Notes Inleiding in de Sociologie, RUG, jaar 1

Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016.

College 1

Sociologen kijken naar het gedrag van mensen en de maatschappelijke invloeden hierop. Het is voornamelijk interessant welke invloed de maatschappij heeft op de keuzes van mensen. Het gaat niet alleen om een individu, maar vooral om het individu in een groep. Hierbij is het opvallend dat er bepaalde patronen zijn, een sociale orde. Deze sociale orde houdt puur waarneembare patronen / ordening en de inrichting van de maatschappij in.

Het onderwijs heeft invloed op de maatschappij en andersom geldt hetzelfde.

Stratificatie: de samenleving bestaat uit verschillende lagen, deze zijn opgedeeld door middel van verschillende indicatoren, zoals sekse of opleidingsniveau. Er is een bepaalde ongelijkheid tussen deze lagen. Door sociale mobiliteit kan men bijvoorbeeld gaan klimmen, een hogere opleiding volgen dan dat de ouders deden.

Verzuchting kan uitgelegd worden als het heel moeilijk eens kunnen worden van sociologen over hun vakgebied, of als het ontstaan van de sociologie, namelijk door verwondering en belangstelling voor de maatschappij.

150 jaar geleden kende men de samenleving slecht, maar door ontwikkelingen in de maatschappij is dat gaan veranderen:

  1. Industrialisatie = de kracht van het werk komt niet langer van mensen of dieren, maar van machines. Dit heeft een grote impact op de samenleving gehad, er werden fabrieken gebouwd, mensen gingen massaal naar de steden verhuizen en er ontstonden arbeiderswijken. Dit zorgt voor een belang naar kennis over deze situatie en de gevolgen.

  2. Modernisering = het omslaan van de gelaagdheid in de samenleving. Eerst bestond de maatschappij uit drie verschillende standen, nu wordt de samenleving meer egalitair, mede door het onderwijs.

    Er wordt niet alleen informatie verzameld, maar men gaat ook interpreteren: wat vinden we van de resultaten en wat willen we hiermee gaan doen?

Men is het vaak niet eens over de definitie van sociologie, waardoor er heel algemene, brede definities worden opgesteld, zo breed, dat ze vaak nietszeggend zijn. Een werkdefinitie is beter en zal na de uitbreiding van de sociologie eventueel meer worden afgebakend.

Waar sociologen het wel over eens zijn is het volgende:

  • De discussie over de sociale orde in de samenleving.

  • Dingen die een socioloog doet en moet kunnen.

  • Twee manieren van kijken naar de basis van de maatschappij.

Contingentie staat voor variatie en voor keuzevrijheid waarbij er nog van alles mogelijk is. De samenleving had dus ook een andere vorm kunnen aannemen. Bij het voorbeeld van de hogere onderwijssystemen is er te zien dat er heel verschillende invullingen aan het systeem gegeven kunnen worden.

De keuzes en manieren van doen zijn niet volledig willekeurig zo gegaan, het is voor een socioloog interessant wat de invloed van de samenleving op deze keuzes is geweest. Hierbij is voornamelijk het mensbeeld van belang. Bij het voorbeeld: Nederland heeft bij het hoger onderwijs een nivelleringsgedachte, wat inhoudt dat er gelijke kansen moeten zijn, maar dat er ook gelijke mogelijkheden zijn na het afronden van een studie. In Amerika moet iedereen wel gelijke kansen krijgen, maar de uitkomst is niet per se gelijk. Je moet daar zelf hard voor werken en het zelf doen.

Het besef dat niet alles vastligt was problematisch, vanwege een groot risico op chaos nu men ontdekte dat niet God de samenleving in handen had, maar dat een aantal mensen dit bedacht had. Dit kan bij mensen zorgen voor machtsmisbruik en zelfverrijzing.

  • Mensen die verlicht gingen denken, waren positief over mensen die zelf keuzes gingen maken, omdat ze er vanuit gingen dat men door middel van de ratio en het verstand, met ondersteuning van de wetenschap, goede keuzes zou maken.

  • Echter waren er ook denkers die het niet zo positief zagen, zij beweerden dat er zelfs met het gebruik van de wetenschap nog andere opties zouden zijn en niets is absoluut bepaald. Luhmann is pessimistisch en meent dat de religie misschien zo slecht nog niet was, mensen hielden zich daaraan vast.

Comte bedacht de term sociologie. In de verlichting zag hij voor de sociologie de rol om de wetmatigheden van het sociale leven bloot te leggen, hier was hij het eens met het positivisme. Dit is het aanpakken van sociologische onderwerpen alsof het natuurwetenschappen zijn, er wordt gebruik gemaakt van dezelfde aanpak als de natuurwetenschappen.

  1. In de sociologie is er sprake van verandering, bij de natuurwetenschappen blijft alles vastgesteld en wordt het niet aangepast in de loop van de tijd.

  2. In de sociologie is de plaats vaak erg bepalend voor een fenomeen. Als men bijvoorbeeld kijkt naar de schoolsystemen, is dit voor de VS en voor Nederland erg verschillend, ondanks veel onderlinge overeenkomsten. Bij de natuurwetenschappen maakt het niet uit waar iets wordt vastgesteld, het is algemeen geldend.

  3. Sociologen zijn onderdeel van de veranderingen die in de samenleving voltrekken. Men wil met de kennis die ze hebben verkregen, invloed krijgen op die veranderingen. Bij natuurwetenschappen is er nauwelijks sprake van invloed, er zijn geen discussies dat iets wel of niet waar is.

Drie verklaringen (allemaal zijn beperkt, maar wel belangrijk) van Elchardus waarom de samenleving zo geordend is en waarom men de samenleving zo heeft kregen zijn:

  • Biologie, genen en natuur of omgeving, dit samenspel. Hierbij is het lastig om aan te kunnen wijzen wat de biologie nou aangerekend kan worden.

  • Geschiedenis, kijken in het verleden hoe dingen zijn ontwikkeld tot wat ze nu zijn, hoe is dat gekomen? Hierbij is het niet waterdicht dat het zo moet gaan, het kan ook anders.

  • Samenhang, de balans tussen twee aspecten van de maatschappij die met elkaar in evenwicht moeten zijn. Dat evenwicht is soms ver te zoeken.

Taken van een socioloog:

  1. Waarnemen, meten en rapporteren met betrekking op hoe de samenleving ervoor staat.

  2. Men moet niet klakkeloos alles voor waar aannemen, maar moet ook kritisch blijven.

  3. Problemen moeten niet alleen becijferd worden, maar moeten ook voelbaar gemaakt worden. Dit houdt in dat er wordt uitgelegd hoe het is om iets/ een bepaald probleem te hebben.

Het boys’ problem houdt in dat jongens het niet goed doen in het onderwijs en dat hun prestaties niet goed lijken in vergelijking met de prestaties van de meisjes. Door middel van cijfers kan worden aangetoond dat de prestaties van de jongens inderdaad slechter zijn dan die van de meisjes, maar dit is een eenzijdig beeld. Dit speelt zich al langer af. In 1950 speelt het probleem ook, maar op dat moment zijn er alleen mannelijke leraren, waardoor de mythe van de feminisering wordt verbroken. Door een analyse blijkt dat het niet uitmaakt of jongens een meester of juf hebben.

De individualistische visie meent dat het handelen van mensen een natuurlijke neiging is, waar ware motivaties uit voortkomen. De sociologie wil dit blootleggen. De mens heeft een natuur, deze zou verscholen gaan achter tradities die men heeft. De rede, ratio en verstand vormen de natuur en de mens volgt deze natuur bij het vormen van de samenleving.

Een theorie bij de individualistische visie is het utilitarisme. Iedereen zou passie en plezier moeten nastreven. Dit is het nut en het is rationeel om te streven naar maximalisatie van dit nut. Volgens de theorie is dit niet in tegenspraak met het nut van andere mensen en zou alles hand in hand met elkaar gaan. Hier is echter kritiek op, want men kan anderen dwarszitten door het eigen nut na te streven.

Men leert sociaal te zijn door de motivaties van individuen in meervoud te zien.

Kritiekpunten op het utilitarisme en op individualisme:

  • Het onderzoeken van een niet zichtbare natuur in de mens lukt niet, daarom gaat men waarneembaar gedrag onderzoeken.

  • Uit dit gedrag wil men de natuur afleiden, maar het is onduidelijk of er vastgesteld kan worden dat het gedrag van mensen overeenkomt met hun natuur.

  • Mensen doen niet altijd dingen vanuit een rationeel gemaakte beslissing. Het handelen van mensen heeft niet alleen effect op hen zelf, maar ook op de omgeving. Hierdoor kan het zijn dat niet iedereen evenveel welzijn kan hebben: pervers effect.

Elchardus noemt perverse effecten van menselijk handelen: perverse effecten zijn onbedoelde effecten die men niet wil hebben. Er is over een beslissing nagedacht, maar door een niet bedoeld effect kan een handeling pervers worden.

  • Self denying Prophecy wordt in het boek uitgelegd, niet in het college.

  • Mattheüs effect = mensen die veel hebben krijgen nog meer en de mensen die maar weinig hebben, wordt dat ook nog afgenomen. Een voorbeeld is lezen; kinderen die er goed in zijn vinden het waarschijnlijk leuk en gaan meer en beter lezen, maar kinderen die het niet goed kunnen raken steeds verder achterop en zullen uiteindelijk niet meer willen/ kunnen lezen.

  • Het is een rationele keuze om te stoppen met leren, want je gaat pijn uit de weg en zoekt plezier, maar deze keuze is nadelig voor je eigen en daardoor is het een irrationele keuze.

Bij de rationele keuze theorie denkt iedereen rationeel na. In het geval van het voorbeeld zou men rationeel gezien kiezen voor ‘niet meedoen’, want dit levert het meeste op. Dit is meeliftersgedrag, of ‘free riders behavior’. Echter, als iedereen zo zou kiezen, zou er nooit wat gebeuren en bestaan er geen collectieve acties.

  • Het is de vraag hoe het kan dat er toch collectieve actie bestaat. Vaak wordt er beweerd dat men graag iets goeds doet voor de medemens. Hierachter zit de reden dat men hier een goed gevoel van krijgt.

  • Door de reden dat men hier een goed gevoel van krijgt, en niet de reden dat men werkelijk iets goeds wil doen voor de medemens, is het dit niet wetenschappelijk te onderzoeken.

  • Doordat niet alles te onderzoeken is, blijkt dat de individualistische visie beperkingen heeft.

Voorlopige conclusie:

  1. Het is niet voldoende om bij het individu te beginnen te kijken, vanwege perverse effecten die kunnen optreden.

  2. Er zijn verschillende keuzes en mogelijkheden om de samenleving mee vorm te geven, maar niet alle opties zijn even waarschijnlijk (om uit te voeren).

College 2

Tijdens de Verlichting ging men er vanuit dat mensen individuen zijn die redelijke keuzes maken en het navolgen van de natuur die redelijk was, zou ervoor zorgen dat iedereen vooruit zou gaan. Door middel van de rationele keuzetheorie kunnen onaangename effecten van de redelijkheid verklaard worden.

Nadelen van het rationeel handelen:

  • Mattheüs effect (vorige college uitgelegd).

  • Self fullfilling prohecy: mensen denken dat ze de goede waarheid geloven, maar deze waarheid is in werkelijkheid niet waar. Er wordt echter wel naar deze verkeerde waarheid gedragen, waardoor uiteindelijk de verkeerde waarheid toch werkelijkheid wordt. Een voorbeeld hiervan is: ‘Math anciety’, dit houdt in dat meisjes die voorafgaand aan een wiskundetoets te horen krijgen dat vrouwen niet goed zijn in wiskunde, de toets slechter gaan maken dan meisjes die dat niet te horen hebben gekregen.

  • Self denying prohecy: mensen aan uit van de juiste waarheid, maar door de reacties van anderen verandert men en komt de voorspelling van de juiste waarheid toch niet uit. Een voorbeeld is van de studie communicatie. Er was voorspeld dat er veel mensen nodig zouden zijn in die sector, waardoor veel mensen die studie gingen doen. Later bleek dat er toch niet zoveel mensen nodig waren, dus de verwachting die van tevoren was opgesteld komt niet uit.

Naast de perverse effecten is er nog een punt van kritiek op de individualistische kijk. Het individualisme ziet de mens alsof het op een eiland leeft, geïsoleerd of vast in de sociale omgeving. Elchardus meent dat dit niet klopt, mensen zouden beïnvloed worden door de omgeving en door de sociaal-culturele context. Het individualisme ontkent deze beïnvloeding.

Een voorbeeld waarbij de invloed van de maatschappij op het menselijk handelen te zien is, is de ziekterol. Wat iemand doet als hij of zij ziek is, wordt bepaald door de verwachtingen van de omgeving. Sociaal-cultureel wordt het geaccepteerd als iemand zich ziek meldt, men is dan zielig en er moet voor degene gezorgd worden.

Durkheim stelt (door middel van het voorbeeld van de ziekterol) dat een opvatting die in de samenleving heest, niet door maar één persoon kan worden opgesteld. Mensen kunnen mensen worden en zijn, door de structuur van de samenleving, deze reguleert namelijk het gedrag van individuen. De vergelijking met een chemische reactie wil zeggen dat er twee elementen zijn (individu en samenleving) die door een reactie, combinatie, zich tot iets nieuws/ wat anders vormen (mens).

Door de maatschappij wordt men gestuurd in gedrag. Volgens Durkheim kan dit alleen begrepen en verklaard worden op het niveau van de samenleving, niet individueel, en deze sociale feiten hebben een eigen analyseniveau nodig.

  • Bij het voorbeeld van zelfmoordcijfers per land wordt er gekeken waar de verschillen tussen landen ontstaan, er wordt gekeken naar de sociale verhoudingen tussen mensen, of hier wel of geen verbondenheid bestaat. Het blijkt dat er (voornamelijk in Oostblok-landen) een toename van het aantal zelfmoorden is ontstaan na de val van het communisme. Het strenge regime zorgde voor een richting en structuur, dit valt nu weg, waardoor de samenleving totaal veranderd. Eerst was er grote voorspelbaarheid, dit is nu onvoorspelbaarheid geworden, want nu is opeens alles mogelijk.

  • Er is een helikopterview van bovenaf nodig om een beeld te kunnen krijgen wat er in totaal allemaal afspeelt.

Durkheim zegt dat een individu onderhevig is aan sociaalhistorische processen. Hierbij wordt de toename van het gebruiken van de ratio niet ontkend.

Foucault gaat verder dan Durkheim en stelt dat er op het niveau van de samenleving een neiging is ontstaan om te toestand van een individu te vergroten, om ervoor te zorgen dat degene het beter krijgt. Hierbij is er ook de opkomst van de psychologie, waardoor het steeds gebruikelijker wordt om veel te reflecteren op het individu, op jezelf.

Functionalisme, Durkheim is hier een voorstander van. Het is in de samenleving zo dat alle componenten taken hebben die met elkaar moeten samenwerken, om op die manier de maatschappij in balans te houden. De taken die iemand heeft in de samenleving, bepaald zijn of haar gedrag.

  • Het kostwinnaarsmodel is een voorbeeld: De man werkt en verdient het geld, de vrouw blijft thuis en is huismoeder. Door de scheiding van taken in het gezin zou de arbeidsmarkt ook goed kunnen functioneren, want de mannen doen het werk. Deze balans moet zo blijven, de verhoudingen of taken in het gezin moeten hiervoor gelijk blijven.

Kritiek op het functionalisme:

  • Er wordt in een cirkel geredeneerd, er wordt niet gekeken naar wat er eerder en later kwam, het is alleen zo. Het is nuttig en dus is het functioneel, vragen over causale verbanden worden niet beantwoord.

  • Er wordt beweerd dat de balans telkens weer zal herstellen. Dit is in de praktijk niet zo, dit is terug te zien in het huidige probleem in Nederland van het tekort aan computerprogrammeurs. Het herstel komt niet vanzelfsprekend, waardoor het moeizamer gaat dan in theorie bedacht.

  • De samenleving is niet zo harmonieus als wordt beweerd. Er is wel degelijk sprake van frictie en conflicten tussen mensen, maar hier wordt in deze visie geen aandacht aan besteed.

Conflict sociologie behoort net zoals het functionalisme bij de collectivistische visie op de samenleving. In tegenstelling tot het functionalisme, is er bij deze visie wel aandacht voor gezag en dwang. Ook indirecte dwang of macht die bijvoorbeeld via wetten wordt bereikt, kan zorgen voor spanningen en voor bepaald gedrag van mensen.

Het sociaal-Darwinisme is door de conflict sociologie erbij gehaald. Volgens de evolutietheorie overleven de dieren die de beste en sterkste eigenschappen bevatten. Dit kan toegepast worden op de samenleving, waarbij de ideeën van de sterke mensen die veel kunnen het vaak halen. De samenleving kan in dit opzicht gezien worden als een arena waarin er gestreden wordt om de ordening.

Na Darwin komt de moderne visie, door middel van de ideeën van Karl Marx. De samenleving bestaat volgens hem uit twee klassen die worden gevormd door de economische ongelijkheid. Hierdoor is er ook sociale ongelijkheid. Mensen die veel bezitten kunnen nog meer krijgen en armere werknemers, zoals werknemers zijn erg kwetsbaar, waardoor de bezitters van alles voor elkaar kunnen krijgen en kunnen zo hun invloed uitoefenen.

  • Het is voor mensen vervreemdend om aan een productieproces mee te werken. Men ziet niet meer het totaal beeld, het grote geheel of de kern, maar ziet alleen nog kleine onderdelen.

  • Zonder ingrijpen zal een patroon zich blijven herhalen, repeteren, en door blijven gaan.

Het is onwenselijk om ongelijkheid in de samenleving te hebben, daardoor verwacht Karl Marx dat deze ongelijkheid zal weggaan door een revolutie. Zonder die revolutie zal de strijd tussen de twee klassen altijd door de machtigste klasse worden overwonnen.

Het onderwijs heeft drie belangrijkste functies, deze worden besproken vanuit twee visies, de visie van het functionalisme en vanuit de visie van de conflict sociologie.

Onderwijs vanuit het functionalisme:

Via de school moet er gezorgd worden dat de sociale orde behouden zal blijven. Er moet door de school een goede overgang gerealiseerd worden. Dit is de overgang van de warmte en intimiteit van het gezin naar de zakelijke, kille houding op de arbeidsmarkt.

Durkheim meent dat er in de samenleving voor cohesie gezorgd moet worden, omdat er anders chaos zal ontstaan. Dit gebeurt via het onderwijs op een geordende, systematische manier.

  1. In het gezin wordt er begonnen met het overbrengen van regels en waarden, kinderen moeten de morele waarden die in de samenleving heersend zijn, kennen en toepassen om competente burgers te kunnen zijn. Deze waardeoverdracht wordt bereikt door de waarden aan te leren door middel van reflectie. Uiteindelijk moet een kind niet gewoon gehoorzamen, maar het kind moet van binnenuit de vanzelfsprekendheid van dingen in de samenleving snappen. Dit is internalisatie, door het verinnerlijken kan men meedoen en ontplooien in de samenleving.

  2. Het aanleren van vaardigheden en kennis die men moet kunnen.

  3. Er wordt onderscheid gemaakt in niveau en vaardigheden. Dit onderscheid wordt geaccepteerd, omdat het noodzakelijk zou zijn om de lagen van de samenleving in evenwicht te houden, ondanks dat dit misschien sociale ongelijkheid tot gevolg heeft. Het voordeel zou zijn dat het de samenleving gaat stimuleren om te verbeteren.

Kritiek op functionalisme in het onderwijs:

  • Er is weinig oog voor de nadelen die ongelijkheid kan hebben, bijvoorbeeld het ontstaan van strijd en conflicten.

  • Er wordt uit gegaan van een stabiele maatschappij, maar de werkelijkheid is veel instabieler.

  • Alles moet behouden blijven zoals het is, eventuele veranderingen komen alleen heel geleidelijk op, en komen bij maar een paar fronten naar de voorgrond.

Bij de conflict sociologische benadering zijn er bij het onderwijs twee varianten:

  • Moreel onderwijs, waarbij het veld van onderwijs een arena is, waarin er strijd is om het beste te krijgen voor de eigen partij. De uitkomst is contingent, maar niet arbitrair, de machtsstrijd bepaalt de uitkomst.

  • Beroepsonderwijs vanuit het Marxistisch idee, waarbij gesteld wordt dat de strijd die gevoerd wordt, altijd gunstig zal uitpakken voor de hogere sociale klasse. Hier moet door middel van een revolutie verandering, een einde aan komen.

Het onderwijs volgens variant A, moreel onderwijs:

  1. In de samenleving zijn er volgens de conflictsociologie geen waarden waar overeenstemming over is, dus kunnen de kinderen niet door middel van die waarden voor de samenleving worden klaargestoomd.

  2. Kerncompetenties zijn bijvoorbeeld lezen en rekenen, burgerschapsvorming focust juist op culturele of religieuze diversiteit en tolerantie. Over de invulling hiervan in het onderwijs is men het ook niet eens. Achterstandswijken vinden over het algemeen de kerncompetenties belangrijker dan de burgerschapsvorming en willen daar meer focus op.

  3. De toewijzing op een bepaald niveau wordt gedaan op basis van toetsing. Deze toets kan echter een bias bevatten, door sociaal-culturele invulling wordt er niet objectief gemeten. De rol van de docent kan ook bepalend zijn voor de uitkomst van de toets. Het is dan onduidelijk of het behaalde resultaat komt door de vaardigheden van de leerling, of van de docent.

Onderwijs volgens variant B, Marxistisch:

De staat is een onderdeel van de hoge klasse in de samenleving en het onderwijs hoort hier ook bij. Ongemerkt heeft het onderwijs de bedoeling om mensen uit de lage klasse klein te houden en om de mensen uit de hoge klasse te helpen om beter te worden. Dit is terug te zien in de capaciteiten die op school worden gevraagd, deze sluiten beter aan op (de thuissituatie van) de hoge klasse.

De docent geeft de ongelijkheid die door het onderwijs wordt gerealiseerd, door.

Kritiek op de visie van de conflict sociologie op het onderwijs:

  • Er is geen sprake van een conflict dat telkens gelijk blijft, namelijk de hoge klasse wint. Er is gebleken dat er opwaartse mobiliteit mogelijk is.

  • De hoge klasse verschilt ook veel van elkaar in verschillende landen.

  • De visie laat zien hoe het niet moet gaan in het onderwijs, er wordt aangegeven hoe het niet moet, maar het laat niet zien wat er dan wel gedaan zou moeten worden. 

College 3

Functionalisten vergelijken de maatschappij met de anatomie van het lichaam, waarbij alles goed moet samenwerken en in balans moet zijn. Als er spanningen zijn, moet er gezorgd worden dat deze verdwijnen. In het onderwijs kan dit terugkomen in het goed kunnen samenwerken van iedereen.

Conflictsociologie gaat over strijd en gaat over een hoge en een lage klasse. De visie van Darwin kan eventueel ook als individualistisch gezien worden door ‘the survival of the fittest’, de visie van Marx lijdt in ieder geval tot een collectief uitgangspunt. In het onderwijs kan dit terugkomen op de manier dat het onderwijs beter aan zou sluiten bij de hogere klasse en dat kinderen uit de hoge klasse meer kansen kunnen krijgen.

Door individualisering in de samenleving kijkt men steeds meer naar mensen als zelfstandige en autonome individuen die eigen keuzes maken. Men kijkt minder naar de vaste patronen en rollen waar men aan vast kan zitten.

Het voorbeeld van homoseksualiteit laat zien dat er geantwoord wordt dat iedereen zichzelf mag zijn en echt moet zijn, maar als het gaat om een vrouwelijke jongen, blijkt dit toch niet in het beeld te passen van ‘echt’ en blijkt er een beperkte visie te zijn. De Smile Training leert mensen om op een gepaste manier te glimlachen naar klanten. Deze lach vinden wij nep, maar het is daar niet de bedoeling om echt over te komen, men moet eigen gevoelens juist niet laten merken, maar men moet ervoor zorgen dat er op een prettige manier met elkaar omgegaan wordt.

Rollen moeten ervoor zorgen dat het sociale leven voorspelbaar wordt. Normen zijn waarden die concreet zijn gemaakt voor handelingen en samen ondersteunen ze de sociale rollen. Binnen instituties verlopen dingen volgens vaste gedragspatronen, hierover is iedereen het eens dat men zich hier aan moet houden. Het onderwijs zit voor met gedragspatronen, bijvoorbeeld de waarde van het onderwijssysteem dat leerlingen discipline moet worden bijgebracht.

De leerlingenrol is volgens het functionalisme goed en moet aangeleerd worden door middel van socialisatie. Vanaf het begin af aan moet een kind aangeleerd worden hoe hij of zij leerling moet zijn. De socialisatie werkt met straffen en beloningen, op deze manier moeten er competente burgers gevormd worden.

Volgens de conflictsociologie wordt er door de leerlingenrol een risico gezien op allocatie, een selectieproces dat verhuld wordt, maar dat de leerlingen al op jonge leeftijd door hebben. Het is niet goed om al zo snel kinderen te sorteren, selecteren en in een hoekje te zetten. Doordat er op scholen een focus ligt bij competenties in taal en rekenen, is er een tekort aan creativiteit. Er zal op die manier een eenheid ontstaan, waarbij er nauwelijks onderscheid meer tussen mensen is. Door herhaling zullen kinderen uit een gezin met hoge SES ook weer hoger op de sociale ladder eindigen.

  • Zowel het functionalisme als de conflictsociologie erkennen dat het sociale, de samenleving of cultuur, doorwerkt op de rol, collectivisme.

  • In Japan wordt er ontkend dat er ook slechte leerlingen kunnen zijn, als je het niet goed kan komt dit omdat je niet hard genoeg gewerkt hebt, kinderen moeten dan meer gedisciplineerd worden en harder gaan werken. Dit heeft effect op de hele schoolcarrière van een kind.

Normen, waarden en rollen spelen alle drie mee in strategieën van leerlingen:

  1. Conventioneel = alles wat overeenkomt met een authentiek beeld van een leerling, dit houdt in hard leren, veel leren, luisteren en braaf zijn.

    • Precies het authentieke beeld aanhouden, de leerling is gretig om te willen leren.

    • Leergierig zijn is positief en de leerling werkt hard.

    • De leerling werkt mee aan het klassieke beeld van een leerling.

    • De focus van de leerling ligt bij een goed voetje halen bij de leraar.

    • Alleen op een moment dat de leerling zinvol vindt wordt het conventionele beeld laten zien, bijvoorbeeld met toetsen even.

  2. Onconventioneel = juist het tegenovergestelde van de brave, ideale leerling.

    • De leerling wil weinig/niks met het schoolsysteem te maken hebben.

    • Een tweestrijdigheid in de leerling zelf, kan resulteren in onverschilligheid.

    • Het zoeken van succes buiten de school om, een eigen, andere manier zoeken.

Het sociaal interactionisme

Het is niet ergens onder te schuiven, het is voornamelijk het interpreteren van het gedrag van anderen en hier een betekenis aan geven. Doordat dit proces telkens door blijft gaan door telkens weer reacties, worden er gedragingen uitgelokt. Het symbolische zit in de interpretatie van het gedrag.

Bij de Pygmalion studie is er geconstateerd dat vanuit hoge verwachtingen van leraren er een verandering optrad bij leerlingen. Hierdoor veranderde het gedrag van de leerlingen en daarmee verbeterden de prestaties. Dit is een soort van ‘self fulfilling prohecy’, waarbij de prestaties door wederzijdse interactie verbeterden.

  • Looking glass self = de reflectie die je van jezelf ziet, ontstaat onder andere door de verwachtingen van anderen, dit vormt.

  • De verwachting van een leraar is belangrijk, maar het is helemaal bepalend als het gaat om de prestaties van leerlingen. Bij een hoge klasse worden er van huis uit hoge verwachtingen gesteld, bij lage klassen is een eigen, lager niveau ook goed, men streeft niet per se naar een hoger niveau

De rollenset zet dat er meerdere rollen betrokken zijn bij één rol. Volgens het functionalisme moeten deze rollen die samen een rol vormen goed op elkaar afgestemd zijn en harmonieus verlopen.

Een intern rollenconflict kan zijn als een leraar een dilemma heeft, waarbij aan de ene kant het schoolbeleid staat en de leraar is een ondergeschikte, en aan de andere kant de ouders met een eigen opvoeding en de leraar zal hierbij willen toegeven. Binnen de verschillende rollen die een docent kan hebben, is er een conflict.

Een extern rollenconflict is een conflict van een persoon met verschillende rollen. Iemand kan het ene willen vanwege een rol, maar moet het andere doen vanwege de andere rol die degene ook heeft.

Persoon noch inhoud telt, een docent kwam de eerste les binnen in een monteurspak, maar vertelde wel de stof van sociologie. Er ontstond een discussie waarom er niet naar hem geluisterd werd, ondanks wat hij zei. De ene groep beweerde dat het lag aan dwang, bij een docent weet je dat hij degene is die uiteindelijk een cijfer zal geven. De andere groep beweerde dat interesse ook meespeelt bij het luisteren, maar er was geen reden waarom er niet naar de docent in het monteurspak geluisterd werd.

Functionalisten zeggen hierover dat er tekenen zijn die de samenleving voorspelbaarder maken. Een teken kan een diploma zijn, hierdoor is er een indicatie dat degene bekwaam zal zijn in wat hij of zij doet. De onzekerheid van samenleven wordt zo verminderd.

Dramaturgische rollentheorie

Gofmann ziet de persoon en het personage los van elkaar staan, hij gebruikt voor zijn uitleg een metafoor uit het theater.

  • Frontstage houdt in dat iemand een rol of masker op heeft en degene maakt gebruik van impression management, dit bestaat uit houdingen, kleding, gezegdes, alles wat maakt dat iemand geloofwaardig is in de rol.

  • Backstage is thuis, waar het masker niet langer op is, de rol hoeft niet meer gespeeld worden en men kan zijn authentieke zelf zijn. Hier kan men echt zijn.

Men kan volgens Gofmann dus afstand doen van een rol en kan thuis een andere persoon zijn.

Mead bekritiseerd Gofmann en meent dat de persoon en het personage met elkaar verbonden zijn. Een persoon is volgroeid in zijn rol, doordat deze zo goed eigen gemaakt is. De rollenwisseling of het afdoen van een masker is hierdoor niet meer merkbaar, dit is echter niet vervelend voor iemand.

Gofmann is, in tegenstelling tot Mead, negatiever over het bestaan van rollen.

Max Weber zoekt naar causale verklaringen in de sociologie, waarbij hij wil kunnen vaststellen waarom dingen gebeuren, de oorzaak. Hij gebruikt de Verstehen methode:

  • Analyseren

  • Inleven in de onderzoeksobjecten is cruciaal, men moet zich in anderen verplaatsen.

  • Door het inleven wordt er nagegaan en gevolgd hoe situaties zich door het onderzoeksobject uitgelegd zouden worden, wat degene zou gaan doen.

  • Als het goed is verklaard of voorspeld wat er gebeurde, dan is het goed ‘verstehen’.

Kritiek op de Verstehen Methode:

  • Er worden uitspraken gedaan die bij het object horen, maar er kan niet nagegaan worden of de motieven van degene daadwerkelijk kloppen met wat de onderzoeker zegt. Hierbij is er een risico op projecteren, als niet alles kan worden nagegaan, kan een onderzoeker dingen gaan invullen door middel van eigen ervaringen.

  • Er zijn grenzen aan hoe goed mensen zich kunnen inleven in anderen, door middel van een andere SES kan dit al erg lastig worden om goed te kunnen doen.

  • Er worden universele opvattingen gebruikt, hierbij wordt er geen rekening gehouden met opvattingen die in de cultuur gelden. Dit kan zorgen voor het niet goed ‘verstehen’ van situaties of motieven.  

College 4

Rolgedrag is een reactie op de verwachtingen in de omgeving of samenleving. Het vorige college is Weber genoemd, hij beweerde dat door middel van het in de huid kruipen van een ander de motieven van degene geleerd konden worden.

Weber wil gedrag van mensen verklaren door te kijken naar verwachtingen. De hermeneutiek is het punt waarop er een vertaalslag gemaakt moet worden vanaf de observaties. Hierbij is er een grote kans dat er fouten gemaakt worden, waardoor er een verkeerde interpretatie tot stand komt.

Bij deze methode wordt er vanuit gegaan dat iedereen vergelijkbaar is en dat er bij iedereen een vergelijkbare reactie zal optreden. Dit is echter niet zo, er moet namelijk ook rekening gehouden worden met het sociaal-culturele referentiekader. De context waarin iemand leeft, is van invloed.

De culturele context zorgt ervoor dat mensen uit een andere cultuur, hetzelfde heel anders kunnen opvatten. Dit komt door een ander heersend beeld van de werkelijkheid in een andere cultuur. Dilthey zegt dat er dus rekening gehouden moet worden met dat beeld van de cultuur, door de tradities en gewoonten van iemand mee te nemen in een interpretatie.

In het schema is het normatieve kader het gedeelte waar de middelen en doelen bij elkaar gebracht worden.

Bij de culturele component en daarvan het intentionele aspect, gaat het om een doel dat achter het handelen ligt. Het kan zijn dat dit niet duidelijk geformuleerd kan worden. Bij een docent kan de reden voor het uitoefenen van dat vak simpelweg bestaan uit het graag omgaan met kinderen. Voor de leerling kan de reden om naar school te gaan zijn, dat hij of zij graag leert lezen en rekenen om later veel mee te kunnen, het kan echter ook zijn dat de leerling het gewoon fijn vindt om met vriendjes om te kunnen gaan op school.

Situationeel gaat het om middelen en condities. De middelen kunnen aangepast worden door degene die ze gebruikt. Als het middel een tablet is, kan er nog steeds variatie in aangebracht worden door de verschillende soorten tablets en prijsklassen. Condities kan geen dergelijke invloed op uitgeoefend worden.

Situationele component, intentioneel aspect: door de kennis die is opgedaan/ die is aangeleerd, weet men wat er wel en niet mag in een situatie. Hierbij wordt er kennis opgebouwd door middel van de normen die gesteld zijn. Bijvoorbeeld uit het geloof leert een kind te bidden als het ergens mee zit, het middel is dan om te gaan bidden. Vanuit de norm van het geloof wordt het middel bidden in deze situatie gekozen.

Culturele component, communicatief aspect: door middel van symbolen en de betekenissen daarvan is het mogelijk om interpretaties te kunnen doen. Als iemand met een ander kader naar een situatie of dilemma kijkt, dan heeft men verschillende interpretaties van een situatie en zal de communicatie met betrekking hierop stroef verlopen. Een Amerikaanse vlag is niet alleen een stuk stof, door de symbolische betekenis kan er ook een expressieve lading zijn, zoals emoties van vaderlandsgevoel.

In het systeem van onderwijs in Amerika is er ingesteld dat de leerling die het hardste werkt en die dus de beste resultaten behaald, dat die een speciaal moment krijgt. Dit wordt gedaan om bij de rest de leerlingen te zorgen voor een motivatie om dit ook te behalen. In Nederland wordt er niet veel aandacht besteed aan goede prestaties, het gaat bij ons voornamelijk om de inzet en die zal beloond worden, niet alleen het resultaat van een prestatie.

Geertz noemt dat het belangrijk is welke symbolen gekozen worden om te gebruiken bij een interpretatie, dit heeft ook een invloed. Bij het onderwijs is het in Amerika discriminatie om leerlingen in te delen op niveau, omdat ze dan niet meer een eerlijke kans gegeven zou worden om hoger te gaan presteren. Bij ons is dit indelen gewoon en wordt er niet van op gekeken.

Ja, men moet alles weten van cultuur.

Nee, het maximaliseren van het nut, plezier en het navolgen van passies is overal hetzelfde. Het verschil in situatie zorgt voor het gebruik van andere middelen en voor het gelden van andere condities, dit wordt niet door cultuur veroorzaakt.

Socialisatie leert methoden van samenleven en dit gaat aan de hand van interactiekaders. Er wordt geleerd om rollen te spelen, waarbij de cultuur de soort socialisatie die wordt aangeleerd bepaald. De cultuur heeft hierdoor effect op de verwachtingen die je ontwikkeld.

Socialisatieprocessen geven een indicatie wat er gebeurt, volgens de blauwdruk wordt er geleerd wat je daar wel of niet van vindt. Tijdens het socialiseren worden de verwachtingen eigen gemaakt.

  • Discursief = verwachtingen die uitgelegd kunnen woorden in taal.
  • Praktisch = moeilijk om uit te leggen, in de praktijk is het duidelijk hoe het eraan toe gaat en hoe het werkt, maar doordat het ‘gewoon zo is’, is het lastig verwoorden. In de praktijk van samenleven met anderen leert men door anderen te bekijken, of door hen na te doen.

Als iets niet gaat volgens de aangeleerde socialisatie, zijn praktische elementen van de socialisatie duidelijker merkbaar. Door het overtreden van een ongeschreven regel wordt het pas duidelijk dat de regel bestaat.

Sekse rollen maken een onderscheid in de socialisatie van jongens en meisjes, waarbij er specifieke kenmerken aan een gender worden toegeschreven. Discursief wordt benoemd, praktisch is non-verbaal en wordt vaak door de ouders ontmoedigd om te doen.

Interactiekaders bevatten de samenhang tussen mensen. De indeling van interactiekaders kan op verschillende manieren gebeuren:

  • Interactie is in het gezin direct en face-to-face, in tegenstelling tot een bedrijf, waarbij veel indirect gaat via bijvoorbeeld e-mails, binnen een school is het voornamelijk direct, maar indirecte interactie komt daar ook voor.
  • Binnen het gezin kan er een bepaalde manier van spreken of koosnaampjes ontstaan. Dit is in een bedrijf ongepast, hier houdt men zich aan algemene taalconventies. Binnen de school kan er sprake zijn van een koosnaam, maar dit mag niet te veel zijn.
  • Affectie is in een gezin intensief, binnen een bedrijf is er juist geen tot nauwelijks affectie. Op een school is de hoeveelheid affectie neutraal. Het kan af en toe wel voorkomen. Hoe ouder de leerlingen zijn en hoe hoger het onderwijs is, des te minder is er sprake van affectie.
  • Bij een gezin is er vaak geen doel van het samenkomen, men wil dit gewoon graag. Het doel binnen een bedrijf is gericht op winst. Bij een school zijn doelen binnen de vakken duidelijk, maar doelen met betrekking op de omgang zijn niet duidelijk.
  • Veranderingen hebben een grote impact in een gezin, in een bedrijf is er vaak niet veel van een verandering te merken. Binnen een school kunnen veranderingen soms merkbaar zijn, als het gaat om de verandering van een docent, kan het zijn dat een andere docent minder goed aansluit en dat deze verandering goed merkbaar is.

Volgens Cooley is het belangrijk dat mensen de warmte en affectie van een gezin meemaken, zodat men dit kan toepassen bij het tonen van medeleven of bij het inleven in een ander. De school vervuld een brugfunctie waarbij er gezorgd wordt voor een overgang van de warmte van het gezin, naar de kille arbeidsmarkt die er aan komt in de toekomst van leerlingen.

Expliciet bestaat het schoolbestuur uit geschreven regels. Maar er zijn ook veel ongeschreven regels die men wel kent en kan aanvoelen, maar die niet ergens nagelezen kunnen worden.

Garfinkel probeert de regels die men wel kan aanvoelen, maar die niet opgeschreven zijn te achterhalen en te verwoorden. Dit wil hij doen door het verstoren van sociale interactie en door er zo achter te komen wat de blauwdruk van de samenleving hierover is. Echter, doordat er in een situatie sprake is van veel voorkennis die men moet hebben om het te begrijpen, en door het kunnen optreden van spontane elementen is het lastig om te kunnen voorschrijven wat er stap voor stap gaat gebeuren volgens een blauwdruk (ongeschreven regel).

Etnomethodologie is het kunnen begrijpen van een ander en het kunnen inspelen op elkaar. Door het sociale kader los te laten en door letterlijk te noteren wat men doet, wordt er weer een poging gedaan om de ongeschreven regels te achterhalen. Dit is ook wel conversatieanalyse, het vaststellen van die regels is met deze methode echter nauwelijks te doen, vanwege dezelfde problematiek bij de poging van Garfinkel.

 

College 5

Door het letterlijk noteren wat er in situaties gebeurt, probeerden sociologen te blauwdruk van normen en waarden van de samenleving te achterhalen. Dit werd ook op een andere manier gedaan, namelijk door het overtreden van de regels in de omgang, de blauwdruk beschrijven en hier achter komen. Doordat men zich schaamt als er een ongeschreven regel van de samenleving wordt overtreden, geeft aan hoe goed men gesocialiseerd is en hoe erg dit bij men is gaan horen, geïnternaliseerd. Op een moment van overtreden, worden er door omstanders vaak verzachtende woorden gebruikt, om het te laten lijken alsof het normaal is. Het benoemen van steeds meer dingen als schaamtevol als het gebeurt, is het civilisatieproces.

Bij de sociale orde is er een deel dat volgens een vast script gebeurt maar er is ook een deel van situaties die niet vaststaat en dat onvoorzien kan zijn, iets gebeurt in interactie en ontstaat zomaar. Hier tegenover staat macht en controle over de sociale orde en het gedrag van mensen.

Het mensbeeld kan gezien worden als een rationele keuze waarbij ieder individu gaat voor het eigen belang, maar het kan ook gezien worden alsof mensen een bepaald kader hebben van normen en waarden van waaruit men weet hoe er gedragen moet worden. Hermeneutiek focust op de cultuur, maar de cultuur geeft ook veel richting aan de interpretatie en normen van mensen.

De metafoor van de slang geeft aan dat de slang een giftig dier is, en deze slang bijt in de eigen staart, waardoor de slang eigenlijk in het eigen gif bijt.

Het vermogen is in Nederland meer eerlijk verdeeld dan dat vroeger het geval was, maar nog steeds heeft een klein deel van de bevolking bijna de helft van het vermogen in handen. In Amerika is deze verdeling nog schever verdeeld, echter wordt er over Nederland gezegd dat de ongelijkheid ook weer aan het toenemen is.

Er zijn groepen in de samenleving die veel macht of controle over de toegang van begeerlijke dingen hebben, dingen zoals belevenissen, goederen, diensten of ervaringen, en er zijn groepen die niet of nauwelijks die controle hebben.

  1. Een huis, dit kan een huurwoning zijn of een luxe villa, of een diploma, waarbij er natuurlijk variatie is tussen een vmbo- of vwo-diploma.
  2. Belevenissen, een keer hebben paardgereden of duiken, smaak, wel naar een museum gaan of juist niet, of bestedingen en consumptiepatronen.

In de moderne klassenmaatschappij is de positie die men inneemt door middel van een bepaald beroep en de status die hieraan wordt gegeven, losstaand van de persoon, erg belangrijk geworden.

Stratificatie is het indelen in groepen met daartussen ongelijkheid, waarbij er onderscheid gemaakt kan worden in beroepen, etniciteit, sekse, seksuele voorkeur of gezondheid/handicap.

  • Slavernij is een erg duidelijk voorbeeld, waarbij de onderste laag van de samenleving hun rechten wordt afgenomen. Ze moeten werken voor een ander en zijn bezit geworden.
  • Kasten worden gezien als een natuurlijke afspiegeling van de verdeling in de samenleving. Dit is verdeeld in hoge kasten tot en met de laagste, de onaanraakbare. De kasten bepalen ook veel voor de sociale omgang, iemand mag niet met een lagere kaste omgaan.

De standenmaatschappij was een verdeling tussen de boeren, de adel en de geestelijken. In welke stand iemand terecht komt, wordt bepaald door geboorte. Dit is voor de rest van het leven. De klassenmaatschappij sorteert niet op geboorte niveau, maar op positie en verdienste, dus de status en het talent dat iemand heeft. De klasse waarin iemand geboren wordt, is dan niet geheel bepalend voor de rest van het leven.

Door middel van moderniseringsprocessen is de samenleving langzamerhand overgegaan naar het systeem van klassen:

  • Arbeidsdifferentiatie: eerder waren alle taken binnen het gezin, maar door het uitbesteden van vele taken ontstaan er vele verschillende beroepen. Het verbouwen van voedsel wordt nu door anderen gedaan hoeft alleen nog maar gekocht te worden.
  • Het moderne gezin is een gezin dat alleen nog maar primair met de opvoeding van het kind bezig hoeft te zijn. Eerder was het werk ook iets dat in het gezin/ thuis moest gebeuren.

Door te kijken naar aristocratie is de definitie van meritocratie duidelijker. Aristocratie was een systeem, waarbij door de geboorte al werd vastgelegd waar mensen in hun leven terecht zouden komen. Dit is ‘ascribed status’. Meritocratie gaat juist niet om geboorte, maar om de verdienste wat iemand doet. Dit is de ‘achiefed status’.

Tegenwoordig denkt men veel meer rationeel en kan men niet meer op basis van geboorte aanspraak doen op een functie. Nu moet er bewijs zijn dat iemand de functie goed uit kan voeren, door middel van een behaald diploma.

In Nederland wil men ervoor zorgen dat de extremen in de samenleving minder worden, daarom wordt er geprobeerd om de verschillen tussen mensen redelijk gemiddeld te houden. Er worden gelijke kansen aan mensen gegeven, door het geven van posities aan mensen die daar het talent voor hebben. Dit is een functionalistische gedachte, want de verschillen die er op deze manier tussen mensen ontstaan, zijn toe te schrijven aan talenten en niet aan geboorte of kansen, waardoor men ermee kan leven dat deze verschillen in de samenleving bestaan.

Er is veel vraag naar goed en hoog presteren, er wordt verwacht dat de arbeidsproductiviteit van mensen zo hoog mogelijk is. Hierdoor is er automatisch meer vraag naar mensen met een hogere opleiding, wat ten koste gaat van de mensen die een lagere opleiding gevolgd hebben. Het risico is dat deze lager opgeleiden langzamerhand worden vergeten.

Er waren altijd kinderen in lage klassen die niet de kansen kregen om te ontwikkelen, maar het onderwijs is nu gefocust op egalitair zijn. Dit zorgt ervoor dat kinderen meer kansen krijgen en dat er dus minder kinderen zijn in lage klassen die geen kansen hebben gehad. De kloof die er tussen mensen bestaat, is dan niet meer op de klasse gericht, maar dit wordt een cognitieve kloof die onderscheid maakt in het wel of niet kunnen slagen in goed presteren. Dit zorgt voor frustraties bij de niet cognitieve klasse, zij moeten door middel van belastingen wel meebetalen aan het hogere onderwijs, waar zij eigenlijk het doel of nut niet van inzien.

Het kan zijn dat er een cognitief niet goed kind wordt geboren in een gezin met wel cognitief sterke ouders. Wat er dan wel eens gebeurt, is dat de ouders hoge diploma’s voor het kind gaan vervalsen. Op deze manier willen ze dat de status van hun cognitie in de samenleving niet wordt aangetast.

Opwaartse mobiliteit is het behalen van een hoger diploma, neerwaartse mobiliteit is het behalen van een lager diploma.

  • Intragenerationeel: opwaarts of neerwaarts verplaatsen binnen de generatie. Iemand kan als kind zijnde, vanaf het vmbo helemaal tot het vwo opklimmen.
  • Intergenerationeel: opwaarts of neerwaarts verplaatsen tussen generaties. Kinderen behalen van een hoger of een lager diploma dan de ouders.

Bewijs voor de werking van meritocratie:

  1. Het blokje van de opwaartse mobiliteit blijft de grootste in de grafiek van cohorten, waardoor er nog steeds aantoonbaar gemaakt kan worden dat er nog veel kinderen zijn die een hoger diploma behalen dan hun ouders.
  2. Aan de verbanden die te zien zijn, is het steeds vaker mogelijk om een positie in de samenleving te bemachtigen, los van de opleiding of het beroep van de vader die daar invloed op heeft. Het effect van de status van de vader bestaat alleen nog wel, het is alleen verminderd.
  3. Het is mogelijk om vanaf een lage positie in de samenleving op te klimmen naar een hoge(re) positie. Er wordt gekeken naar prestaties en het talent van iemand, waardoor de achtergrond minder meespeelt.

Bewijs dat meritocratie niet goed werkt:

  1. De opleiding van de ouders, de sociaaleconomische status van de ouders, drukt nog steeds een heel grote stempel op de prestaties van het kind. Het is een voorspeller voor het verloop van hun leven.
  2. De kenmerken die bij de status van de ouders hoort, doen er nog steeds wel toe bij het niveau van het kind.
  3. Bij het schooladvies geeft een leraar aan van een lagere klasse een lager advies dan aan kinderen van een hoge(re) klasse. Het ideaal dat ieder kind gelijke kansen zou krijgen in het onderwijs, klopt dan niet helemaal meer.

Door educatie voordat de kinderen echt naar school gaan, wil men ervoor zorgen dat er bij kinderen geen achterstanden ontstaan, of dat dit voorkomen worden.

  • Desegregatie is voornamelijk het verbieden van scholen om een grote hoeveelheid allochtone kinderen op school te hebben. Kinderen met een hoge en met een lage achtergrond moeten met elkaar gemengd worden, bijvoorbeeld door sommige kinderen naar een andere school over te zetten. Dit heeft vaak praktische problemen voor de gezinnen tot gevolg.
  • Integratie is meer dan desegregatie, er wordt namelijk meer gedaan dan alleen het mengen van de leerlingen. Er wordt gewerkt aan het creëren van een gedeelde identiteit van de kinderen op school. Een ander onderdeel is samen leren, waarbij de kinderen met een lage achtergrond profijt kunnen hebben van het leren met betere kinderen. Extra activiteiten moeten ervoor zorgen dat er minder aandacht besteedt wordt aan de verschillen in status tussen de kinderen en er moet juist niet een herbevestiging van de ongelijkheid zijn.

Elchardus kijkt of iemand die in de gelegenheid is om een begeerte te krijgen, ook de vaardigheid heeft om deze begeerte te controleren. Weber kijkt juist naar de manier waarop iemand in staat is om iets af te dwingen of om iets voor elkaar te krijgen. Bijvoorbeeld door het inzetten van geld.

Marx meent dat de verschillen in macht worden bepaald door de economische verhoudingen tussen mensen. Inkomen is materieel en hiermee gaat een bepaald beroep met een status samen. Dit levert ongelijkheid op.

Bordieu is het eens Marx, maar zegt dat culturele en sociale kenmerken ook de ongelijkheid en status van mensen beïnvloed. Die kenmerken zijn onder andere sociale vaardigheden van mensen, kennis en smaak. Hier komt de vergelijking van de slang terug: het zitten in een groep met een lage SES status beïnvloed de ontwikkeling van sociale vaardigheden negatief, waardoor er deels door middel van zelfuitsluiting (in de groep met lage SES blijven zitten) ongelijkheid ontstaat.

  • Economisch: geld op de bank hebben staan, het inkomen.
  • Sociaal: netwerken hebben, contacten en connecties om posities te kunnen verkrijgen.
  • Cultureel: totaal aan kennis, smaak en andere culturele componenten die men heeft.

Er is een redelijk grote samenhang met smaak en klasse. Mensen van een lagere klasse houden minder vaak van klassieke muziek dan mensen van een hoge klasse, hetzelfde geldt voor dingen zoals musea of theater. Dit is ook te zien in studiekeuze, namen van kinderen en mediavoorkeur.

Habitus is het sociale milieu dat een bepaalde manier van kijken en oordelen aan iemand meegeeft. Dit is te zien aan de manier van spreken van iemand, kleden, of manier van werken.

Door het instellen van schooluniformen op school, wordt er een poging gedaan om de habitus uit te schakelen. De hoge klasse zal echter nog steeds manieren vinden om verschil te laten merken. Bijvoorbeeld door make-up, nieuwere uniformen of een ander merk tas.

Cultureel kapitaal is niet alleen eigen verdienste van iemand, maar deze indruk wordt wel gegeven. Het milieu waarin men gesocialiseerd wordt, is namelijk erg bepalend.

De hoogste klasse heeft het voor elkaar gekregen, om ervoor te zorgen dat hun smaak in de samenleving gepaard gaat met de meeste waardering. Aan kunst en hoge opleidingen worden in onze samenleving meer aanzien toegewezen.

 

College 6

Over de sociale ongelijkheid die lijkt op en slang die in de eigen staart bijt: er is grote mate van zelfuitsluiting in groepen met een laag SES. Door middel van hun eigen smaak (uiterlijk/ houding) krijgen ze minder waardering van de hogere klasse. Hierdoor krijgen mensen uit die groepen ook minder kansen en mogelijkheden aangeboden.

Het functionalisme is van mening dat de waarden die in de samenleving gelden goed zijn voor iedereen, ook al zijn deze door de hoogste klasse opgesteld. In het onderwijs krijgt iedereen gelijke kansen, waardoor het niet erg is als er verschillende uitkomsten zijn, want dit ligt dan aan de persoon zelf: inzet die men toont. De verschillen die ontstaan zorgen voor een streven bij mensen naar verbetering, dit is nodig voor een groei in de welvaart.

Conflictsociologen vinden de waarden die door de hogere klasse zijn opgesteld, en die de dominante waarden zijn in de samenleving, wel een probleem. De sociale klasse zou door verschillende soorten kapitaal worden bepaald, waarbij Bordieu zegt dat het culturele kapitaal doorslaggevend is. Men wil geen meritocratie.

Per samenleving en per periode verschilt de definitie van criminaliteit onder jeugd, en van schooluitval. Arbitraire-contingentie betekende dat er nog van alles mogelijk is in de ordening van de samenleving. Maar, dit is niet zo in de praktijk, er zijn namelijk legitimerende derden die een rol spelen hierin, historie is een van die derden.

Vroeger was er volgens de definitie die nu gehanteerd wordt, heel veel drop-out. Dat kwam, doordat alleen kinderen van een hoge klasse naar school mochten gaan, alle arbeiderskinderen mochten niet. Tegenwoordig wordt er wel veel belang gehecht aan onderwijs voor iedereen, dit is terug te zien in de opgestelde startkwalificatie die jongeren behaald moeten hebben om niet als ‘drop-out’ gezien te worden.

Er zijn twee soorten verklaringen die voor drop-outs en voor criminaliteit gebruikt kunnen worden:

  1. Individuele variant = iets dat de personen kenmerkt, van binnenuit zijn die personen zo.
  2. Collectivistische variant = personen kunnen nog steeds crimineel (of drop-out) worden, er moet naar de maatschappelijke invloed op personen gekeken worden.

Als criminaliteit individueel wordt verklaard, dan gaat het om de afweging van de opbrengsten en lasten (risico gepakt te worden/ inspanning) die een individu maakt. Door een lagere pakkans, is de kans op het uitvoeren van het misdrijf groter, door meer kans om gepakt te worden, zullen mensen het eerder niet doen. Opbrengsten zijn niet alleen in geld, het kan ook een verhoging van status of eer zijn.

Kritiek op deze benadering van criminaliteit is het feit dat er een afweging plaats zou vinden. Criminele mensen zijn vaker laagopgeleid en zouden meer impulsief handelen en niet rationeel denken.

Volgens de conflictsociologie heeft de belangrijkste groep de meeste invloed. Er zal een strijd ontstaan als mensen die niet bij die belangrijkste groep horen niet kunnen krijgen wat ze willen, en er niet voor terugdeinzen om geweld te gebruiken.

Als criminaliteit collectivistisch wordt verklaard, dan kan er gekeken worden zoals Marx. Hij meent dat er in de praktijk geen objectiviteit is. Er is dominantie van de staat, een scheve verdeling in het rechtssysteem, namelijk: de elite wordt voorgetrokken. Het is dan niet gek dat iemand die nauwelijks verdient voor hard werken, gaat halen waar hij vindt dat hij recht op heeft.

Functionalisten zeggen dat geen evenwicht is tussen verschillende systemen, bijvoorbeeld misbruik in het gezin, ervoor zorgt dat er ook in andere systemen disbalans zal zijn: slecht doen op school. De samenleving wil de pro-sociale normen in de samenleving onderstrepen door te laten zien hoe het niet moet. Door te straffen zouden de pro-sociale normen worden benadrukt.

  • Anomie theorie = door discrepanties tussen (culturele) doelen en de middelen die men tot beschikking heeft om tot een doel te komen, gaan mensen door middel van criminaliteit proberen het doel toch te behalen. Bijvoorbeeld is het gewoon om een auto te hebben, als dit niet kan, kan men proberen om crimineel aan het geld te komen om toch een auto te halen.
  • Sociale controle theorie = als iemand goede banden heeft, dit kan zowel in het gezin zijn als op school, of op het werk; dan is er een kleinere kans dat iemand crimineel zal worden. Door de sociale banden wordt degene in het gareel gehouden.
  • Sociale desorganisatie theorie = een buurt die er netjes uitziet met meer sociale contacten heeft een laag cijfer van criminaliteit dan een slordige buurt waar de buren elkaar niet kennen.

Als dropping-out individueel wordt verklaard, dan kan dit onder andere door de rationele keuze theorie. Men zou zelf een afweging maken van het plezier en de pijn die aan school beleefd wordt, waarna er eventueel de keuze volgt om te stoppen met school. In het geval van de groep leerlingen die het moeilijk heeft op school, is het dus een rationele keuze om te stoppen. De kritiek hierop is dat het gaat om een groep dat vaker impulsieve acties heeft en naar het gevoel luistert, waardoor er in de praktijk waarschijnlijk geen afweging gemaakt wordt zoals hier in de theorie beschreven. Bovendien, als ze echt rationeel keken, zouden ze het voordeel in de toekomst moeten zien, dan heeft men met een diploma een betere baan en inkomen dan zonder dit diploma.

Conflictsociologen verklaren dropping-out als een klasse-probleem. De kloof tussen de omgeving thuis en de omgeving op school te zo groot: leerlingen voelen zich vervreemd, een nummer in het systeem.

Functionalisme verklaard door middel van de sociale controle theorie dat de jongeren geen band hebben met medeleerlingen of met docenten, waardoor er geen geborgenheid is. Doordat deze banden ontbreken, is de kans op het stoppen met school groter.

Als dropping-out collectivistisch wordt verklaard, dan kan de ‘self fulfilling prophecy’ een verklaring zijn. Iemand die stop met school heeft de prophecy uit laten komen. Er wordt uitgegaan van een werkelijkheid die niet overeenkomt met de echte werkelijkheid, maar dat een soort stempel bevat. Doordat er niets van een leerling verwacht wordt, komt er een perverse compensatie in de vorm van een anti-schoolhouding, waarbij het stom gevonden wordt om met school bezig te zijn.

De labelling theorie zegt dat er een stempel op een leerling geplakt wordt. De verwachtingen die bij dit stempel horen, worden door de leerling geloofd en verinnerlijkt. Hierdoor zal de leerling gaan afglijden binnen de school of klas, en richting uitvallen.

Sociale controle om dropping-out en criminaliteit te voorkomen:

Bentham meent dat er gekeken wordt naar pijlers van plezier en pijn, dit kan worden omgezet in straffen en beloningen. Dit is onder andere bij religie te zien; door een zonde komt men in de hel, de hemel staat voor plezier en hier wil men naartoe. Door middel van het inzetten van straffen wil men dat mensen zich pro-sociaal gaan gedragen.

Parsons is het met Bentham eens over de pijlers, maar hij meent dat men tegenwoordig ook op basis van waarden of integriteit iets in gedrag wel of niet laat zien. Er hoeft dus niet altijd een straf tegenover te staan men iets niet doet, mensen kunnen uit eigen waarden een keuze maken.

In het schema zijn Parsons en Bentham samengevoegd, waarbij Parsons de overweging van mensen toevoegt aan de pijlers.

Intern dat er bij een leerling eigengemaakt is dat degene iets wel of niet kan. Extern is een dreiging dat er iets zal worden ontnomen als er niet wordt voldaan aan wat er wordt gevraagd.

  • Intern en negatief: inspelen op het schuldgevoel als er een onvoldoende is gehaald.
  • Intern en positief: de ouder kent hun kind goed en gaat advies geven. Er wordt beroep gedaan op de verbondenheid binnen het gezin.
  • Extern en negatief: via derden wordt er gezorgd dat leerlingen onder controle blijven.
  • Extern en positief: van oma een kleine geldbeloning krijgen voor het behalen van een goed rapport. Een deel van het rijbewijs betalen de ouders, het kind niet gaat roken.

Bij externe sanctionering is er sprake van macht, waarbij er een harde lijn wordt opgesteld die aangeeft hoe men zich moet gedragen.

Bij interne sanctionering weet iemand vanuit zichzelf wat wel en niet mag. Hierbij is een goede schoolcultuur met veel aandacht en een softere lijn in het onderwijs belangrijk. Men wil zo begrijpen waarom er asociaal gedrag wordt getoond, of waarom een leerling uitvalt. De kritiek van de interne – op de externe sanctionering is dat het eventueel getoonde geweld een verkeerd voorbeeld geeft.

Parsons zei dat er ook sprake was van waarden van mensen bij sanctioneren. Foucault zegt dat dit pas mogelijk is, als er een opvatting is opgesteld, waardoor men weet wat er verwacht wordt. Een vertoog is een spreker die een beeld meegeeft, een waarheid, waarvan gedaan wordt dat dit DE waarheid is.

Vertogen zijn volgens Foucault ook een manier van invloed en macht, een visie via de media verspreiden is niet een onschuldig actie en heeft veel gevolgen/ invloed. In de VS het is vertoog ‘the American dream’ landelijk, en zelfs in de wereld, bekend geworden en wordt geloofd.

Parsons en Foucault zijn het eens over het appelleren op de waarden die iemand zou moeten hebben, maar Parsons zegt dat men door het geloof in het vertoog vrij geworden zijn. Foucault is het hier niet mee eens, hij zegt juist dat men door een vertoog geen vrije wil meer heeft en zich beperkt. Parsons noemt hierbij nog de keuze van mensen om iets te geloven of niet, in die keuze is men vrij.

 

College 7

Vraag 1: Beïnvloeding als sanctionering (Parsons)

Beïnvloeden kan in het schema teruggevonden worden bij de intrinsieke sanctionering en dan plezierig. Een positieve sanctionering bekend dat er een fijn iets in het vooruitzicht gesteld wordt. Een docent kan een leerling bijvoorbeeld intrinsiek motiveren door te zeggen: ‘als je de komende weken je best doet, zal je een goede score behalen bij de Cito-toets’. Doordat het voor de leerling (zijn/ haar toekomst) van belang is om een goede score te behalen, zal de leerling erg zijn best doen. Dit komt door de beïnvloeding van de woorden van de docent.

  • Sanctionering kan ook extern zijn, bijvoorbeeld in de vorm van wetten. Er is dan een negatief gevolg als er niet aan de wet voldaan wordt, namelijk een straf of boete.
  • Er kan ook een combinatie gemaakt worden van intrinsieke en externe sancties, zoals bij het voorbeeld van een leraar die zorgt dat een leerling goed gaat leren en bij het behalen van een goed cijfer een snoepje ter beloning geeft.
  • Er kan ook een derde sanctie-element toegevoegd worden, namelijk het schuldgevoel. Hierbij geeft degene die de sanctie stelt ook aan dat men teleurgesteld zal zijn als iets niet behaald zou worden.
  • Men kan appelleren op waarde getrouwheid en algemene waarden, als er van een dergelijk iets wordt aangegeven wat het slechte gevolg daarvan zou zijn, met betrekking op waarden.

Vraag 2: Sociale controle theorie bij schooluitval

De individuele visie op schooluitval bestaat onder andere uit de rationele keuzetheorie. Deze theorie beschrijft het afwegen van kosten en baten door leerlingen die vervolgens er rationeel voor kiezen om te stoppen met school. De kritiek op deze theorie is, dat er in de praktijk vaak/nooit een analyse wordt gedaan, zoals er beschreven is. Drop-outs kunnen ervoor kiezen om te stoppen onder invloed van de peergroup om bijvoorbeeld te gaan werken, of een impulsieve actie maakt dat er gestopt wordt.

De collectivistische visie op schooluitval bevat de self fulfilling prophecy. Dit kan onder het sociaal interactionisme vallen, omdat de leerlingen reageren op de verwachtingen van hun ouders. De prophecy hangt samen met etikettering: De labelling theorie houdt in dat iemand een bepaald stempel krijgt, dit gaat internaliseren en vervolgens zich gaat afzetten tegen school, degene gaat compenseren. De leerling is trots om niets meer voor school te doen en zullen afzakken en uiteindelijk uitvallen. Wanneer de leerling uitvalt, is de self fulfilling prophecy uitgekomen. Men is namelijk uitgegaan van een verkeerde werkelijkheid (de gekregen stempel) en dit is de echte werkelijkheid geworden.

De sociale controle theorie kijkt naar de borging van individuen in sociale kaders. Dit kan het gezin, de school of het werk zijn. Wanneer leerlingen geborgenheid ervaren op hun school en een goede band hebben met leerlingen of docenten, zullen deze leerlingen minder snel uitvallen. Dit hangt vaak sterk samen met labelling, als een docent een negatief stempel op jou drukt, dan heb je waarschijnlijk geen goede band met deze leraar.

Vraag 3: Vertoog, volgens Foucault

Er is sprake van machtswerking, dit houdt in dat de dominante groep (hoogste status en aanzien) er in slaagt om hun werkelijkheid door te geven als DE werkelijkheid. Dit kan onder andere door middel van media, het in handen hebben van media is macht, hierop kan een vertoog of bepaalde ‘waarheid’ worden uitgedragen. Foucault stelt hierbij, dat het voor mensen niet mogelijk is om afstand te doen van een vertoog, men wordt er zo mee omringd, dat men het vertoog uiteindelijk wel moet aannemen. Het vertoog van ‘the American dream’ laat mensen geloven dat iedereen het zal kunnen maken.

In de VS wordt er door de overheid minder geld aan het onderwijs besteedt dan in Nederland. In Nederland moeten leerlingen het minder op eigen kracht doen en door een beroep op de verzorgingsstaat (financiering krijgen) kan men geholpen worden. Door de verzorgingsstaat kunnen er echt gelijke kansen geboden worden.

Vraag 4: Tracking

Tracking is het indelen van leerlingen op een bepaald niveau. In Nederland wordt dit soms al op jonge leeftijd gedaan op de basisschool, door middel van groepjes met beter lerende kinderen en slechter lerende kinderen. In Amerika kan er per vak een hoog of laag niveau gevolgd worden. Doordat er in Amerika minder geld naar het onderwijs gaat, zijn de verschillen in de kwaliteit van scholen groter dan in Nederland het geval is. Lagere kwaliteit betekend dat niet alle ‘tracks’ aangeboden kunnen worden.

Voordelen van tracking:

  1. Kinderen die allemaal op een hoog niveau zitten, kunnen elkaar gaan uitdagen in het leren van (de meeste) kennis.
  2. Kinderen die sneller leren, worden niet achtergehouden door kinderen die langzamer leren en die extra uitleg nodig hebben.
  3. Er kan meer aandacht besteedt worden aan kinderen die de stof nog niet goed beheersen en die problemen ondervinden bij het leren.

Nadelen van tracking:

  1. Als de groep snelle en langzame leerlingen bij elkaar gezet zouden worden, is het niet mogelijk om aan de behoeften van beide groepen te voldoen. De groepen liggen eventueel al te ver uit elkaar.
  2. Kinderen worden al op jonge leeftijd in een bepaalde track gezet, waarbij het wel mogelijk is om naar een hoger track te gaan, maar dit is moeilijker, doordat de verwachtingen van leraren passen bij het soort track en verder niet veel zullen gaan uitdagen of stimuleren om te groeien. Bovendien ontwikkelen sommige leerlingen zich later pas, maar tegen die tijd hebben ze al langere tijd een bepaald track gevolgd, waardoor dit eventueel niet meer tot uiting komt.

Vraag 5: Verstehende theorie van Max Weber

Vanuit de motieven achter het handelen van mensen, wil Weber achterhalen waarom mensen dingen doen. Hierbij is het de bedoeling om in een ander in te leven. Weber gaat er vanuit dat er universele motieven en kenmerken zijn voor het handelen van mensen, waardoor gedrag voorspeld kan worden. De kritiek op deze theorie is, dat er geen rekening gehouden wordt met andere culturen, waarbij de verschillende motieven van mensen gegeneraliseerd worden naar algemene regels. Dit klopt niet.

Vraag 6: Strategieën van leraren om leerlingen te motiveren om te leren

Leraren kunnen toetsen gaan geven, beloningen opstellen of bonussen uitdelen wanneer er door leerlingen geleerd wordt. Een leraar kan ook een modernere manier van lesgeven toepassen, namelijk het samenwerken in groepjes, waarbij men van elkaar leert. Hierbij kan de docent kijken naar de subculturen in een klas (conventionele en niet-conventionele leerlingen mengen in de groepen).

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2489