodzaak gedaan. Men dacht de prostituees te begrijpen en wilde hen helpen uit hun verval.

Porno was al verboden, maar het werd aangescherpt dat het illegale praktijken waren.

Middelen die gebruikt konden worden voor geboorteregeling (zoals de pil), mochten niet worden aangeboden, verspreid of via reclame aangeprezen.

Demografische tweedeling, scheiding tussen de confessionelen en de liberalen met de sociaaldemocraten.

  1. Gezinnen groeiden in omvang. Een groter aantal kinderen bleef in leven doordat de hygiëne werd verbeterd. Deze groei blijft aanhouden. Daarnaast daalde de huwelijksleeftijd ook. Eerder wachtte men met trouwen totdat de man een eigen bedrijfje was begonnen, door de industrialisatie gaat men in loondienst, waardoor het huwelijk niet hoeft worden uitgesteld.
  2. Het gemiddelde per gezin neemt af door een afname van het aantal kinderen dat geboren wordt. Dit komt doordat mensen zich gingen houden aan een geboorteregeling. De Malthusiaansche Bond voorspelde een tekort aan voedsel, om een ramp te voorkomen moest men minder grote gezinnen hebben. Door dingen zoals de pil werden gezinnen van liberalen en socialisten kleiner (confessionelen hadden de geboorteregeling niet, hadden grote gezinnen).

Door de stijging van de 1 en de afname van de ander zegt het nauwelijks wat over de gemiddeldes (die blijven zo gelijk).

In de jaren 50 en 60 kwamen er vooral grotere gezinnen door de betere hygiëne, waardoor het aantal kinderen dat stief afnam. Eind jaren 60 gingen ook confessionelen de geboorteregeling toepassen, waardoor er over het algemeen kleinere gezinnen waren.

Confessionele gezinspolitiek, kinderbijslag voor gehuwde mannen wordt ingevoerd, eerst vanaf twee kinderen pas, later bij het eerste kind gelijk. Vrouwen die gingen trouwen moesten ontslag nemen, hierbij ging het vooral om ambtenaren (telefoniste, lerares).

Het zedelijkheidsoffensief was succesvol tot aan de jaren ’60. Nederland was een conservatief land, maar daarna sloeg dit door naar progressiviteit, met hippies en ongehuwd samenwonen.

Seksuele revolutie, dit houdt in dat men nu ook seks heeft al voor het huwelijk. Seks is niet alleen maar voor de kinderen, het moet nu ook leuk zijn, er zijn nu immers middelen om ervoor te zorgen dat er niet gelijk kinderen verwekt worden. Confessionelen deden hier niet aan, pas erg langzaam werd dit aangenomen, progressieven deden wel gelijk mee. De alternatieve leefvorm is dat er nu al samengewoond wordt, voordat men gaat trouwen. Dit is een andere vorm van samenleven.

Het postmoderne gezin, na het moderne gezin (conservatief) is minder stabiel:

  1. Kerken worden minder belangrijk en krijgen minder invloed op het denken van mensen. Er zijn daarnaast ook steeds minder leden van de kerk.
  2. Eerder stond het collectief van het gezin voorop en hoorde het niet om te scheiden. Maar nu er niet meer voor het gezinsgeluk wordt gekozen, komen er veel meer echtscheidingen.
  3. Feministische golven. De eerste golf zorgt ervoor dat vrouwen mogen blijven werken als ze getrouwd zijn, streven naar gelijkheid. De tweede golf zorgt voor anticonceptie en dat vrouwen het recht hebben om nee te mogen zeggen.

Professionalisering op verschillende manieren zorgt ervoor dat er meer verschillende soorten professionals betrokken raken bij de opvoeding en de zorg.

Burgerlijk beschavingsoffensief

Doel:

Zuigelingenzorg door middel van consultatiebureaus. Er komt betrouwbare babyvoeding die als goede kunstvoeding gebruikt kan worden. De melk wordt aan moeders verstrekt en de moeders blijven langskomen voor controles. De zuigelingensterfte daalt doordat de hygiëne wordt verbeterd, en doordat artsen de kinderen motorisch en zintuigelijk controleren.

Middel:

Er zijn periodieke controles, waarbij er ook tips aan de moeders worden gegeven over de verzorging. Reinheid, rust en regelmaat worden regels voor de verzorging van het kind.

Keuterbureaus ontstaan, hier is de geestelijke ontwikkeling van een kind juist belangrijk.

Doel:

Leven (laten ontwikkelen), leiding (noodzakelijk bij de ontwikkeling) en liefde (veel nodig). Dit zijn gedeeltelijk romantische ideeën. Door de verschijnselen van kleuterziektes te herkennen, verbeterd de medische verzorging.

Middel:

Adviezen geven over kleine problemen die kunnen ontstaan. Medisch opvoedkundige bureaus gaan zich bezighouden met de geestelijke gezondheid.

Kolonies door filantropen

  • Arme kinderen werden meegenomen naar een andere plek waar ze frisse lucht hadden en konden genieten. Dit werd gezien als bevorderlijk voor de gezondheid, hygiëne, beschaving en het leren. De leraren gingen mee.
  • De inspectie wil de gebouwen gebruiken voor kinderen met ziektes als tuberculose in plaats van voor vakanties. Kinderen met tuberculose verbleven daar het hele jaar door, want de frisse lucht en de zon hielp. Later werd er ook een dagelijks bezoek van een arts ingesteld.
  • Men mocht geen kritiek geven op de vakantiekolonies, alleen positieve berichten mochten de locaties verlaten. Echter, kinderen mochten hun ouders maar twee keer zien en de kinderen verbleven vaak in gemengde groepen.

Na 1945 komt geestelijke zwakheid naar voren en men vormt kritiek over de massale aanpak. Men wil meer aandacht voor het individu. Daarnaast is er kritiek over het gebrek aan aandacht voor de druk die de vakantiekolonie heeft op het gezin.

Na 1960 worden de vakantiekampen overbodig voor arme kinderen.

De overheidszorg voor niet maatschappelijke gezinnen

  • Woningwet: rotte, kapotte woningen moeten weg, hiervoor worden in de plaats goede woningen geplaatst. De woningbouw laat nieuwe sociale woningen bouwen. Het probleem was, dat er gezinnen waren die niet goed woonden in de woningen, ze veroorzaken overlast en houden het niet schoon.
  • Gezinnen die overlast veroorzaakten en die geen kinderen hadden, werden weggestuurd. Had men wel kinderen, dan moest men naar een huis aan de rand van de stad waar men opnieuw opgevoed moest worden. Op woonscholen werd men geleerd om netjes te wonen, kinderen uit huis plaatsen was een maatregel om verergering van de verwaarlozing te voorkomen. Officieel werd het gebracht als een vrijwillige maatregel, maar in de praktijk was dit niet zo. De vrouwen werden op hun netheid gecontroleerd en de mannen moesten gaan werken bij werklozenprojecten.

Rijkszorg bestaat uit barakkenkampen om de niet maatschappelijke mensen op te vangen en een huis te bieden. Soms werd dit gedaan in plaats van een gevangenisstraf. Er waren ook therapieën aanwezig: werktherapie voor de mannen en huishoudtherapie voor vrouwen, kinderen gingen naar klassen waar ze beschaving zouden leren.

Na 1960 vind men deze Rijkszorg geen goede aanpak meer voor niet maatschappelijke mensen. Voortaan worden ze sociaal zwakke mensen genoemd. Het doel veranderd van heropvoeding naar de focus op de integratie in de samenleving.

Voor de tweede wereldoorlog was er oog voor de fysieke gesteldheid van een kind, maar na de tweede wereldoorlog komt er ook oog voor de mentale gezondheid van een kind. Dit komt onder andere door een toename van de professionaliteit.

 

College 9

Er zijn vanaf de jaren ’80 heel veel extra maatregelen genomen door de overheid voor jongeren. Men wil dit tegenwoordig weer terugdringen door meer door de gemeentes te laten doen.

Sinds 1965 is er geen verzuiling meer in Nederland, kinderen krijgen niet meer volgens een religieuze achtergrond een opvoeding.

Voorgeschiedenis

Misdadige jeugd

  • Code Pénal, een rechter moest vaststellen of een kind kon beseffen wat hij of zij had gedaan, of dat er nog geen besef was en het kind dus niet verantwoordelijk gehouden kon worden:

Als een kind wel een besef zou hebben, werd het kind naar de gevangenis gestuurd, als er nog geen besef was bij het kind, dan kind het kind terug naar de ouders, kreeg het een nieuwe opvoeding of moest het als opvoedeling naar de gevangenis toe.

  • Rijksopvoedingsgesticht: verbeterhuis, kinderen zouden zelden of nooit verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor hun daden, dit ligt namelijk aan de opvoeding die het kind heeft gekregen. Het zijn nog maar kinderen, er wordt de ontdekking gedaan van het onschuldige criminele kind.

Verwaarloosde jeugd

Het probleem van het particuliere tehuizen was, dat de ouders hun kinderen zelf konden ophalen als ze vonden dat het genoeg was. Kinderen die naar dit soort tehuizen moesten, waren kinderen die op straat rondzwierven en waarvan deftige burgers zeiden dat ze later alsnog wel crimineel zouden worden of naar de prostitutie zouden gaan.

Kinderwetten

De diagnose voor verwaarlozing kon erg ruim worden opgevat:

  • Kinderen die het slachtoffer zijn geworden van een slechte opvoeding.
  • Kinderen die verwaarloosd worden en die zou crimineel worden.

In 1901 is er een groot geloof in de opvoeding, door een streng toezicht met focus op deugden, zouden kinderen geholpen worden:

  • Kinderen die een eerste overtreding begaan. Hen wordt begeleiding geboden in de vorm van patronage. Dit is de armenzorg van de rafij die zich bezig ging houden met persoonlijke begeleiding van kinderen. Dit worden ‘officierskinderen’ genoemd, namelijk kinderen die door welgestelde mensen begeleid werden, zodat ze niet het slechte pad op zouden gaan. Dit is als overeenkomst opgesteld, het kind wordt voorwaardelijk niet vervolgd door een rechter.

Het patronaat kon ook zelf aangevraagd worden door ouders. Sommigen deden dit, in de hoop dat hun kinderen nette arbeiders zouden worden.

  • De bond is een bundeling van krachten, die samen verwaarlozing tegen willen gaan.

Burgerlijke kinderwet

Bij ontzetting raken de ouders de ouderlijke macht over hun kind kwijt, samen met hun kiesrecht. Dit wordt gedaan, omdat de ouders een slechte opvoeding aan hun kind hebben gegeven, ondanks waarschuwingen, dit werd geïnterpreteerd als onwil van de ouders om hun kind op te voeden. Dit was in principe een maatregel die niet meer ongedaan werd.

Bij ontheffing ging het om een tijdelijke maatregel, vaak werd dit door één van de ouders aangevraagd, doordat er lastige omstandigheden of kinderen waren.

  • Opvoedingsplicht: doordat er een straf wordt gegeven als er geen goede opvoeding wordt gegeven, wordt het een plicht. Het is niet vrijblijvend om te doen.
  • Voogdijkinderen: kinderen onder voogdij van een instelling. Hier was er sprake van slechte ouders, niet van slechte kinderen.

Strafrechtelijke kinderwet

Een eerste optie was voor rechter om het kind met een waarschuwing en eventueel een boete terug naar huis te sturen.

Daarnaast was er een optie om kinderen een dwangopvoeding op een Rijksopvoedingsgesticht te geen. Dit duurde vaak totdat de kinderen volwassen waren, want de opvoeding van de kinderen ‘kon altijd nog wel iets beter’.

Als derde kon er voor een kortere straf gekozen worden dan de dwangopvoeding, namelijk de tuchtschoolstraf. Dit is een apart programma, waardoor de kinderen niet meer naar de gevangenis moeten met volwassenen. Naast de Rijksgestichten moesten de kinderen ook naar particuliere tehuizen toe, en kwamen de criminele jongeren bij de verwaarloosde jongeren in. Er ontstaat du een vermenging in de tehuizen van de redenen van plaatsing.

  • De confessionelen hadden tehuizen opgericht om kinderen te heropvoeden. Het rijk had tehuizen nodig. Confessionelen waren tegen de ideeën van de staat over ontzetting uit de ouderlijke macht, maar het financieren van de tehuizen zorgde ervoor dat ze ermee instemden.

Toevoegingen aan de kinderwetten

Men wilde de straf van ontzetting niet te snel toepassen in een gezin, daarom werd er nu het idee van een gezinsvoogd bedacht. Deze toezichthouder zou meekijken met de opvoeding van het kind en geeft de ouders tips over hoe de opvoeding verbeterd kan worden.

Er komt een rechter speciaal voor kinderen. Het gaat om minderjarige kinderen die verwaarloosd of crimineel zijn.

Kinderbescherming

Theorie

  • Niet alleen de opvoeding wordt nog als oorzaak genoemd, men kijkt bij de oorzaken voor het gedrag van kinderen nu naar zoals de aanleg van het kind, als naar het milieu waarin het kind opgroeit.
  • Er waren verschillende soorten defecten die kinderen konden hebben. Hierbij speelde de opvoeding een grote rol, vooral bij problemen in de wil van een kind.
  • Door de karaktertypologie van Heymans (was een psycholoog) bij de observatierapporten te gebruiken, wordt er een begin gemaakt met het gebruiken van wetenschappelijke kennis in de praktijk.

Praktijk

  • Er waren strikte regimes die door mensen werden uitgevoerd die hier eigenlijk geen opleiding voor hadden. Vaak waren het afgedankte militairen.
  • Groepen krijgen als experiment zelfverantwoordelijkheid.
  • De zelfverantwoordelijkheid wordt meer overgedragen, waardoor het regime versoepeld. Er wordt gekeken hoe dit gaat verlopen.
  • Het experimenteren binnen de groepen wordt bemoeilijkt door bezuinigingen.

Theorie

Mulock Houwer

  • Voorstander van differentiatie in tehuizen en van het samenwerken in groepen.
  • Ook hij was bezig met de ontwikkeling van kinderen als persoon.
  • Het werd beïnvloed door de ideeën van de psychoanalyse. Dit houdt in dat kinderen op erg jonge leeftijd erg door de omgeving en door de ouders beïnvloed worden. Als dit niet goed gaat, zouden er psychische ziekten bij kinderen kunnen ontstaan.
  • De gemeenschap moet harmonieus zijn en opvoeding die bijdraagt aan een emotionele balans en zelfvertrouwen.

Pedagogische idealen

  1. Opvoeding tot deugd, confessionelen wilden dat de godsdienst in de opvoeding zat.
  2. Gemeenschapszin en rekening houden met emoties (niet moraliteit). Focus komt te liggen op het geestelijk welbevinden. Afwijkend gedrag wordt aangepakt. Dit wordt onder andere gedaan door Medische Opvoedingsbureaus.
  3. Tot op heden ligt de focus voornamelijk op de ontwikkeling van het kind. Door de focus op stoornissen, komt er een groei in de kennis over ontwikkelingsstoornissen.

Dit zijn dingen die in de loop van de tijd in opvoedingshandboeken hebben gestaan, als adviezen voor de ouders.

Paniek over jeugd

In de zorg streeft men naar kwaliteit door middel van professionals. In de samenleving is er een toename van het aantal scheidingen en komt er een soort massajeugd zonder fatsoen.

Jongeren die niet meer naar school te gaan, voor hen wordt er vormingswerk opgericht, zo probeert men te voorkomen dat deze jongeren verder ontsporen.

Tehuizen (voor kinderen) wil men kleinschaliger maken, zodat het plezieriger zou worden om in een tehuis te wonen, en zodat er meer een gezinssfeer komt. Echter, er waren geen geschoolden leiders bij de groepen om dit plan goed mee uit te kunnen boeren. Er is een streven dat kinderen eigen kamer krijgen als plek voor henzelf.

Koekebakker:

  • Schokkende toestand in de gestichten bij onder andere hygiëne en zorg.
  • De ruimtes bieden erg weinig tot geen privacy, ze zijn niet goed.
  • Jongens zijn te licht en de mager, meisjes zijn te dik en te klein. Dit komt onder andere door het ontbreken van beweging en sport op de gestichten.
  • Er is geen plan van aanpak, er bestaan alleen orde, tucht en regels.
  • Behoeftes van individuele kinderen is geen aandacht voor.
  • De leiding van de groepen hebben meestal geen passende opleiding gevolgd.

Professionalisering kinderbescherming

Wetenschappelijk

  • Academische leerstoelen
  • Dominante opvoedingstheorie die de oorzaak van het gedrag van kinderen in het gezin zag, in de interactie van het kind in de kindertijd.

Deskundigen

  • Deskundigen gaan daadwerkelijk in de instellingen werken en zich met de kinderen bezighouden, in plaats van alleen met de theorie en de studie.
  • Er wordt aandacht gegeven aan een persoonlijke behandeling voor kinderen.

De Ruyter gaat diagnoses stellen in doorgangshuizen (tijdelijke verblijfplekken).

Na 1960 is er een opkomst van tests en gedragstherapieën, daarnaast wordt er meer gefocust op het ontwikkelen van een methodiek in tehuizen (hier ontstaan de eerste taken van orthopedagogen).

Groepsleiding

  • Niet-pedagogisch geschoolden
  • Er komt op de MULO een parttime opleiding, om de werknemers meer te scholen. Dit is een avondopleiding, zodat men hiernaast kan blijven werken.
  • In 1970 komt er ook een dagopleiding.
  • Democratisering in de vorm dat men niet alles meer door de directeur wil laten beslissen. Daarnaast eisten de jongeren zelf nu ook inspraak.
  • Vermenging van sekse bij zowel het personeel als de jongeren. Voor jongens pakte dit goed uit, de meisjes hadden goede invloed. Voor de meisjes zelf was dit mengen echter slecht, zo was er een toename van seksueel misbruik.
  • Vanaf de jaren ’70 gaan jongeren zich verzetten.

Vernieuwing kinderbescherming

Democratiseringsstreven

Kinderen die bevoogd werden, werd niets aan gevraagd, hier kreeg men kritiek op. De kinderen moesten ook wat te zeggen krijgen.

De belangenvereniging is een voorbeeld van groepen die zichzelf gaan organiseren, om zo meer invloed en inspraak te kunnen krijgen.

De nieuwe manier van hulpverlening gaat niet meer over het opvoeding, maar is kindgericht. JAC is een partij voor (wegloop) kinderen. Het juridische systeem wordt verder ingekaderd.

Men moet nu naar de cliënt gaan luisteren, kijken wat het kind zelf wil.

Heroriëntatie

Men ging nu met de (slechte) ouders in gesprek over hoe het verder moest als de situatie niet meer goed was.

  • Tehuisplaatsing gebeurt alleen nog bij noodzaak.
  • Er worden groepen in de zorg gemaakt, aan de hand van de hulp die nodig is.
  • Het aantal pleeggezinnen is te weinig.
  • Veel verschillende soorten ambulante opvoeding.
  • Naast een slechte opvoeding, komen er dingen als mishandeling (binnen gezinnen) naar voeren. Hier worden ook nieuwe instellingen voor opgericht (AMK’s in Jeugdzorg).
  • Theoretisch gezien raakt de psychoanalyse op de achtergrond, de aandacht gaat uit naar de biologische psychiatrie met medicatie. Geen therapieën, maar medicatie om stoornissen te helpen verminderen. Oorzaken van stoornissen worden nu ook meer in de aanleg gezocht/ gevonden dan in de omgeving.

 

College 10

Reformpedagogiek:

  1. Aansluiten bij de kenmerken van het kind
  2. Aansluiten bij de behoeftes van het kind
  3. Een klas maken als een gemeenschap, waar een eenheid is

“De rest” is leerstof, de inhoud van de lessen, maar dit zou er niet toe doen, want het ging om de ontwikkeling van het kind.

De twintigste eeuw wordt de eeuw van het kind genoemd, achteraf kan men dit niet echt terugzien. Het is eventueel wel de eeuw van het schoolkind geweest, want kinderen moeten vanaf deze eeuw naar school en ook steeds langer (tot op latere leeftijd).

De reformpedagogiek is eigenlijk een protestbeweging tegen de opvoedingsleer van het Herbartianisme, wat de Herbartianen ervan gemaakt hadden. Het was een strikte, methodische manier die heel kleine hapjes stof aanboek, kinderen moesten alleen maar stil zijn, moesten veel oefenen en herhalen. Echter, het was wel een efficiënte methode.

  • In 1900 staat deze methode van de Herbartianen onder druk, de kritiek is voornamelijk dat er te veel op de methode wordt gefocust. Men moet zich meer gaan focussen op de ontwikkeling van het kind.

Context

  1. Vooruitgangsoptimisme:

Waar de wereld naartoe ging, de ontwikkelingen die plaatsvonden en een bloei in de natuurwetenschappen. Universiteiten gingen meer onderzoeken doen, waardoor er veel ontdekkingen werden gedaan die invloed hadden op het dagelijks leven. Ook de medische wereld ontwikkeld zich, er ontstaat meer kennis en binnen de opleidingen gaat men zich meer op de praktijk focussen. Door al deze ontwikkelingen krijgt men het gevoel dat alles beter zou gaan, dat alle ziektes weg zouden gaan. Er komt weer een vertrouwen in de rede.

  1. Schaduwzijde van de ontwikkeling:

Fabrieken en werknemers verkeren in slechte omstandigheden, er is namelijk grote werkloosheid. Door het kapitalisme zouden de normen en waarden van de samenleving vervagen. Een voorbeeld is van Charlie Chaplin die aangeeft dat mensen zich anders gaan gedragen (prioriteiten) door de machines en door het kapitalisme.

  • Het vooruitgangsoptimisme past vanwege het vertrouwen in de rede van de mens goed bij het Verlichtingsdenken. De cultuurkritiek past bij de Romantiek, waar men graag terug wil naar de natuur en de gemeenschap.

Wetenschappelijke psychologie

Bij de pedagogiek ligt de focus op de geesteswetenschappen, bij de psychologie ligt dit bij de natuurwetenschappen met laboratoria en het bestuderen van het gedrag van mensen.

Er zijn verschillende stromingen:

Ontwikkelingspsychologie

  • Het gaat om het eigene van een kind, wat een kind tot kind maakt.
  • Talenten van kinderen, door middel van de omgeving moeten deze tot bloei kunnen komen.
  • Een kind ontwikkeld zichzelf, er is een soort programma in de mens dat ervoor zorgt dat de ontwikkeling langzaam maar zeker van binnenuit tot uiting komt. Men moet zich meer kind volgender opstellen, niet zozeer het kind willen leiden.
  • Tabula rasa is het idee van een onbeschreven blad dat door ervaring getekend wordt.

Gestaltpsychologie

  • Het geheel is meer dan de delen, het gaat om het totaal van de voorstelling, het betekenisvolle geheel.
  • Men zou elementen pas herkennen als de betekenis van het element in het geheel te zien is.
  • Met het aanleren van dingen moet men niet beginnen bij de details, maar men moet bij het geheel beginnen, dat wat bij de leefwereld van kinderen aansluit.
  • Het gaat om de gemeenschap, niet zozeer om het individu. Onderwijs moet zich niet alleen richten op de cognitieve ontwikkeling, maar op de totale ontwikkeling.

De Oude school zou ten eerste niet kindgericht genoeg zijn. Daarnaast was de leerstof eenzijdig, waardoor kinderen zich niet helemaal konden ontwikkelen. De eenheid van een klas werd niets mee gedaan en kennis werd niet in samenhang met elkaar gebracht.

De Nieuwe school was er op veel verschillende soorten manieren. Alle scholen waren nu kindgericht, het kind en haar behoeften staan centraal. Men moet kind volgend zijn, niet het kind willen leiden. De inhoud veranderd van eenzijdig naar een totale vorming. De didactiek wordt anders ingericht. Men wil kinderen de ruimte geven (letterlijk) om te kunnen ontwikkelen. Dit wordt onder andere gedaan door aan te sluiten bij de belevingswereld, door de gemeenschap van kinderen in de klas te benoemen en door te werken vanuit een totaal aanbod (zoals te zien in de leesmethode, nu in de hele woorden leren).

Op dat moment was de nieuwe school een nieuw iets, maar het kan ook gezien worden als een continue van ideeën die nu daadwerkelijk in de praktijk worden toegepast.

Traditionele vernieuwingsscholen

Jenaplan

  • Opvoeding is een proces in de gemeenschap, het individu is aangewezen op de mensen van de gemeenschap om te kunnen deelnemen.
  • In de stamgroepen is er sprake van een leider, dit is de leerkracht, verder neemt iedereen een rol in.
  • Die leraar heeft een natuurlijk gezag, dat wil zetten dat dit aan hem wordt ontleent door de rol die hij heeft in de gemeenschap.
  • Er worden vieringen voor de hele school georganiseerd door de leerlingen.

Montessori

  • Opvoeding bestaat uit gevoelige perioden waarin dingen geleerd kunnen worden, deze worden dan verankerd. Gebeurt dit niet in de periode, zal het kind het nooit helemaal goed leren. Ontwikkeling wordt individueel bekeken en in fases van rijping.
  • Door eigen activiteiten zal men ontwikkelen, maar niet alles ontwikkeld zomaar. Pas door polarisatie, dit is het kunnen concentreren op iets, kan men echt goed leren.
  • Op school moeten kinderen zelf met materialen aan de slag, het is de bedoeling dat men hierbij ook concentreert. De materialen zijn zo bedacht, dat de ontwikkeling wordt ondersteund, mits het op de juiste manier gebruikt wordt. Het materiaal bepaald hoe het gebruikt moet worden, maar kinderen gaan hier zelf mee aan de slag. De leerkracht staat hierbij tussen het kind en het materiaal in. Door goed te observeren moet de leerkracht het juiste materiaal aan het kind geven.

Dalton

  • Zelf dingen doen en bepalen, zelfstandig.
  • Tegelijk wordt er ook aandacht besteed aan de samenwerking bij het uitvoeren van een bepaalde taak.

Dewey

  • Leren door iets zelf uit te proberen, door te onderzoeken en door gewoon te doen.
  • Praktische kennis opdoen door experimenteren, dit moet dan uiteindelijk omgezet worden naar schoolse kennis.

Vrije school

  • Uitgaande van de antroposofie, dit houdt in dat de individuele geest een reis door de tijd maakt, waarbij deze incarneert naar het aardse leven en zo ervaringen opdoet en daar wijzer van wordt. De geest is op een bepaald niveau van wijsheid.
  • De school moet toegang geven tot de wereld, zodat men wijzer kan worden.
  • Er wordt geen gebruik gemaakt van middelen zoals televisie, maar men moet ervaringen direct in de wereld opdoen.
  • Creativiteit wordt belangrijk gevonden, het kunnen uiten van emoties en het kunnen verinnerlijken van emoties zou helpen bij het aardse leven.

Nederlandse schoolpedagogiek

Jan Ligthart had ideeën die aansluiten bij de Romantiek, vanwege de aandacht voor intuïtie.

Onderwijzers moeten op hun intuïtie afgaan, en zich niet teveel aantrekken van de theorie. Het gaat om het gevoel vanuit het hart: Hartepedagogiek.

Een kind zou pas beïnvloed worden door iemand, als het door degene is gewonnen, door middel van een persoonlijke relatie met het kind. Dit kan alleen door liefde komen.

Door te geven, zou men wat bereiken met kinderen (liefde). Dit kan lastig zijn als kinderen hun eigen gang gaan, dit geeft Ligthart zelf ook toe.

Kees Broeke was een ingenieur in plaats van een pedagoog, daarnaast was hij een idealist en pacifistisch, met antimilitaristische opvattingen.

Hij werd een aantal keer een land uitgezet vanwege de toespraken die hij hield. Hij het over een gemeenschap, zonder inbreng van de staat. Hierbij moest bij een stemming iedereen het eens worden, dit ideaal van iedereen gaan overtuigen wordt ook wel sociocratie genoemd.

Hij begon met het geven van Huisonderwijs, dit werd de Werkplaats Kindergemeenschap genoemd. Het werd geen school genoemd maar een werkplaats, omdat hij wilde dat het een plaats was om te werken en om voor kinderen om te kunnen ontplooien.

Er ging veel aandacht naar de sociale ontwikkeling van kinderen. Dit kwam naar voren in het vele samenwerken, samen in de tuin of aan de schoolkrant werken, omgangsregels (zoals iedereen bij de voornaam kennen en luisteren naar elkaar) en zelfbestuur van de kinderen. Dit zelfbestuur maakte een taakverdeling, en besprak maatregelen met elkaar. Dit alles moest bijdragen aan het gevoel van gemeenschap en gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Fysieke gezondheid kwam ook aan bod door onder andere ochtendgymnastiek.

Er was internationale erkenning van deze school, de werkplaats was de school van een aantal van de prinsessen van het Nederlands Koningshuis.

College 11

Toegankelijkheid, dat iedereen onderwijs kan volgen.

Van Gelder was zelf iemand die sociaal was gestegen ten opzichte van zijn ouders. Hij had een lage afkomst, maar beoefende later een hoog beroep.

  • De kritiek van Van Gelder kwam net na de Mammoetwet: De MULO veranderd naar een MAVO, HAVO en VWO, maar hierbij zou er nog steeds invloed zijn van de afkomst van mensen.

Het idee van de middenschool zou de oplossing moeten zijn. Het zou democratischer zijn, kinderen moeten na de lagere school drie tot vier jaar samen met elkaar naar school gaan. Dit houdt in dat de kinderen van goede afkomst bij kinderen in de klas komen die een minder goede afkomst hadden. Dit zou ervoor moeten zorgen dat de arbeiderskinderen meer kansen binnen het onderwijs zouden krijgen, waardoor er een eerlijkere selectie is.

De middenschool is er niet echt geweest, alleen als experiment.

Nederland heeft t.o.v. andere landen een atypisch systeem, al op vroege leeftijd moeten kinderen belangrijke keuzes maken voor de vervolgopleiding.

  • Meritocratisering past bij het uitstellen van de schoolkeuze. Hierbij wordt er gekeken naar de verdiensten, hard werken en talenten van kinderen. Kinderen moeten zich ontplooien en moeten zo prestaties kunnen gaan leveren.
  • Reproductie is juist dat kinderen terecht komen op een plek die gebaseerd is op hun afkomst en niet op hun prestaties. Ze krijgen dezelfde maatschappelijke positie als hun ouders.

Beroepsonderwijs

Dit onderwijs bestond eerst uit avondopleidingen die men dan naast het werk in de avond kon volgen. Het was onderdeel van ’t Nut en doordat de gemeente hielp met de financiering konden de opleidingen bestaan. Er was nauwelijks aandacht voor de vaardigheden, alles was zeer theoretisch, maar sloot wel aan op de lokale behoeftes.

Vanaf 1861 komt er ook een dagopleiding, voornamelijk voor de technische beroepen.

  • Tot WOII gingen jongens vooral naar de avondscholen, daarna is er procentueel de meeste groei bij de dagscholen te zien. Dit komt onder andere door technische ontwikkelingen, waardoor er meer mensen nodig zijn met een technische opleiding.
  • De scholen blijven achter met de ontwikkelingen, de opleiding is voornamelijk gericht op het ambacht, terwijl er in de praktijk met machines wordt gewerkt.

Voor meisjes ontstaan er in de tweede helft van de 19e eeuw huishoud-, kook- en industriescholen (handwerken).

  • Het huishouden draaiende kunnen houden (praktisch)
  • Leren over de kinderverzorging (pedagogisch).
  • De juiste attitude leren, goede huisvrouw zijn (hard werken, zuinig en proper zijn).

De beroepen die op de opleidingen werden geleerd, waren sekse specifiek. Het waren beroepen die hoorden bij de zorgzame aard van vrouwen. Eerst hadden deze scholen geen lage status. Dit kwam doordat men eerst niets aan opleiding konden doen, dus dit werd gezien als doorleren. Voor de arbeidersklasse was de huishoudschool een luxe.

Kinderen moesten door de leerplicht nu langer naar school. De huishoudschool werd gezien als een optie om nuttige dingen te leren in die jaren.

Bij de vrouwen is er juist een toename van de avondscholen.

Algemeen vormend onderwijs

In 1863 komt er de wet Middelbaar Onderwijs. Er waren al wel scholen, maar er was hiervoor nog geen wat voor het voortgezet onderwijs.

Er waren verschillende soorten middelbare scholen:

De Latijnse school

  • Doelgroep, de elite, het was de toegangspoort voor de universiteit. Het hoorde bij het hoger onderwijs. Er waren veel klachten over de kwaliteit die de scholen afleverden aan de universiteiten, vaak wat er een groot niveauverschil.
  • Het aanbod op de scholen is vaak erg weinig, het zou een slechte voorbereiding zijn. Doordat er een goed imago bij de scholen was, werden niet alle scholen gesloten.
  • In 1815 wordt er bij een Koninklijk Besluit besloten dat er meer vakken gegeven moeten worden. Voortaan hoeren wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis en mythologie ook bij het curriculum, en niet alleen maar het Latijn.
  • Vanaf 1838 komen ook de moderne talen bij het curriculum, de scholen die dit geven worden gymnasia genoemd.
  • In 1876 wordt er besloten dat alle scholen een breder leerplan met moderne talen moeten hebben.

De Franse school

  • Doelgroep, de gegoede burgerij. Jongens en meisjes kregen apart les. Deze school was de concurrent van de Latijnse school. Het Latijn was de taal van de wetenschap, maar het Frans wordt de taal van de handel.
  • Er werd de Franse taal aan de leerlingen geleerd, maar ook de cultuur. Vaardigheden om zich staande te kunnen houden binnen de stand werden ook aangeleerd. Voor vrouwen was dit onder andere niet alleen nuttig, maar ook fraai leren handwerken.
  • Tegenwoordig zou het bij het hogere onderwijs horen, maar destijds was het bij het lager onderwijs. Kinderen gingen al vanaf jonge leeftijd naar deze scholen toe.
  • Door de wet Middelbaar Onderwijs wordt de Franse school een HBS (dit is voor jongens, voor meisjes kwam er het MMS).

(M)ULO, (meer) uitgebreid lager onderwijs, voorloper van de MAVO

  • Doelgroep, de kleine middenstand. De groep mensen die tussen de arbeidersklasse en de gegoede burgerij in zaten.
  • In kopklassen wordt er door de scholen zelf een extra vakkenpakket aangeboden. Dit was een pakket met vakken met onder andere de moderne talen en wiskunde.
  • Tot 1863 werd het als lager onderwijs gerekend, dit had drie voordelen. Ten eerste kreeg de school subsidie, waardoor er door de ouders minder schoolgeld betaald moest worden. Ten tweede was de didactische aanpak in de les meer op eenheid gericht, wat een hogere opvoedende waarde zou hebben. Als derde kozen veel kinderen voor de MULO, omdat meer kinderen na het lager onderwijs wilden doorleren, om zo meer kans te maken op de arbeidsmarkt.

Wet op middelbaar onderwijs

Nederland liep achter in het industrialisatieproces, dit was een reden voor het oprichten van de Hogere Burgerschool voor jongens (hoog is voor de stand, niet voor het niveau).

Deze school viel onder het algemeen vormend onderwijs en was gericht op maatschappelijk relevante kennis. In de moderne tijd en toepassen van deze kennis. Er werd niet in de praktijk geleerd, maar de leerlingen werden wel vaardig gemaakt.

Er worden moderne talen en natuurwetenschappen als vakken gegeven.

  • In de praktijk werd de 5-jarige opleiding de belangrijkste, de 3-jarige opleiding was voor de armere hogere burgerij (tweedeling binnen de stand).

Gymnasium

Dit was het type voor de geleerde stand, voor de beroepen waar een universitaire opleiding nodig was. Het ging om de vorming van het karakter, men had een andere bestemming dan de leerlingen die naar het HBS gingen. Er werden de klassieke talen aangeleerd.

Thorbecke wilde voor elke bestemming een eigen schooltype, dus niet per niveau of leeftijd. Het gymnasium bleef de vooropleiding voor de universiteit, daarnaast werd besloten dat een diploma van het HBS geen toegang gaf voor de universiteit. Tegenstanders van Thorbecke vonden dit onderscheid naar standen ouderwets en de kinderen zouden te vroeg moeten kiezen wat ze gaan doen (verstand/geld kwestie).

Het lyceum

  • Had een soort van brugklas als overgang voor een HBS en gymnasiumafdeling.
  • Gunning zei dat het gymnasium niet bij het hoger onderwijs moest horen, maar bij het middelbaar onderwijs.

In de loop van de tijd wordt er tegen de ideeën van Thorbecke ingegaan. De werelden van het HBS en van het gymnasium gaan meer in elkaar overlopen. Er komen toelatingstoetsen voor mensen die vanaf het HBS naar de universiteit willen. In 1917 wordt er een wet opgesteld die vereist dat men naar de universiteit mag vanaf het HBS, mits men natuurwetenschappen heeft gehad. Later mag men ook met andere studies naar de universiteit toe. Dit ging tegen het origineel opgestelde systeem in.

MMS, de Middelbare Meisjesschool

Thorbecke had eerst geen vervanging voor de Franse meisjesschool, dit was zijn oplossing. Echter, hij had geen curriculum of voorbeeldschool voor dit type school opgesteld, de oprichting en inrichting was dus allemaal particulier geregeld.

  • Doelgroep was de bovenlaag van de samenleving. Deze groep was klein, want veel meisjes gingen al naar de huishoudschool.
  • Het doel was om algemeen vormend te zijn, door talen en geschiedenis aan te bieden zouden vrouwen ontwikkelen tot goede echtgenotes. Zo kon de vrouw namelijk meepraten op het niveau van de man en van zijn gasten.
  • Daarnaast werd er ook aangeleerd hoe het huishouden draaiende gehouden moest worden en hoe kinderen opgevoed moesten worden.

Co-educatie werd populairder. Een reden hiervoor was, dat meisjes niet vanaf een MMS naar de universiteit mochten, maar wel vanaf een HBS. De bloei van de MMS scholen is niet lang, door de Mammoetwet in 1963 (in 1968 ingevoerd) zijn er geen sekse specifieke scholen meer.

Mammoetwet

Deze wet moest ervoor zorgen dat er orde kwam in alle verschillende wetten voor de verschillende typen scholen die er bestonden. Daarnaast moesten kinderen een betere keuze kunnen maken, dit had te maken met de kritiek die er was op het vroeg moeten kiezen voor een opleiding. Door brugklassen wordt de schoolkeuze uitgesteld. De doorstroming wordt beter doordat leerlingen bij het maken van een verkeerde keuze dit nog kunnen repareren of kunnen gaan stapelen (omhoog werken van opleidingsniveau).

  • Het is de vraag of het ideaal van meritocratie zo bereikt wordt.

College 12

Dovenonderwijs

In Nederland start Guyot in Groningen met een dovenschool. Hij was geïnspireerd door De l’Epée. In Frankrijk werd er al eerder nagedacht over een manier om dove kinderen les te geven.

Duitsers gebruikten de orale methode, door de leraren via plaatjes aan te leren hoe de mond, tong en klanken eruit zagen en hoe ze voelden, wilde men doven leren spreken. Het doel hiervan was, dat de doven beter zouden kunnen integreren in de samenleving, wanneer ze konden spreken.

l’Epée: keuze voor gebaren.

Pedagogische argumenten

  • Voor doven is het natuurlijk om te gebaren voor communicatie, leren spreken niet.
  • Door het verbieden van gebaren, worden doven altijd gehandicapt, want nu kunnen ze zelfs niet meer goed met andere doven communiceren.

Leerpsychologisch argument

  • Als de moedertaal goed beheerst wordt, pas dan kan er een vreemde taal geleerd worden. Doven moeten eerst het gebaren goed beheersen, voordat ze de gesproken taal kunnen leren.

Onderwijskundige / praktische argumenten

  • Oraal contact is bij doven één-op-één, met gebarentaal kan er veel beter klassikaal lesgegeven worden, omdat er meerdere leerlingen tegelijk bereikt kunnen worden.
  • Het leren spreken neemt voor doven zoveel tijd in beslag, dat er geen tijd meer is voor het aanleren van andere vakken.

Communicatie tussen doven en horenden ging eerder vaak via schrift.

Guyot

  • Gebaren aanleren aan dove kinderen, de slimste leerlingen kregen wel les in spreken
  • Alleen doven uit een betere situatie konden dovenonderwijs krijgen.

Vanaf 1853 wordt de discussie over het aanleren van spreken of gebaren beslecht in het voordeel van de orale methode. Hiervoor werd overal gebarentaal gebruikt.

Eind 20e eeuw komt er een nieuwe visie op de discussie: ‘Total communication’. Vanuit het idee dat doven het recht en de behoefte hebben om de communicatie goed te kunnen ontwikkelen, zouden doven zowel gebaren, als mimiek/ lichaamsexpressie als schrift aangeleerd moeten krijgen. Ondanks ontwikkelingen in de technieken voor geluid, komt de gebarentaal methode/ Total communication weer op:

  1. Er wordt een bepaalde zinsopbouw en woordvolgorde in de gebarentaal ontdekt die ook bij de gesproken taal bestaat. Dit zorgt ervoor dat de taal van gebaren emancipeert.
  2. Het is de periode waarin achtergestelde groepen gaan emanciperen, waardoor het idee ontstaat dat iedereen mee moet kunnen doen. Het opdringen van een taal die men niet goed kan, wordt niet goed gevonden.

Alle doveninstituten moeten vanaf 1995 overstappen op de gebarentaal. Er komt een gestandaardiseerde gebarentaal (eerder veel dialecten). Zo ontstaat er een taal met vaste gebaren die overal herkenbaar zijn.

Bilanguaal: Nederlands leren, én Nederlandse gebarentaal.

Blindenonderwijs

In 1808 kwam de eerste school voor blinden. Blindheid werd gezien als een grote handicap, omdat het functioneren veel lastiger gaat. Daarnaast werden blinden gezien als een sociaal probleem. Dit kwam, doordat blinden erg hulpbehoevend waren.

Haüy zag hoe er de spot werd gedreven met blinden op de kermis, en ten tijde van de Verlichting (gebruik van de rede) wilde hij hen gaan helpen.

  • Alle blinden onderwijzen, ongeacht de stand of afkomst.
  • Er is nog geen braille, dus er komt schrift met reliëf.
  • Veelal avondopleidingen

Blindenonderwijs

De tastzin moest goed kunnen ontwikkelen. Automatisch wordt er door het gebrek aan zicht een groter beroep op het geheugen van blinden gedaan. Door muziekonderwijs wordt ook het gehoor ontwikkeld en lichamelijke oefening bestond uit het vinden van de weg.

Het lezen van reliëf op papier was erg lastig, vanuit het leger wordt er een systeem gemaakt waarbij een 6-puntensysteem heeft gemaakt voor het blinden schrift: Braille.

In 1859 wordt Braille in Frankrijk verplicht ingesteld om te gebruiken in het blindenonderwijs. In 1878 wordt Braille een internationaal schrift en in de jaren ’80 komt het in Nederland.

Het onderwijs voor blinden wordt gemakkelijker door Braille.

In de loop van de tijd zijn er minder blinden:

  • Door betere hygiëne is besmetting van een oogziekte beperkt.
  • Door de mogelijkheid van brillen en lenzen komt blindheid minder voor.

De brailletypemachine maakt het produceren van boeken goedkoper. Tegenwoordig kunnen boeken doorgenomen worden door middel van het voorlezen van de teksten.

De wilde van Aveyron: een jongen van twaalf jaar wordt naakt in het bos gevonden. Vanaf zijn vierde zou hij hier al zijn. Hij was onder andere spastisch en had veel moeite met concentratie. Men ging hem in Parijs bestuderen. Als straf werd de jongen in een donker hok opgesloten, wanneer hij wordt opgesloten zonder dat hij iets fout heeft gedaan, gaat hij in protest. Langzamerhand leerde hij het begrijpen van voorwerpen en wat elementen van de taal, maar hij leerde nooit spreken. Hieruit wordt afgeleid dat er waarschijnlijk een gevoelige periode is voor het aanleren van taal, voor de taalverwerking. Daarnaast zou de omgeving waarin de taal wordt aangeleerd ook van invloed zijn.

Het belang van onderwijs wordt gezien in de ontwikkeling.

Men gaat bezig met het ontwikkelen van methodes die verstandelijk gehandicapten toch wat kunnen leren. Dit is vooral door middel van veel herhalingen, systematisch en door ervaringen.

Verstandelijke beperkingen

Koetsveld bedacht het concept van idiotie, met verschillende gradaties:

  1. Kleine mensen met een verstandelijke beperking, de hersenen zijn niet goed ontwikkeld.
  2. Kinderen die langzaam zijn en die lichamelijk ook zwakker zijn.
  3. Een stoornis in het centrale zenuwstelsel.
  4. Geen contact kunnen krijgen.

In 1855 gaat Van Koetsveld een eigen instituut oprichten voor idioten.

De idiotenschool, bestemd voor kinderen met idiotie van nummer 2 en 3.

Aanpak:

  • Opvoeding hoofdzakelijk, de medische aanpak stond terzijde.
  • Zintuigen werden geprikkeld, gebruik van uitnodigende materialen, alles gericht op de ontwikkeling van de kinderen.

Buitengewoon onderwijs:

  • Door de leerplichtwet wordt het voor verstandelijk beperkten verplicht om naar school te gaan, eerder gingen ze gewoon niet naar school toe. Door de lager onderwijswet komt er een einde aan de schoolstrijd en dit is een groot voordeel.
  • Door het Koninklijk Besluit (in 1923) wordt er beter omschreven wat het onderwijs inhoudt, concreter.
  • LOM-scholen zijn scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden.

Mien Bladergroen heeft het over partiële defecten: kinderen die wel een gezond verstand hebben, maar die op een bepaald gebied het niet lukt om het goed te beheersen. Bijvoorbeeld, kinderen die alleen moeite hebben met rekenen of taal.

IWAH is In Werkend Altijd Helpend, in de crisis komt men zo in aanraking met vele jongeren die het moeilijk hebben.

LOM-scholen zijn voor kinderen met zo’n partieel defect, na WOII krijgt de school erkenning.

Mien Bladergroen is ook bekend van haar ideeën over de lichamelijke en zintuigelijke ontwikkeling, om zo psychisch gezond te worden.

  • Fysiotherapie wordt bij de heropvoeding van beweging gekoppeld aan taal, en het wordt ook gezien als een voorwaarde om goed te kunnen leren.
  • Spel was voor alle kinderen belangrijk, spellen waarbij men vol in beweging was, niet de tafelspellen voor binnen.

De scholen worden erg populair, maar er is twijfel of het wel goed is om kinderen het stempel van de LOM-school te geven.

Vanuit de Tweede Kamer doet Van Kemerade een poging om de uitbreidingen van het speciale onderwijs tegen te gaan. Door zorgverbreding, dit is het zo veel mogelijk plaatsen van kinderen in het reguliere basisonderwijs, wil hij de zorg die op basisscholen geboden wordt, uitbreiden. Speciaal onderwijs moet alleen nog maar gegeven worden waar nodig.

  • ISOVSO zorgde niet voor de zorgverbreding
  • Bij WSNS wil men door middel van financiële prikkels de zorgverbreding aansporen, maar ook dit werkt niet goed genoeg. Deze prikkel hield in dat de school geld krijgt als het minder dat 2% van de leerlingen naar het speciaal onderwijs stuurde, wanneer het hierboven lag, kreeg de school een boete.
  • Tegenwoordig is de zorgplicht, de wet passend onderwijs ingesteld. Samen met de huidige bezuinigingen is het de vraag of de pedagogische belangen voorop liggen. Het lijken vooral economische maatregelen. De scholen zijn nog niet goed genoeg voorbereid voor de invoering van deze wet, waardoor het nu als problematisch wordt ervaren dat er meer kinderen met een ‘rugzakje’ in reguliere klassen komen (zowel voor het kind, als de medeleerlingen, als voor de leerkracht).

College 13, responsiecollege

  1. Heeft de Mammoetwet voor veranderingen gezorgd (sociaal)?

Thorbecke had een systeem voor scholen en opleidingen gemaakt. Dit was gericht op de bestemming van leerlingen. De Mammoetwet moest alle losse regelingen voor scholen bij elkaar brengen in één systeem. Het was onder andere de bedoeling om door een meritocratisch ideaal ervoor te zorgen dat mensen door middel van hun capaciteiten op de goede plek terecht kwamen.

  • Invoeren van brugklassen.

  • Scholengemeenschappen maken waarbij verschillende niveaus samenwerken.

De wet is te snel ingevoerd, waardoor er net na de invoering werd nagedacht over de sociale ongelijkheid in de samenleving. De wet zou ervoor zorgen dat de klassen niet zo heterogeen waren. Daarnaast werden nog niet alle niveaus aangeboden. Het verschil tussen het algemeen vormend onderwijs en het beroepsonderwijs is er nog steeds.

De Mammoetwet zorgde voor een verkleining van de sociale ongelijkheid. Er was namelijk meer mobiliteit mogelijk, eventueel is een andere reden voor de mobiliteit de verandering van de sociaal economische situatie. Maar het belangrijkste is, dat de wet het probleem van ongelijkheid niet heeft opgelost, waardoor er nog steeds sociale ongelijkheid is.

  1. Waardoor groeiden de dagopleidingen, nadat de avondopleidingen populair waren geworden?

In de 19e eeuw is er een groei in het beroepsonderwijs doordat er avondonderwijs wordt gegeven. Nu is het mogelijk om te blijven werken en daarnaast een opleiding te volgen. Voor jongens was er een groei van zowel het avond-, als het dagonderwijs, maar relatief gezien groeide het dagonderwijs het meeste. Er komen steeds meer leerlingen. Voor meisjes was er juist een groei van het avondonderwijs.

Dit kwam onder andere doordat er voor jongens eerder het belang van een dagopleiding werd ingezien. Daarnaast bleven meisjes vaker werken naast de opleiding.

  1. Algemene vragen over het tentamen:

  2. Wat in de slides staat aan begrippen en afkortingen moet je sowieso kennen.

  3. De zelfstudievragen zijn er, om de belangrijke punten uit de tekst te halen.

  4. Je moet weten wat er per eeuw gebeurt, zo hoort het humanisme bij de 16e eeuw. Vanaf de 19e eeuw moeten er meer specifieke jaartallen geleerd worden. Bijvoorbeeld bij de schoolwetten is het een groot voordeel om te weten wat de jaartallen zijn en wat de momenten waren waarop er veranderingen plaatsvonden.

  5. In de 20e eeuw per decennium de veranderingen weten.

  6. De namen van de mensen die niet in de colleges genoemd zijn hoef je niet te kennen, maar je moet wel weten wat degene aan pedagogische activiteiten heeft gedaan en waar ze betrokken bij waren. Bijvoorbeeld moet je weten dat Rousseau in de 18e eeuw leefde, hij was zowel verlicht als romantisch en had ideeën over de opvoeding (en welke ideeën dit waren).

  7. Bij citaten moet je weten waar het over gaat en ze begrijpen, deze hoeven niet letterlijk geleerd te worden. Bij een citaat kan er gevraagd worden om een bespreking, maar dit wordt niet gedaan bij afbeeldingen.

  8. Wat is de nadere reformatie verschillend van de reformatie?

De nadere reformatie was verdergaand dan de reformatie. Strenge priesters, bijvoorbeeld piëtisten vonden dat het strenger moest, de godsdienst moest overal en altijd voorop staan. Ze waren tegen spellen en gokken, de reformatie kon volgens hen niet ver genoeg gaan.

  1. Waarom gebruikten Humanisten Latijn?

Humanisten richten zich op de klassieke teksten en op de inzichten uit de Oudheid. De kennis was in de klassieken van een hoog niveau en dit was weggezakt tijdens de Middeleeuwen. Nu werd het weer benadrukt. Men geloofde ook dat men zelf moest studeren en kritisch moest zijn, men moest het gezag niet zomaar volgen. Latijn wordt de taal van de geleerdheid en de wetenschap, het Frans komt later op als belangrijke taal, dat wordt de taal van de handel.

  1. Waarom was de Verlichting tegen lijfstraffen?

Men vond het niet menselijk om te slaan, dit zou niet bij de mens passen. Iedereen had het recht op een rationele behandeling, de lijfstraf werd gezien als primitief en dit was niet goed. Straf moet er alleen zijn om te verbeteren, bijvoorbeeld door opvoeding.

  1. Was Marnix gericht op burgerlijkheid?

Marnix was een gereformeerde, hij past bij de reformatie. Daarnaast leefde hij ook in de tijd van de belangrijke adel. Hij schreef adviezen die vooral gericht waren op de zonen van de adel. Dit ging over lichamelijke oefeningen. Deze adviezen passen bij de adellijke traditie. Hij was dus niet erg op de burgers gericht, Erasmus was dit al meer, onder andere door de etiquette die hij heeft opgesteld.

  1. (wanneer) Was er een kindertijd?

Shorter zegt dat er na 1800 door economische groei er een meer intiem gezin kwam. Hiervoor zou men geen oog hebben gehad voor het kind. Dasberg meent, dat men voor Rousseau het kind niet zag. Aries zei dat er op school discipline moest zijn, thuis huiselijkheid. Men dacht dat door de economische productie die toenam, de ouders geen liefde aan hun kinderen zouden geven. Er zijn echter veel bewijzen die dit tegenspreken. Bijvoorbeeld speelgoed, dit is altijd terug te vinden, door de eeuwen heen zijn er bewijzen van. Dit geeft aan dat kinderen altijd de ruimte hebben gekregen om te spelen.

  1. Wat is het verschil tussen Cats en Erasmus?

Beiden vonden dat het niet goed was als een moeder de voeding niet zelf gaf, bijvoorbeeld door het inhuren van een min. De patriotten voegde aan dit idee toe, dat het niet goed zou zijn voor de gezondheid van kinderen om ze kunstvoeding te geven. Het droeg niet bij aan het worden van een goede burger.

Het beeld van Erasmus is wat uitgebreider over het kind, hij vond dat de kennis voorop moest staan. In de reformatie vond hij dat kinderen tot deugdzaamheid opgevoed moesten worden. Het kind zou vormbaar zijn en door de opvoeding gemaakt worden. De opvoeding was noodzakelijk, de zondigheid van het kind is het motief voor opvoeding tot vrome deugdzaamheid.

  1. Maatschappij van ’t Nut vs. filantropijnen

’t Nut produceerde verlichte boeken, verspreidde de ideeën van de Verlichting en schreef prijsvragen uit, om de gewone burger mee te laten denken en het verstand te laten gebruiken. De filantropijnen waren meer op het verlicht maken van de opvoeding gericht. Hierbij ging het vooral over de lichamelijke en seksuele voorlichting. Over adviezen bij de opvoeding werden ook boeken geschreven.

  1. Waardoor veranderde het armoedevraagstuk van 1870 in de sociale kwestie?

Het armoedevraagstuk was altijd een probleem geweest. Men zag geen oplossing, maar men wilde vooral niet dat er een opstand door de armen zou uitbreken. Door de industrialisatie ontstaat er veel werk, waardoor men niet meer werkloos hoefde te zijn. Het vraagstuk is nu oplosbaar geworden. Vanaf de 19e eeuw kunnen de arbeiders zelf gaan meepraten over oplossingen. De belangrijkste reden dat er een sociale kwestie ontstaat, is de veranderde economische situatie die er nu voor zorgt dat het opgelost kan worden.

  1. Wat was de bedoeling van de onvrije en vrije landbouwkolonies?

De kolonies van weldadigheid zorgde niet voor een verbetering van de armensituatie. Het doel was oorspronkelijk drievoudig:

  • Het land van de provincie Drenthe was armoedig, men wilde dat de stukken land gingen ontwikkelen en nuttig gebruikt konden worden voor de economie.

  • Door de kolonies raakten de steden de bedeelden kwijt.

  • Men dacht dat mensen arm waren vanuit moraliteit, armen werden gezien als lui. Er werd nog niet gedacht aan een reden binnen de economie, maar moreel.

Deze doelen van de kolonies zijn echter niet gerealiseerd.

  1. Wat was de boodschap van Betje Wolff?

Ze was een verlicht denker. Het idee was om via redelijkheid tot zedelijkheid te komen. Het doel van de opvoeding was dus het aanleren van deugden. Ze had een optimistische benadering, want als het kind maar positief benaderd zou worden, zou via de redelijkheid het verstand aangesproken worden. Zo kwam men tot het best bij het kind, namelijk de zedelijkheid.

  1. Waarom neemt de bezorgdheid over de verwaarloosde kinderen toe in 1990?

Door een verbetering van de economische situatie, wordt de groep nette arbeiders de grootste groep in de samenleving. De niet nette arbeiders, de onmaatschappelijke, worden de minderheid.

  • Door meer nette burgers vallen de verwaarloosde kinderen meer op. Daarnaast gaat men zich irriteren dat deze kinderen er zijn. Men gaat dingen bedenken om te helpen, omdat het met de rest van de kinderen zoveel beter gaat.

  • Er bestonden al tehuizen van confessionelen voor de heropvoeding. Het idee van heropvoeding wordt sterker. De kinderen zijn in godsdienstig opzicht verlopen. De confessionelen zien een kans om de verwaarloosde kinderen volgens hun eigen (gelovige) manier op te voeden. Hierbij wordt Kuyper gezien als hun leider.

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Pedagogische wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen jaar 1

Study Notes bij Inleiding Pedagogiek B1 - RUG (2015-2016)

Study Notes bij Inleiding Pedagogiek B1 - RUG (2015-2016)

Collegeaantekeningen gebaseerd op 2015-2016, ook te gebruiken bij andere studiejaren.


College 1

Pedagogische wetenschappen is een alledaagse wetenschap, mensen worden beïnvloed door hun dagelijkse omgeving. Hierdoor heeft pedagogiek veel te maken met factoren die in de samenleving een rol spelen, zoals social media of het overheidsbeleid in een land. Wat voor jou heel vanzelfsprekend is, hoeft voor een buitenlander helemaal niet vanzelfsprekend te zijn. De omgeving die om een kind heen is, heeft veel invloed op het gedrag en op de opvatting van een kind.

Het is daarom belangrijk dat men kijkt naar wat er in de praktijk echt nodig is. De praktijk moet niet zomaar geaccepteerd worden, er moet kritisch naar gekeken worden. Dit kan door middel van een brede sociaalwetenschappelijke analyse, maar er kan ook gekeken worden het lange-termijn perspectief: Hoe is iets tot stand gekomen? Bestaande theorieën en ideeën over pedagogiek moeten goed en kritisch bekeken worden.

De definitie van pedagogiek kan verschillend beschreven worden. Het wordt opvoedingskunst genoemd, oftewel iets doen en bezig zijn met opvoeding, maar het wordt ook wel leer van de opvoeding genoemd, kennis tot je nemen over opvoeding. Over de definitie van een pedagoog worden ook verschillende dingen gezegd, het kan iemand zijn die alles al weet, maar juist ook iemand die bezig is met het bestuderen van en leren over pedagogiek. Binnen pedagogische wetenschappen is er kennis beschikbaar die gaat óver de opvoeding, maar ook kennis die ten dienste van opvoeding is.

Kennis kan objectief en neutraal zijn, maar ook normatief. Normatieve informatie is waarde geladen, je laat je handelen sturen door kennis en normen die je hebt. Als er in een onderzoek is vastgesteld dat een kind sneller leert door het te straffen door middel van het kind slaan met een stok, kan jij je afvragen of je deze kennis moet toepassen in de praktijk. Het is inderdaad een snelle en effectieve methode, maar door je eigen normen zou je dit niet in de praktijk uitvoeren. Kennis staat soms tegenover normen en waarden. Waardegeladenheid is voor iedereen verschillend, wat iemand een goede opvoeding vindt, wordt beïnvloed door zijn opvatting over hoe opvoeding volgens hem hoort te zijn. Per persoon kan de mening over goede opvoeding verschillen door invloeden van het geloof, door invloed van een mensbeeld en door invloed van maatschappelijke idealen. Meningen en opvattingen interpreteren is riskant, hier hangen consequenties aan, omdat dingen anders bedoelt kunnen zijn dan dat de interpretatie beweert.

Pedagogiek is een wetenschap vol handelingen, met als doel de praktijk te verbeteren. Instellingen die vormen van leren, educatie en training verzorgen wil men

.....read more
Access: 
Public
Boeksamenvatting bij de 7e druk van The Sociology of Education van Ballantine en Hammack

Boeksamenvatting bij de 7e druk van The Sociology of Education van Ballantine en Hammack


Hoofdstuk 1. De sociologie van onderwijs: een uniek perspectief voor het begrijpen van scholen

Kwesties binnen het onderwijs gaan onder andere over hoe academische prestatie verbeterd kan worden, welke morele en religieuze overtuigingen doorgegeven moeten worden en in hoeverre technologie een bijdrage levert. Het zijn morele, politieke en religieuze vraagstukken.

Onderwijs (education) is een proces wat je hele leven lang plaatsvindt. Het gaat om leren op school, leren door ervaring, leren in een landelijke of stedelijke omgeving, industrieel of niet industrieel, voor jong en voor oud. De sociologie van onderwijs kijkt naar hoe je om moet gaan met deze kwesties, wat voor regelingen er getroffen worden die effect hebben op de scholen, en wat precies goed werkt binnen het onderwijs. Samenvattend: sociologie kijkt niet naar wat goed of fout is, maar hoe het onderwijs er voor staat en wat voor consequenties bepaalde regelingen hebben op het onderwijs.

Sociologie en onderwijs

Sociologie bekijkt hoe mensen in kleine en grote groepen met elkaar omgaan. Er zijn hierin verschillende takken te onderscheiden:

  1. Onderzoek naar instellingen in de samenleving en de kenmerken ervan.

  2. Onderzoek naar processen.

  3. Onderzoek naar de interacties tussen mensen en groepen.

De structuur van een samenleving bestaat uit terugkerende patronen van gedrag en relaties en brengt de behoeftes van mensen in kaart. Dit kan opgedeeld worden in zes domeinen: familie, religie, onderwijs, politiek, economie en gezondheid.

Processen (het “actieve” gedeelte van de samenleving) zorgt ervoor dat structuren tot leven komen. Socialisatie is het proces waarbij mensen leren hoe ze in een samenleving passen en hoe ze zich moeten gedragen. Stratificatie (stratification) is een proces wat bepaalt in welke sociale structuur mensen passen. Verandering is een proces dat constant aanwezig is en ervoor zorgt dat organisaties zich constant moeten aanpassen. Leren is een proces wat formeel plaatsvindt (op school) en informeel (via familie, vrienden, media).

De sociologie van onderwijs probeert onderwijssystemen te begrijpen. Het gaat om de interacties tussen docent en student, maar ook over de grotere onderwijssystemen van landen. Sociologen geven inzicht over het schoolbeleid door middel van systematisch onderzoek. Het doel van de sociologen is om te kijken naar allerlei (ook controversiële) toepassingen voor het onderwijs om het onderwijssysteem te begrijpen.

Verschillende groepen die te maken hebben met onderwijssociologie

Onderwijzers en andere professionals. Er wordt verwacht dat tussen 2008 en 2018 de meeste vacatures voor mensen met een bachelor vrij

.....read more
Access: 
Public
Boeksamenvatting bij Sociologie: Een inleiding van Elchardus

Boeksamenvatting bij Sociologie: Een inleiding van Elchardus


1. De sociologische verzuchting

Een poging tot een definitie van het woord sociologie

Het is erg lastig om een definitie van sociologie te geven. Toch zijn er wel pogingen gedaan. Hieronder een aantal citaten uit het boek: ‘Sociologie. Een inleiding van M. Elchardus – pagina 6’.

Sociologie is de studie van het menselijke, sociale leven, van menselijke groepen en maatschappijen. Het is een overweldigende en dwingende onderneming omdat het over ons eigen handelen als sociale wezens gaat. De sociologie heeft een zeer breed belangstellingsveld, gaande van de analyse kortstondige ontmoetingen van mensen op straat tot onderzoek naar globale sociale processen”.(Giddens, 2001:2)

Sociologie is ‘de wetenschap die zich bezighoudt met het analyseren, beschrijven en verklaren van: 1. Het gedrag van en tussen mensen voor zover dat beïnvloed wordt door het feit dat zij in bepaalde verhoudingen tot elkaar staan; en van 2. De daaruit voortgekomen – min of meer vaste – gedragspatronen, structuren en bindende opvattingen in hun ontstaan, voortbestaan en veranderen”. (De Jager en Mok, 1978:21)

De sociologie is… de wetenschap van de enigszins stabiele structuren en processen van sociale aard”. (Van Doorn en Lammers, 1967:24)

De sociologie is de wetenschap die de totale verschijnselen bestudeert in het geheel van hun aspecten en hun beweging, door deze onder te brengen in gedialectiseerde typen, hetzij microsociale, dan wel op groepen of op de gehele maatschappij betrekking hebbende typen, welke bezig zijn zich te vormen en tot ontbinding te geraken”. (Gurvitch, 1968:52)

Bovengenoemde citaten zijn allemaal afkomstig uit succesvolle handboeken. Voor iemand die niet weet wat sociologie is zeggen deze begrippen niet zoveel. Degenen die wel weten wat sociologie inhoudt zullen merken dat deze begrippen oppervlakkig en niet volledig zijn. Vakmensen zijn het met elkaar eens over het feit dat het erg moeilijk is om een definitie te vinden voor sociologie.

Max Weber (1864-1920) omschreef de sociologie als volgt: “… wetenschappelijke poging om het sociale handelen te begrijpen, met de bedoeling op die manier tot een causale verklaring voor het verloop van de effecten van dat handelen te komen”. Op deze verklaring zijn wel twee opmerkingen te geven. Ten eerste noemt Weber de taak van de sociologie ook als iets wat al.....read more

Access: 
Public
Samenvatting: Understanding Ethics. An introduction to Moral Theory (Tannsjo, Torbjorn) - 3e druk

Samenvatting: Understanding Ethics. An introduction to Moral Theory (Tannsjo, Torbjorn) - 3e druk


Hoofdstuk 1. Normatieve ethiek en praktische problemen

Terugkijkend naar de 19de eeuw met een moreel kritische blik word je al snel een beetje verdrietig. Aan het begin van de eeuw leek men ervan overtuigd dat er een ongeschreven wet was betreffende moreel acceptabel gedrag. Aan het eind van de eeuw bleek daar echter weinig van over. Niet alleen hebben politiek leiders en invloedrijke personen, met hun achterban, misdaden gepleegd en openlijke gruweldaden verricht tegen de gehele mensheid maar daarnaast zijn er zoveel 'gewone' burgers geweest die hier stilzwijgend naar gekeken hebben zonder een poging te doen het tegen te gaan. Je zou bijna denken dat er sprake was van morele blindheid.

Bestond er wel een morele code? Of waren de geaccepteerde normen en waarden toentertijd zo verschillend van nu dat wat wij als misdaad zien voor hun meer op gerechtigdheid leek? Het is moeilijk vast te stellen of men 100 jaar geleden onwetend was of gewoon een andere instelling had. Het is makkelijk om het verleden te bekritiseren, maar hoe zit het eigenlijk met het heden? Vinden er in onze hedendaagse samenleving nog steeds praktijken plaats die eigenlijk, moreel gezien, niet door de beugel kunnen? Hier zijn drie voorbeelden van verschrikkelijke situaties die zich al langere tijd relatief onopgemerkt voordoen.

  • Onze (het menselijk wezen) onderdrukking van andere wezens (dieren).

  • Onze (het menselijk wezen) bijdrage aan de verwoesting van onze leefomgeving, denk hierbij bijvoorbeeld aan het broeikaseffect.

  • Onze (het rijke gedeelte van de wereld) tolerantie ten opzichte van hongersnood en armoede in de armere delen van de wereld.

We zien bijna dagelijks afbeeldingen op televisie of het internet van kinderen die zwaar ondervoed zijn, of langzaam dood aan het gaan zijn als gevolg van een besmettelijke ziekte. Toch doen we vrij weinig om deze mensen te helpen. Betekent dit dat we immoreel bezig zijn? Neem nou bijvoorbeeld een man die elke dag naar zijn werk gaat, zijn studie afgerond heeft, zorgt voor de mensen om hem heen en braaf zijn belasting afdraagt. Houdt deze man zich aan de morele code? Of overtreedt hij deze? Dit voorbeeld noemen we ook wel een praktische vraag.

Een praktische vraag wordt beantwoord met een handeling, deze handeling is afhankelijk van wat je besluit te doen met je leven. We worden continu geconfronteerd met dergelijke praktische vragen. Wat moeten we met de rest van ons leven doen? Een jonge vrouw is zwanger, moet ze het houden of zou een abortus beter zijn? Praktische vragen hoeven niet van individuele aard te zijn, vaak is het een vraag waar we

.....read more
Access: 
Public
Notes Inleiding in de Sociologie, RUG, jaar 1

Notes Inleiding in de Sociologie, RUG, jaar 1

Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016.


College 1

Sociologen kijken naar het gedrag van mensen en de maatschappelijke invloeden hierop. Het is voornamelijk interessant welke invloed de maatschappij heeft op de keuzes van mensen. Het gaat niet alleen om een individu, maar vooral om het individu in een groep. Hierbij is het opvallend dat er bepaalde patronen zijn, een sociale orde. Deze sociale orde houdt puur waarneembare patronen / ordening en de inrichting van de maatschappij in.

Het onderwijs heeft invloed op de maatschappij en andersom geldt hetzelfde.

Stratificatie: de samenleving bestaat uit verschillende lagen, deze zijn opgedeeld door middel van verschillende indicatoren, zoals sekse of opleidingsniveau. Er is een bepaalde ongelijkheid tussen deze lagen. Door sociale mobiliteit kan men bijvoorbeeld gaan klimmen, een hogere opleiding volgen dan dat de ouders deden.

Verzuchting kan uitgelegd worden als het heel moeilijk eens kunnen worden van sociologen over hun vakgebied, of als het ontstaan van de sociologie, namelijk door verwondering en belangstelling voor de maatschappij.

150 jaar geleden kende men de samenleving slecht, maar door ontwikkelingen in de maatschappij is dat gaan veranderen:

  1. Industrialisatie = de kracht van het werk komt niet langer van mensen of dieren, maar van machines. Dit heeft een grote impact op de samenleving gehad, er werden fabrieken gebouwd, mensen gingen massaal naar de steden verhuizen en er ontstonden arbeiderswijken. Dit zorgt voor een belang naar kennis over deze situatie en de gevolgen.

  2. Modernisering = het omslaan van de gelaagdheid in de samenleving. Eerst bestond de maatschappij uit drie verschillende standen, nu wordt de samenleving meer egalitair, mede door het onderwijs.

    Er wordt niet alleen informatie verzameld, maar men gaat ook interpreteren: wat vinden we van de resultaten en wat willen we hiermee gaan doen?

Men is het vaak niet eens over de definitie van sociologie, waardoor er heel algemene, brede definities worden opgesteld, zo breed, dat ze vaak nietszeggend zijn. Een werkdefinitie is beter en zal na de uitbreiding van de sociologie eventueel meer worden afgebakend.

Waar sociologen het wel over eens zijn is het volgende:

  • De discussie over de sociale orde in de samenleving.

  • Dingen die een socioloog doet en moet kunnen.

  • Twee manieren van kijken naar de basis van de maatschappij.

Contingentie staat voor variatie en voor keuzevrijheid waarbij er nog van alles mogelijk is. De samenleving had dus ook een andere vorm kunnen aannemen. Bij het voorbeeld van de hogere onderwijssystemen is er te zien dat er heel verschillende invullingen aan het systeem gegeven kunnen worden.

De keuzes en manieren van doen zijn niet volledig willekeurig zo gegaan, het is voor een socioloog interessant wat de.....read more

Access: 
Public
Notes Inleiding in de onderwijskunde, RUG jaar 1

Notes Inleiding in de onderwijskunde, RUG jaar 1

Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016.


College 1

De definities van de Van Dale of van Wikipedia zijn te beperkt, het gaat over het vergaren en toepassen van wetenschappelijke kennis. Hierbij is het belangrijk om de verschillende niveaus van de samenleving telkens in het oog te houden, de verbanden tussen de verschillende hoofdstukken zijn hiermee in een schema te plaatsten:

  1. De maatschappij, het beleid dat gevoerd wordt.

  2. De leraren zelf in opleiding en de organisatie op scholen.

  3. Onder het leren vinden in een leerling veel processen plaats.

Onderwijskundigen richten zich op het verbeteren. Er wordt naar gestreefd dat degenen die minder goed presteren, ook goed gaan presteren. Bij een falend systeem werkt dit niet goed en er wordt vaak naar andere landen gekeken om te zien wanneer en hoe dit mis gaat.

PISA is een toets van wiskunde, lezen en natuurvakken die in verschillende landen onder 15-jarigen wordt gehouden. De minister die gaat over het beleid van het onderwijs, moet zich verantwoorden over de scores die Nederland hierop behaald. Er wordt in Nederland minder aandacht besteed aan wiskunde en taal, waardoor er meer bezig kan worden gegaan met andere vakken, bijvoorbeeld meer culturele vakken. Vanuit de overheid is er bedacht dat er meer aandacht moet gaan naar de al goed presterende leerlingen, zodat de beste prestaties steeds beter worden. De slechtste leerlingen van Nederland presteren beter dan de slechtste leerlingen uit andere landen, dit komt doordat er in Nederland minder grote verschillen bestaan tussen leerlingen.

Van het onderwijs kunnen er verschillende aspecten beschreven worden:

  • Onderwijs moet in een instelling plaatsvinden, waarbij er gehouden moet worden aan wetten en regels. Online cursussen worden onderwijs genoemd, maar het is geen instelling.

  • De organisatie is via een vast systeem en wordt bewust gedaan.

  • Er moeten mensen in het onderwijs werken die de juiste opleiding hebben.

  • Het bekend worden in de maatschappij gebeurd via de school, het begint klein, maar de manieren van de omgang die worden aangeleerd, worden steeds meer en breder.

Differentiatie

Het onderwijs moet zorgen voor differentiëren. Hierbij gaat het om het verzorgen van een goede aanpak, waarbij er een goede plek is voor de leerling in het onderwijs. Er moet sprake zijn van een juist type onderwijs of opleiding en er moet gezorgd worden voor het de juiste moeilijkheidsgraad van het onderwijs.

  • Differentiatie wordt in de praktijk niet echt toegepast, voor iedereen zijn er dezelfde toetsen en iedereen krijgt eenzelfde manier van instructies. Het is onzeker of er wel onderscheid kan worden gemaakt in onder andere niveaus.

Hoe meer er geïnvesteerd.....read more

Access: 
Public
Notes Geschiedenis opvoeding & onderwijs - RUG jaar 1

Notes Geschiedenis opvoeding & onderwijs - RUG jaar 1

Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016.


College 1

Verschillende soorten teksten als bronnen:

  1. Prescriptief: er wordt aan de lezer een norm voorgehouden, dit moet niet voor waar aangenomen worden. Er worden adviezen of moralen voorgehouden die uitgevoerd zouden moeten worden volgens de bron.

  2. Descriptief: pas vanaf de 19e eeuw kwam er vanaf de overheid interesse in statistieken, dus vanaf die periode zijn er steeds meer dingen (jaarlijks) gemeten.

  3. Egodocumenten: wat men over zichzelf schreef, ervaringen of gevoelens geschreven in dagboeken, brieven of autobiografieën.

  4. Literaire fictie: voornamelijk het realistische genre is waardevol, bijvoorbeeld door de dingen die docenten vroeger opschreven, weten we nu hoe men toen leefde.

Afbeeldingen als bronnen:

  1. Men moet niet alles voor waar aannemen wat er op een afbeelding te zien is. Er is een genre waarin juist alles tegenovergesteld aan de waarheid wordt weergegeven, dit is het omgekeerde genre van de vroeg moderne tijd.

  2. Vaak bevatten de afbeeldingen een les of boodschap die geleerd kon worden, bijvoorbeeld hoe kinderen opgevoed zouden moeten worden.

Eén van de schilderijen laat veel spelende kinderen zien, maar alle activiteiten hebben andere betekenissen. Zo staat het vliegeren voor hoogmoed, omdat dit het omgekeerde genre is, betekend dit dat een kind juist niet hoogmoedig moet zijn. Het touwtjespringen staat voor volharding, dit is wel een positieve eigenschap.

Allerlei elementen uit de schilderijen bevatten symbolische betekenissen. De afbeeldingen laten zien wat men in die tijd dacht over verschillende bevolkingsgroepen, onder andere door wie er geschilderd werden in een bepaalde tijd.

Evolutionisten: grote verandering

De verschillende argumenten beweren allemaal dat de kindertijd net is ontstaan, hiervoor was het er nog niet. Daarnaast is het gezin rond de kinderen als een warmtevol en emotioneel gezin gaan ontwikkelen.

Revisionisten: revisie betekend herziening (tegen de evolutionisten)

Zij beweren juist dat er in de middeleeuwen ook al sprake was van kinderen die op de opvoeding waren aangewezen.

Tussen beiden is er een verschil in de bronnen die gebruikt worden. Evolutionisten maken vooral gebruik van moralistische teksten, revisionisten maken gebruik van egodocumenten.

Philip Ariès is een evolutionist

  • Het kind is kwetsbaar en te vormen tot een deugdzaam mens.

  • De vorming van kinderen is in eerste instantie in het onderwijs te bereiken, hier is een andere relatie tussen kind en volwassene dan thuis.

  • Kinderen moesten leren en studeren, hierbij hoort het gedragen volgens de regels en het leren van discipline.

Sentiment de l’enfance = het gevoel voor het kind.

Sentiment de la famille =.....read more

Access: 
Public
Notes Theoretische Pedagogiek, Jaar 1, RUG

Notes Theoretische Pedagogiek, Jaar 1, RUG

Collegeaantekeningen gebaseerd op 2015-2016, ook te gebruiken bij andere studiejaren. Een college was komen te vervallen wegens weersomstandigheden, bij dit college zijn geen aantekeningen beschikbaar.


College 1

Pedagogiek is praktisch, omdat het gaat over dingen doen en over handelen in bepaalde situaties. Het theoretische deel is meer abstract en men wil situaties goed verwoorden en de goede concepten gebruiken in een logisch verband. Er wordt een conceptuele benadering gebruikt, dit wil zeggen dat er gekeken wordt naar de betekenis en definities van begrippen.

‘Clarity before commitment’ wil zeggen dat alles eerst helder en duidelijk geformuleerd moet zijn, voordat je ergens in meegaat. Dit wordt toegepast op onderwerpen die relevant zijn voor de pedagogiek, zoals opvoeding, vorming en ontwikkeling. Er wordt gekeken op welke manier dit een rol speelt in visies over onderwerpen zoals opvoeding. Redeneren uit een visie bedoelt men mee dat je vanuit een kader of beeld van een visie kan denken, en op deze manier de consequenties kan zien.

Analytische filosofie is het geïnteresseerd zijn in de betekenis van heel alledaagse begrippen en concepten, bijvoorbeeld: wat betekend het als je iets begrijpt? Door middel van de filosofen worden er verschillende posities en visies naar voren gebracht. Hierbij gaat het om de betekenissen, uitvoeringen van begrippen en begripsverwarring met verwante begrippen. Het boek wordt geschreven alsof er ‘hardop’ wordt nagedacht, op deze manier wil de schrijver laten zien dat er meerdere visies zijn en deze worden tegen elkaar af gezet.

Opvoeding kan op verschillende manieren omschreven of gebruikt worden als begrip. Alledaags wordt het vaak gezien als de band tussen kinderen en hun ouder, fatsoen bijbrengen, volgens sommigen is het ook een taak van de school om op te voeden. Opvoeding kan mislopen, dan is er bijsturing of heropvoeding nodig, en het africhten van een huisdier kan ook worden gezien als opvoeding, en mensen kunnen ook veel waarde hechten aan het bespelen van een instrument of het beoefenen van een sport.

Het doel van de opvoeding is dat het leidt tot persoonsvorming. Een mens is een biologische soort, de mens. Het verschil met een persoon is, dat een persoon ontwikkeld is, door een opvoeding of scholing. Je bent meer dan gewoon de biologische soort mens. Ontwikkeld zijn is ook weer een onduidelijk begrip, maar het gaat er vooral om dat je niet alleen bezig bent met overleven en nuttig zijn, maar dat je ook bezig bent met je vorming als persoon. Zowel de hogere vormen (cultuur en scholing) als de basale dingen zijn belangrijk bij de persoonsvorming. Er is duidelijkheid nodig.

Opvoeding is een proces waarin er

.....read more
Access: 
Public
Notes Inleiding Orthopedagogiek, Jaar 1, RUG

Notes Inleiding Orthopedagogiek, Jaar 1, RUG

Collegeaantekeningen gebaseerd op 2015-2016, ook te gebruiken bij andere studiejaren.


College 1

Er worden twee boeken voor dit vak gebruikt, het handboek gaat voornamelijk over de toegepaste orthopedagogiek en het boek van Orthopedagogiek; ontwikkelingen, theorieën en modellen is vooral de theoretische kant.

Bij orthopedagogiek gaat het over interacties tussen mensen, bijvoorbeeld tussen het kind en de opvoeder. Er kan ook een probleem ontstaan in de interactie met de omgeving van het kind, hoe meer het misloopt in die communicatie, des te meer problematiek. Een orthopedagoog komt vaak in beeld als de opvoeding niet meer vanzelfsprekend verloopt. Vaak is er daarvoor al geprobeerd om tips te krijgen over hoe men het beste met de opvoeding bezig kan gaan, maar als dit niet werkt is er hulp van buitenaf nodig.

Orthopedagogiek heeft overlap met verschillende gebieden, maar is nu erkend als losstaand beroep in Nederland en Vlaanderen. Er zijn namelijk wel duidelijke verschillen te zien in bijvoorbeeld de psychologie, waar juist naar het individuele kind en zijn ontwikkeling wordt gekeken, en bij de orthopedagogiek, waar men juist op de context focust. De verandering moet niet plaatsvinden in de persoon, maar de omgeving (context) moet veranderen. Bijvoorbeeld de manier waarop de moeder over de beperking van haar kind denkt en hoe ze met het kind omgaat.

Rechttrekken wordt mee bedoeld dat het probleem rechtgetrokken wordt, of dat het verholpen wordt. In plaats van alleen kinderen, zijn er ook gebieden binnen de orthopedagogiek die ook met volwassenen werken. Het is een handelingswetenschap, omdat men veel bezig is met de toepassing van interventies, de problemen aanpakken, de situatie veranderen of verbeteren. Het probleem wordt in kaart gebracht en daar wordt wat aan gedaan.

Normen hebben te maken met een maatschappelijk kader van regels over hoe kinderen in een cultuur opgevoed moeten worden. Deze normen zijn per cultuur verschillend, maar met de tijd kunnen de normen ook veranderen. Vroeger mochten kinderen nog een tik krijgen van hun docent, tegenwoordig wordt dat gezien als een kind slaan en kan het zelfs onder kindermishandeling vallen.

Cultuur-historische normen: andere landen hebben andere kaders, deze zijn erg relatief en veranderlijk. De kaders kunnen te maken hebben met de omgang van mensen, verwachtingen van de maatschappij, welzijn en SES.

Handelingsverlegenheid houdt in dat men niet goed weet hoe er met een situatie moet worden omgegaan. Het doel is om mensen handelingsbekwaam te maken. Zo kunnen ze signalen herkennen en weten ze hoe ze om moeten gaan met de situatie.

Het vakgebied is op de afwijkingen bij het kind gericht, hoe kan dit worden opgelost? Vroeger

.....read more
Access: 
Public
Notes Inleiding in de Filosofie, RUG jaar 1

Notes Inleiding in de Filosofie, RUG jaar 1

Aantekeningen bij de colleges uit 2015/2016


College 1

Filosofie bevat verschillende onderwerpen:

  1. Logica: theorieën over de kwaliteit van argumentaties en redeneringen.

Alleen het denken is nodig om een oplossing te kunnen bedenken, hierbij is het niet nodig om te weten hoe de werkelijkheid eruit ziet. Het is niet altijd te zeggen dat 1+1=2, want als twee druppels bij elkaar worden geteld, is dit samen een grote druppel en geen twee. Logisch gezien is er soms een opstapeling van bewijs, terwijl het empirisch niet klopt.

  1. Ethiek: wat goed of rechtvaardig is.

Het gaat om wat wel of niet mag, wat wel of niet hoort. Pedagogen wordt van verwacht dat zij van kinderen houden, het is onduidelijk waarom dit de verwachting is. Vaak wordt er ook gezegd dat je evenveel van je kinderen moet houden, in de praktijk heeft iedereen wel een voorkeur voor de een of de ander. Het gaat bij ethiek om het rechtvaardigen van kwesties.

  1. Epistemologie: wat ware kennis is.

Niet alle kennis is échte kennis. Er is een verschil in gelijk krijgen of iets weten. Er zijn verschillende soorten kennis, men vraagt zich af wat de waarheid en kennis is. Dit is het eerste onderwerp dat in dit en in de volgende colleges behandeld wordt.

Onderwerpen kunnen ook met elkaar gecombineerd worden, een paar voorbeelden:

  • Logica en ethiek: Rechten van dove kinderen, zij worden als hulpbehoevend bestempeld, maar dit is niet logisch, omdat het van de context, het perspectief en de gestelde eisen afhangt.

  • Logica en ethiek: Vanaf achttien jaar mag je stemmen, maar wat zijn de redenen om deze grens op achttien jaar te stellen? Empirisch gezien kan het niet worden aangetoond dat men voor hun achttiende geen kennis hebben en daarna opeens wel. De ongelijkheid in het stemmen is niet rechtvaardig en niet helemaal logisch.

  • Logica en ethiek: Jehova’s die een strenge overtuiging van hun geloof hebben, kunnen het verbieden om bloedtransfusie te krijgen, dit is erg lastig voor medici, helemaal als het gaat om kinderen die onder invloed zijn van hun ouders.

Twee soorten kennis:

  1. Procedureel = “kunnis”, iets kunnen doen, de vaardigheid.

  2. Propositioneel = (bevat) gedachten.

In een voorbeeld. Frans kunnen spreken is procedurele kennis, het kennen van iemand die Frans heet, is propositionele kennis. Weten dat er water uit de kraan komt als je de kraan opendraait is propositionele kennis, het daadwerkelijk kunnen opendraaien van de kraan is procedureel.

Dit onderscheid maakt de schrijver van het.....read more

Access: 
Public
Oefententamens bij M&T II-1 Grondslagen van Onderzoek - RUG

Oefententamens bij M&T II-1 Grondslagen van Onderzoek - RUG

Oefententamens inclusief antwoorden voor M&T II-1: Grondslagen van Onderzoek.

  • Gebaseerd op tentamens van 2013-2014 en daarvoor


Vragen Oefententamen 1

  1. Welke stelling omtrent effectonderzoeken in de gedragswetenschappen is waar?

    1. Effectonderzoek in de gedragswetenschappen is niet complex, maar wel heel duur.

    2. Tegenwoordig sluit de hulpverleningspraktijk vaak goed aan op het ideale onderzoeksmodel.

    3. Onderzoekers zijn het wel eens over de toe te passen methoden en technieken, maar effectonderzoek in de wetenschap is heel complex.

    4. Effectonderzoek in de gedragswetenschappen is heel complex en onderzoekers zijn het niet altijd eens over de toe te passen methoden en technieken.

  1. Het aantonen van verschillend gebruik van dezelfde term in één theorie wijst erop dat er iets schort aan de theorie. Op welke formuleringseis heeft dit mankement betrekking?

    1. Economisch principe

    2. Logische consistentie

    3. Toetsbaarheid

    4. Empirische referenties.

  1. Welke stelling omtrent de effecten van hulpverleningsprogramma’s is waar?

    1. Van slechts een fractie van de aangeboden programma’s is het effect wetenschappelijk bewezen.

    2. Van de meeste programma’s is wetenschappelijk bewezen dat zij niet effectief zijn.

    3. Van deze programma’s is wetenschappelijk bewezen dat zij over het algemeen geen negatieve effecten sorteren.

    4. De meeste programma’s zijn wetenschappelijk bewezen effectief, maar het is onbekend of die effecten van blijvende aard zijn.

  1. In welke fase van de empirische cyclus valt de keuze voor welbepaald meetinstrument om bijvoorbeeld verbale intelligentie te meten?

    1. Inductie

    2. Observatie

    3. Toetsing

    4. Deductie.

  1. Het wetenschappelijk forum omvat de Groot als …

    1. De verzameling van alle ter zake kundige wetenschapsbeoefenaars.

    2. Alle wetenschappelijke tijdschriftreacties.

    3. Promotiecommissies die proefschriften moeten beoordelen.

    4. Een commissie die wetenschappelijke onderzoeksaanvragen beoordeelt.

  1. In ‘Effectonderzoeken in de gedragswetenschappen’ wordt onder gedragswetenschappen verstaan rationele activiteiten ter zake deskundigen, gericht op overeenstemming, waarbij met behulp van empirisch onderzoek zich wordt verkregen op gedrag en beleving. Welke stelling over gedrag in de in het boek gehanteerde definitie is waar?

    1. Essentieel bij de definitie van gedrag is dat ook het niet-waarneembare en niet-registreerbare inbegrepen is, zodat ook beleving onder de definitie valt.

    2. Essentieel bij de definitie van gedrag is dat het alleen via zelfreportage waarneembaar en registreerbaar is, net als de beleving.

    3. Essentieel bij de definitie van gedrag is dat de nadruk wordt gelegd op registratie en waarneming, terwijl ook beleving onder de definitie kan vallen, voor zover deze beleving waarneembaar

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
WorldSupporter and development goals:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2260