Oefentoetsen & antwoordindicaties Kv Privaatrecht I, voor eindtoets

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefentoets 1+ antwoorden

 

Vraag 1 (22 punten)

De Rabobank heeft een vordering van € 950.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A’s) dure piano gevestigd ten behoeve van De Rabobank.

 

a. (2 punten)

Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

 

Vestiging vindt plaats door het voorhanden zijn van een geldige titel en beschikkings-bevoegdheid en door het opmaken van een authentieke akte of het registreren van een onderhandse akte (3:98 jo. 84 jo. 237 lid 1).

 

b. (4 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien De Rabobank zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

 

C verkrijgt tevens het pandrecht. Het pandrecht is immers een afhankelijk recht en gaat mee over naar de cessionaris (3:82).

 

c. (8 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien A zijn piano verkoopt en levert aan D, die het pandrecht van De Rabobank kent noch behoort te kennen, indien wordt afgesproken dat A de piano voorlopig nog voor D zal houden?

 

Het pandrecht heeft goederenrechtelijk werking en blijft dus de piano bezwaren (ook te verklaren vanuit het nemo plus-beginsel). D zal zich niet met succes op art. 3:86 lid 2 kunnen beroepen, omdat de cp-levering tussen A en hem ten opzichte van de ouder gerechtigde De Rabobank niet geldig is (3:115 sub a jo. 3:90 lid 2). Derdenbescherming veronderstelt immers een geldige levering.

 

d. (8 punten)

Stel dat E – die nog een appeltje met A te schillen heeft – met een hockeystick een onherstelbare barst in de piano slaat, waardoor deze onbespeelbaar (en daarmee nagenoeg waardeloos) wordt. A is tegen deze vernieling verzekerd bij verzekeraar V.

De Rabobank heeft nu pandrechten op drie verschillende goederen.

Noem er twee en bespreek waarom het pandrecht op het betreffende goed tot stand is gekomen.

 

De Rabobank heeft nog steeds een pandrecht op de piano (1). Dat pandrecht is echter niet zo veel meer waard. Tevens verkrijgt De Rabobank, vanwege de waardevermindering van de piano, (door zaaksvervanging) van rechtswege een pandrecht op A’s vordering op E uit onrechtmatige daad (2) en op A’s assurantievordering op V (3), zie art. 3:229.

 

 

Vraag 2 (10 punten)

 

a. (4 punten)

Kan een bestolen eigenaar de eigendom van een gestolen roerende zaak overdragen aan een ander?

Zo ja, op welke wijze vindt de levering plaats?

 

Hij heeft het bezit verloren, maar niet de eigendom. Hij kan daarom de eigendom overdragen, indien sprake is van een geldig titel en geldige levering (3:84 lid 1). Omdat hij alle feitelijke macht is kwijtgeraakt, kan hij geen bezit verschaffen ex art. 3:90 lid 1. Levering vindt daarom plaats door het opmaken van een akte (3:95).

 

b. (6 punten)

Kees vraagt Jan een uniek schilderij voor hem te kopen. Op 1 mei koopt Jan in eigen naam maar voor rekening van Kees het bedoelde schilderij van C. Op 2 mei gaat Jan failliet. Op 3 mei levert C het schilderij aan Jan. Op 12 mei wil Kees het schilderij bij Jan ophalen. De curator van Jan stelt zich op het standpunt dat Jan de eigenaar is van het schilderij en weigert afgifte.

Wie is op 12 mei eigenaar van het schilderij?

 

Kees is eigenaar. Op het moment dat het schilderij aan Jan ter hand wordt gesteld, gaat Jan het schilderij direct voor Kees houden, krijgt met andere woorden Kees direct het bezit. Jan verkrijgt het schilderij immers ter uitvoering van de rechtsverhouding tussen hem en Kees, welke rechtsverhouding het genoemde gevolg naar haar strekking meebrengt (3:110). Niet alleen wordt Kees bezitter, hij wordt ook eigenaar van het schilderij. Aan de vereisten voor een eigendomsoverdracht tussen C en Kees (3:84) is immers voldaan. C is (naar mag worden aangenomen) beschikkingsbevoegd, de overdracht wordt gerechtvaardigd door het samenstel van de titels Kees - Jan (opdracht) / Jan -C (koop), en de bezitsverschaffing (3:90 lid 1) heeft plaatsgehad door de genoemde werking van 3:110. Het faillissement van Jan raakt Kees dus niet.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 3 (10 punten)

 

Pieter verwerft een recht van erfpacht op het perceel van Willemsen. Dit recht van erfpacht wordt gevestigd voor een periode van twintig jaar. Na drie jaar laat Pieter een opslagruimte op het perceel bouwen en plant hij een reeks boompjes langs het pad dat naar deze ruimte leidt. Voor de bouw van de opslagruimte heeft Pieter een lening bij de bank gesloten. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening heeft hij ten gunste van de bank een recht van hypotheek op zijn recht van erfpacht gevestigd.

 

a. (4 punten)

Wie is eigenaar van de opslagruimte en de boompjes die Pieter gebouwd respectievelijk geplant heeft?

 

Willemsen wordt door natrekking eigenaar van de opslagruimte, mits deze ruimte duurzaam met de grond is verenigd (5:20 lid 1 sub e). Ook van de boompjes wordt Willemsen eigenaar; zie art. 5:20 lid 1 sub f.

 

b. (6 punten)

Stel dat Willemsen de eigendom van de grond overdraagt aan Pieter. Welk rechtsgevolg zou dat hebben voor het recht van erfpacht van Pieter en voor het recht van hypotheek van de bank op het recht van erfpacht?

 

In dat geval treedt vermenging op, het moederrecht en het daaruit afgeleide beperkte recht komen immers in één hand. Het recht van erfpacht gaat bijgevolg in beginsel teniet (3:81 lid 2 sub e), maar krachtens lid 3 werkt de vermenging niet ten nadele van de bank, die op het erfpachtsrecht een hypotheekrecht heeft. Mocht Pieter ten opzichte van de bank tekortschieten, dan kan de bank zich dus alsnog op het erfpachtsrecht verhalen.

 

Vraag 4 (6 punten)

 

In HR 24 maart 1995, AA 1995, 705 (Hollander’s Kuikenbroederij), dat onder oud recht werd gewezen, leest men in de uiteenzetting van de feiten:

“In 1978 verkrijgt Hollander’s een krediet van de Raffeisenbank Domburg (verder: de Bank). Daartoe draagt zij al haar tegenwoordige en toekomstige pluimvee aan de Bank in eigendom over, tot zekerheid van de betaling van het door haar aan de Bank verschuldigde.”

 

a. (3 punten)

Zou deze overdracht naar huidig Nederlands recht geldig zijn geweest?

 

Nee, ons recht kent een zogenaamd fiduciaverbod; zie art. 3:84 lid 3. Er is dus niet sprake van een geldige titel en dus ook niet van een geldige overdracht, 3:84 lid 1.

 

 

b. (3 punten)

Hoe wordt tegenwoordig (anno 2013) vergelijkbare zekerheid voor de bank bewerkstelligd?

 

Door middel van vestiging van een stil pandrecht ex art. 3:237 lid 1.

 

 

Vraag 5 (14 punten)

 

Lees onderstaand vonnis en beantwoord vervolgens de vragen.

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Vonnis van 14 januari 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
tegen
de stichting
STICHTING FILMHUIS DIE BLECHTROMMEL,
Partijen zullen hierna [A] en Die Blechtrommel genoemd worden.
(…)
5.  De beoordeling
5.1.  De rechtbank zal eerst beoordelen of de stoelen op basis van het bepaalde in artikel #1 BW bestanddelen van het pand zijn en daarmee krachtens artikel #2 BW – als bestanddelen van het pand – tot de eigendom van [A] behoren. Artikel #3 BW bevat twee toetsingscriteria:
1. de verkeersopvatting (…);
2. het al dan niet mogelijk zijn van afscheiding zonder beschadiging van betekenis (…).
5.2.  Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de vraag of de stoelen naar verkeersopvatting bestanddeel zijn geworden van het pand waarin zij zijn aangebracht, de volgende maatstaven van belang:
# wanneer het pand en de stoelen in constructief opzicht op elkaar zijn afgestemd, ligt hierin een aanwijzing dat de stoelen en pand als één zaak moeten worden gezien;
# hetzelfde geldt wanneer het pand uit een oogpunt van geschiktheid als bioscoop – een gebouw geschikt om filmvoorstellingen aan het publiek te vertonen – bij ontbreken van de stoelen als onvoltooid moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, een zekere mate van terughoudendheid gepast is. Met het oordeel dat zaken door natrekking automatisch in het eigendom van de eigenaar van de hoofdzaak vallen, kan immers de partij die daardoor de eigendom van de betreffende zaken verliest in haar (economische) belangen worden getroffen. Ook in deze zaak zijn dergelijke belangen van de huurder van het pand/exploitant van de bioscoop aan de orde.
5.3.  De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak toepassing van de maatschappelijke maatstaf (ook bij een terughoudende toepassing) de conclusie rechtvaardigt dat de verwijdering van de stoelen ertoe leidt dat het pand (dat als bioscoop is gebouwd) als incompleet moet worden beschouwd en niet meer aan haar economische en maatschappelijke bestemming van bioscoop kan beantwoorden.
Het publiek dat in Nederland een overdekte/inpandige bioscoop bezoekt, verwacht immers dat het zittend naar een filmvoorstelling kan kijken en niet gedurende de voorstelling hoeft te staan, anders dan bij bijvoorbeeld een concert waarbij het niet ongebruikelijk is dat er staanplaatsen worden verkocht.
Dat er in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het publiek zou moeten verwachten dat er geen zitplaatsen in de bioscoop beschikbaar zijn, zijn niet gesteld noch anderszins gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bioscoopstoelen volgens de verkeersopvatting bestanddeel zijn van het pand (een onroerende zaak). Dit oordeel brengt mee dat de stoelen - als onzelfstandige onderdelen – eveneens onroerend zijn. De gevorderde verklaring voor recht komt dan ook, als na te melden, voor toewijzing in aanmerking.
5.4.  Uit voorgaande volgt dat de rechtbank aan een beoordeling op grond van het (…) van artikel #4 BW niet toekomt, zodat de stellingen van partijen over het antwoord op de vraag of de bioscoopstoelen al dan niet zonder beschadiging uit het pand kunnen worden verwijderd, onbesproken kunnen blijven.
5.5.  Ook de stellingen van partijen over de inhoud van de diverse in geding gebrachte overeenkomsten met betrekking tot de verhuur van het pand, de inbreng in de v.o.f., de ontbinding van de v.o.f. en de overname van de exploitatie door Die Blechtrommel, behoeven geen bespreking, omdat alleen bij wet en niet bij overeenkomst een uitzondering kan worden gemaakt op de regel dat ieder bestanddeel van een zaak aan de eigenaar van die zaak toekomt.
5.6.  Die Blechtrommel zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- dagvaarding  EUR   70,85
- vast recht    251,00
- salaris advocaat    904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal  EUR   1.225,85
(…)

6.  De beslissing
De rechtbank

6.1.  verklaart voor recht dat de 606 bioscoopstoelen, welke zich bevinden in de bioscoop, staande en gelegen aan de Schrijversstraat 2 te Almere, kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens], onroerend zijn en derhalve eigendom zijn van [A];
(…)

 

 

Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2009.

a. (4 punten)

Welke artikelen moeten worden ingevuld bij r.o. 5.1 (#1, #2 ,#3) en 5.4 (#4)?

 

Resp. art. 3:4, art. 5:3, art. 3:4 en art. 3:4 lid 2.

 

b. (2 punten)

Naar welke uitspraak wordt verwezen in r.o. 5.2?

 

Depex/curatoren Bergel (HR 15 nov. 1991, NJ 1993, 316)

 

c. (8 punten)

 

Filmhuis Die Blechtrommel is het niet eens met het oordeel van de Rechtbank zoals verwoordt in r.o. 5.3 en wendt zich tot u voor juridisch advies.

Welke argumenten kunnen door u worden aangevoerd in een eventueel hoger beroep tegen dit oordeel?

 

Argumenten voor een mogelijk geslaagd hoger beroep tegen vonnis zijn:

 

De overweging in 5.3 dat de stoelen in de bioscoop naar verkeersopvatting bestanddeel zijn omdat mensen bij het kijken naar een film gewend zijn te zitten, is niet afdoende; zie HR Depex/curatoren. Immers het gaat er niet om of de bioscoopstoelen bij het vertonen van films onmisbaar zijn, maar of het weghalen van de stoelen tot gevolg heeft dat het gebouw als onvolledig moet worden aangemerkt. Op het specifieke productieproces (in casu het vertonen van films) mag niet worden gelet. Dat partijen in de huurovereenkomst hebben bepaald dat het ‘gehuurde uitsluitend (mag) worden gebruikt als bioscoop . . .’ is in dit verband niet relevant.

Bij weghalen van de stoelen resteert een voor diverse doeleinden te gebruiken gebouw. De rechter lijkt derhalve te veel oog te hebben voor de functie als bioscoop en te weinig voor het gebouw als (hoofd)zaak.

Een gebouw zonder stoelen is niet incompleet. Gebruikelijk is dat nieuwe eigenaren of nieuwe huurders zelf hun stoelen meenemen.

Er lijkt bovendien geen sprake te zijn van constructieve afstemming. De stoelen zijn immers op een later moment aangebracht.

Door de rechter is derhalve onvoldoende duidelijk gemotiveerd waarom de stoelen onder gelding van Depex/curatoren bestanddelen zouden zijn, zeker nu niet blijkt dat bij het weghalen schade van betekenis wordt aangebracht.

 

 

 

Vraag 6 (38 punten)

Paul heeft een bedrijf waarin ijzer wordt verwerkt. Tot zekerheid van aflossing van een geldlening bij de ABN Amrobank heeft Paul in 2006 een stil pandrecht gevestigd op al zijn tegenwoordige en toekomstige roerende zaken, niet-registergoederen. Hiertoe is op 1 maart 2006 tussen de ABN Amrobank en Paul een pandakte opgemaakt en geregistreerd.

 

Eind juni 2007 is door de firma Stiphorst aan Paul een partij ijzerstaven verkocht en geleverd. De overdracht heeft plaatsgevonden onder eigendomsvoorbehoud. Daarin is het beding opgenomen dat Paul bevoegd is om de ijzerstaven te vervreemden binnen het kader van zijn normale bedrijfsvoering.

Voorts is, tot zekerheid van betaling van de koopsom, bij voorbaat een stil pandrecht gevestigd ten behoeve van Stiphorst op de halffabricaten en de eindproducten die Paul van de ijzerstaven zal maken. Daartoe is op 19 juni 2007 een pandakte tussen Stiphorst en Paul opgemaakt en geregistreerd.

 

Op 1 augustus 2007 wordt Paul failliet verklaard. Op dat moment heeft hij de koopprijs aan de firma Stiphorst nog niet voldaan. Ook de lening van de ABN Amrobank is op dat moment nog niet afgelost.

 

In het bedrijf van Paul zijn op dat moment de volgende goederen aanwezig:

  • Een deel van de, nog in oorspronkelijke staat verkerende, ijzerstaven die door de firma Stiphorst zijn geleverd.

  • Twintig grote vazen die door Paul uit de ijzerstaven zijn vervaardigd.

  • Vijf ijzersculpturen die door Paul van de ijzerstaven zijn vervaardigd. Deze zijn verkocht en geleverd aan de gemeente Harderwijk, waarbij is afgesproken dat de gemeente de ijzersculpturen pas op 1 december zou komen afhalen en dat Paul ze tot die tijd in zijn magazijn zou opslaan.

 

a. (22 punten)

De curator, de firma Stiphorst en de bank zijn met elkaar in geschil over hun (eventuele) aanspraak op de nog in oorspronkelijke staat verkerende ijzerstaven in het magazijn en de twintig grote vazen. Bespreek welke rechten of bevoegdheden ieder van hen heeft met betrekking tot deze zaken zelf of de opbrengst daarvan.

 

De nog in oorspronkelijke staat verkerende ijzerstaven

De firma Stiphorst heeft de ijzerstaven onder eigendomsvoorbehoud geleverd (3:92). Aangezien Paul de koopprijs niet heeft voldaan, is Stiphorst van deze staven eigenaar gebleven en kan zij hen revindiceren (5:2). De curator zal ze dus moeten afstaan.

Op 1 maart 2006 en op 19 juni 2007 vormden deze staven toekomstige zaken. Op genoemde data heeft Paul derhalve op deze staven ten behoeve van de ABN Amrobank en Stiphorst een pandrecht bij voorbaat gevestigd (3:98 jo. 3:97 jo. 237). Aangezien Paul ten opzichte van deze staven niet beschikkingsbevoegd raakt, komen genoemde pandrechten niet tot stand.

NB Het beding bij het eigendomsvoorbehoud brengt mee dat Paul bevoegd is om de ijzerstaven te vervreemden, zolang hij dit maar doet in het kader van zijn normale bedrijfsuitoefening. Het verschaffen van zekerheid valt daar echter niet onder. Dit beding maakt hem dus niet beschikkingsbevoegd tot het vestigen van een pandrecht.

 

De vazen

Ook op deze vazen is door Paul ten behoeve van de bank en ten behoeve van de firma Stiphorst bij voorbaat een stil pandrecht gevestigd (3:97 jo. 3:97 jo. 3:237). Ten aanzien hiervan wordt Paul wel beschikkingsbevoegd. Er is immers sprake van zaaksvorming: Paul vervaardigt met materiaal dat toebehoort aan Stiphorst voor zichzelf nieuwe zaken en wordt dus ex art. 5:16 lid 2 eigenaar van deze zaken. Het eigendomsvoorbehoud van Stiphorst verliest zijn kracht, nu de oorspronkelijk zaken in juridisch opzicht niet langer bestaan.

Op het moment dat de vazen ontstaan, komen beide pandrechten tot stand. Op grond van art. 3:97 lid 2 jo. 3:98 werkt het pandrecht van de firma Stiphorst echter niet tegen de ABN Amrobank aangezien de vestigingshandeling van het pandrecht van Stiphorst niet geldig is ten opzichte van de ABN Amrobank. De ABN Amrobank mag zich dus als eerste op de opbrengst verhalen; Stiphorst als tweede. Een eventueel restant van de opbrengst komt toe aan de curator.

Van rangwisseling op grond van derdenbescherming is geen sprake omdat Stiphorst de zaken niet onder zich heeft gekregen (3:238 lid 1 jo. lid 2).

 

b. (10 punten)

De curator, de firma Stiphorst en de gemeente Harderwijk zijn met elkaar in geschil over de vijf ijzersculpturen.

Bespreek welke rechten of bevoegdheden ieder van hen heeft met betrekking tot deze zaken zelf of de opbrengst daarvan.

 

Ook de ijzersculpturen zijn door zaaksvorming eigendom van Paul geworden. Bijgevolg is hier het pandrecht van Stiphorst op komen te rusten (ook het pandrecht van de ABN Amrobank, maar naar de positie van deze laatste wordt niet gevraagd). Paul levert de sculpturen c.p. aan de gemeente Harderwijk (3:115 sub a).

Het pandrecht heeft goederenrechtelijk werking en blijft dus de viool bezwaren. De gemeente Harderwijk zal zich niet met succes op art. 3:86 lid 2 kunnen beroepen, omdat de cp-levering tussen Paul en haar ten opzichte van de ouder gerechtigde Stiphorst niet geldig is (3:115 sub a jo. 3:90 lid 2). Derdenbescherming veronderstelt immers een geldige levering.

 

c. (6 punten)

Stel dat de firma Hendriksen daags voor het faillissement aan Paul drie hittebestendige tangen heeft verkocht en geleverd. De tangen zijn nog niet gebruikt en de koopprijs is nog niet voldaan. Duidelijk is dat Paul niet meer zal betalen.

Bespreek de vraag of Hendriksen de hittebestendige tangen kan revindiceren.

 

Aan de vereisten van art. 3:84 lid 1 is voldaan. Paul is derhalve eigenaar van de tangen geworden. Hendriksen kan deze eigendom echter terugkrijgen door zijn recht van reclame uit te oefenen (7:39). Hij brengt daartoe een schriftelijke verklaring uit. Het pandrecht dat ten behoeve van de ABN Amrobank (bij voorbaat) op deze tangen was gevestigd deert hem niet aangezien het om een stil pandrecht gaat (7:42 lid 1 jo. lid 2).

 

Vragen Oefentoets 2

 

Opdracht 1

NJF 2007/151

 

Partijen

Matech B.V., te Mierlo, appellante, proc. mr. L. Paulus,

tegen

1. UTO & UMH sneltransport B.V.,

2. UTO containers Ulft B.V.,

3. B.V. Ulftse transportonderneming UTO,

alle te Ulft, geïntimeerden, proc. mr. J.R.O. Dantuma.

 

Uitspraak

Hof:

(...)

3. De vaststaande feiten

3.1

Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast.

3.2

Matech heeft op 6 september 2004 een koopovereenkomst gesloten ter zake van een tweetal hydraulische alligatorscharen, type McIntyre LD 407 en 640, inclusief toebehoren (hierna ook te noemen: de scharen) met R.A. Bron, h.o.d.n. Bron Project en Evenementbouw (hierna ook te noemen: Bron), tegen een bedrag van € 56.000 (excl. btw). Op 1 november 2004 heeft Matech de scharen geleverd aan Bron.

3.3

Bron heeft de aan Matech verschuldigde koopsom grotendeels onbetaald gelaten.

3.4

Bij brief van 2 november 2004 heeft Bron bevestigd dat hij de scharen aan UTO transportonderneming voor een bedrag van € 62.500 (excl. btw) verkoopt. UTO transportonderneming heeft het bedrag omstreeks november 2004 in termijnen aan Bron voldaan. In november 2004 heeft Bron de scharen geleverd aan UTO transportonderneming.

3.5

De raadsman van Matech heeft bij brief van 10 januari 2005 aan Bron ter zake van de scharen een beroep gedaan op het bepaalde in art. 7:39 BW (recht van reclame).

3.6

Matech heeft bij dagvaarding van 26 januari 2005 Bron gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd, kort gezegd, Bron te veroordelen tot

1.

betaling van onder meer (het onbetaald gebleven gedeelte van) de koopsom

2.

het verschaffen van inlichtingen over de feitelijke verblijfplaats van de scharen en het verlenen van medewerking aan teruglevering van deze machines op straffe van een dwangsom.

3.7

De rechtbank te Arnhem heeft bij vonnis van 30 maart 2005 de vordering tot betaling van het restant van de koopsom ten laste van Bron toegewezen en de vordering tot het verschaffen van inlichtingen afgewezen omdat voor teruglevering van de scharen, naast de toegewezen vordering tot betaling van de koopsom, geen plaats is.

4. De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1

Het geschil tussen partijen betreft de vraag wie eigenaar is van de scharen: Matech of UTO transportonderneming. Matech heeft in eerste aanleg haar vordering tot afgifte van de scharen gebaseerd op een tweetal grondslagen. Ten eerste heeft zij gesteld dat de scharen door de Engelse fabrikant onder eigendomsvoorbehoud aan haar zijn geleverd. Ten tweede heeft Matech zich beroepen op het recht van reclame (art. 7:39 BW).

4.2

Het hof merkt op dat eerstgenoemde grondslag, te weten het eigendomsvoorbehoud, in hoger beroep geen rol meer speelt. Matech heeft geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.1 van het bestreden vonnis dat de overeenkomst tussen Matech en Bron geen eigendomsvoorbehoud kent.

4.3

In hoger beroep handhaaft Matech de tweede grondslag, te weten haar beroep op het recht van reclame. De grief van Matech is dan ook gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Matech geen geslaagd beroep kan doen op het recht van reclame. De rechtbank baseert dit oordeel in rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis op een tweetal argumenten.

4.4

Ten eerste heeft de rechtbank geoordeeld dat aangezien Bron ruim vóór 10 januari 2005 de eigendom van de scharen reeds heeft overgedragen aan UTO c.s., Bron de scharen niet kan teruggeven. Ten tweede heeft de rechtbank geoordeeld dat naast de vordering tot nakoming jegens Bron geen plaats meer is voor een vordering tot afgifte van de scharen.

4.5

Het hof constateert dat tussen partijen in geschil is in hoeverre het beroep van Matech op het recht van reclame jegens UTO c.s. en het beroep op nakoming jegens Bron zich met elkaar laten verenigen. Het hof verwijst naar de memorie van grieven, onder 11, en de memorie van antwoord, onder b, pagina 4–5.

4.7

Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 3.1 tot 3.7 is overwogen stelt het hof voorop dat tussen partijen de navolgende feiten niet in geschil zijn. Bron is jegens Matech tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst door de koopprijs onbetaald te laten. Matech heeft — door middel van een brief van haar raadsman van 10 januari 2005 aan Bron — een beroep gedaan op het recht van reclame in de zin van art. 7:39 BW.

4.8

De uitoefening van het recht van reclame door Matech op 10 januari 2005 brengt een tweetal van rechtswege intredende rechtsgevolgen met zich. Ten eerste de ontbinding van de koopovereenkomst, waardoor Matech en Bron bevrijd worden van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Deze ontbinding brengt tevens mee dat nadien geen nakoming meer kan worden gevorderd.

4.9

De omstandigheid dat Matech na de ontbinding van 10 januari 2005 desondanks bij exploot van 26 januari 2005 een procedure tegen Bron aanhangig heeft gemaakt — waarin de rechtbank bij vonnis van 30 maart 2005 de vordering tot nakoming heeft toegewezen — kan aan voornoemde ontbinding niet afdoen. Voornoemd vonnis van 30 maart 2005 is gewezen tussen Matech en Bron en heeft geen gevolgen voor de vaststelling van de rechtsverhouding tussen Matech en UTO c.s. in het onderhavige geding. Uitgangspunt in hoger beroep is dan ook dat de koopovereenkomst tussen Matech en Bron door ontvangst van laatstgenoemde van de brief van 10 januari 2005 is ontbonden.

4.10

Ten tweede heeft de uitoefening van het recht van reclame van rechtswege tot gevolg dat het eigendomsrecht van de koper (Bron) of zijn rechtsverkrijger (UTO transportonderneming) eindigt. Hieruit volgt dat Matech in haar grief terecht heeft aangevoerd dat in het bestreden vonnis de zakelijke werking van art. 7:39 lid 1 BW is miskend. Uitgangspunt is dat vanaf 10 januari 2005 de eigendom van de scharen weer is teruggevallen aan Matech nu onbestreden is dat zij ten tijde van de overdracht aan Bron daarvan eigenaar was. In zoverre slaagt de grief van Matech.

4.11

UTO c.s. hebben bij memorie van antwoord, onder a. en c., een tweetal verweren aangevoerd tegen de uitoefening van het reclamerecht door Matech. Ten eerste heeft UTO een beroep gedaan op #A BW, te weten de te late uitoefening van het reclamerecht. Ten tweede heeft zij zich erop beroepen dat zij redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat het reclamerecht zou worden uitgeoefend, zodat op grond van #B BW de bevoegdheid van Matech om de scharen terug te vorderen vervalt. Het hof zal in het navolgende beide verweren in voornoemde volgorde beoordelen.

4.12

Art. #A bepaalt dat het reclamerecht vervalt wanneer cumulatief aan twee voorwaarden is voldaan:

a.

er zijn zes weken verstreken nadat de vordering tot betaling van de koopprijs opeisbaar is geworden, en

b.

er zijn zestig dagen verstreken vanaf de dag waarop de zaak onder de koper is opgeslagen.

4.13

Ten aanzien van de opeisbaarheid van de koopsom merkt het hof het volgende op. Bij dagvaarding, productie 3, heeft Matech de door haar aan Bron gezonden opdrachtbevestiging gedateerd 6 september 2004 overgelegd. UTO c.s. hebben hier eveneens naar verwezen in hun memorie van antwoord, onder a, pagina 4. Hieruit blijkt dat overeengekomen is dat — van de koopsom van € 56.000 exclusief btw — tien procent dient te worden betaald bij opdracht, vijfentachtig procent binnen zeven dagen na aflevering en vijf procent binnen dertig dagen na aflevering.

4.14

Ten aanzien van het tijdstip van aflevering van de scharen aan Bron is tussen partijen niet in geschil dat de aflevering van de scharen op 1 november 2004 heeft plaatsgevonden. UTO c.s. betwisten de stelling van Matech dat eerst op 19 november 2004 de aflevering van het toebehoren zou hebben plaatsgevonden.

4.15

Het hof is van oordeel dat in het midden kan blijven op welke datum — 1 november of 19 november 2004 — aflevering heeft plaatsgevonden. Ook indien wordt uitgegaan van de door UTO c.s. gestelde volledige aflevering op 1 november 2004 geldt dat het recht van reclame tijdig is uitgeoefend. Op grond van de laatste betalingstermijn van vijf procent geldt, uitgaande van een aflevering op 1 november 2004 en de daarbij horende betalingstermijn tot 1 december 2004 (dertig dagen), dat de daarop volgende zes weken niet eerder zijn verstreken dan op 12 januari 2005. Nu vaststaat dat het reclamerecht op 10 januari 2005 is ingeroepen door Matech, geldt dat niet voldaan is aan beide vereisten voor het vervallen van dit recht zoals bedoeld in #A BW.

4.16

UTO c.s. hebben betoogd dat het reclamerecht slechts zou gelden voor vijf procent van de koopsom nu voor vijfennegentig procent van de koopsom de termijn voor het inroepen voor het recht van reclame is vervallen (memorie van antwoord, onder a, slot).

4.17

Het hof overweegt dat deze door UTO c.s. voorgestelde oplossing zou betekenen dat het eigendomsrecht van de scharen voor vijf procent zou terugvallen bij Matech en voor vijfennegentig procent zou blijven toebehoren aan UTO c.s. Het hof verwerpt dit betoog. De in #A BW bedoelde bevoegdheid vervalt eerst nadat de in deze bepaling genoemde termijnen zijn verstreken. Zoals hiervoor onder 4.15 is overwogen is daarvan geen sprake. De vervaltermijn van #A BW brengt mee dat ofwel het reclamerecht als geheel vervallen moet worden beschouwd en het eigendomsrecht blijft bij de koper of diens rechtsopvolger, ofwel het recht van reclame kan worden ingeroepen waardoor het eigendomsrecht volledig terugvalt aan de verkoper. De vervaltermijn van #A BW leent zich niet voor de door UTO c.s. voorgestane proportionele benadering.

4.18

Nu het beroep van Matech op het reclamerecht tijdig is gedaan, geldt dat het beroep van UTO c.s. op #A BW faalt.

4.19

Het tweede verweer van UTO c.s. betreft het verweer dat zij te goeder trouw waren in de zin van #B BW.

4.20

Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat UTO transportonderneming (geïntimeerde sub 3) de rechtspersoon is die de scharen heeft gekocht en geleverd heeft gekregen van Bron tegen betaling van € 56.000 (zie hiervoor onder 3.2). Hieruit volgt dat voor de beoordeling van voornoemd beroep op #B BW van belang is of UTO transportonderneming redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat het reclamerecht jegens haar zou worden uitgeoefend.

4.21

Door UTO c.s. is aangevoerd dat UTO transportonderneming niet wist en evenmin behoefde te weten dat Bron de koopprijs nog niet had voldaan. UTO transportonderneming had geen enkele reden om aan te nemen dat Bron de scharen nog niet had betaald. Daartoe is tevens aangevoerd dat UTO transportonderneming de koopprijs volledig heeft voldaan aan Bron (memorie van antwoord, onder c.). Matech heeft de goede trouw van UTO transportonderneming betwist.

4.22

Matech heeft daartoe onder meer aangevoerd dat UTO transportonderneming ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar de beschikkingsbevoegdheid van Bron (memorie van grieven, onder 9 en 10). Het hof zal deze stellingen als niet ter zake dienend passeren. Immers, tussen partijen is niet in geschil dat Bron ten tijde van de levering aan UTO transportonderneming eigenaar was van de scharen. Het hof verwijst naar de memorie van grieven, onder 4, eerste zin. Daarvan uitgaande geldt dat Bron ten tijde van voornoemde levering wel degelijk beschikkingsbevoegd was. Hieruit volgt dat het alleenverkooprecht van Matech en de statutaire doelomschrijving van Bron — anders dan Matech meent — geen omstandigheden zijn die ertoe kunnen leiden dat UTO c.s. geen beroep kunnen doen op #B BW.

4.23

Bij de toepassing van #B BW in het onderhavige geval gaat het erom of sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan UTO transportonderneming redenen had om te vermoeden dat de scharen met toebehoren niet waren betaald en te twijfelen aan een normale afwikkeling van de koopovereenkomst tussen Bron en Matech, zodat zij rekening behoorde te houden met de uitoefening van het reclamerecht jegens haar. Nu UTO c.s., zoals blijkt uit het hetgeen onder 4.21 is overwogen, naar het oordeel van het hof voldoende omstandigheden heeft gesteld ter ondersteuning van haar standpunt dat zij te goeder trouw is, geldt dat Matech de bewijslast draagt van haar stelling dat UTO transportonderneming niet te goeder trouw was. Uit #C BW volgt immers dat goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn en het ontbreken daarvan moet worden bewezen.

4.24

Matech heeft bij memorie van grieven, onder 12, een bewijsaanbod gedaan. Het hof zal Matech toelaten tot bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat UTO transportonderneming ten tijde van de aflevering aan haar door Bron redelijkerwijs behoefde te verwachten dat het recht van reclame jegens haar zou worden uitgeoefend.

4.25

Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

(enz.)

 

Vragen:

a.

Welk artikel hoort bij #B?

Maakt het voor een beroep op dit artikel uit of Bron per constitutum possessorium heeft geleverd of op een andere wijze bezit heeft verschaft?

 

b.

In overweging 4.22 geeft het Hof aan dat de vraag of UTO onderzoek had moeten doen naar de beschikkingsbevoegdheid van Bron niet ter zake doet.

Waarom is de beschikkingsbevoegdheid van Bron hier niet in het geding?

 

c.

Welk artikel hoort bij #C?

 

d.

Stel:

Er was vastgesteld dat tussen Matech en Bron een eigendomsvoorbehoud was overeengekomen.

- Met welke argumenten zou UTO zich hebben kunnen verweren tegen de revindicatie van Matech (die gebaseerd was op dat eigendomsvoorbehoud)?

- Zou UTO de revindicatie ook hebben kunnen afweren indien er per constitutum possessorium aan Bron zou zijn geleverd?

 

 

Opdracht 2

 

a.

Jesse verkoopt en levert aan Kees een elektrische grasmaaier voor € 175. Kees neemt de grasmaaier meteen mee. Later blijkt dat Jesse de grasmaaier had geleend van zijn buurvrouw. De buurvrouw wil onmiddellijk zijn grasmaaier terug.

Kan de buurvrouw met succes afgifte van de grasmaaier vorderen?

 

b.

Jesse verkoopt en levert aan Kees een elektrische grasmaaier voor € 175. Kees neemt de grasmaaier meteen mee. Later blijkt dat Jesse de grasmaaier had gestolen van zijn buurvrouw. De buurvrouw ontdekt de diefstal na twee weken. De buurvrouw wil onmiddellijk zijn grasmaaier terug.

Kan de buurvrouw met succes afgifte van de grasmaaier vorderen?

 

c.

Jesse verkoopt en levert aan Kees een elektrische grasmaaier voor € 175. Jesse en Kees spreken af dat Jesse de grasmaaier nog 4 weken lang kan gebruiken. Later blijkt dat Jesse de grasmaaier had geleend van zijn buurvrouw. De buurvrouw wil onmiddellijk zijn grasmaaier terug.

Kan de buurvrouw met succes afgifte van de grasmaaier vorderen?

 

 

 

Opdracht 3

 

Lees onderstaand stuk en beantwoord de vragen onder de tekst.

 

(De feiten zijn ontleend aan Rb. Leeuwarden 13 oktober 2006 (KG).)

 

 

BANK BERCOOP N.V.,

tegen

HANDELSONDERNEMING [gedaagde] B.V.,

 

2. De feiten

2.1. De heer [betrokkene] te Elsloo exploiteert een boomkwekerij. Vanaf 31 oktober 1996 bestaat er een kredietovereenkomst tussen Bank Bercoop en [betrokkene] en zijn echtgenote. In eerste instantie is er krediet verstrekt voor een bedrag van € 750.000,-. Nadien is het krediet uitgebreid. Berekend tot en met 31 oktober 2006 staat een bedrag van € 1.504.422,36 open. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [betrokkene] uit hoofde van de kredietovereenkomst zijn er ten behoeve van Bank Bercoop hypotheekrechten gevestigd op de onroerende zaken van [betrokkene] en zijn er stille pandrechten gevestigd op de huidige en toekomstige voorraden en bedrijfsinventaris van [betrokkene]. De akte van verpanding dateert van 29 maart 2000.

2.2. Laatstelijk, medio januari 2006, heeft Bank Bercoop voor [betrokkene] nog een extra kredietmogelijkheid geschapen van € 200.000,-. Met deze financiële injectie kon de onderneming van [betrokkene] het tot de oogst van de door hem gekweekte boompjes volhouden en zouden de boompjes door langere groei in waarde kunnen stijgen. Uit de opbrengst van het voorjaar van 2006 zou dan vervolgens de eerste inperking van het krediet ten bedrage van € 450.000,- kunnen plaatsvinden. Medio april 2006 heeft er nader overleg tussen Bank Bercoop en [betrokkene] plaatsgevonden, in het kader waarvan [betrokkene] te kennen gaf dat hij op dat moment nog 1.500.000 boompjes onder zijn hoede had en dat die na enige maanden groei gemiddeld € 2,00 per stuk konden opbrengen.

2.3. In mei 2006 is het Bank Bercoop gebleken dat [betrokkene] een overeenkomst met [gedaagde] had gesloten d.d. 27 maart 2006, waarbij hij aan [gedaagde] bij voorbaat heeft verkocht en geleverd de volledige aanwezige plantvoorraad op de percelen [naam 3], [naam 6], [naam 1], [naam 2], [naam 4], [naam 5] en [naam 8] te Elsloo, tegen een verkoopprijs van € 140.000,- exclusief BTW. Het betreft hier ongeveer 2/3 deel van de plantvoorraad van [betrokkene]. Vanaf 1 april 2006 pacht [gedaagde] de percelen waarop de overgenomen plantvoorraad zich bevindt in plaats van [betrokkene]. (…)

2.4. Op de landerijen waarop de onderhavige voorraad is gepland, is tevens beplanting geplant door Kwekerij [derde] te Joure.

2.5. Bank Bercoop heeft, nadat zij van de transactie tussen [betrokkene] en [gedaagde] op de hoogte was geraakt, de kredietovereenkomst met [betrokkene] opgezegd. Voorts heeft zij de inventariszaken van [betrokkene] tot zich genomen en nadien verkocht.

2.6.[…]

2.7. Nadat overleg met [betrokkene] omtrent de plantvoorraad niet mogelijk bleek te zijn, heeft Bank Bercoop het faillissement van [betrokkene] aangevraagd. (…)

2.8. [Gedaagde] is al enige tijd doende de boompjes die staan op de velden die in gebruik zijn c.q. waren bij de onderneming van [betrokkene] te rooien. Ook [derde] heeft een deel van de door haar aangebrachte beplanting gerooid.

 

a.

Op welk moment komt het pandrecht van de bank op de boompjes tot stand?

 

b.

Kan de bank zich tegenover gedaagde met succes beroepen op een pandrecht op de opbrengst van de tweede helft van 2006?

 

c.

Schets de gevolgen voor het pandrecht indien niet duidelijk is welk deel van de beplanting toebehoort aan [betrokkene] en welk deel aan de Kwekerij [derde] (zie. 2.4).

 

 

Opdracht 4

 

a.

Een van de kenmerken van een goederenrechtelijk recht is het goederenrechtelijk gevolg.

Geef hiervan twee voorbeelden.

 

b.

Alfred is eigenaar van een stuk grond. Hij verhuurt dit stuk grond aan Bert. Vervolgens vestigt Alfred ten gunste van Bert op het stuk grond een recht van opstal.

Kan Bert dit recht van opstal met hypotheek bezwaren?

 

c.

Kan Alfred reeds nu op een aan hem toebehorend registergoed een recht van hypotheek vestigen tot zekerheid van een vordering die Bert in de toekomst op hem zal verkrijgen?

 

d.

Kan Alfred reeds nu ten gunste van Bert een recht van hypotheek vestigen op een vordering die hij (Alfred) in de toekomst op Xander zal verkrijgen?

 

Antwoorden oefentoets 2

 

Opdracht 1

a.

art. 7:42 BW

Ja, bij een levering cp is er geen derdenbescherming mogelijk.

b.

De beschikkingsbevoegdheid van Bron is hier niet in het geding omdat Bron verkreeg van een eigenaar en daardoor zelf ook eigenaar werd en dus beschikkingsbevoegd was. Het recht van reclame heeft geen terugwerkende kracht.

c.

art. 3:118 lid 3 BW

d.

UTO zou zich hebben kunnen beroepen op art. 3:86 BW als hij te goeder trouw was en er om baat is verkregen.

Als er sprake zou zijn geweest van een levering cp zou een beroep op de bescherming van art. 3:86 BW niet opgaan omdat er dan sprake zou zijn van een leveringsgebrek, nl. cp door een houder.

 

Opdracht 2

a.

Jesse is houder en dus beschikkingsonbevoegd. Aan de vereisten van art. 3:84 BW (geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en levering) is niet voldaan. De buurvrouw is dus nog steeds eigenaar en kan revindiceren, art. 5:2 BW.

In beginsel is de overdracht ongeldig.

Kees kan zich beroepen op art. 3:86 lid 1 BW. Het gaat om een roerende zaak, niet registergoed en er is geleverd overeenkomstig art. 3:90 BW. Kees heeft om baat verkregen (€ 175). Als Kees aan de informatieplicht van art. 3:87 BW voldoet en hij is te goeder trouw (art. 3:118 lid 3 BW), dan kan de buurvrouw niet met succes afgifte van de grasmaaier vorderen.

 

b.

Jesse is weliswaar bezitter (dief) maar ook beschikkingsonbevoegd. Aan de vereisten van art. 3:84 BW is dus niet voldaan. De buurvrouw is nog steeds eigenaar en kan revindiceren, art. 5:2 BW.

Kees kan zich beroepen op art. 3:86 lid 1 BW; aan alle eisen is voldaan (zie ook bij ad. a).

Er zijn echter nog geen 3 jaar verstreken sinds de buurvrouw het bezit van de grasmaaier door de diefstal heeft verloren en daardoor kan hij in beginsel ex art. 3:86 lid 3 BW de grasmaaier als zijn eigendom opeisen. Omdat niet bekend is in welke hoedanigheid en waar Jesse de grasmaaier aan Kees heeft verkocht, valt niet met zekerheid te zeggen of de buurvrouw met succes afgifte van de grasmaaier kan vorderen.

 

c.

Jesse is houder (art. 3:111 BW) en beschikkingsonbevoegd; tevens kan hij ook geen bezit verschaffen door middel van c.p., art. 3:115 sub a BW.

Er is dus ook een gebrek in de levering en daar kan Kees als verkrijger niet tegen beschermd worden.

De buurvrouw kan dus met succes afgifte van de grasmaaier vorderen.

 

Opdracht 3

a.

Op de huidige voorraad (voor zover aanwezig) komt het pandrecht terstond tot stand. Er is immers een geldige titel en beschikkingsbevoegdheid; bovendien is aan de vestigingsvereisten voldaan; 3:84 jo. 3:98 jo. 3:237 lid 1. Op te velde staande bomen komt het pandrecht tot stand op het moment dat de bomen worden gerooid. Pas dan gaan zij als roerende zaken tot het vermogen van [betrokkene] behoren en is aan het vereiste van beschikkingsbevoegdheid voldaan ( 3:97 jo 98 jo. 3:84).

 

b.

Op het moment van rooien verkrijgt zowel de verpanding bij voorbaat als de levering bij voorbaat haar effect. Op dat moment wordt de [betrokkene] immers beschikkingsbevoegd.

De vestiging bij voorbaat van het pandrecht is echter van oudere datum dan de levering bij voorbaat aan gedaagde. Krachtens art. 3:97 lid 2 jo. 3:98 werkt de levering bij voorbaat derhalve niet tegen de bank, tenzij de zaken in handen van de koper zijn gekomen.

Uit de casus valt op te maken dat dit laatste zich voordoet. [Gedaagde] is immers de nieuwe pachter van de grond geworden. Het rooien gebeurt dus door hem. Als [gedaagde]

op dat moment te goeder trouw is (d.w.z. als hij op dat moment niet wist of behoorde te weten dat er een pandrecht bij voorbaat op de boompjes was gevestigd), dan zal hij met een beroep op art. 3:86 lid 2 jo. lid 1 een onbelast eigendomsrecht verkrijgen en kan de bank zich dus niet ten opzichte van hem op een pandrecht beroepen.

 

c.

In dat geval zal het pandrecht niet tot stand zijn gekomen, een goederenrechtelijk recht kan immers uitsluitend worden gevestigd op voldoende geindividualiseerde zaken (HR Texeira de Mattos).

Of: aan het bepaaldheidsvereiste van art. 3:84 lid 2 jo 3:98 is niet voldaan, daardoor is de vestigingshandeling mislukt en dus is het pandrecht niet tot stand gekomen.

 

Opdracht 4

 

a.

Alfred is eigenaar van een zaak waarop een recht van vruchtgebruik rust ten behoeve van Bert. Als Alfred de eigendom van de zaak overdraagt aan C, blijft het vruchtgebruik erop rusten.

Recht van erfpacht op grond blijft rusten op de grond als de eigendom van de grond in andere handen overgaat.

 

b.

Dat hangt ervan af:

- als er sprake is van een afhankelijk opstalrecht (i.c. kan het door Alfred gevestigde opstalrecht afhankelijk zijn van het huurrecht dat Bert heeft gekregen), kan het niet met een recht van hypotheek worden bezwaard, art. 3:81 BW.

- een zelfstandig opstalrecht is een registergoed en kan in beginsel wel met een recht van hypotheek worden bezwaard.

 

c.

Ja, dat is mogelijk, mits de toekomstige vordering voldoende bepaalbaar is, art. 3:231 BW.

 

d.

Nee, dat is niet mogelijk. Een vordering is geen registergoed (levering van een vordering behelst geen inschrijving in een openbaar register) en er kan dus geen recht van hypotheek op worden gevestigd, art. 3:227 en

dus ook geen hypotheek op een toekomstige vordering.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Privaatrecht bundel

Oefententamen voor het vak goederenrecht (4)

Oefententamen voor het vak goederenrecht (4)

Tentamen Kernvak Privaatrecht I deeltoets A (16 mei 2011)

Vraag 1 (12 punten)

Bespreek of, en zo ja, op welke wijze, een recht van vruchtgebruik gevestigd kan worden op:

  • een hypotheekrecht
  • een fokstier
  • een recht van erfpacht
  • een vordering op naam

Vraag 2

In de Rotterdamse haven vindt veel containeroverslag plaats. Hierbij wordt gebruik gemaakt van geautomatiseerde hijskranen. Deze kranen zijn tientallen meters hoog, zodat grote vrachtschepen eenvoudig hun lading kunnen lossen. De kranen halen de containers uit het laadruim en bewegen hiervoor over rails van vele meters lang, die met flinke bouten in de kade zijn verankerd.

a. (7 punten) Aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of de kranen onroerend zijn?

b. (4 punten) Is de eigenaar van de grond waarop de kranen staan ook eigenaar van de kranen? Zo ja, hoe kan worden bereikt dat een ander dan de eigenaar van de grond eigenaar van de kranen wordt?

Vraag 3 (11 punten)

A wil graag een kopieerwinkel beginnen. Hij heeft al een perceel grond met daarop een geschikt gebouw gekocht en geleverd gekregen van de vorige eigenaar B, die er groente en fruit verkocht. A koopt tien kopieermachines van C; de machines worden geleverd onder eigendomsvoorbehoud. Vervolgens installeert hij de apparaten in zijn (A’s) gebouw. Een paar dagen later opent hij vol trots zijn winkel ‘Copy Copy’. A voldoet niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens C. C ontbindt daarom de overeenkomst met A en hij vraagt aan A vriendelijk doch dringend of hij zijn machines terug mag hebben. A antwoordt hem: ‘Hoezo, jouw machines? Deze machines zijn zo’n essentieel onderdeel van mijn kopieerwinkel dat ze mijn eigendom zijn geworden – wat is immers een kopieerwinkel zonder kopieermachines?!’

a. (2 punten) Wie is bezitter van de kopieermachines nadat zij zijn afgeleverd bij A maar voordat ze zijn geïnstalleerd?

 

b. (2 punten) Welke vordering stelt C tegen A in (gegeven het feit dat hij de machines terug wil)?

c. (7 punten) Hoe beoordeelt u het standpunt van A dat hij eigenaar is geworden van de kopieermachines?

Vraag 4 (3 punten)

A leent een kostbaar schilderij van zijn goede vriend B. Het schilderij krijgt een prominente plaats in de huiskamer van A. B overlijdt maar zijn erfgenamen weten niet dat B het schilderij had uitgeleend aan A. Daarom blijft het schilderij geruime tijd bij A hangen zonder dat de erfgenamen van B aanspraak maken op teruggave van het schilderij. Kan A door enkel tijdsverloop eigenaar worden van het schilderij en zo ja, na hoeveel jaar?

Vraag 5 (9 punten)

Geef drie voorbeelden van een afhankelijk recht en geef bij ieder voorbeeld aan van welk (hoofd)recht het recht in kwestie afhankelijk is.

Vraag 6 (4 punten)

Het arrest Teixeira de Mattos is gewezen onder oud recht. Onder huidig recht zou de bewindvoerder – ter onderbouwing van Teixeira’s goederenrechtelijke positie met betrekking tot de Nillmij-certificaten – zich op twee wetsartikelen kunnen beroepen. Welke wetsartikelen zijn dit?

Antwoordindicaties

Vraag 1

Een recht van vruchtgebruik kan worden gevestigd op goederen,.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen voor het vak goederenrecht (3)

Oefententamen voor het vak goederenrecht (3)

Deeltoets B, Kernvak Privaatrecht I (Goederenrecht), 27 juni 2011

Vraag 1 (10 punten)

a. (4 punten)

Kan een bestolen eigenaar de eigendom van een gestolen roerende zaak overdragen aan een ander?

Zo ja, op welke wijze vindt de levering plaats?

Hij heeft het bezit verloren, maar niet de eigendom. Hij kan daarom de eigendom overdragen, indien sprake is van een geldig titel en geldige levering (3:84 lid 1). Omdat hij alle feitelijke macht is kwijtgeraakt, kan hij geen bezit verschaffen ex art. 3:90 lid 1. Levering vindt daarom plaats door het opmaken van een akte (3:95).

b. (6 punten)

A vraagt B een unieke Chinese vaas voor hem te kopen. Op 1 mei koopt B in eigen naam maar voor rekening van A de bedoelde Chinese vaas van C. Op 2 mei gaat B failliet. Op 3 mei levert C de vaas aan B. Op 12 mei wil A de vaas bij B ophalen. De curator van B stelt zich op het standpunt dat B de eigenaar is van de vaas en weigert afgifte.

Wie is op 12 mei eigenaar van de Chinese vaas?

Vraag 2 (6 punten)

In HR 24 maart 1995, AA 1995, 705 (Hollander's Kuikenbroederij), dat onder oud recht werd gewezen, leest men in de uiteenzetting van de feiten:

'In 1978 verkrijgt Hollander's een krediet van de Raffeisenbank Domburg (verder: de Bank). Daartoe draagt zij al haar tegenwoordige en toekomstige pluimvee aan de Bank in eigendom over, tot zekerheid van de betaling van het door haar aan de Bank verschuldigde.'

a. (3 punten)

Zou deze overdracht naar huidig Nederlands recht geldig zijn geweest?

b. (3 punten)

Hoe wordt tegenwoordig (anno 2011) vergelijkbare zekerheid voor de bank bewerkstelligd?

Vraag 3 (10 punten)

Simons verwerft een recht van erfpacht op het perceel van Teunissen. Dit recht van erfpacht wordt gevestigd voor een periode van twintig jaar. Na drie jaar laat Simons een opslagruimte op het perceel bouwen en plant hij een reeks Judasboompjes langs het pad dat naar deze ruimte leidt. Voor de bouw van de opslagruimte heeft Simons een lening bij de bank gesloten. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening heeft hij ten gunste van de bank een recht van hypotheek op zijn recht van erfpacht gevestigd.

a. (4 punten)

Wie is eigenaar van de opslagruimte en de Judasboompjes die Simons gebouwd respectievelijk geplant heeft?

b. (6 punten)Stel dat Teunissen de eigendom van de grond overdraagt aan Simons. Welk rechtsgevolg zou dat hebben voor het recht van erfpacht van Simons en voor het recht van hypotheek van de bank op het recht van erfpacht?

Vraag 4 (22 punten)

Bank B heeft een vordering van € 800.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A's) dure Stradivariusviool gevestigd ten behoeve van B.

a. (2 punten)

Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

b. (4 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van B indien B zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

c. (8 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht.....read more

Access: 
Public
Oefententamen voor het vak goederenrecht (2)

Oefententamen voor het vak goederenrecht (2)

Kernvak Privaatrecht I, eindtoets 24 juni 2013

Vraag 1 (45 punten)

Nikkie van Vliet, een studente die nog bij haar ouders inwoont, heeft het academisch jaar 2010/2011 afgesloten als zij beseft dat ze reeds 7 jaren bezig is met haar studie Rechten en geen financiële middelen meer heeft om haar studie in het daaropvolgende studiejaar af te ronden. Omdat ze zo dicht bij de eindstreep is, besluit ze toch door te zetten en op zoek te gaan naar een geldbron. Die vindt ze: studiegenoot Bart Nijman, die altijd de nieuwste computerapparatuur in huis heeft, is een fervent en getalenteerd gamer en heeft de afgelopen jaren veel geld verdiend door succesvolle deelname aan internationale toernooien. Bart is bereid om Nikkie een lening te verstrekken. Maar Bart is niet alleen een getalenteerd gamer: hij scoorde een 9,0 voor zijn tentamen goederenrecht en realiseert zich bij het verstrekken van de lening aan Nikkie dat het verstandig is om zekerheid te bedingen. Bart vraagt Nikkie om een waardevolle zaak waarop zij ten behoeve van hem een pandrecht zou kunnen vestigen. Nikkie gaat akkoord met het pandrecht en geeft Bart in dat kader de met diamanten ingezette huwelijksketting van haar moeder mee, de meest waardevolle zaak die zich in haar ouderlijk huis bevindt.

a. (9 punten) Heeft Bart een pandrecht op de ketting verkregen?

Bart heeft bij het gamen ook een nieuwe iPad gewonnen. Nikkie heeft om die reden haar oog laten vallen op Barts oude, maar nog zeer bruikbare iPad. Zij geeft aan dat zij deze graag van Bart zou willen kopen maar daar nu het geld nog niet voor heeft. Over een half jaar verwacht zij het bedrag wel te hebben. Bart, die het lastig vindt om Nikkie iets te weigeren, gaat akkoord met de koop en is bereid de iPad meteen mee te geven. Wel wordt in de koopovereenkomst een eigendomsvoorbehoud opgenomen en spreken zij af dat betaling binnen zes maanden moet plaatsvinden.

Nikkie is de afspraak met Bart al snel vergeten. Sterker nog, ze heeft de iPad na drie maanden verkocht en geleverd aan Dirk, haar nieuwe vriend, maar wel met de afspraak dat Nikkie de iPad zelf zal mogen blijven gebruiken tot haar scriptie af is. Zes maanden na levering door Bart, komt hij de iPad ophalen, omdat hij nog steeds geen betaling heeft ontvangen. Nikkie, die aan een writer’s block lijdt en dus niet opschiet met haar scriptie, vertelt hem dat het apparaat inmiddels van Dirk is en weigert afgifte.

b. (9 punten) Kan Bart de iPad revindiceren?

Barts zaken lopen goed. Hij heeft een baan aangeboden gekregen bij een gameontwikkelaar en is daar op 1 februari 2012 in dienst getreden. Het accepteren van de baan maakt dat Bart klaar is voor een volgende stap in zijn leven. Hij besluit om een deel van zijn gespaarde geld te investeren in een onroerend zaak. Het studentenhuis waar Bart woont, wordt bij toeval te koop aangeboden en Bart wil het huis graag kopen. Zo gezegd, zo gedaan. Zijn spaargeld was niet.....read more

Access: 
Public
Oefententamen voor het vak goederenrecht

Oefententamen voor het vak goederenrecht

Kernvak Privaatrecht I Oefenvragen voor toets B

Vraag 1

Lees onderstaande uitspraak en beantwoord vervolgens de vragen.

NJF 2007/151

Partijen
Matech B.V., te Mierlo, appellante, proc. mr. L. Paulus,
tegen
1. UTO & UMH sneltransport B.V.,
2. UTO containers Ulft B.V.,
3. B.V. Ulftse transportonderneming UTO,
alle te Ulft, geïntimeerden, proc. mr. J.R.O. Dantuma.

Uitspraak
Hof:
(...)
3. De vaststaande feiten
3.1
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel
niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud
van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
3.2
Matech heeft op 6 september 2004 een koopovereenkomst gesloten ter zake van een
tweetal hydraulische alligatorscharen, type McIntyre LD 407 en 640, inclusief
toebehoren (hierna ook te noemen: de scharen) met R.A. Bron, h.o.d.n. Bron Project en
Evenementbouw (hierna ook te noemen: Bron), tegen een bedrag van € 56.000 (excl.
btw). Op 1 november 2004 heeft Matech de scharen geleverd aan Bron.
3.3
Bron heeft de aan Matech verschuldigde koopsom grotendeels onbetaald gelaten.
3.4
Bij brief van 2 november 2004 heeft Bron bevestigd dat hij de scharen aan UTO
transportonderneming voor een bedrag van € 62.500 (excl. btw) verkoopt. UTO
transportonderneming heeft het bedrag omstreeks november 2004 in termijnen aan Bron
voldaan. In november 2004 heeft Bron de scharen geleverd aan UTO
transportonderneming.
3.5
De raadsman van Matech heeft bij brief van 10 januari 2005 aan Bron ter zake van de
scharen een beroep gedaan op het bepaalde in art. 7:39 BW (recht van reclame).
3.6
Matech heeft bij dagvaarding van 26 januari 2005 Bron gedagvaard voor de rechtbank
te Arnhem en gevorderd, kort gezegd, Bron te veroordelen tot
1. betaling van onder meer (het onbetaald gebleven gedeelte van) de koopsom
2. het verschaffen van inlichtingen over de feitelijke verblijfplaats van de scharen en het
    verlenen van medewerking aan teruglevering van deze machines op straffe van een
    dwangsom.
3.7
De rechtbank te Arnhem heeft bij vonnis van 30 maart 2005 de vordering tot betaling
van het restant van de koopsom ten laste van Bron toegewezen en de vordering tot het
verschaffen van inlichtingen afgewezen omdat voor teruglevering van de scharen, naast
de toegewezen vordering tot betaling van de koopsom, geen plaats is.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het geschil tussen partijen betreft de vraag wie eigenaar is van de scharen: Matech of
UTO transportonderneming. Matech heeft in eerste aanleg haar vordering tot afgifte van
de scharen gebaseerd op een tweetal grondslagen. Ten eerste heeft zij gesteld dat de
scharen door de Engelse fabrikant onder eigendomsvoorbehoud aan haar zijn geleverd.
Ten tweede heeft Matech zich beroepen op het recht van reclame (art. 7:39 BW).
.....read more

Access: 
Public
Systematisch te werk gaan bij je tentamen privaatrecht
Gebruik van arresten bij het vak Privaatrecht
Privaatrecht gaat over de verhouding burger-burger
Problemen waar de gevorderde student bij privaatrecht tegenaan loopt
Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bevat een zestigtal tentamenvragen rond het thema Inleiding privaatrecht (niveau Bachelor 1)


Deel 1

Vraag 1

Anke ziet een advertentie in de krant: 'Te koop aangeboden herenhuis, Lindelaan 21, Heerhugowaard, € 200.000,-'. Anke rijdt langs het huis. Het ziet er goed uit, vindt zij. Zij belt het telefoonnummer dat in de advertentie wordt genoemd en zegt dat zij het aanbod aanvaardt.

Is hier een overeenkomst tot stand gekomen? Zo ja, op welke wijze; zo nee, waarom niet?

Vraag 2

Arnold begeeft zich naar Victor, handelaar in verwarmingsapparatuur. Arnold deelt Victor mee dat hij zoekt naar een verwarmingsinstallatie waarmee hij zijn winkeltje (inhoud 250 kubieke meter) adequaat kan verwarmen. Victor wijst hem op een installatie en zegt: 'Dan is dit net wat voor u'. Victor vergist zich daarbij in de capaciteit van het apparaat. Arnold koopt de installatie en de daaropvolgende winter blijkt dat de verwarmingsinstallatie volstrekt niet toereikend is om Arnolds winkeltje warm te houden. Arnold wil van de koop af.

a. Kan Arnold zich op een vernietigingsgrond beroepen?

b. Geef aan de hand van de vereisten voor de desbetreffende vernietigingsgrond aan of Arnolds beroep al dan niet zal slagen.

c. Op welke wijze dient hij dit beroep te doen?

d. Stel dat Arnoldss beroep slaagt, wat zijn dan hiervan de gevolgen?

 

Vraag 3

De 16-jarige Berend koopt met toestemming van zijn ouders een scooter van verkoper Vincent. Als Vincent de scooter na drie maanden nog niet heeft afgeleverd, spreekt Berend Vincent aan tot nakoming. Vincent beroept zich op het feit dat Berend handelingsonbekwaam was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.

Gaat het beroep van Vincent op?

Vraag 4

Karel is eigenaar van twee konijnen. Hij gaat op vakantie en spreekt met zijn buurvrouw Laura af dat zij voor zijn konijnen zal zorgen. Daarbij zegt Karel dat zij, als er iets nodig is, dat dan moet halen of doen en dat hij een rekening heeft lopen bij dierenwinkel Dierenzorg.

Laura koopt op rekening van Karel en in naam van Karel, konijnenvoer bij dierenwinkel Dierenzorg. Voorts koopt zij op eigen naam konijnenvitaminen bij een andere dierenwinkel, te weten Pets Place. Zij bewaart de rekening voor Karel.

  1. Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de koop van het konijnenvoer bij Dierenzorg? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

  2. Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de konijnenvitaminen bij Pets Place? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

Stel dat de konijnenvitaminen - door het verstrijken van de werkzame periode - ondeugdelijk blijken te zijn.

  1. Door wie kan Pets Place nu worden aangesproken?

 

Vraag

.....read more
Access: 
Public
Oefentoets Privaatrecht II (deeltentamen A)

Oefentoets Privaatrecht II (deeltentamen A)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefentoets deeltentamen 1 (2011)

 

Casusbeschrijving

 

Hoge Raad der Nederlanden (2 december 2011)
 

Arrest in de zaak van:
De erven van [betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens,
tegen
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers], [verweerster 1] en [verweerder 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
(…)
 

3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster 1] en [verweerder 2] zijn zuster en broer. Zij hebben, na de splitsing van het hun in mede-eigendom toebehorende pand aan de [a-straat] te Amsterdam in drie appartementsrechten, het appartementsrecht [a-straat 1b] (ook wel aangeduid met indexnummer 2) te Amsterdam op 1 juli 1992 overgedragen aan [betrokkene 1].
Zij bleven gezamenlijk gerechtigd tot de appartementsrechten [a-straat 1a] en [1c] (ook aangeduid met indexnummer 1, respectievelijk indexnummer 3).
(ii) In de akte van levering van 1 juli 1992 van het appartementsrecht met indexnummer 2 aan [betrokkene 1] is het volgende wederzijdse voorkeursrecht opgenomen (waarbij [verweerster 1] en [verweerder 2] gezamenlijk als verkoper worden aangeduid):
'X. VOORKEURSRECHT
1. Verkoper en koper verlenen elkaar, voor de periode dat ieder hunner eigenaar is van respectievelijk het appartementsrecht met het indexnummer 3 en met het indexnummer 2, over en weer een voorkeursrecht voor het geval zij het desbetreffende appartementsrecht wensen te vervreemden.
2. Indien een hunner het desbetreffende appartementsrecht wenst te vervreemden, dient hij dit aan te bieden aan de ander onder mededeling welke de koopsom en de overige condities zijn waarin een met name genoemde derde zich verbonden heeft te zullen kopen, voor het geval de desbetreffende voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht geen gebruik zal maken.
3. Indien de voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht gebruik wenst te maken, dient hij dit binnen twee weken na de datum dat hij het aanbod heeft ontvangen aan de aanbieder schriftelijk te berichten, in welk geval de akte tot levering uiterlijk twee weken na dit laatste bericht zal moeten worden verleden.
4. Spreekt de voorkeursgerechtigde zich niet uit of indien hij verklaart van zijn voorkeursrecht geen gebruik te zullen maken,.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


 

 

Vragen en antwoorden tentamen Inleiding  Privaatrecht

 

Oefenvragen deel 1

 

Vraag 1 (4 pnt)

Anke ziet een advertentie in de krant: 'Te koop aangeboden herenhuis, Lindelaan 21, Heerhugowaard,  € 200.000,-'. Anke rijdt langs het huis. Het ziet er goed uit, vindt zij. Zij belt het telefoonnummer dat in de advertentie wordt genoemd en zegt dat zij het aanbod aanvaardt.

 

Is hier een overeenkomst tot stand gekomen? Zo ja, op welke wijze; zo nee, waarom niet?

 

 

Vraag 2 (11 pnt)

Arnold begeeft zich naar Victor, handelaar in verwarmingsapparatuur. Arnold deelt Victor mee dat hij zoekt naar een verwarmingsinstallatie waarmee hij zijn winkeltje (inhoud 250 kubieke meter) adequaat kan verwarmen. Victor wijst hem op een installatie en zegt: 'Dan is dit net wat voor u'. Victor vergist zich daarbij in de capaciteit van het apparaat. Arnold koopt de installatie en de daaropvolgende winter blijkt dat de verwarmingsinstallatie volstrekt niet toereikend is om Arnolds winkeltje warm te houden. Arnold wil van de koop af.

 

a.         Kan Arnold zich op een vernietigingsgrond beroepen? (2 pnt)

 

b. Geef aan de hand van de vereisten voor de desbetreffende vernietigingsgrond aan of Arnolds beroep al dan niet zal slagen. (4 pnt)

 

c.         Op welke wijze dient hij dit beroep te doen? (3 pnt)

 

d.         Stel dat Arnoldss beroep slaagt, wat zijn dan hiervan de gevolgen? (2 pnt)

 

 

Vraag 3 (3 pnt)

De 16-jarige Berend koopt met toestemming van zijn ouders een scooter van verkoper Vincent. Als Vincent de scooter na drie maanden nog niet heeft afgeleverd, handelingsonbekwaam was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst spreekt Berend Vincent aan tot nakoming. Vincent beroept zich op het feit dat Berend.

 

Gaat het beroep van Vincent op? (3 pnt)

 

Vraag 4 (6 pnt, elke subvraag 2 pnt)

Karel is eigenaar van twee konijnen. Hij gaat op vakantie en spreekt met zijn buurvrouw Laura af dat zij voor zijn konijnen zal zorgen. Daarbij zegt Karel dat zij, als er iets nodig is, dat dan moet halen of doen en dat hij een rekening heeft lopen bij dierenwinkel Dierenzorg.

Laura koopt op rekening van Karel en in naam van Karel, konijnenvoer bij dierenwinkel Dierenzorg. Voorts koopt zij op eigen naam konijnenvitaminen bij een andere dierenwinkel, te weten Pets Place. Zij bewaart de rekening voor Karel.

 

Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de koop van het konijnenvoer bij Dierenzorg? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

 

Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de konijnenvitaminen bij Pets Place? Tussen welke partijen ontstaat.....read more

Access: 
Public
Boeksamenvatting bij de 9e druk van Zwaartepunten van het vermogensrecht van Brahn en Reehuis

Boeksamenvatting bij de 9e druk van Zwaartepunten van het vermogensrecht van Brahn en Reehuis


Deel 1 – Goederenrecht

 

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

Eigendom

Aangezien eigendom een absoluut recht is, volgt het recht de zaak indien zij uit de macht van de vervreemder raakt. Dit noemen we ook wel ‘zaaksgevolg’ of ‘droit de suite’. Zo kan de rechthebbende zijn goed opeisen bij een ieder die haar zonder recht houdt, ook wel revindicatie genoemd (art. 5:2 BW). Als A bijvoorbeeld zijn auto ter reparatie bij B heeft staan en B gaat failliet, dan komt A een separatistpositie toe (‘droit de préférence’). Vanwege de absolute werking van het eigendomsrecht kan A zijn auto uit het faillissement halen alsof er geen faillissement was. Zijn zaak zal dan niet door de curator worden verkocht. De auto behoort namelijk niet tot het vermogen van B en kan daarom niet worden verkocht.

 

Het eigendomsrecht en het recht van de schuldeiser zijn subjectieve rechten. Ze worden namelijk ontleend aan het object, de eigendom. Daarnaast zijn het vermogensrechten. Dit zijn alle op geld waardeerbare rechten of althans die rechten die in de economische sfeer liggen (art. 3:6 BW). Alle absolute rechten kunnen worden aangemerkt als vermogensrechten.

 

Eigendom is een voorbeeld van een absoluut recht op een goed. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW). Het eigendomsrecht is een absoluut recht dat een zaak als object heeft (art. 5:1 BW). Een zaak is een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object (bijvoorbeeld een vaas of een auto; art. 3:2 BW). Het is dus alleen mogelijk om eigenaar van een zaak te zijn. Iemand die een vermogensrecht heeft (bijvoorbeeld een vordering op naam) is hiervan rechthebbende en geen.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen (mc) Grensoverscheidend Privaatrecht

Tentamenvragen (mc) Grensoverscheidend Privaatrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel A

2012

 

  1. De Franse Code Civil:

    1. is geschreven op maat van de vrije, ondernemende burger.

    2. verbiedt de rechter uitspraak te doen door zelf algemeen verbindende regels neer te leggen.

    3. zowel alternatief a als alternatief b is juist.

    4. zowel alternatief a als alternatief b is onjuist.

 

  1. De bevoegdheid tot wetgeving op het terrein van het Privaatrecht berust in Duitsland bij:

    1. uitsluitend de federale overheid (de Bund).

    2. uitsluitend bij de deelstaten (de Länder).

    3. deels bij de federatie en deels bij de deelstaten, waarbij de federatie echter voorrang geniet (o.a. “Bundesrecht bricht Landesrecht”).

    4. deels bij de federatie en deels bij de deelstaten, waarbij de deelstaten echter voorrang genieten (o.a. “Landesrecht bricht Bundesrecht”).

 

  1. Met betrekking tot de privaatrechtelijke richtlijnen, kan er correct worden geconcludeerd dat:

    1. alle richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben en een minimumharmonisatie nastreven.

    2. de meeste richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben, maar dat de richtlijn Productaansprakelijkheid (85/374/EG) daarop een uitzondering vormt.

    3. de meeste richtlijnen een minimumharmonisatie nastreven, maar dat de richtlijn betalingsachterstand bij handelstransacties (2000/35/EG) daarop een uitzondering vormt.

    4. de meeste richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben, maar dat de richtlijn betalingsachterstand bij handelstransacties (2000/35/EG) daarop een uitzondering vormt.

 

  1. Hartkamp stelt in zijn boek dat doorwerking van Europees privaatrecht in het algemeen plaatsvindt:

    1. via de directe/rechtstreekse werking, dat wil zeggen de mogelijkheid van burgers om voor het Hof van Justitie een beroep te doen op Europeesrechtelijke (communautaire) normen.

    2. via de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie, dat wil zeggen de plicht van het Hof van Justitie om het nationale recht van lidstaten in overeenstemming met de Europese richtlijn uit te leggen

    3. via de overheidsaansprakelijkheid voor schendingen van Europees recht, dat wil zeggen de mogelijkheid van burgers om bij het Hof van Justitie compensatie te krijgen voor schade die is ontstaan door een schending van het Europees recht.

    4. via de plicht van de nationale rechter tot richtlijnconforme interpretatie van nationaal recht, waarmee richtlijnen in horizontale situaties van invloed kunnen zijn indien implementatie niet correct is geschied.

 

  1. Welke bewering ten aanzien van richtlijnen is de meest juiste?

    1. Verticale directe werking van een richtlijn is mogelijk indien een lidstaat de richtlijn niet, te laat of verkeerd heeft omgezet; deze bepalingen van de richtlijn dienen echter voldoende precies te zijn en aan de burger onvoorwaardelijk een recht toe te kennen.

  2. .....read more
Access: 
Public
Tentamenvragen (open) Grensoverscheidend privaatrecht

Tentamenvragen (open) Grensoverscheidend privaatrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel A

2012

 

Laurentien Dekker besluit er eens een weekje tussenuit te gaan, en haar keuze valt op Milaan. Deze modestad oefent al lange tijd een grote aantrekkingskracht op haar uit, en zij wil bovendien een opera zien in het beroemde Scala theater in Milaan. Zij boekt aldus een reis bij reisbureau Volo. Het reisbureau verzorgt de vliegtickets, zes overnachtingen in een pittoresk hotelletje dichtbij het operahuis, en een kaartje voor de opera Faust. Het reisbureau bestaat 10 jaar en heeft daarom nog een leuke actie: iedere 10e klant krijgt een korte reis (minder dan tien dagen) binnen Europa gratis aangeboden, en behoeft slechts de luchthavenbelasting te voldoen. Daarnaast dient er, zo de klant alleen reist, ook nog een toeslag voor een eenpersoonskamer te worden betaald.

Vraag 1

  1. Nu er drie diensten door het reisbureau Volo zijn geboekt, is er dan nog sprake van een pakketreis? Betrek in uw antwoord zowel geüniformeerd Europees recht als nationaal recht.

 

  1. Nu Laurentien niet de volledige prijs betaalt voor de reis, is er dan nog wel sprake van een pakketreis? Betrek in uw antwoord zowel Europees recht alsmede de door u bestudeerde jurisprudentie.

Vervolg casus

Door lagere subsidies en het slechte economische tij kampen de Italiaanse operahuizen met forse financiële problemen. De overheid wil de schuldenproblemen oplossen door de lonen van werknemers van operahuizen te bevriezen, hetgeen leidt tot stakingen onder werknemers. Ook het personeel van de Scala staakt, zodat de productie Faust wordt afgelast.

Vraag 2

Waarom wordt het stakingsrecht in art. 153 lid 5 VWEU uitgezonderd van het Europese mandaat tot eenmaking van (sociaal) recht?

 

 

Laurentien besluit de geplande opera-avond anderszins in te vullen, en gaat dansen in een van de uitgaansgelegenheden van Milaan. Als zij bij het krieken van de dag terugkeert in haar hotel, drinkt zij uit de badkamerkraan drie flinke glazen water. Een paar uur later wordt zij wakker met heftige darmkrampen, en blijkt zij ook hoge koorts te hebben. Zij wordt in allerijl overgebracht naar een ziekenhuis, waar blijkt dat zij is besmet door het drinkwater van Milaan. De dienstdoende arts in het ziekenhuis vertelt Laurentien, dat de reisorganisatie hiervan op de hoogte had moeten zijn.

 

Vraag 3

 

  1. Stel dat de arts gelijk heeft, op grond van welk(e) Europeesrechtelijk(e) artikel(en) kan Laurentien Volo aansprakelijk stellen?

 

Stel dat Laurentien immateriële schade lijdt, zou zij die ook kunnen claimen? Betrek in uw antwoord zowel Europeesrechtelijk als Nederlands recht en tevens jurisprudentie van het Hof van Justitie.

 

Open vraag II

Veterinfarm BV te Rotterdam fabriceert antibiotica voor preventieve.....read more

Access: 
Public
Uitwerkingen colleges KV Privaatrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Uitwerkingen colleges KV Privaatrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Kernvak Privaatrecht I

Hoorcollege 1 – 23 april 2013

 

Deze week zullen we in dit college stilstaan wat goederenrecht nu eigenlijk is. De kenmerken van het goederenrecht zullen worden besproken en ook de kenmerken van goederenrechtelijke rechten. Hierna zal nog over eigendom, meer omvattende rechten en over beperkte rechten worden gesproken.

 

Wat is goederenrecht.

Het goederenrecht heeft betrekking op het verkrijgen, houden en vervreemden van goederen. Het betreft de relatie van mensen tot een goed. Hiermee verschilt het met het verbintenissenrecht, dit is namelijk dat mensen zich verbinden jegens een ander

 

Wat goederen zijn is te vinden in artikel 3:1 BW:

Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten.’

 

Wat zaken zijn is te vinden in artikel 3:2 BW:

Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.’

 

Goederenrecht verschilt van land tot land. Zo verschilt het bijvoorbeeld in begrip, rechtsvorming of de systematiek. Ons systeem van goederenrecht is te vinden in het Burgerlijk Wetboek. Het goederenrecht verschilt van land tot land omdat ieder land zijn eigen autonomie heeft en dus zelf regels mag opstellen omtrent het goederenrecht. Dit is echter lastig om dat in het goederenrecht veel internationale handel wordt gedreven en er dus veel verschillende rechtsordes in die handel worden betrokken.

 

Kenmerken van het goederenrecht.

Het goederenrecht heeft twee kenmerken. Allereerst is het een gesloten stelsel. Dit wordt ook wel numerus clausus genoemd. Alles van het goederenrecht is vastgelegd in de wet. Dit is terug te vinden in artikel 3:81 BW.

 

‘Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen. Hij kan ook zijn recht onder voorbehoud van een zodanig beperkt recht overdragen, mits hij de voorschriften zowel voor overdracht van een zodanig goed, als voor vestiging van een zodanig beperkt recht in acht neemt.’

 

In dit artikel komen twee aspecten naar voren. Er zijn een aantal beperkte rechten mogelijk om te vestigen en over de inhoud van deze beperkte rechten wordt gezegd dat deze binnen de grenzen van de wet moeten zijn. Ook de wijze van verkrijgen goederen is een gesloten stelsel. Dit is terug te zien in artikel 3:80 BW. Hier staat dat men goederen onder algemene titel en onder bijzondere titel kan verkrijgen. Een andere optie is niet mogelijk.

 

Als tweede kenmerk is het goederenrecht ook dwingend recht. Men moet kijken naar de wet’s interpretatie. Men moet dan kijken naar de tekst, het systeem en de geschiedenis en het doel van de wetgever bij het maken van de wet. In het Staats- en Bestuursrecht heeft men de volgende.....read more

Access: 
Public
Collegeverslagen Kv Privaatrecht I (wk 5 t/m 7), deel 2

Collegeverslagen Kv Privaatrecht I (wk 5 t/m 7), deel 2

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Collegeverslagen Kernvak Privaatrecht I

 

Hoorcollege 5 28 mei 2013

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over toekomstige goederen, verkrijging door een tussenpersoon, overdracht onder voorwaarde en het eigendomsvoorbehoud.

 

Nationaal Grondbezit/Kamphuis

Nationaal Grondbezit( hierna: NGB) vond een aannemer, Kerstens. Zij komen tot overeenstemming dat Kerstens voor NGB op zijn eigen grond gaat bouwen. NGB zei dat ze wel vooruit wilden betalen, maar dat ze dan wel een risico liepen. NGB wilde dan wel zekerheid. Zij spraken af dat alle bouwmaterialen die werden gebruikt werden verkocht aan NGB en ook werden geleverd aan NGB. Als de bouwmaterialen dus geleverd werden door de bouwleverancier, kreeg NGB de bouwmaterialen. In plaats daarvan betaalde NGB wel vooruit. Paragraaf 43 AV: alle op terrein aangevoerde zaken worden na goedkeuring eigendom van het Rijk. De bouwleverancier van Kerstens is Kamphuis. Kamphuis maakt in deze casus een eigendomsvoorbehoud. Het conflict gaat hier tussen Kamphuis en NGB. Kamphuis zegt dat de bouwmaterialen van hem zijn, want hij heeft een eigendomsvoorbehoud. NGB zegt echter dat zij eigenaar zijn, want zij hadden een levering bij voorbaat. Als er is geleverd bij voorbaat is er nog niet overgedragen. Er is pas sprake van overdracht op het moment dat het laatste vereiste is vervuld. In dit geval is dat de beschikkingsbevoegdheid. Pas op het moment dat Kerstens eigenaar wordt, is de levering voltooid. Omdat Kerstens nooit eigenaar wordt door het eigendomsvoorbehoud van Kamphuis, wordt ook NGB nooit eigenaar. Kamphuis blijft eigenaar van de materialen.

 

Levering bij voorbaat (artikel 3:97 BW)

Bestaande goederen kunnen worden overgedragen. Toekomstige goederen zijn goederen die er nog niet zijn, maar er zijn wel plannen voor iets zodat het goed gaat bestaan. Toekomstige goederen kunnen alleen worden geleverd en nog niet worden overgedragen. Omdat toekomstige goederen nog niet in het vermogen van de rechthebbende zijn, is hij niet beschikkingsbevoegd om over te dragen en kan er alleen worden geleverd bij voorbaat. Op het moment dat A beschikkingsbevoegd wordt, zal deze beschikkingsbevoegdheid direct over gaan op B. De overdracht of vestiging van beperkte goederen bij voorbaat geschiedt via de artikelen 3:84 jo 98 jo 97 BW.

 

Artikel 3:97 lid 1 BW: ‘Toekomstige goederen kunnen bij voorbaat worden geleverd, tenzij het verboden is deze tot onderwerp van een overeenkomst te maken of het registergoederen zijn.’

Registergoederen kunnen niet bij voorbaat worden geleverd omdat dit anders voor onduidelijkheid in de registers zou zorgen. Deze registers zouden dan te groot worden.

 

 

 

Indien er twee leveringen van hetzelfde goed bij voorbaat zijn, geldt artikel 3:97 lid 2 BW.

Dit artikel stelt: ‘Een levering bij voorbaat van een.....read more

Access: 
Public
Oefentoetsen & antwoordindicaties Kv Privaatrecht I, voor eindtoets

Oefentoetsen & antwoordindicaties Kv Privaatrecht I, voor eindtoets

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefentoets 1+ antwoorden

 

Vraag 1 (22 punten)

De Rabobank heeft een vordering van € 950.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A’s) dure piano gevestigd ten behoeve van De Rabobank.

 

a. (2 punten)

Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

 

Vestiging vindt plaats door het voorhanden zijn van een geldige titel en beschikkings-bevoegdheid en door het opmaken van een authentieke akte of het registreren van een onderhandse akte (3:98 jo. 84 jo. 237 lid 1).

 

b. (4 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien De Rabobank zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

 

C verkrijgt tevens het pandrecht. Het pandrecht is immers een afhankelijk recht en gaat mee over naar de cessionaris (3:82).

 

c. (8 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien A zijn piano verkoopt en levert aan D, die het pandrecht van De Rabobank kent noch behoort te kennen, indien wordt afgesproken dat A de piano voorlopig nog voor D zal houden?

 

Het pandrecht heeft goederenrechtelijk werking en blijft dus de piano bezwaren (ook te verklaren vanuit het nemo plus-beginsel). D zal zich niet met succes op art. 3:86 lid 2 kunnen beroepen, omdat de cp-levering tussen A en hem ten opzichte van de ouder gerechtigde De Rabobank niet geldig is (3:115 sub a jo. 3:90 lid 2). Derdenbescherming veronderstelt immers een geldige levering.

 

d. (8 punten)

Stel dat E – die nog een appeltje met A te schillen heeft – met een hockeystick een onherstelbare barst in de piano slaat, waardoor deze onbespeelbaar (en daarmee nagenoeg waardeloos) wordt. A is tegen deze vernieling verzekerd bij verzekeraar V.

De Rabobank heeft nu pandrechten op drie verschillende goederen.

Noem er twee en bespreek waarom het pandrecht op het betreffende goed tot stand is gekomen.

 

De Rabobank heeft nog steeds een pandrecht op de piano (1). Dat pandrecht is echter niet zo veel meer waard. Tevens verkrijgt De Rabobank, vanwege de waardevermindering van de piano, (door zaaksvervanging) van rechtswege een pandrecht op A’s vordering op E uit onrechtmatige daad (2) en op A’s assurantievordering op V (3), zie art. 3:229......read more

Access: 
Public
Laatste collegeverslag Kernvak Privaatrecht I (week 8)

Laatste collegeverslag Kernvak Privaatrecht I (week 8)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


Hoorcollege 8 18 juni 2013

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over beperkte rechten in de context van het fiduciaverbod. Het pand en hypotheekrecht worden hierbij besproken. Verder zal dit hoorcollege gaan over het verhaalsrecht en over het retentierecht.

 

Numerus clausus.

Samen met het fiduciaverbod is de numerus clausus zeer belangrijk voor het goederenrecht. De numerus clausus houdt in dat het goederenrecht een gesloten systeem is. Het omvat twee aspecten, terug te vinden in artikel 3:81 BW. ‘Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen.’ Allereerst bestaan er dus alleen beperkte rechten die de wet ons aanreikt en ten tweede moet de inhoud van deze rechten binnen de grenzen van de wet zijn. De wet is dus richting gevend.

 

Hypotheek

Het hypotheekrecht is een zekerheidsrecht. Het is terug te vinden in artikel 3:227 BW. Het hypotheekrecht is een beperkt recht( 3:8 BW), op registergoederen(3:10 BW) , strekkende tot verhaal van een geldvordering(3:7 BW) en het heeft voorrang op andere schuldeisers(artikel 3:279 BW). Het hypotheekrecht is een afhankelijk recht, omdat het afhankelijk is van een geldvordering. De hypotheekhouder heeft het recht van parate executie, te vinden in artikel 3:268 BW. Ook heeft een hypotheekhouder een separatistenpositie in een faillissement, artikel 57 lid 1 Fw.

 

Voor het vestigen van een hypotheekrecht zijn er vestigingsformaliteiten. Deze zijn te vinden in artikel 3:260 BW. Allereerst moet er een tussen partijen opgemaakte notariële hypotheekakte zijn, die wordt ingeschreven in de openbare registers. Dit is een constitutief vereiste. Een hypotheekrecht kan ook worden gevestigd op een toekomstige vordering en voor er een toekomstige vordering is. Dit is te vinden in artikel 3:231 BW.

 

Erfpacht

Erfpacht is terug te vinden in artikel 5:85 BW. ‘Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken.’ Erfpacht wordt gebruikt voor de overdracht van grond door lagere overheden. De inhoud van erfpacht is te vinden in artikel 5:89 lid 1 BW. ‘Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de erfpachter hetzelfde genot van de zaak als een eigenaar.’ Een in de akte opgenomen bevoegdheid of verplichting heeft goederenrechtelijke werking, als deze niet in strijd komt met de wet of het wezen van het beperkt recht.

 

Fiduciaverbod

Het fiduciaverbod is te vinden in artikel 3:84 lid 3 BW. Er staat in : ‘Een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, is geen geldige titel van overdracht van dat goed.’

Fiducia is.....read more

Access: 
Public
Uitwerking colleges Inleiding Privaatrecht

Uitwerking colleges Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1 – 10 september 2012

 

Inleiding Privaatrecht gaat over de rechtsverhouding tussen burgers onderling. In het privaatrecht is het vermogensrecht een belangrijk onderdeel. Vermogen is juridisch gezien het geheel van op geld waardeerbare rechten en plichten die een persoon heeft. Vermogensrechten zijn alle regels met betrekking tot de rechten en plichten die deel uitmaken van een vermogen. Het vermogensrecht valt te splitsen in goederenrecht en in verbintenissenrecht.

 

Goederen- en verbintenissenrecht

Het goederenrecht regelt de rechtsverhouding tussen een goed en een persoon. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten(art 3:1 BW). Voorbeeld van een goederenrecht is het eigendomsrecht(art.5:1 BW). Eigendom is volgens dit wetsartikel het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Goederenrecht heeft ook te maken met het eenheidsbeginsel. Dit beginsel wil zeggen dat wanneer je eigenaar bent van iets, een hoofdzaak, je automatisch ook eigenaar bent van al zijn bestanddelen.

Voorbeeld hiervan is de zaak die netwerkbeheerder Enexis tegen de provincies Groningen en Drenthe aan heeft gespannen. Enexis heeft het kabelnetwerk onder de lantaarnpalen in de provincies aangelegd en claimt eigenaar van deze palen te zijn. De grond waar deze lantaarnpalen instaan is echter van provincie en gemeente. Omdat het kabelnetwerk duurzaam met de grond is verenigd zijn gemeente en provincie hier ook eigenaar van. De gemeente is eigenaar van de hoofdzaak, de grond, dus ook van de rest van de bestanddelen van de lantaarnpalen.

Het verbintenissenrecht regelt de rechtsverhouding tussen personen onder elkaar. De relaties tussen verkoper en koper en verhuurder en huurder zijn hier voorbeelden van.

Het goederenrecht staat vooral beschreven in de boeken 3 en 5 van het Burgerlijk Wetboek. Het verbintenissenrecht staat beschreven in de boeken 3, 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek.

 

Goederen

Goederen bestaan uit zaken en vermogensrechten.

 

Zaken (art.3:2 BW)

Het Burgerlijk Wetboek beschrijft zaken als voor de menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten(art.3:2 BW). Zaken kunnen onroerend of roerend zijn. Onroerende zaken zijn de grond, de delfstoffen die nog niet gewonnen zijn, beplanting op de grond en werken en gebouwen die met de grond verenigd zijn. Roerende zaken zijn alle zaken die niet onroerend zijn, ook wel de zaken die zich kunnen voortbewegen.

 

Portacabin arrest

In de zaak van het Portacabin arrest( jurisprudentiereader blz 27) komt duidelijk naar voren dat het van belang is dat men weet of een zaak roerend of onroerend is.

Op het bedrijfsterrein van Buys was een portacabin geplaatst, die Buys als uitbreiding voor het bedrijfsgebouw wilde gebruiken. Hiervoor waren ook diverse voorzieningen aangelegd. De portacabin werd.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Inleiding Privaatrecht

Oefenpakket Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefenvragen januari 2013

 

Meerkeuzevragen

 

1. Roos meent dat hij rechthebbende is op een vordering van € 10.000 op Blackson.

Door middel van een geregistreerde onderhandse akte draagt Roos deze

vordering over aan Bogarde. Bogarde draagt de vordering op zijn beurt op dezelfde

wijze over aan Seedorf. Vervolgens blijkt dat Roos niet de rechthebbende op de

vordering was, maar Rekik. Bogarde en Seedorf wisten hiervan beiden niets en

konden hiervan ook niets weten.

 

Wie is rechthebbende op de vordering?

 

a. Seedorf. Hij heeft geen bescherming nodig en is rechthebbende geworden door een

rechtsgeldige overdracht, nu Bogarde wordt beschermd op grond van art. 3:88 BW.

b. Rekik. Seedorf wordt niet beschermd, omdat geen sprake is van ongeldigheid van

een vroegere overdracht.

c. Rekik. Seedorf wordt niet beschermd, omdat sprake is van

beschikkingsonbevoegdheid van Roos.

d. Seedorf. Hij wordt beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek in de

overdracht aan Bogarde.

 

2. Demmink verkoopt en levert de grond aan Mosterd. Mosterd verkoopt en

levert hetzelfde stuk grond door aan Padian. Achteraf blijkt dat de overdracht door

Demmink aan Mosterd ongeldig is, omdat de leveringsakte niet is opgemaakt door de

door laatstgenoemde ingeschakelde notaris, maar door diens klerk, die zich voor notaris

heeft uitgegeven. Demmink stelt zich op het standpunt dat hij hierdoor nog eigenaar

van het stuk grond is.

 

Heeft Demmink gelijk?

 

a. Nee. Padian wordt beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek in

de overdracht aan Mosterd.

b. Ja. Padian wordt niet beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek

in de overdracht aan hem.

c. Ja. Padian wordt niet beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek

in de overdracht aan Mosterd.

d. Nee. Padian wordt beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek in

de overdracht aan hem.

 

3. Manolev heeft een elektrische fiets. Baccus, een fietsenhandelaar met een grote winkel in de stad, steelt deze elektrische fiets van hem en geeft hem de volgende dag aan Falco op zijn verjaardag. Falco is er heel blij mee en vindt het verbazend aardig van Baccus dat

hij een van zijn tweedehands elektrische fietsen aan hem cadeau geeft. Hij weet dat Baccus altijd een flinke voorraad tweedehandsfietsen heeft, doordat mensen deze inruilen voor een

mooiere of doordat hij deze koopt uit.....read more

Access: 
Public
Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Vragen Week 1:

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

1. Is eigendom een absoluut of een relatief recht?

2. Leg uit wat ‘’droit de suite’’ inhoud:

3. Hoe noem je het begrip waarbij de rechthebbende zijn of haar goed kan opeisen bij elke persoon die haar houdt, zonder rechthebbende te zijn. Noem ook het artikel waar je dit begrip kunt vinden.

4. Zijn alle absolute rechten vermogensrechten? Noem ook het artikel waar het begrip ‘’vermogensrechten’’ wordt verduidelijkt:

5. Geef bij de volgende begrippen aan of diegene die het vermogensrecht heeft eigenaar of rechthebbende genoemd wordt en leg uit waarom.

Zaak

Vermogensrecht

Goed

6. Volgt er uit een artikel in het burgerlijk wetboek dat een eigendomsrecht nooit beperkt kan worden? En zo ja, uit welk artikel kun je dit halen?

7. Leg uit wat een beperkt recht is. Is een beperkt recht absoluut of niet?

8. Hoe werkt de seperatiepositie bij beperkte rechten?

9. Wat is het prioriteitsbeginsel?

Hoofdstuk 4: Derdenwerking en publicatie

Paragraaf 2

1. Zoek het artikel op over registergoederen en noem aan de hand daarvan 3 voorwaarden waaraan een goed moet voldoen, wil het een registergoed zijn.

 

2. Is een motor een registergoed?

 

3. Zijn alle onroerende zaken registergoederen?

4. Wat zijn onroerende zaken? Noem het artikel.

 

5. Zijn beperkte rechten op registergoederen ook registergoederen?

6. Zijn persoonlijke rechten op registergoederen ook registergoederen?

Vragen Week 2:

Hoofdstuk 3: Verkrijging en verlies

Paragraaf 1-4

1.Is er bij erfopvolging sprake van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel? In welk artikel is dit terug te vinden?

2. Vallen natrekking, schatvinding en vermenging geschieden door middel van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel?

 

3. Wie is eigenaar van onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben?

4. Wanneer verlies je het eigendom op je roerende zaak?

5. Hoe noem je een verkrijging die niet onder algemene titel valt?

Hoofdstuk 5: Bezit en houderschap

 

1.Is een bezitter ook gelijk eigenaar?

2.A leent zijn fiets uit aan B. Wie is dan de bezitter?

3. Hoe noem je B in dit geval?

4. X is bezitter van een auto en leent de auto aan Y. Kan X bezitter van de auto zijn ondanks dat hij het goed niet onder zich heeft? Noem een artikel uit BW 3 waarop je je antwoord kan baseren.

5. Wat is een huurder?

A. bezitter van het vorderingrecht en bezitter van het huis

B. bezitter van.....read more

Access: 
Public
Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Uitwerking van oefenvragen voor Inleiding Privaatrecht, gesorteerd per week. (alle antwoorden zijn onder voorbehoud)


Week 1:

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

1. Is eigendom een absoluut of een relatief recht?

2. Leg uit wat ‘’droit de suite’’ inhoud:

3. Hoe noem je het begrip waarbij de rechthebbende zijn of haar goed kan opeisen bij elke persoon die haar houdt, zonder rechthebbende te zijn. Noem ook het artikel waar je dit begrip kunt vinden.

4. Zijn alle absolute rechten vermogensrechten? Noem ook het artikel waar het begrip ‘’vermogensrechten’’ wordt verduidelijkt:

5. Geef bij de volgende begrippen aan of diegene die het vermogensrecht heeft eigenaar of rechthebbende genoemd wordt en leg uit waarom.

Zaak

Vermogensrecht

Goed

6. Volgt er uit een artikel in het burgerlijk wetboek dat een eigendomsrecht nooit beperkt kan worden? En zo ja, uit welk artikel kun je dit halen?

7. Leg uit wat een beperkt recht is. Is een beperkt recht absoluut of niet?

8. Hoe werkt de seperatiepositie bij beperkte rechten?

9. Wat is het prioriteitsbeginsel?

Hoofdstuk 4: Derdenwerking en publicatie

Paragraaf 2

1. Zoek het artikel op over registergoederen en noem aan de hand daarvan 3 voorwaarden waaraan een goed moet voldoen, wil het een registergoed zijn.

 

2. Is een motor een registergoed?

 

3. Zijn alle onroerende zaken registergoederen?

4. Wat zijn onroerende zaken? Noem het artikel.

 

5. Zijn beperkte rechten op registergoederen ook registergoederen?

6. Zijn persoonlijke rechten op registergoederen ook registergoederen?

Week 2:

Hoofdstuk 3: Verkrijging en verlies

Paragraaf 1-4

1.Is er bij erfopvolging sprake van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel? In welk artikel is dit terug te vinden?

2. Vallen natrekking, schatvinding en vermenging geschieden door middel van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel?

 

3. Wie is eigenaar van onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben?

4. Wanneer verlies je het eigendom op je roerende zaak?

5. Hoe noem je een verkrijging die niet onder algemene titel valt?

Hoofdstuk 5: Bezit en houderschap

 

1.Is een bezitter ook gelijk eigenaar?

2.A leent zijn fiets uit aan B. Wie is dan de bezitter?

3. Hoe noem je B in dit geval?

4. X is bezitter van een auto en leent de auto aan Y. Kan X bezitter van de auto zijn ondanks dat hij het goed niet onder zich heeft? Noem een artikel uit BW 3 waarop je je antwoord kan baseren.

5. Wat is een huurder?

A. bezitter van het vorderingrecht en bezitter van het huis

B. bezitter van het huis en detentor van het vorderingsrecht.

C......read more

Access: 
Public
Uitwerking colleges Privaatrecht II

Uitwerking colleges Privaatrecht II

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Kernvak Privaatrecht II week 1

 

Kernvak Privaatrecht II gaat over het verbintenissenrecht.

Een verbintenis is een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen 2 of meer personen. Het is actief tegen passief, de schuldenaar tegenover de schuldeiser. Er zijn verschillende verbintenissen. De bronnen van verbintenissen zijn: de rechtshandeling en overeenkomst, verbintenissen uit de wet, zoals de onrechtmatige daad en schadevergoeding. De belangrijkste 2 zijn de overeenkomst en de onrechtmatige daad. Andere bronnen van verbintenissen zijn de ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling en zaakwaarneming

 

Het verbintenissenrecht regelt relaties tussen personen. Het regelt dus waar risico’s liggen en wat de gevolgen zijn van deze risico’s. De rode draad is de risicoverdeling. Het gaat om een juridische afweging.

Binnen het verbintenissenrecht heeft men autonomie: je mag doen wat je wil. Men mag vertrouwen en als hier sprake van is, kan men worden beschermd. Ook zijn criteria als hoedanigheid van de partijen van belang, bedrijf of particulier, kind of volwassenen.

 

Casus van de week HR ING/Bera

Bera holding een bedrijf in Suriname, opgericht door 2 mensen, Berner en Ramkalup. Die waren eerst beide aandeelhouders. Later is een daarvan exclusief bevoegd om Bera te vertegenwoordigen. Bankrekening aangemaakt door Berner, hij is daartoe bevoegd t.n.v. Bera. De post wordt echter gestuurd naar een bedrijf in Nederland waar Ramkalup zeggenschap over heeft.

Op een gegeven moment gaat er een geldbedrag van Bera Holding naar een vennootschap van Ramkalup. Berner weet hier niets van omdat de post naar Nederland wordt verstuurd.

Hoe komt Bera Holding/meneer Berner weer terug aan zijn geld? Kan hij dit vorderen van Ramkalup? Of van de ING? Had de ING moeten weten dat Ramkalup niet bevoegd was?

 

De totstandkoming van een rechtshandeling

Voordat een rechtshandeling tot stand kan komen moeten de bouwstenen behandeld worden.

  1. Uitleg verklaring, artikel 3:37. Een verklaring heeft werking, zodra deze de ander heeft bereikt.

  2. Er is een wil nodig, artikel 3:33 als de wil en de verklaring overeenstemmen is er een rechtshandeling. Als er sprake is van discrepantie tussen de wil en de verklaring, is er geen sprake van een wil en spreekt met van een wilsontbreken, artikel 3:33 en 3:34BW.

  3. Als er sprake is van discrepantie moet men kijken of er een gerechtvaardigd vertrouwen is. Dit is te vinden in artikel 3:35 BW. Er is geen overeenstemming tussen wil en verklaring, maar men mocht erop vertrouwen dat er wel sprake was van een overeenstemming. Is dit niet het geval dan is

  4. .....read more
Access: 
Public
Oefentoets voor deeltoets Privaatrecht II

Oefentoets voor deeltoets Privaatrecht II

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefentoets deeltoets A Privaatrecht II

 

Vraag 1

Karel is eigenaar van een vrijstaand huis met schuur en tuin. Hij heeft ten gunste van de bank een recht van hypotheek gevestigd op het geheel in het kader van een door de bank aan hem verstrekte geldlening van € 300.000. Vanwege plotselinge werkloosheid komt Karel zijn financiële verplichtingen jegens de bank niet na.

De bank maakt geen gebruik van haar recht van parate executie, maar verkrijgt van Karel een schriftelijke volmacht om de woning onderhands te verkopen. In de volmacht is onder meer bepaald dat verkoop en eigendomsoverdracht van het huis zal plaatsvinden ‘voor een prijs (marktconform) door gevolmachtigde vast te stellen’. Partijen hopen op deze wijze een hogere prijs te krijgen voor het huis, zodat Karel zijn schuld en rente aan de bank kan aflossen.

Uit een taxatie blijkt dat de woning een onderhandse verkoopwaarde heeft van

€ 315.000. Enkele weken na deze taxatie wordt de woning door de bank onderhands verkocht aan Anton voor een bedrag van € 193.000.

Karel voelt zich door deze transactie van de bank zeer ernstig benadeeld.

 

  1. Is Karel gehouden de woning aan Anton over te dragen?
     

  2. Afhankelijk van uw antwoord op vraag a zal ofwel Karel mogelijkerwijze schade lijden omdat hij tot nakoming van de overeenkomst verplicht is, ofwel Anton mogelijkerwijze schade lijden omdat Karel niet tot overdracht is gehouden.

Veronderstel dat Karel schade lijdt omdat hij tot overdracht aan Anton is gehouden. Is de bank in dat geval verplicht de schade van Karel te vergoeden?
 

  1. Veronderstel dat Anton schade lijdt omdat Karel niet tot overdracht is gehouden. Is de bank in dat geval verplicht de schade van Anton te
    vergoeden?
     

 

Vraag 2

Is het voor een automonteur die in dienst is bij een garagebedrijf van belang om te weten of het garagebedrijf bedingen in de overeenkomsten met klanten pleegt op te nemen waarbij aansprakelijkheid van het bedrijf (voor schade aan de auto van de klant tijdens de werkzaamheden ontstaan) wordt uitgesloten?

 

 

 

Vraag 3

Lees de volgende uitspraak en beantwoord de vragen onder de tekst.
 

Hoge Raad der Nederlanden
2 december 2011

Arrest in de zaak van:
De erven van [betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot.....read more

Access: 
Public
Oefentoets voor eindtoets Privaatrecht II

Oefentoets voor eindtoets Privaatrecht II

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefentoets Kernvak Privaatrecht II Deeltoets B
 

Vraag 1

 

Vraag 1 a.

Twee agenten bellen aan bij een man en delen hem mee dat zijn zoontje (11 jaar oud) bij een aanrijding is verongelukt. De man kan het verlies (ook op langere termijn) niet verwerken en roept op aanraden van zijn huisarts psychiatrische hulp in. Kan hij de door hem met betrekking tot deze therapie gemaakte kosten verhalen op degene die de aanrijding heeft veroorzaakt?

Vraag 1 b.

In de `hangmatzaak’ (HR 8 oktober 2010) ging het om de vraag of een medebezitter een andere medebezitter op grond van art. 6:174 BW aansprakelijk kan stellen. Leg uit waarom dit een vraag van relativiteit betreft.

 

Vraag 2

 

Eugene heeft samen met zijn zus en diens echtgenoot een kunst- en antiekbeurs te Venlo bezocht. Bij de stand van galerie La Fleur gebeurde het volgende. Al kijkend naar een ± 2.25 meter hoog staande klok deed Eugene een paar stappen achteruit. Bij de derde pas liep hij tegen een – naar later bleek hol -houten pilaartje aan waarop een aan de galerie toebehorende Friese Staartklok uit 1580 stond opgesteld (vraagprijs € 500.000). Het pilaartje begon te wankelen als gevolg waarvan de klok op de grond viel. Hierdoor is een schade ontstaan van in totaal € 65.000, voor onder meer waardevermindering en reparatiekosten.

 

Is de Eugene jegens La Fleur aansprakelijk voor de schade, en zo ja, moet hij alle schade betalen?

 

Vraag 3

 

Dahlia Acacia B.V. (verder te noemen Dahlia) sluit in week 41 van 2011 met van Jaarsveld een (licentie-)overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst krijgt van Jaarsveld het recht om 80.000 rozenplanten met de naam Beatrix te kweken voor de productie van snijbloemen. Het bedrag dat voor de licentie moet worden betaald, is € 55.000.

Naast de licentie heeft van Jaarsveld ook nog stekken nodig om de rozenplant in kwestie te kunnen kweken. Daartoe sluit van Jaarsveld op dezelfde dag een overeenkomst met Lely Acacia B.V. (verder te noemen Lely), de zustervennootschap van Dahlia. Lely, die zich bezighoudt met het vermeerderen van rozenplanten, verbindt zich ten opzichte van van Jaarsveld tot levering van 80.000 stekken van de rozenplant in kwestie. De koopsom bedraagt € 75.000. Ter zake van de levering bevat de koopovereenkomst de volgende bepaling: ‘levering van de stekken vanaf week 46 en 47. De vermeerderaar.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Kernvak Privaatrecht I

Begrippenlijst Kernvak Privaatrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding

 

A

Absoluut toekomstig goed: goederen die in het geheel nog niet bestaan.

 

Afhankelijke rechten: een recht dat zodanig aan een ander recht is verbonden dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan (art. 3:7 BW).

 

Authentieke akte: Een akte opgemaakt in de vereiste vorm en bevoegdelijk opgemaakt door een daartoe aangestelde ambtenaar of een daarmee gelijk te stellen persoon. Voorbeeld is bijvoorbeeld een notariële akte, dagvaarding of beslagexploot.

 

B

Beperkt recht: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht (art. 3:8 BW).

 

Bestanddeel: onzelfstandige onderdelen van een zaak op grond van een ideële band of hechte materiele band (art. 3:4 BW).

 

Bloot eigenaar: de eigenaar die zijn zaak met een goederenrechtelijk recht bezwaard ziet.

 

Burgerlijke vruchten: opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren, waarbij de vrucht een vermogensrecht is (art. 3:9 lid 2 BW).

 

C

Conservatoir: rechten bewarend.

 

D

Dubbel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al evenmin bestaande rechtsverhouding.

 

E

Eenheidsbeginsel: zakelijke rechten kunnen slechts een zaak als geheel betreffen, niet slechts een of meer onderdelen ervan.

 

Eigendom: het meest volledige recht op een goed.

 

Enkel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al wel bestaande rechtsverhouding.

 

Exclusiviteit van goederenrechtelijke rechten: iedere derde is verplicht zich te onthouden van gedragingen die de rechthebbende op een goed in zijn gebruik, beheer of beschikking storen.

 

Executoriaal: rechten effectuerend.

 

G

Gesloten systeem: men kan geen nieuwe goederenrechtelijke rechten in het leven roepen. Daarnaast is goederenrecht, behoudens uitzonderingen, dwingend recht en er kan dus niet van afgeweken worden.

 

Goed: alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW).

 

Goede trouw (negatief): een kennen noch behoren te kennen (art. 3:11 BW). Dit is de omschrijving die men wettelijk gezien aanhoudt.

 

Goede trouw (positief): een niet weten en niet behoren te weten.

 

Goodwill: de surplus waarde van de onderneming boven de optelsom van de waarden der afzonderlijke goederen.

 

H

Heerschappijleer: Verdedigd door Von Savigny. Een goederenrechtelijk recht geeft heerschappij over een goed, een persoonlijk recht geeft heerschappij over een persoon.

 

I

Ideëel bestanddeel: een bestanddeel dat zonder een bepaalde hoofdzaak als onvoltooid moet worden aangemerkt. Men kijkt bij het vaststellen hiervan naar de verkeersopvattingen (art. 3:4 lid 1 BW).

 

K

Kadaster: een soort van juridische landkaart van Nederland. Onroerende zaken, schepen en luchtvaartuigen.

 

Kenbronnen: Burgerlijk Wetboek, verdragen,.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket eindtoets Kv Privaatrecht I

Oefenpakket eindtoets Kv Privaatrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefentoets voor de eindtoets 1

 

Vraag 1

De Rabobank heeft een vordering van € 950.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A’s) dure piano gevestigd ten behoeve van De Rabobank.

 

a. Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

 

b. Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien De Rabobank zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

 

c. Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien A zijn piano verkoopt en levert aan D, die het pandrecht van De Rabobank kent noch behoort te kennen, indien wordt afgesproken dat A de piano voorlopig nog voor D zal houden?

 

d. Stel dat E – die nog een appeltje met A te schillen heeft – met een hockeystick een onherstelbare barst in de piano slaat, waardoor deze onbespeelbaar (en daarmee nagenoeg waardeloos) wordt. A is tegen deze vernieling verzekerd bij verzekeraar V.

De Rabobank heeft nu pandrechten op drie verschillende goederen.

Noem er twee en bespreek waarom het pandrecht op het betreffende goed tot stand is gekomen.

 

Vraag 2

a. Kan een bestolen eigenaar de eigendom van een gestolen roerende zaak overdragen aan een ander?

Zo ja, op welke wijze vindt de levering plaats?

 

b. Kees vraagt Jan een uniek schilderij voor hem te kopen. Op 1 mei koopt Jan in eigen naam maar voor rekening van Kees het bedoelde schilderij van C. Op 2 mei gaat Jan failliet. Op 3 mei levert C het schilderij aan Jan. Op 12 mei wil Kees het schilderij bij Jan ophalen. De curator van Jan stelt zich op het standpunt dat Jan de eigenaar is van het schilderij en weigert afgifte.

Wie is op 12 mei eigenaar van het schilderij?

 

Vraag 3

Pieter verwerft een recht van erfpacht op het perceel van Willemsen. Dit recht van erfpacht wordt gevestigd voor een periode van twintig jaar. Na drie jaar laat Pieter een opslagruimte op het perceel bouwen en plant hij een reeks boompjes langs het pad dat naar deze ruimte leidt. Voor de bouw van de opslagruimte heeft Pieter een lening bij de bank gesloten. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening heeft hij ten gunste van de bank een recht van hypotheek op zijn recht van erfpacht gevestigd.

a. Wie is eigenaar van de opslagruimte en de boompjes die Pieter gebouwd respectievelijk geplant heeft?

 

b. Stel dat Willemsen de eigendom van de grond overdraagt aan Pieter. Welk rechtsgevolg zou dat hebben.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 1

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 1

Aantekeningen van het hoorcollege van het kernvak Privaatrecht II.


Hoorcollege week 1

Inhoud van het vak

  • Rechtshandeling en overeenkomst;

  • Verbintenissen uit de wet: onrechtmatige daad (buitencontractuele aansprakelijkheid);

  • Schadevergoeding

 

Programma

  • Totstandkoming rechtshandeling

    • Wilsvertrouwensleer

  • Totstandkoming overeenkomst

    • Aanbod en aanvaarding

  • Vertegenwoordiging

 

Grondbeginselen verbintenissenrecht

  • Pacta sunt servanda: verbintenissen moeten worden nagekomen;

  • Consensualisme: vormvrijheid;

  • Contractsvrijheid: met iedereen mag een contract gesloten worden.

 

Totstandkoming rechtsovereenkomst

  1. Allereerst moet onderzocht worden of er sprake is van een verklaring: deze verklaringen zijn vormvrij (art. 3:37 BW, consensualisme).

  2. Er moet sprake zijn van een verklaring die overeenstemt met de wil.

    1. Bij discrepantie hiertussen, bijvoorbeeld in geval van

      1. Art. 3:33 BW, misverstand: zie bijvoorbeeld HR: Bunde/Erckens. Ontbreken van de duidingswil.

      2. Art. 3:34 BW, ontbreken van de handelingswil: storing in de geestestoestand.

        1. Geestestoestand moet redelijke waardering van belangen belemmeren.

        2. Verklaring is onder invloed van een stoornis gedaan. Dit mag vermoed worden zo te hebben plaatsgevonden als de verbintenis nadelig werkte ten aanzien van de persoon die de verbintenis sloot.

                                      Komt er geen (voor een overeenkomst vereiste) rechtshandeling tot stand.

                                      Indien er sprake is van een met de wil overeenstemmende verklaring, komt een rechtshandeling tot stand.

  1. Gerechtvaardigd vertrouwen kan echter een discrepantie repareren (art. 3:35 (in sommige gevallen jo. art. 3:11 BW)). Zie hiervoor ook het arrest HR: Westhoff/Spronsen.

  2. Indien er sprake is van een rechtshandeling, moet onderzocht worden of er van redelijkheid en billijkheid een beperking uitgaat. In het arrest HR: Westhoff/Spronsen wordt dit omschreven als ‘goede trouw’. Indien er sprake is van derogerende werking van redelijkheid en billijkheid komt geen rechtshandeling tot stand.

 

Overeenkomst: komt tot stand door aanbod (is een rechtshandeling) en aanvaarding (is ook een rechtshandeling).

 

Vertegenwoordiging

Er zijn verschillende cases denkbaar: bijvoorbeeld een werknemer die het bedrijf waarvoor hij werkt vertegenwoordigt, of de curator die de onder curatele gestelde vertegenwoordigt.

 

Onmiddellijke vertegenwoordiging:

Leidt ertoe dat dat een rechtshandeling van de tussenpersoon toegerekend wordt aan de achterman.

 

Eisen zijn

  • Vertegenwoordigingskwaliteit

  • Vertegenwoordigingsbevoegdheid

Indien de volmacht overschreden wordt (en er dus geen sprake meer is van een vertegenwoordigingsbevoegdheid), is de achterman niet gebonden (art. 3:66 lid 1 BW). Als de achterman echter de rechtshandeling.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 2

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 2

Hoorcollege aantekeningen van week 3 en 4. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.


Hoorcollege week 3

 

Programma:

1.      Vervolg (ver)nietig(baar)heid

De ongeoorloofde rechtshandeling

  1. Vorm
  2.  Inhoud

2.      Algemene voorwaarden, afd. 6.5.3 BW

  1. Totstandkoming
  2. Vernietigbaarheid

Pas in het volgende HC worden de onderwerpen met betrekking tot aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid etc behandeld.

 

(Ver)nietig(baar)heid

De ongeoorloofde of aantastbare rechtshandelingen kan op verschillende wijzen tot stand gekomen zijn:

  1. Door een handelingsonbevoegde
  2. Door een handelingsonbekwame
  3. Bij aanwezigheid van een wilsgebrek
  4. Door strijd met een vormvoorschrift
  5. Door actio Pauliana
  6. Bij strijd met wet, openbare orde of goede zede

Ten slotte met betrekking tot algemene voorwaarden: niet (op de juiste manier) ter hand gesteld of onredelijk bezwarend.

 

Strijd met vormvoorschrift

Uit art. 3:39 BW blijkt dat strijdigheid met vormvoorschriften leidt tot nietigheid (bijvoorbeeld de koopovereenkomst tav onroerend goed die niet volgens art. 7:2 BW schriftelijk is). In gevallen waarin slechts een van de partijen beschermd wordt, leidt dit tot vernietigbaarheid.

De professionele verkoper zal echter bij een beroep op dit vormvoorschrift sneller op de redelijkheid en billijkheid sluiten, waardoor dit beroep niet altijd op zal gaan.

Hoofdregel is echter dat rechtshandelingen in beginsel vormvrij zijn (art. 3:37 BW). Als de wet echter een vorm voorschrijft (zoals in art. 7:2 BW), bepaalt art. 3:39 BW dat deze rechtshandeling nietig is, tenzij de wet anders voorschrijft (dit is dus het geval als slechts een van beide partijen beschermd wordt).

 

Actio Pauliana

Wordt beschreven in art. 3:45 BW. Er zijn drie voorwaarden:

  1. Er is sprake van een onverplichte rechtshandeling door de schuldenaar (terugbetaling van een schuld (bijvoorbeeld eerst aan ouders en vervolgens aan de bank) valt hier dus niet onder);
  2. Daardoor wordt een schuldeiser benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden;
  3. En de schuldenaar wist dit of behoorde dit te weten.

 

Beperking contractvrijheid door de inhoud van de overeenkomst (zie ook het arrest Esmilo/Mediq m.nt. Lindenberg)

In dergelijke gevallen kan art. 3:40 BW uitkomst bieden. Dit artikel kan het beste worden toegepast volgens onderstaand stappenplan:

1.      Art. 3:40 lid 2 BW

a.     Is er sprake van dwingend recht? Slechts in gevallen waarin er sprake is van dwingend recht, is dit artikel van toepassing (dus geen regelend recht (veel regelend recht staat in boek 6)). Voorbeelden van dwingend recht zijn art. 7:6 BW, art. 6:246 BW, WvSr.

 

b.     Rechtsgevolgen?

                                                         i.           In sommige gevallen is strijd met dwingend recht opgenomen in de dwingendrechtelijke bepaling zelf (meestal vernietigbaarheid of nietigheid). De sanctie voor het vastleggen van een te lange proeftijd in een arbeidsovereenkomst is bijvoorbeeld nietigheid op dit punt. Er komt dan een overeenkomst tot stand zonder proeftijd (dus gewoon een.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Privaatrecht I

Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Privaatrecht I


Collegeaantekeningen week 1-3

Hoorcollege week 1

Goederenrecht heeft als doel jou het goed te laten halen dat van jou is. Het is de oorsprong van goederenrechtelijke rechten die je tegen een ieder kan inroepen. Het gaat om het verkrijgen, houden en vervreemden van goederen.

We maken het onderscheid tussen een roerend en onroerend goed omdat er specifieke regels zijn om bijvoorbeeld overdracht mogelijk te maken. Dit op basis van het economische belang (de waarde) en het publieke belang (welk goed is van wie?).

In het goederenrecht staat de relatie persoon-goed centraal, anders dan in het verbintenissenrecht, dat gericht is op de verhouding persoon-persoon. Bij dit laatste recht gaat het om rechten die de ene persoon in beginsel uitsluitend tegenover de andere persoon kan inroepen. Goederenrechtelijke rechten kennen absolute werking (derdenwerking). Het goederenrecht maakt tezamen met het verbintenissenrecht deel uit van het vermogensrecht.

 

HR Blaauboer/Berlips

Berlips is eigenaar van een stuk grond en verkoopt dit aan Blaauboer. Hij verkoopt en hij levert dit stuk grond. In de leveringsakte wordt een clausule opgenomen. In deze akte staat dat Berlips gehouden is om een weg aan te leggen.
 

Berlips, als eigenaar, legt de weg niet aan, en verkoopt en levert zijn stuk grond aan Maks. Aan de ene kant is hier het verbintenissenrecht (overeenkomst) en aan de andere kant het goederenrecht (onroerend goed). Berlips beroept zich op het goederenrecht, want het eigendomsrecht is overgegaan naar Maks. De verplichting tot het leggen van de weg, gaat niet over met het eigendom. Persoonlijke verbintenissen kunnen het eigendomsrecht niet beperken, zodat zij evenmin bij overgang van dat eigendomsrecht op de nieuwe eigenaar van rechtswege overgaan.

 

Kenmerken van het goederenrecht

Het belangrijkste kenmerk van het goederenrecht is dat er een gesloten stelsel (numerus clausus) van beperkte rechten (art. 3:81 BW). Het aantal goederenrechtelijke rechten zijn dus neergelegd in het wetboek: meer zijn er niet. Deze rechten hebben ook een gesloten inhoud, deze is dwingend vormgegeven. De grenzen van het recht worden aangegeven door de wetgever en door uitspraken van de Hoge Raad. Het verbintenissenrecht is juist een open stelsel.

Niet alleen de goederenrechtelijke rechten hebben een gesloten stelsel, maar ook verkrijging en verlies kennen dit. Dit is te vinden in art. 3:80 BW. Goederen zijn te verkrijgen onder algemene titel en onder bijzondere titel.

Onder algemene titel verkrijgt men door erfopvolging, door boedelmenging, door fusie, door splitsing en door de goedkeuring van een overdrachtsplan (art. 3:80 lid 2 BW). Men kan goederen onder bijzondere titel verkrijgen door overdracht, verjaring, door onteigening en verder op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging (art. 3:80 lid 3 BW).

Ook verliest men goederen op de voor iedere soort in de wet aangegeven wijzen (art. 3:80.....read more

Access: 
Public
Inleiding Privaatrecht I: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningen

Inleiding Privaatrecht I: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningen


 

Hoorcollege 1

Vermogensrecht

  • Wat is dat?

  • Het geheel van het geld waardeerbare, de rechten die iemand heeft. Het geheel van de activa en passiva.

  • Alle regels over subjectieve en objectieve rechten en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen worden.

Het vermogensrecht (in objectieve zin)

  • Goederenrecht (persoon – goed) vs. verbintenissenrecht (persoon – persoon)

  • Goederenrecht: Derdenwerking, je kunt een absoluut recht tegenover eenieder handhaven.

    • Gesloten systeem van rechten

    • Dwingend recht (hoe het in de wet staat)

    • Zoveel mogelijk rechtszekerheid (precies weten hoe het zit, strak systeem zodat iedereen weet waar hij aan toe is)

  • Verbintenissenrecht: Verhouding tussen twee personen (relatief recht, kun je slechts handhaven t.o.v. je wederpartij)

    • Open systeem van rechten

    • Regelend recht (hoe je je overkomst zelf regelt); als je niks geregeld hebt dan BW, aanvullend recht

    • Flexibiliteit (open normen); maatstaven van redelijkheid en billijkheid

Het BW zit vol met uitzonderingen.
De werkelijkheid is echter anders (op het gebied van vermogensrecht). Voorbeeld: Koop breekt geen huur. (art. 7:226 wetboek), dus geval van derdenwerking via dwingend verbintenissenrecht, waarbij partijafspraak niet geldend is (gesloten systeem).
Conclusie: wees kritisch, altijd!

Verbintenissenrecht = dat deel van het objectieve (geldende) recht dat de verbintenissen regelt.

  • Zie BW 6. (vrije wil om te doen wat je goeddunkt, vertrouwen bij een bepaalde handeling)

Karakteristiek aan het verbintenissenrecht is dat het uiteindelijk gaat om de verdeling van bepaalde (financiële) risico’s. En immateriële belangen dan? (belangen die niet in geld zijn uit te drukken)

  • HR Jeffrey-arrest (NJ 1998/853): Vermogensrecht weet niet goed wat ze buiten het vermogen moeten.

Wat is een verbintenis?

  • = Vermogensrechtelijke rechtsbetrekking, waarbij de één recht heeft op de prestatie van een ander, en die ander tot die prestatie jegens de één verplicht is.

  • Let op: verbintenis betekent de juridische relatie (de rechtsbetrekking) tussen (rechts)personen.

  • De verbintenis houdt in:

    • Een verplichting tot een prestatie voor de één

    • En het recht op die prestatie van de ander.

  • Vrijheid van partijen staat voorop, verbintenissenrecht is aanvullend recht. Je mag er zelf afspraken over maken, als je zelf geen regels maakt mogen die worden aangevuld door aanvullend recht.

Twee zijden van dezelfde betekenis:

  • Actieve zijde (schuldeiser)

    • Vorderings(recht): bevoegdheid om iets te vorderen (actie in recht)

    • Art. 3: 296 BW

    • Rechtsvordering/actie

    • Executierecht: fysiek geldend maken (bv. deurwaarder/politie bij iemand spullen weghalen)

  • .....read more
Access: 
Public
Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Inleiding Privaatrecht: Goederenrecht in 2015-2016.



Hoorcollege 2: Eigendom, bezit en houderschap.

Eigendom

Eigendom is het eigendomsrecht op een zaak. Het eigendom is het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben. Zie hiervoor artikel 5:1 BW. Eigendom is speciaal gericht op zaken, bij andere goederen word iemand niet de eigenaar genoemd maar de rechthebbende. Wanneer iemand eigenaar van een zaak is heeft hij alle bevoegdheden omtrent die zaak en dus ook exclusieve bevoegdheden als revindicatie (art. 5:2 BW).

Bezit en houderschap

Bezit en houderschap komt ter sprake als je macht kan uitoefenen over een bepaalde zaak. Een eigenaar is vaak ook de bezitter van een zaak. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. Artikel 3:119 lid 1 BW bepaalt dat de bezitter wordt vermoed om rechthebbende te zijn. Dit betekent dat wanneer iemand dat betwist hij zelf zou moeten bewijzen dat de desbetreffende persoon die bezitter is niet de eigenaar is. De bewijslast ligt dus niet bij de bezitter. Een voorbeeld wanneer de eigenaar en de bezitter niet dezelfde persoon zijn, is wanneer A de fiets van B steelt, A blijft de eigenaar van de fiets maar hij kan geen macht meer over de fiets uitoefenen daarom is hij geen bezitter van de fiets meer. De bezitter van de fiets is nu B tenminste als hij de fiets voor zich zelf gebruikt.

Art. 3:107 lid 1 BW geeft een definitie van het word bezit, “bezit is het houden van een goed voor zichzelf”. Een bezitter ben je als je, je gedraagt als de eigenaar. Naast bezitter kan iemand ook een houder zijn van een zaak. Een houder van een zaak ben je wanneer je feitelijke macht over de zaak kan uitoefenen zonder dat je, je gedraagt als de eigenaar van de zaak. Art 3:108 BW zegt dat de uiterlijke feiten beslissend zijn of iemand een bezitter of houder is van een zaak, deze uiterlijke feiten moeten dan naar verkeersopvattingen beoordeeld worden. Met verkeersopvattingen wordt er bedoeld van wat de gemiddelde Nederlander ervan denkt. Als je een goed houdt omdat je de.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1706
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.