Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Samenvatting week 1A - Noot bij HR 31 januari 2012, JN 2012/536 (Runescape)

Op 31 januari 2012 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen waarin hij zijn extensieve interpretatie van artikel 310 Sr bevestigt en wellicht zelfs uitbreidt. Allereerst gaat het om het arrest ‘De sim-kaart-zaak’ (NJ2012/535). In dit arrest wordt de verdachte veroordeeld wegens diefstal van belminuten toebehorende aan S. Werkgever S. had aan werknemer K. een sim-kaart verstrekt waarmee K mocht telefoneren. Toen deze kaart later werd gevonden door de verdachte heeft hij deze in zijn telefoon gestoken en is daarmee gaan bellen. Wanneer het telecommunicatiebedrijf bij S een hoge rekening aanbied, blijkt het dat de verdachte een aanzienlijk bedrag aan telefoonkosten gemaakt heeft. De verdachte voert vervolgens in cassatie aan dat belminuten niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N. Keijzer maakt in deze annotatie met betrekking tot de sim-kaart-zaak onderscheid tussen twee soorten belminuten. Belminuten R en G zijn volgens hem de tijd welke gedurende daadwerkelijk is getelefoneerd en het in rekening brengen van de kosten van gevoerde gesprekken. Noch de gesprekken noch de duur daarvan brengt men door het bellen in zijn feitelijke macht, deze behoren namelijk tot het verleden. Belminuten R en G zijn dus niet aan te merken als enig goed dat vatbaar is voor wegneming. Echter daarnaast bestaan er Belminuten V, dit zijn vrije belminuten en hebben, in tegenstelling tot belminuten R en belminuten G, betrekking op nog te voeren gesprekken. Hierbij kan gedacht worden aan prepaid belminuten. Door verlies van de sim-kaart kunnen deze belminuten verloren gaan en daarom kunnen deze belminuten gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr.

Ten tweede behandeld N. Keijzer ‘De RuneScape-zaak’. In dit arrest wordt de verdachte en zijn mededader veroordeeld wegen diefstal (met geweld) van virtuele voorwerpen. In het kader van het internetspel RuneScape beschikte P over twee virtuele voorwerpen, een masker en een amulet. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededader, nadat ze P met geweld hadden gedwongen tot inloggen, deze virtuele voorwerpen uit P zijn account overgebracht naar die van de verdachte. De verdachte voert in cassatie aan dat virtuele voorwerpen niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N. Keijzer maakt in deze annotatie met betrekking tot de RuneScape-zaak onderscheid tussen twee artikelen uit het strafrecht. Allereerst artikel 310 Sr op basis waarvan de Hoge Raad bepaald dat ‘enig goed’ ook niet stoffelijke objecten kunnen zijn, mits het gaat om objecten die naar aard geschikt zijn om aan de feitelijke heerschappij van een ander te worden onttrokken. Ten tweede wordt artikel 80quinquies Sr aangehaald. Afgevraagd wordt of virtuele voorwerpen ‘gegevens’ zijn als bedoeld in artikel 80quinquies Sr, en daarom niet kunnen worden aangemerkt als een ‘goed’ als bedoeld in artikel 310 Sr. Volgens Keijzer hoeft er niet gekozen te worden en kunnen deze kwalificaties echter samengaan. Het masker en het amulet zijn volgens hem zowel een goed in de zin van artikel 310 Sr als gegevens in de zin van artikel 80quiquies Sr. Ook belminuten V die op zodanige wijze kunnen worden weggenomen dat de oorspronkelijke houder de feitelijke macht erover verliest, zijn gegevens in de zin van artikel 80quinquies Sr. Dat deze belmintuten bij het netwerk geregistreerd zijn in de vorm van computergegevens doet daar niets aan af.

Het sim-kaart-arrest en het RuneScape-arrest berusten op de gedachte dat onder ‘enig goed’ in artikel 310 Sr ook niet-fysieke objecten kunnen worden begrepen, mits het gaat om objecten die naar aard geschikt zijn om aan de feitelijke heerschappij van een ander te worden onttrokken. Hiermee is dus aangesloten bij het Giraal geld-arrest.

Samenvatting week 1B - Studieboek materieel strafrecht – C. Klek, p. 18 – 47

De verschillende richtingen en hun rechtvaardiging van het strafrecht
Binnen de aard van het strafrecht liggen heel veel verschillende gedachten en opvattingen besloten. Er wordt constant gezocht naar de rechtvaardiging van het straffen (opzettelijk toebrengen van leed) van burgers door de overheid. Zo kan de rechtvaardiging gevonden worden in het daarmee te bereiken doel, zoals de preventieve werking van de strafbedreiging of de afschrikking en onschadelijkmaking. Daarnaast kan de rechtvaardiging direct uit de misdadige gedraging afgeleid worden. Het gaat hierbij om de vergelding van het bedreven kwaad. Vervolgens zijn er natuurrechtdenkers die de rechtvaardiging vinden in de wil van de dader. Volgens Hugo de Groot wordt de dader geacht de straf, als natuurlijk gevolg van zijn misdadige gedrag, te hebben gewild.

De absolute vergeldingstheorieën
Deze theorie werd voornamelijk gevormd door de opvattingen van Duitse filosofen onder wie Kant en Hegel. De vergeldingsgedachte stond centraal. Het misdrijf vormt in deze theorie de grondslag voor de straf. De straf staat geheel los van het effect, het doel is in deze gedachte ondergeschikt. Er wordt gestraft omdat er een misdaad is gepleegd, dat wil zeggen: ongeacht de gunstige effecten van die bestraffing.

De Klassieke Richting
Ook deze theorie heeft betrekking op het beginsel van de vergelding als grondslag van de straf. Cesare Beccaria wordt wel de geestelijke vader van het klassieke strafrecht genoemd. De kern van zijn visie was: het maximale geluk voor een maximaal aantal mensen. Dat wordt in de eerste plaats bewerkstelligd door voorkoming van criminaliteit, dat beter is dan bestraffing. De vrijheid van de burger stond voorop en de staat onthield zich in beginsel van ingrijpen. Voor het strafrecht betekende dit:
-uitsluitend geschreven wetboeken om willekeur uit te bannen
-geen onnodige strafbaarstellingen
-duidelijke en heldere formuleringen ten behoeve van rechtszekerheid
-straffen is gerechtvaardigd in de mate waarin de gestrafte zich heeft vergrepen
-proportionaliteit van de straf
-zekerheid dat er gestraft gaat worden
-niet preventief optreden, maar retroperspectief reageren op de gepleegde daad (dit zal wel een preventieve werking hebben)
Uit deze Klassieke Richting zijn duidelijk een aantal essentiële grondslagen te herkennen waarop het huidige strafrecht nog altijd rust.

De relatieve of doeltheorieën
In deze twee strafrechtstheorieën is de rechtvaardiging van de straf gelegd in het daarmee te bereiken doel. De straf is geheel aan het effect gerelateerd. – er wordt gestraft om herhaling te voorkomen, een norm in te prenten, anderen die tot de misdaad geneigd zijn af te schrikken etc. Met andere woorden: het straffen is utilistisch, dient een doel. Deze theorieën staan dus tegenover de absolute theorieën.

De Moderne Richting
Door veranderingen in de samenleving en teleurstelling over het falen van het sanctiestelsel van de Klassieke Richting, leidde een sterke nadruk op de individualisering van het strafrecht. Speciale preventie stond centraal, waarbij de gestrafte zich voortaan van criminaliteit onthoudt. Niet de daad maar de dader staat centraal. Bij de Klassieke Richting ging het voornamelijk om de optimale respectering van de vrijheid van de burger waarbij de burger zelf de “keus” had om, aan de hand van nauw omgrensde wettelijke delictsomschrijvingen, een delict te begaan. In de Moderne Richting werd in de eerste plaats uitgegaan van buiten zijn vrije wil gelegen invloeden van de burger, zoals psychische afwijkingen, opvoeding, milieu of samenleving.

De Verenigingstheorie
Deze theorie is dominant in onze strafrechtscultuur en is dus sterk bepalend voor ons strafrechtelijk denken. In deze theorie wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen de rechtsgrond enerzijds en het doel van het strafrecht anderzijds. De rechtvaardiging/grondslag van de straf wordt gevormd door de vergelding. De doeleinden die de rechter met de straf voor ogen kan hebben zijn: speciale preventie, generale preventie, de inscherping van de norm, conflictoplossing en de bescherming van de samenleving.
 

Het na-oorlogse strafrecht: paternalistisch-humaan
Binnen de paternalistische-humane stroming zijn verschillende thema’s te onderscheiden. Het rationele humansime, ethische humanisme en het pragmatisch humanisme (nadruk op onwenselijkheid van onnodig menselijk leed). Na de oorlog moest de geschonden gemeenschap worden hersteld en het economische leven weer op gang komen. Het accent op het metafysische vergeldingsbegrip van het strafrecht maakte plaats voor meer nadruk op de maatschappelijke doelgerichtheid. Deze ontwikkeling wordt ook wel de ‘instrumentalisering’ van het strafrecht genoemd.

De Utrechtse School
W.P.J. Pompe was voorman van de Utrechtse School en heeft veel invloed gehad op de Nederlandse strafrechtpleging. Zijn opvattingen weerspiegelen het concept van een verenigingstheorie. Hij beweerd dat het wezen van de straf vergelding der schuld is. Het doel van de straf is volgens hem de behartiging van het algemeen welzijn. Generale en speciale preventie hebben worden gezien als de werking van de straf. Binnen de ethisch-humanistische stroming van de Utrechtse School stond centraal dat de dader gezien moet worden als evenmens die verdient met medemenselijkheid, respect en vertrouwen benaderd moet worden. Zijn individuele rechten mogen niet verwaarloosd worden. Aangenomen kan worden dat de Utrechtse School effectief bijgedragen heeft aan de humanisering van het strafproces.

De School van M.P. Vrij
In Vrij’s theorie staat het begrip subsocialiteit centraal. Hij voegt subsocialiteit naast schuld en wederrechtelijkheid als derde element toe van het strafbare feit. Een strafbaar feit veroorzaakt volgens hem een verstoring in de maatschappelijke gesteldheid. Een strafbaar feit brengt vier subsociale gevolgen teweeg: herhalingsdrang van de delinquent, onvoldaanheid van het slachtoffer, neiging tot navolging van derden, ontdaanheid van vierden. Aan de had van Vrij’s beeld van de subsocialiteit wordt de zich in het hoofd van de rechter afspelende gedachtegang enigszins ‘zichtbaar’. Bijvoorbeeld waarom straf geen zin heeft in zekere gevallen van incest.

Juridisering en welzijn (1970 – 1980)
In de periode 1970 – 1980 ontstonden twee nieuwe denkrichtingen gebaseerd op de democratische rechtsstaat die tevens sociale verzorgingsstaat was. De juridiseringsrichting kwam overeen met de strekking van de rechtsbeginselen uit het klassieke strafrecht waarbij vorm wordt gegeven aan de bestaande wraak- en vergeldingsgevoelens van mensen onder elkaar. Tevens is belangrijk dat partijen hun belangen daadwerkelijk en onafhankelijk aan de orde kunnen stellen De individu wordt erkend. De welzijnsrichting richtte zich primair op de reductie van het strafrecht. Een ondoelmatig gebruik van het strafrecht, dat wil zeggen een gebruik dat niet daadwerkelijk bijdraagt aan het oplossen van conflicten of aan het beïnvloeden van het gedrag van mensen, werd in deze stroming afgewezen. Deze stroming ging later over in het abolitionisme wat beter zou zijn voor het welzijn van de samenleving. Op basis van het abolitionisme kwam de alternatieve sanctie op ter vervanging van de gevangenisstraf, dit werd de taakstraf.

Nieuwere ontwikkelingen
Eigenrichting moet worden voorkomen, dit blijkt ook uit de historie. Het zou namelijk leiden tot disproportionaliteit en een inbreuk vormen op het welzijn van de samenleving. Daarom treed de overheid op in de plaats van het slachtoffer. De overheid kan naar beginsel van subsidiariteit en proportionaliteit en weliswaar gebonden aan de wet doen wat voor het slachtoffer verboden is. De rol van het slachtoffer was secundair en werd beperkt tot het doen van aangifte, het afleggen van getuigenissen en het indienen van een eis tot schadevergoeding. Tegenwoordig wordt een delict niet meer in de eerste plaats gezien als een schending van de rechtsorde, maar meer en meer als een schending van de rechten van het slachtoffer. Er is sprake van een forse versterking van de positie van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt niet langer als een randfiguur beschouwd. Slachtoffers hebben een drietal behoeften: de emotionele wens om serieus genomen te worden, de behoefte aan informatie over de ontwikkelingen in de hen betreffende strafzaak en in geval van schade de behoefte aan schadevergoeding. Onlangs is zelfs de Wet versterking van de positie van het slachtoffer ingevoerd in het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering. Ook hoeft het slachtoffer niet zelf meer achter de executie van de schadevergoeding aan te gaan. De rechter heeft de mogelijkheid gekregen een schadevergoedingsmaatregel op te leggen op grond waarvan de veroordeelde een som geld ten behoeve van het slachtoffer aan de staat moet betalen wat vervolgens weer aan het slachtoffer wordt uitbetaald. Ook in de Europese rechtspraak is van de emancipatie van het slachtoffer iets te merken.

Drastische maatschappelijke ontwikkelingen in de jaren 1980 zoals een groeiende organisatiegraad, toenemende grootschaligheid van organisaties, bureaucratisering en automatisering hebben geleid tot verzakelijking. Economisch en pragmatisch denken is sterk gaan overheersen. Deze verzakelijking is ook overgeslagen op het strafrecht dat nog altijd sterk op de persoon van de dader georiënteerd was en in het teken van de verenigingstheorie stond. Verzakelijking van het strafrecht heeft er toe geleid dat het accent weer meer op de vergelding kwam te liggen (neo-vergelding).

Ook heeft de toegenomen criminaliteit gevolgen voor het strafrecht gehad. Vooral de ernstige en gewelddadige criminaliteit en in het bijzonder de georganiseerde misdaad met veelal internationale vertakkingen hebben er voor gezorgd dat sommige stafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht aangescherpt en aangepast moeten worden. Dit met het doel om het strafproces soepel te laten verlopen zonder dat het gevoerde proces zal stagneren. Zo is bijvoorbeeld de afgelopen jaren de voorbereiding van bepaalde specifieke misdrijven strafbaar gesteld.

Andere ontwikkelingen in de maatschappij zoals de automatiserings- en informatiemaatschappij hebben geleid tot computercriminaliteit waardoor de Wet Computercriminaliteit in 1992 in het leven is geroepen. Internationaal georganiseerde en grensoverschrijdende criminaliteit heeft het laatste decennium van de vorige eeuw ook tot nieuwe wetgeving geleid. De bezorgdheid over de onveiligheid van de samenleving als gevolg van criminaliteit heeft er voor gezorgd dat het ‘veiligheidsdenken’ ook een belangrijke plek in het strafrecht ingenomen heeft. Men ziet het strafrecht als een systeem dat borg staat voor effectieve sociale controle en als instrument van veiligheidspolitiek. Het strafrecht krijgt hiermee een preventieve functie ter bescherming tegen toekomstige risicovolle gebeurtenissen toebedeeld. Dit leidt uiteindelijk tot voorstellen van verzwaringen van bestaande strafbepalingen en voorstellen tot nieuwe strafbaarstellingen. Een voorbeeld hiervan is de Wet terroristische misdrijven die in augustus 2004 is ingevoerd. Het strafrecht is de afgelopen decennia in toenemende mate dus flink aangescherpt.

Samenvatting week 2B - Basis concepts of criminal law, p. 43 – 57

In het strafrecht wordt er onderscheid gemaakt tussen het subject en het object zodat het duidelijk is wie we straffen en waar we voor straffen. Een subject is iemand die een handeling verricht, een object is iets of iemand waartegen gehandeld wordt. Volgens Immanuel Kant moeten mensen behandeld worden als subjecten en niet als objecten, zo zou hun waardigheid het beste beschermd worden. Kant zegt: ‘we may use objects as means, but we must respect human beings as subjects, as ends in themselves’. Rechtsstelsels verschillen onderling in de mate waarin verdachten worden gerespecteerd en of ze gezien worden als objecten of subjecten.

Handelen en niet-handelen
Er zijn verschillende eisen waaraan voldaan moet zijn voordat er daadwerkelijk gestraft mag worden. De eerste is het vereiste van menselijk handelen. Wanneer er gesteld zou worden dat iedere beweging van een ledemaat onder menselijk handelen zou vallen, zou dit betekenen dat wanneer A de hand van B pakt en hiermee C slaat, dan B gestraft kan worden. Om dit soort tegenstrijdigheden tegen te gaan wordt er gesteld dat alleen bewegingen gelden als handelen wanneer dit handelen het resultaat is van de wil/wilskracht van het persoon. Echter hieruit zou voortvloeien dat nalatigheid (niet handelen, niks doen) dus niet strafbaar zou zijn. Met betrekking tot nalatigheid zijn er een aantal moeilijkheden. Allereerst is niet elk nalaten iets te doen aan te merken als nalatigheid. Wanneer ik geld over maak naar het ene goede doel en niet naar het andere goede doel, betekend dat niet dat ik nalatig ben richting het andere goede doel. Ten tweede hangt het van de context en de situatie af of het verlenen van hulp normaal is of niet. Als ik iets geheel onverwachts doe, zoals opeens ontslag nemen of zelfmoord plegen, dan betekend dat niet dat ik alle andere momenten dat ik geen ontslag neem nalatig ben.

Er zijn twee problemen met betrekking tot nalatigheid in de literatuur te onderscheiden. Het eerste probleem wordt aangeduid als Commission by Omission. Dit probleem heeft betrekking op de vraag of misdaden waarvoor handelen nodig is zoals moord, verkrachting of brandstichting ook gepleegd kunnen worden door mensen die de gebeurtenis hun beloop laten gaan. Zou een omstander dus verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het vermoorden van een kind wanneer hij ziet dat een kind verdringt maar hij niet ingrijpt? Men denkt vaak dat een passief figuur, iemand die niet handelt of beweegt geen schade aan kan brengen. Dit is echter niet geheel waar. Wanneer je nalaat een plant water te geven, zal dit er toe leiden dat je de plant dood laat gaan.

Het tweede probleem heeft betrekking op het straffen van het nalaten van verschillende activiteit wat door de wet verboden is gesteld. Hierbij kan gedacht worden aan het nalaten van het betalen van BTW. Dit is echter een duidelijk voorbeeld waarin een straf staat op het niet betalen van BTW. Maar de meeste betwiste vorm van nalatigheid heeft betrekking op het nalaten hulp aan te bieden tijdens een ongeluk. De meeste Europese landen hebben eerste hulp statuten voor dit soort situaties. Het overtreden van deze statuten leidt tot een lichte straf. Worden onze vrijheid teveel bedreigt door dit soort eisen van de staat? Het is minder belastend van de staat om mensen te vragen andere mensen niet te vermoorden, dan hen te vragen een natuurlijke dood te vermijden. De moeilijkheid van dit probleem ligt niet zozeer in het verschil tussen handelen en niet-handelen, het heeft meer te maken met de controle die wij hebben op de activiteiten. Het probleem met deze verplichte handelingen is dat ze plaatsvinden op een tijd en plaats waarover wij geen controle hebben. Opeens, uit het niets sta je naast een sloot waarin een kind aan het verdrinken is. Op dat moment moet je handelen ongeacht of je daar zin in hebt of dat je iets beters te doen hebt.

Echter met dit probleem rondom het straffen van nalatigheid zijn we op een taboe gestuit van het strafrecht. Het straffen van nalatigheid zou namelijk kunnen betekenen dat mensen gestraft worden voor niet-handelen, dit lijkt er op dat mensen dus gestraft worden voor hun gedachten. Dit zou natuurlijk onaanvaardbaar zijn. Dit kan uitgelegd worden aan de hand van het voorbeeld van stemmen. In sommige landen is het wettelijk verplicht om te stemmen. Dit betekend dat als je niet stemt, je gestraft wordt voor niet stemmen. Wordt je dan gestraft voor gedachten? Het is niet de gedachte aan het niet stemmen die gestraft wordt, maar het niet stemmen zelf. Echter, het niet stemmen is niets doen (niet handelen) waardoor het enige overblijft wat gestraft kan worden de gedachte is die gepaard gaat met het niet stemmen.

Alternatieve benaderingen met betrekking tot handelen
Naast bovenstaande uiteenzetting bestaan er ook nog andere benaderingen met betrekking tot handelen. De eerste benadering heeft betrekking op de aanname dat handelingen zelf opgewekt zijn door de handelende persoon. Wanneer wij iemand zien handelen is deze handeling bijna altijd opgewekt door de handelende persoon zelf. Dit is anders wanneer de persoon is gehypnotiseerd, aan het slaapwandelen is of een hersentumor heeft. Hiermee zijn we dus weer terug bij de vraag of de handeling daadwerkelijk gebaseerd is op de wil van de handelende persoon. In deze situatie is het alleen een stuk lastiger om te bepalen of er sprake is van een eigen wil dan in de situatie waarbij A de hand van B pakt om daar C mee te slaan. Spraken zou kunnen zijn van krankzinnigheid. De M’Naghten formule stelt dat er sprake is van krankzinnigheid als de handelende persoon de aard of de kwaliteit van zijn handelen niet kent. De lijn tussen handelen op basis van krankzinnigheid of op basis van je eigen wil is heel lastig te definiëren. Echter de consequenties zijn groot, zo zou krankzinnigheid kunnen leiden tot strafvermindering.

Verschillende gezichtspunten met betrekking tot menselijk handelen zijn te onderscheiden. In de mechanistische en abstracte visie wordt handelen gezien als ‘willed body movement’. De humanistische visie benadrukt de manier waarop mensen het gedrag van andere mensen begrijpen. De context heeft veel invloed op de manier waarop wij het gedrag van mensen begrijpen. De humanistische visie is dus het tegenovergestelde van de mechanistische abstracte visie. Professor Hans Welzel ontwikkelde deze humanistische theorie verder en stelde dat handelen teleologische en dus doelgericht handelen is. Menselijk handelen kan niet simpelweg gezien worden als op een wil gebaseerd lichamelijke beweging waarbij geen doel gesteld is. Volgens Welzel was menselijk handelen een gebaseerd op een intrinsiek doel en niet zomaar een externe manifestatie van een innerlijk mechanisme. Zijn theorie is bekend onder de naam ‘teleologische theorie’. Welzel’s theorie kan gezien worden als een theorie met betrekking tot de relatie tussen handelen en intentie. De bewering dat een handeling niet begrepen kan worden zonder het doel te kennen impliceert dat een handeling niet los gezien kan worden van de intentie van de handelende persoon.

Wittgenstein, een andere moderne filosoof gaat verder in op de theorie van Welzel. Hij stelt dat intentie geen innerlijke ervaring, bewustzijn of mentale staat is. Intentioneel handelen is volgens hem een manier van handelen. Iemand kan beweren dat hij een persoon expres (intentioneel) sloeg of dat het lichamelijk contact per ongeluk was. In het tweede geval was er geen sprake van intentie.

Subjecten en objecten in het strafprocesrecht
In het materiele strafrecht zijn bijna alle rechtsstelsels geneigd de verdachte te zien als subject. Alleen mensen die een misdaad hebben gepleegd en dus subject zijn worden vervolgt. Alle rechtsstelsels hebben aversie tegen het straffen van mensen om de reden dat hun lichaam als object ‘gebruikt’ zijn bij het plegen van een misdaad. In het strafprocesrecht ligt het iets anders. Het behandelen van een verdachte als een object betekend in deze context dat de verdachte volledig participeert in het proces, hij is een speler op het podium van zijn eigen proces. De verdachte kan dus worden gezien als subject en tegelijkertijd behandeld worden als object. In common law moet de verdachte voldoende capabel zijn om de aanklachten tegen hem te begrijpen en deel te nemen aan zijn eigen verdediging. Dit is een van de maatregelen waaruit het respect voor de mens als autonoom persoon in het strafrecht voortvloeit.

 

Samenvatting week 2B II - De strafbaarheid van de rechtspersoon

Het wetboek van 1886 kende de strafbaarheid van de rechtspersoon niet. Tegenwoordig wordt er onder rechtspersoon ieder corporatief lichaam verstaan waartoe rechtens aanspraken gericht kunnen zijn. Hier vallen dus ook niet-natuurlijke personen onder. Het wetboek van 1886 was sterk beïnvloed door de gedacht van de Franse revolutie en het recht van deze liberale tijd; vrijheid, gelijkheid en broederschap. De grondgedachte is het ‘laissez-faire’ waarbij zoveel mogelijk alles werd overgelaten aan het individueel initiatief. De maatschappij werd gezien als een statische gemeenschap, een gemeenschap van rust. Slechts een doen werd strafbaar gesteld en men ging er van uit dat ieder voor zichzelf kon zorgen.
Echter toen de ogen open gingen voor de bestaande ongelijkheid en het duidelijk werd dat vele niet in staat waren zelfstandig voor hun belangen op te komen ontstond er een ‘moderne richting’. Naast de vrije burger trad in het recht de zwakke, hulpbehoevende burger op. De straf moest ook rekening gaan houden met de aard van de dader. Het strafrecht van de moderne richting heeft grote verwantschap met het oorspronkelijk arbeidsrecht, beide zijn beschermingsrecht, bescherming van de zwakke.
Met de wereldcrisis van de jaren 30 kwam er een nog modernere richting waarbij de staat moest optreden, niet alleen ter bescherming van de zwakke tegen de sterke, maar ter bescherming van de gemeenschap tegen schadelijke daden van de enkeling omdat deze met economische ondergang bedreigd werden. De staatstaak werd welvaartsverzorging, waarin volledige werkgelegenheid en een redelijke levensstandaard voor iedereen centraal stond. Echter, om dit te bewerkstelligen moest de vrijheid van de burger wat ingeperkt worden. De vrijheid verloor de centrale positie, om broederschap mogelijk te maken. Ook de teleologische interpretatie, waarbij de rechter zich minder laat leiden door de woorden of door de systematiek maar juist kijkt naar het doel van de regeling, wordt steeds belangrijker. Dit is het gevolg van juridisch slecht geformuleerd recht in het ordeningsrecht doordat bij het opstellen daarvan nauwelijks meer juristen te pas komen. Onder deze algemene richtlijnen van de centrale wetgever wordt namelijk veel overgelaten aan economische deskundigen. Tevens moeten de voorschriften voorbereid zijn op wisselende omstandigheden waardoor vage normen onvermijdelijk zijn.
Met betrekking tot het daderschap zijn er ook veranderingen opgetreden. In het strafrecht uit de liberale periode bestond de neiging om bij de vraag van daderschap te kijken naar de exacte daden, de ‘gewilde spierbeweging’. Dit is de naturalistische werkelijkheid. Het huidige strafrecht kijkt meer naar de sociale werkelijkheid. De functies in het maatschappelijk leven worden vervuld door samenwerking van vele. Sociaal gezien kan de een de bepaalde economische functie verrichten, terwijl een ander volgens zijn opdracht of in zijn bedrijf handelt. Functioneel daderschap is het denken in functies: als iemand iets vanuit een bepaalde functie iets gedaan heeft kan hij ook gestraft worden. Functioneel daderschap past dus in een samenleving waarin organisaties en verbanden in het dagelijks leven actief zijn. Men kan strafrechtelijk aansprakelijk zijn vanwege zijn functionele verantwoordelijkheid. Naast fysiek kan men dus ook vanuit een functionele handeling gestraft worden. Werkgever en werknemer kunnen beide tegelijk strafbaar zijn. Echter wanneer het een niet-natuurlijke persoon is die de functie uitoefent wordt het lastig deze persoon te vervolgen. Juist het willen treffen van een bepaalde functie zal meebrengen dat je vaak te maken zal hebben met een bepaalde functie als bijvoorbeeld eigenaar, ondernemer, fabrikant enz. In veel gevallen is er dus sprake van een rechtspersoon. Het is nu eenmaal gebruikelijk dat bepaalde maatschappelijke, vooral economische functies worden verricht door rechtspersonen. Aangezien economische functies, die door het ordeningsrecht worden geregeld, zo vaak in de vorm van een nv, bv of maatschap worden verricht, is het bijna noodzakelijk dat de rechtspersoon wordt erkend als subject van het strafrecht.

Rechtsongelijkheid tussen de rechtspersoon en de natuurlijke personen

In artikel 15 lid 2 W.E.D. wordt aangeduid wanneer de rechtspersoon als dader wordt beschouwd van hetgeen door erbij betrokken personen in zijn sfeer wordt verricht. In dit artikel gaat het uitdrukkelijk over rechtspersonen van een onderneming of bedrijf. Maar hoe zit dat met een-mans-bedrijven? In dat geval ligt de eigendom van een bepaalde onderneming of bedrijf bij een natuurlijk persoon. Als de onderneming geen een-mans-bedrijf is, dan is het gemakkelijk om de onderneming zelf als de rechtspersoon te beschouwen. Het is dan vanzelfsprekend dat de rechtspersoon opdraait voor de bedrijfsdaden. Is de natuurlijke persoon ook dader van wat er in zijn bedrijf gebeurd? Uit jurisprudentie blijkt dat nergens in de wet het opzet van de een wordt toegerekend aan de ander, indien deze andere een natuurlijk persoon is. Er kan alleen dan van daderschap gesproken worden ‘indien verdachte erover vermocht te beschikken, of die handelingen al dan niet plaats vonden’ en deze behoorden ‘tot de zodanige, welker plaats vinden blijkens de loop van zaken door verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaar’. Dit houdt in dat er alleen daderschap is,  bijvoorbeeld in geval van werkgever en werknemer, wanneer er sprake is van feitelijke zeggenschap van de werkgever en de werkgever weet dat de gedraging verboden is maar hier toch opdracht toe geeft. Echter wanneer niet aan deze criteria voldaan is, is er een duidelijke discrepantie tussen de situatie van het een-mans-bedrijf en de situatie van het bedrijf dat zelfstandig in het economisch leven optreedt (zelfstandig rechtspersoon). Deze discrepantie brengt namelijk een duidelijke bevoordeling van het een-mans-bedrijf wat betreft het recht der ordening.
Er bestaan drie mogelijkheden om een eind te maken aan deze ontoelaatbare discrepantie. Ten eerste kan het ‘handelen in de sfeer van de rechtspersoon’ subjectief geïnterpreteerd kunnen worden. Op deze manier zal er gesproken worden van handelen als de daad past in de bedrijfspolitiek. Ten tweede is het mogelijk de gedachte van artikel 15 W.E.D. ook toepasselijk te verklaren op het een-mans-bedrijf. Dit zou mogelijk kunnen bij uitdrukkelijke bepaling door de wetgever of door analogische wetsinterpretatie door de rechter. Ten derde zou het eventueel mogelijk zijn om het bedrijf te zien als eenheid-die-dader-zijn-kan. Dit is dus los van de juridische vorm waarin het is gegoten. Bij deze opvatting kan artikel 15 W.E.D. worden toegepast onverschillig of de onderneming éénmanseigendom is, ofwel de onderneming van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon is. Deze laatste oplossing richt de norm tot de eenheid waar het in het sociaal-economisch recht om gaat. Het gaat hier om de groep van personen, die in georganiseerd verband tezamen bepaalde economische taken verrichten. Tot die georganiseerde eenheid richt zich norm en sanctie. Het hangt dan wel af van de privaatrechtelijke vorm af wie de straf van geldboete het meest zal voelen, maar de andere sancties zijn van belang voor alle daarbij betrokkenen.

Er zijn vele redenen te noemen die pleiten voor de algemene strafbaarstelling van de corporatie. De corporatie heeft wanneer hij optreedt in het maatschappelijke leven een eigen houding en een grote macht met een grote verantwoordelijkheid. De corporatie heeft een wil, zij komt tot besluiten en houdt al dan niet rekening met het recht. Ook heeft bij een corporatief geweten en kan hij misdadige besluiten nemen. Als de corporatieve aansprakelijkheid ontbreekt, zal het vaak zeer moeilijk zijn om de individuele schuld vast te stellen. Echter men treft de belanghebbende groep door de corporatie te straffen. Bij bestraffing van de rechtspersoon kan beter bereikt worden dat degene getroffen worden die door de straf moeten bereikt worden. Toch wordt er soms betoogd dat bestraffing van de corporatie noodzakelijkerwijs ook onschuldigen treft. Dit is echter eigenlijk altijd het geval in het strafrecht. De gevangenisstraf opgelegd aan de vader of kostwinnaar treft waarschijnlijk ook onschuldigen namelijk zijn gezin. Daarnaast is het met het oog op recidive ook van belang dat het de corporatie is die schuldig wordt verklaard en niet het wisselende personeel.
Al met al blijkt dat de corporatie wel degelijk kwetsbaar en met strafrechtelijke sancties te bereiken is. Aansprakelijkheid van de corporatie zou, met het oog op bovenstaande, gezien kunnen worden als een betere remedie dan de individuele bestraffing van de direct verantwoordelijke personen.

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public
This content is used in:

Strafrecht bundel

Image

This content is also used in .....
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
2013