Notes_Inleiding strafrecht_UU

Week 1: Inleiding strafrecht

Hoorcollege 1: Beginselen en achtergronden van het strafrecht

Definities van strafrecht

  • Het materiële strafrecht

    • Het geheel van rechtsvoorschriften dat aangeeft voor welke gedragingen straf [kan of] behoort te worden toegepast en waarin de straf behoort te bestaan (= voorganger van onze docent; Pompe)

    • Het algemeen deel (boek 1 van wetboek van strafrecht, algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid) en het bijzonder deel

  • Het strafprocesrecht

    • Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist (Corstens/Borgers)

    • Het strafprocesrecht normeert de schakel tussen het strafbare feit en de (in beginsel) door de rechter op te leggen sanctie

    • Schakel tussen vermoeden strafbaar feit en de straf zelf. De route daartussen.

  • Het strafrechtelijk sanctierecht

    • Het strafrechtelijk sanctierecht regelt de inhoud en wijze van tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sancties

Cijfers:

  • Overtredingen worden door de kantonrechter behandeld.

  • Ernstige strafbare feiten/misdrijven worden door de rechtbank behandeld.

  • 50/50 OM en rechter, meer dan 90% van de gevallen worden veroordeeld.

  • Overheid is de enige die een strafvervolging

  • Publiekrecht: burger die dus iets misdaan heeft, worden beoordeeld door het OM (officieren van justitie) en ze zitten magistratuur (rechters)

  • Individuen, burgers staan allemaal stukje van hun vrijheid af > democratische rechtsstaat, stoppen dit in een publiek lichaam (overheid) zodat de mensen zo goed mogelijk worden beschermd.

  • De burger mag zelf niet voor eigen rechter, officier van justitie spelen > doorgegeven aan de overheid.

Drie perspectieven op de functie van strafrecht (I)

  • Strafrecht – rechtsorde – maatschappij: strafrecht onderwerpt de maatschappij aan het strafrecht. Om de maatschappij te ordenen, afkomstig van de overheid

  • Strafrecht – rechtspositie – justitiabele (verdachte). Niet zomaar een mens van vlees en bloed maar ook maar je bent ook een rechtsobject (iemand die aan het recht bepaalde rechten en plichten moet voldoen) Welke positie een jusititiable zich bevindt, welke dwangmiddelen, of hij in hoger beroep kan gaan, welke rechten en plichten. De relatie staat centraal

  • Justitiabele – welzijn – maatschappij > Theoretische denken over het strafrecht, meer de vraag over wat je met een verdachte aan moet. Ultimum remedium: strafrecht is dermate ingrijpend en je mag het pas tevoorschijn halen, als geen andere ingreep werkt.

  • Te samen is het een spanningsveld waarin het strafrecht zich begeeft.

Drie perspectieven op de functie van strafrecht (II)

  • Rechtsorde

    • Primaat van de wet

    • Ordenende functie strafrecht

    • Strafrecht als stuursysteem – creëert bevoegdheden voor functionarissen in het recht. Ze zijn geclausuleerd in het recht. Kan niet in oneindige worden uitgeoefend (de bevoegdheden)

    • Legistisch denken: wetgever moet kijken of de bevoegdheden vervult zijn of niet door de rechter.

  • Rechtspositie

    • Onderscheid tussen orde en recht: orde dat door het recht geschapen is niet per definitie juist is. Iedere rechtsorde is principieel bekritiseerbaar.

    • Individu-beschermende functie strafrecht. Wat voor mogelijkheden heb je om je eigen visie kwijt te kunnen in de rechtszaal of in het vooronderzoek. Er moeten voldoende adequate waarborgen zijn voor de verdachte.

    • Rechtspositionele waarborgen

  • Welzijn

  • Consequenties ultimum remedium-beginsel. Strafrecht pas toepassen als niks anders kan. Strafrecht mag pas toegepast worden als alle andere lichtere

  • Conflictoplossing en herstelrecht

  • Decriminalisering en depenalisering. Decriminalisering: de Wet mulde; verkeersongelukken zijn niet zo strafbaar dat het altijd bij strafrecht uit moet komen. Depenalisering: als het zich in het strafrecht begeeft, wil dat niet zeggen dat bij een bewezen verklaring een straf moet opleggen. Wel bv. een werkstraf of taakstraf i.v.m. een botte gevangenisstraf.

Doelen en functies van strafrecht (I)

  • Waartoe bestaat (materieel) strafrecht?

    • Hoofddoel – mensen afhouden van het plegen van strafbare feiten, zodat een veilige samenleving kan ontstaan

    • Grondslag straf: omdat is misdaan (absolute theorie), vergelding: straffen is vergelden

    • Strafdoelen: opdat niet meer zal worden misdaan (relatieve theorieën)

    • Generale preventie

    • Resocialisatie

    • Rechtsherstel

  • Strafrecht als probleem

    • Hoge verwachtingen en beperkte mogelijkheden

    • Ingrijpende overheidsmacht

  • Waartoe bestaat strafvordering?

    • Hoofddoel van het strafproces is het mogelijk maken van een juiste toepassing van het materiële strafrecht op daders

    • Dit veronderstelt optimalisering van waarheidsvinding

    • Het strafprocesrecht normeert de schakel tussen het strafbare feit en de (in beginsel) door de rechter op te leggen sanctie

  • Het strafprocesrecht voorziet in ‘secundaire controle’

    • Het stelt eisen aan de wijze van opsporing, vervolging en berechting (en tenuitvoerlegging)

    • Schept juridische waarborgen voor de justitiabele en garandeert daarmee zekere rechtsbescherming tegen overheid (Peters 1972; invloed EVRM)

Instrumentaliteit en rechtsbescherming

  • Twee zijden van één medaille

    • Bevoegdheden van overheidsfunctionarissen ter wille van criminaliteitsbestrijding

    • Uitoefening daarvan kan gepaard gaan met forse inbreuken op rechten en vrijheden van burgers

    • Voldoende en adequate rechtsbescherming nodig – je moet kunnen inschatten welke dwangmiddelen je kan worden blootgesteld, etc. Zodat je je gedrag daarop kan aanpassen.

  • Een precair evenwicht

    • Talrijke factoren beïnvloeden verhouding, waaronder rechtscultuur en maatschappelijke ontwikkelingen

    • Voortdurende spanning tussen streven naar optimalisering waarheidsvinding en eisen van een eerlijk proces (Foqué & ’t Hart 1990)

Materieel-strafrechtelijke beginselen

  • Daadstrafrecht: dan wil het strafrecht in werking treden, dan moet er iets gebeurd zijn. Krekking of gevaarzetting van rechtsgoederen (belangen die beschermd worden door het recht)

    • Strafbaarheid veronderstelt krenking of gevaarzetting van een rechtsgoed

    • Geen intentiestrafrecht

    • Verband met criteria voor strafbaarstelling

    • Strafbaarheid in de voorfase…

  • Legaliteitsbeginsel

    • Art. 1 Sr: geen strafbaarheid zonder voorafgaande wettelijke strafbepaling

  • Onrechtsbeginsel

    • Geen straf zonder wederrechtelijkheid: iets in strijd met de wet, dus een strafbaar feit heeft gepleegd. Hij is dan schuldig en verwijtbaar aan de dader, anders mag je niet straffen. Niet straffen zonder schuld. (zie schuldbeginsel)

  • Schuldbeginsel (schuldstrafrecht)

    • Geen straf zonder schuld in de zin van verwijtbaarheid

    • Geen risicoaansprakelijkheid

Bronnen van materieel strafrecht

  • Wetboek van Strafrecht

    • Boek I. Algemeen deel (schakelbepaling art. 91 Sr)

    • Boek II. Misdrijven

    • Boek III. Overtredingen

  • Bijzondere wetten

    • Opiumwet, WWM, WED, WVW 1994, et cetera

  • Gedelegeerde en lagere wetgeving

    • Met name in economische strafzaken: Brusselse regels, AMvB’s, ministeriële regels en vergunningsvoorschriften

    • Regionale wetgeving: bijv. APV’s

  • Internationale normen

    • EU-recht, verdragen

Het begrip strafbaar feit

  • 1. Een gedraging (een vorm van handelen of nalaten) onder bepaalde omstandigheden en evt. Met een bepaald gevolg. > daadstrafrecht

  • 2. Die valt binnen de grenzen van een wettelijke delicitsomschrijving > legaliteitsbeginsel

  • 3. De wederrechtelijke is (in strijd met het objectief recht) > onrechtsbeginsel

  • 4. En verwijtbaar is aan de verdachte > schuldbeginsel

2 > Bestanddelen: onderdelen van een delictsomschrijving

3+4 > Elementen: ongeschreven voorwaarden voor strafbaarheid

Enkele begripsomschrijvingen

  • Strafbepaling

    • Delictsomschrijving (met eventueel een kwalificatie-aanduiding) en de strafbedreiging

  • Delictsomschrijving

    • De omschrijving van een strafbaar feit (overtreding van de materiële norm) in de wet

  • Bestanddeel

    • Onderdeel van de delictsomschrijving

    • Typen bestanddelen: objectief, subjectief, overig

  • Element

    • De (in beginsel) ongeschreven voorwaarden voor strafbaarheid wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid

Soorten strafbare feiten

  • Misdrijven en overtredingen

    • Plaatsing in Sr: resp. boek I en boek II

    • Rechtsdelicten vs. wetsdelicten

Doleuze (opzettelijk) en culpoze (schuld) misdrijven

  • Doorgaans opzet als bestanddeel (bijv. 300,1 Sr en 302,1 Sr)

  • Soms schuld (culpa) als bestanddeel (bijv. 308,1 Sr): onachtzaamheid, aan de schuld te wijten.

Commissie- en omissiedelicten

  • Handelen vs. nalaten (bijv. 302,1 Sr vs. 444 Sr): je moet actief zwaar lichamelijk letsel hebben toegebracht.

Oneigenlijke (c)ommissiedelicten

  • Formele en materiële delicten

  • Typering handeling vs. gevolg (bijv. 444 Sr vs. 157 Sr)

Ontwikkelingen in de twintigste eeuw

  • Opmars van het instrumentele ordeningsstrafrecht na de Tweede Wereldoorlog

  • Enorme uitbreiding van het aantal strafbare feiten

  • Invloed van het veiligheidsdenken en risicojustitie

  • Steeds strengere bestraffing door de rechter in de laatste decennia

  • Uitbreiding van strafvorderlijke bevoegdheden

  • Punitiever (maatschappelijk) klimaat

  • Rechter onder druk

  • Toenemende invloed van het recht van de EU

  • Toegenomen invloed van het EVRM en het EHRM

  • De opmars van het slachtoffer

  • Afkalving van het publiekrechtelijke karakter van het strafrecht?

Tot slot/conclusies

  • Perspectieven op functie van het strafrecht zijn aan tijdgebonden invloeden onderhevig

  • Strafrecht is en blijft een ‘tobberig’ rechtsgebied

  • Eeuwige spanning tussen instrumentaliteit en rechtsbescherming

Hoorcollege 2: Beginselen en achtergronden van strafprocesrecht

Aard en functie van het strafproces(recht)

  • Wat is strafprocesrecht? > schakel tussen strafbaar feit en sanctie die opgelegd wordt.

    • Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist (Corstens/Borgers)

    • Het strafprocesrecht normeert de schakel tussen het strafbare feit en de (in beginsel) door de rechter op te leggen sanctie

Het hoofddoel is het zoveel mogelijk verwezenlijken van het materiële strafrecht. Zowel mogelijk bewerkstellingen dat schuldigen worden vervolgd en bestraft en wordt voorkomen dat onschuldigen worden veroordeeld.

Het gaat ook om eerlijkheidsnormen/ behoorlijkheidsnormen die moeten worden veilig gesteld. Art. 6 EVRM: recht op een eerlijk proces die toekomst aan iedere ‘verdachte’. (waarborgen van de verdachten)

Als het publiek weet dat het OM zich bezig houdt met de opsporing en vervolging dan houden mensen zich af van zelf een strafbaar feit plegen (preventieve controle)

Waartoe bestaat strafvordering?

  • Hoofddoel van het strafproces is de juiste toepassing van het materiële strafrecht op daders mogelijk te maken

  • Het strafprocesrecht voorziet in ‘secundaire controle’: het stelt eisen aan de wijze van opsporing, vervolging en berechting en schept juridische waarborgen voor de justitiabele (de verdachte) (Peters)

  • Nevendoelen: het voeren van een strafproces zorgt ervoor dat er een signaalwerking vanuit gaat, waardoor mensen worden afgehouden van criminele daden.

Structuur van het strafproces (I)

Het vooronderzoek: gematigd inquisitoir

  • Definitie in artikel 132 Sv

  • Verzamelen van bewijsmateriaal en voorbereiden vervolgingsbeslissing

  • Verschillende vormen (niet zozeer fasen)

  • Rechter-commissaris; rechter die in het vooronderzoek actief en die daar allerlei vooronderzoek kan verrichten. Hij is ook verantwoordelijk voor ingrijpende maatregelen.

  • Veel meer tijd dan eindonderzoek

  • Art. 132 Sv

  • Gematigd inquisitoir (onder gezag van de OvJ)

  • OvJ (art. 148 Sv)

  • Opsporingsambtenaar: art. 141 Sv

Het eindonderzoek: gematigd accusatoir

  • Verschillende soorten rechters

  • Schakel tussen voor- en eindonderzoek is de dagvaarding

Relatief belang van het eindonderzoek

  • Veel zaken komen niet op zitting, want worden (voorwaardelijk) geseponeerd of buitengerechtelijk afgedaan

  • Op de terechtzitting wordt vooral het strafdossier (processtukken) besproken. Dossier is klaar na het oordeel van de officier, daarna bij de rechter onderbrengen d.m.v. een dagvaarding.

  • Getuigen die op het vooronderzoek al gehoord zijn worden vaak bij het eindonderzoek niet nog een keer verhoord, maar kan wel (bij uitzondering)

  • Proces verbaal: schriftelijk stuk waarbij de verklaringen van de partijen zijn getekend.

Nauwkeurig en compleet strafdossier daarom van groot belang
(Zie nieuwe regeling: artt. 30-34, 51, 51b, 149a, 149b Sv)
Stijlen en strafvordering
Inquisitoire processtijl

  • Actieve rol justitie en rechter in waarheidsvinding en garantie van eerlijk proces (materiële waarheidsvinding > belangrijk voor de OvJ en de rechter)

  • Verdachte is niet gelijkwaardig aan vervolgende partij; object van onderzoek

Civil law-traditie (Continentale Europese rechtstradities)

  • Tegen de macht van de staat moet het individu worden beschermd (rechtsbescherming)

  • Rechtsstaatgedachte

  • Democratische legitimatie door legaliteit (art. 1 Sv/1 Sr)

  • Vrij sterk staatsgezag: gecentraliseerde staatsgezag die zich allerlei taken toebedeeld (overheidstaken) waaronder het strafrecht.

  • Ingrijpende bevoegdheden duidelijk in de wet zijn vastgesteld, weet elke burger waar hij aan toe is (legaliteitsbeginsel) > één strafvordering

Accusatoire/ adversaire processtijl

  • Passieve rol van de rechter in waarheidsvinding (lijdelijke rol voor de rechter) > beperkt tot scheidsrechter spelen en kijken of het er eerlijk aan toe gaat.

  • Verdachte en vervolgende partij zijn gelijkwaardige procespartijen. Verdachte heeft zelf onderzoeksbevoegdheden (partijen worden tegen elkaar uitgespeeld)

Common law-traditie: relatief bescheidener opstelling van de staat en de taken die die zich moet stellen (zo weinig mogelijk) en bescherming van de burger (concrete rechter die invloed op hebben, jegens de staat)

  • Het recht ‘is’ er en wordt opgebouwd door rechterlijke interpretatie

  • Rule of law

Democratische legitimatie door deelneming door volk aan rechtspraak (jurysysteem)

  • In NL gemengd inquisitoire en accusatoire processtijl.

  • Beginfase van het vooronderzoek ; inquisatoire processtijl.

  • Eindonderzoek bij de rechter/zitting ; partij de sanctie proberen te voorkomen.

  • Niet gezorgd in de wetgeving, op basis dat volk zelf een rol moet spelen.

De Nederlandse strafvorderlijke traditie

  • Getemperd inquisitoir procesmodel

    • Civil law-traditie

    • Groot (?) vertrouwen in de rechter (bewijs en straftoemeting)

    • Groot (?) vertrouwen in het OM (magistratelijkheid, opportuniteit)

    • Relatief weinig aandacht voor de verdediging

    • Relatief weinig aandacht voor het slachtoffer

    • Sterke nadruk op het vooronderzoek (HR De auditu)

  • Convergerende tendens

    • Jurisprudentie van het EHRM

    • EU-kaderbesluiten en EU-richtlijnen

    • Jurisprudentie van het HvJ-EU

Bronnen van strafprocesrecht (I)

Het Wetboek van Strafvordering

  • Zes boeken:

    1. Algemene bepalingen

    2. Strafvordering in eerste aanleg

    3. Rechtsmiddelen

    4. Rechtsplegingen van bijzondere aard

    5. Internationale en Europese strafvorderlijke samenwerking

    6. Tenuitvoerlegging en kosten

  • Inwerkingtreding in 1926

  • Sindsdien vele, vele malen gewijzigd en aangevuld

Bijzondere wetten

  • Politiewet 2012

  • Opiumwet

  • Wet wapens en munitie

  • Wegenverkeerswet 1994

  • Andere wetten, zoals Wet economische delicten; …

Internationale rechtsinstrumenten

  • Mensenrechtenverdragen (EVRM, IVBPR)

  • Recht van de Europese Unie

Lagere wetgeving en beleidsregels

  • AMvB’s; richtlijnen en aanwijzingen

Ongeschreven recht

  • Beginselen van een goede procesorde

Het strafvordelijk legaliteitsbeginsel

Artikel 1 Sv

  • Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien

  • Het wetsbegrip: wet in formele zin

  • Inbreuken op rechten en vrijheden vereisen een specifieke wettelijke grondslag (HR Bloedproef II)

  • Uitgangspunt van strikte rechterlijke interpretatie (HR Bloedproef II)

Vergelijking met de benadering van het EHRM

  • EHRM gaat uit van het begrip ‘law’

  • En stelt daaraan kwaliteitseisen

Artikel 1 Sv bindt dus het strafvorderlijk optreden van overheidsfunctionarissen aan de wet Maar… dat is niet steeds het Wetboek van Strafvordering

  • Bijzondere wetten bevatten soms afwijkende strafvorderlijke regelingen

  • Bepaalde vormen van strafvorderlijk optreden worden gedekt door de algemene taakstelling van de politie (3 Politiewet en 141 Sv)
     

Sterker… lang niet altijd is strafvorderlijk optreden in een formele wet geregeld

  • Delegatie is toegestaan (zie bijv. 61a,3 Sv; 163,10 WVW 1994)

  • Sommige onderwerpen zijn in het geheel niet wettelijk geregeld

  • De invloed van het EHRM

  • De betekenis van beleidsregels

  • De betekenis van ongeschreven recht: de beginselen van behoorlijk procesrecht/van een goede procesorde (HR Braak bij binnentreden)

  • Middelen zoals lokmiddelen zijn in geen wet geregeld.

Beginselen van een goede procesorde

HR Braak bij binnentreden
dat immers bij de beantwoording van de vraag of een opsporingsambtenaar als evenbedoeld een ruit opzettelijk mag vernielen, rekening moet worden gehouden met de beginselen van een goede procesorde welke onder meer meebrengen dat indien het belang van het onderzoek een inbreuk op het recht van huisvrede noodzakelijk maakt, de opsporingsambtenaar gehouden is er zorg voor te dragen dat die inbreuk niet groter is dan wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden’

  • subsidairiteit

  • proportionaliteit

  • Aanvullende werking beginselen goede procesorde

  • Verhouding tussen HR Bloedproef II en HR Braak bij binnentreden

Andere uitgangspunten en beginselen

Ten aanzien van de rechter

  • Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid

  • Correctiemechanismen: wraking en verschoning

    • Onmiddellijkheidsbeginsel

  • Externe openbaarheid

Ten aanzien van verdachte en raadsman

  • Recht op rechtsbijstand (vanaf wanneer?)

  • Verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht raadsman

  • Recht op vertaling en vertolking

  • Onschuldpresumptie en zwijgrecht

  • Interne openbaarheid

  • Hoor en wederhoor

Ten aanzien van het OM

  • Vervolgingsmonopolie

  • Opportuniteitsbeginsel

    • Correctiemechanismen

  • Vertrouwensbeginsel

  • Gelijkheidsbeginsel

  • Beginsel van zuiverheid van oogmerk

> Vormen tezamen met het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging (subsidiariteit en proportionaliteit) de beginselen van een goede procesorde

Tot slot/conclusies

De verhouding tussen instrumentaliteit en rechtsbescherming doortrekt het gehele strafprocesrecht

  • Afweging op legislatief niveau

  • Afweging op individueel niveau

De uitkomst van de afweging is niet op voorhand gegeven, maar afhankelijk van onder meer

  • Rechtscultuur en traditie

  • Maatschappelijke ontwikkelingen; beeldvorming

Strafvorderlijke bevoegdheden zijn vaak discretionaire bevoegdheden

  • Naast toetsing aan wettelijke voorwaarden ook toetsing aan de ongeschreven beginselen van een goede procesorde

Werkgroepopdrachten uit week 1

Opdracht 1

  • 1. Rechtsvraag: Mag een opsporingsambtenaar die bevoegd is een woning te betreden in alle gevallen de woning door middel van braak (bijvoorbeeld door het inslaan van een ruit) betreden?

  • 2. Feiten: Karl B had thuis een radio-elektrische zendinrichting, terwijl hij daar geen machtiging voor had volgens de Telegraaf- en Telefoonwet 1904. Hij kreeg vervolgens gevangenisstraf en een geldboete. Daaropvolgend wordt door een ambtenaar een ruit ingeslagen, om binnen te komen in de woning.

  • 3. Rechtsgang: Begon bij de politierechter; hij veroordeeld hem voor de radio-elektrische zendinrichting omdat hij daar geen bevoegdheid voor had. (p.8 > kopje voorgaande uitspraak arrest) Wie gaat er vervolgens in beroep? Waarom komt de zaak bij het hof terecht? De verdachte gaat in hoger beroep want zou in strijd zijn met het huisrecht (p.9) Hof bevestigd het vonnis van de politierechter (p.8 linkerkolom). De raadsman gaat in cassatie bij de Hoge Raad: dagvaarding moet nietig worden verklaard, er kon niet bewezen worden of hij zelf in bezit was van de zender, want hij was slechts dj. Primair willen ze dit ten laste leggen, subsidiair willen ze gebruik en bestemming ten laste leggen.

    Opvallend is; in hoger beroep gaat het heel erg over het huisrecht.

  • 4. Evaluatie: Het arrest heeft betrekking tot het proportionaliteits-/subsidiariteitsbeginsel. Een woning mag dus slechts binnengetreden worden als de inbreuk groter is dan door de omstandigheden wordt gevorderd. Als er dus een grotere inbreuk is op de privésfeer van de bewoner, dan wat er uiteindelijk uit de braak gehaald zal worden, mag een ambtenaar de woning niet zomaar binnentreden. Ook moet voldaan worden aan de minder heftige maatregelen om het huis binnen te treden. De ambtenaar had dus eerst moet vragen of hij binnen zou mogen treden in het huis i.p.v. door het raam in te slaan binnentreden.

Opdracht 2

Er staat alleen dat Sjaak B. Wordt verdacht maar staat niet waarom hij wordt verdacht  geen procedure zonder aanleiding.

Sjaak heeft het recht om te zwijgen tijdens zijn verhoor (zwijgrecht), (zelf-incriminatieverbod). Verder heeft Sjaak recht op een advocaat tijdens zijn verhoor (art. 6 EVRM, recht op een eerlijk proces) (recht op rechtsbijstand). Ook heeft hij recht op inzage van alle stukken, dus ook op inzage van het rapport van de psychiater (interne openbaarheid). Verder mag een zaak niet achter gesloten deuren plaatsvinden (externe openbaarheid), als geen sprake is van een zedenzaak of van een zaak waarbij een minderjarige is betrokken Tevens moet er voldoende onderzoek zijn en heeft Sjaak recht op een vervolgonderzoek door een andere psychiater. Hij wil wat vragen stellen maar dat mag niet. (hoor en wederhoor) (onpartijdigheid) in het geding.
 Pressieverbod: de druk die je uitoefent op een verdachte zodat hij gaat bekennen (foto van zijn dochter ernaast hangen)

Werkgroepaantekeningen

Strafrecht is onderverdeeld in drie onderdelen:

  • Materieel strafrecht (w 5-7): Strafbare gedragingen (delictsomschrijving) waaraan voldoen moet worden voor een strafbare gedraging > Wetboek van Strafvordering, Opiumwet, Wegen- en verkeerswet WvW1994, wet wapens en munitie, wet economische delicten (bv. fraude)

  • Strafprocesrecht (w 1-4): (bijvoorbeeld voorwaarden/ regels van een onderzoek naar strafbare feiten). Wetboek van strafvordering (regels over onderzoek, strafbare feiten en berechting), Politiewet, Wet Wapens en munitie, Wegen en Verkeerswet, Opiumwet.

  • Strafrecht sanctierecht (w 8): verschillende strafsoorten en maten en de ten uitvoerlegging van de sancties

Strafprocesrecht

  • Strafvorderlijk legaliteitsbeginsel: staat In Sr. Art. 1 WvSv

  • Bijzondere wetten zijn ook bij wet voorzien

  • Is het voldoende dat opsporingsambtenaren zich aan de wet houden? Antwoord: nee ze moeten zich houden aan Beginselen van behoorlijk proces, zie HR Braak bij binnentreden

  • De procedure moet altijd bij de wet zijn voorzien: legaliteitsbeginsel

Week 2: Vooronderzoek en dwangmiddelen

Hoorcollege 1: Structuur van en deelnemers aan het strafproces

Vooronderzoek

Opsporingsonderzoekvia dagvaarding naar: Eindonderzoek

  • Opsporingsambtenaren

  • Verdachte – Raadman/vrouwe

  • Hulpofficier van Justitie -> wordt de gedachte aan voorgeleidt (rechterhand van de officier van Justitie zelf

  • Vordering van de Officier van Justitie mag de Rechter-Commissaris een bevel geven aan de verdachte (ingrijpende dwangmiddelen)  bij voorbereidend onderzoek

  • Raadkamer Rechtbank: het kan zijn om de verdachte nog langer vast te houden (vorm van voorlopige hechtenis) en dit besluit moet worden genomen door de Raadkamer van de Rechtbank

  • Officier van Justitie is de gezagvoerder over alles van het vooronderzoek.

Eindonderzoek

Eerste aanleg

  • Rechtbank= alleenzittende rechter (politierechter), bij serieuzere zaken (meerzijdige rechtbank van drie rechters)

  • Slachtoffer kan in het vooronderzoek worden verhoord door Rechter-Commissaris

  • Bij zware misdrijven (8 jaar of meer) -->

  • Getuige(n) en Deskundige(n) vaak niet op de zitting maar worden van te voren verhoord, maar bij zware zaken kunnen de verdachten wel vaak bij de rechtbank verhoord worden.

  • Zittingen zijn in beginsel openbaar tenzij vanwege privacy de rechter beslist om de rechtszaak achter gesloten deuren de laten plaatsvinden.
     

De verdachte (I)

Verdachtebegrip: artikel 27 Sv

  • Verschillende criteria in lid 1 (voordat de vervolging is aangevangen) en lid 2 (nadat de vervolging is aangevangen)

  • Wat betekent de term vervolging? -> (staat niet in de wet) iedere handeling van een opsporingsambtenaar/officier van justitie waardoor een beslissing van een rechter wordt uitgelokt bij een strafprocedure (dagvaarding art. 167 Sv)

  • De officier van justitie wil dat de verdachte in tijdelijke hechtenis gaat en daar gaat de Rechter-Commissaris over.

  • Je spreekt ook van vervolging als de officier zelf een straf oplegt, zonder de rechter toe te passen. (geen vrijheidsstaf) en als de verdachte het er niet mee is kan hij in bezwaar gaan bij de rechter.

  • Art. 27 Sr -> de verdachte is dus waar een verdenking over gaat. Bepaalde opsporingsbevoegdheden vereisen dus dat er een verdenking bestaat. (bv. art. 67 Sr/Sv) en er staat niks over de verdachte maar alleen verdenking.

  • Er bestaan situaties waarbij er iets strafbaars is gebeurd maar je moet de verdachte nog vinden.

  • Materieel criterium van lid 1: persoon ten aanzien van wie een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit uit feiten en omstandigheden

  • Formeel criterium van lid 2: degene tegen wie vervolging is gericht

  • Verschil tussen de begrippen verdenking en verdachte

Identificatie en registratie verdachte: artikelen 27a en 27b Sv

  • Vragen naar personalia en controle van identiteitsbewijs

  • Bij verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten: daarnaast foto’s en vingerafdrukken (zie 55c en 67,1 Sv)

  • Toekenning strafrechtsketennummer aan geïdentificeerde verdachte

De verdachte (II)

Het materiële criterium

  1. Een persoon ten aanzien van wie -> Individualiseerbaarheid

  2. uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld -> Objectiveerbaarheid

  3. aan een strafbaar feit voortvloeit -> Concretiseerbaarheid

In een verhoudende casus sleep je deze feiten eruit, dat er niet zomaar vermoeden is van schuld maar objectiveerbaar  dat betekent dat een derde ook op grond van de objectieve feiten de verdenking zou koesteren. Dus subjectieve intuïtie is niet voldoende, moeten duidelijk objectieve feiten zijn.

Beoordeling in concrete gevallen

  • Aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval

  • Let op het verschil tussen de begrippen verdenking en ernstige bezwaren (voor bepaalde bevoegdheden is niet alleen een verdachte vereist, maar ook iets sterkers namelijk ernstige bezwaren. Deze zijn bv. vereist voor voorlopige hechtenis.  een sterk opgeschroefde verdenking, het moet zeer waarschijnlijk zijn dat de verdachte schuldig is, bv. als een verdachte op heterdaad wordt betrapt.

De verdachte (III)

Jurisprudentie (HR Hollende kleurling, HR Zeedijk)

  • Postcodegebied 1012 in Amsterdam centrum

  • In hoeverre mag de subjectieve ervaring van een opsporingsambtenaar meewegen bij het aannemen van een verdenking?

  • Zie ook de afleveringen van Andere Tijden over Bureau Warmoesstraat

  • Veel mensen uit China kwamen in deze wijk te wonen (in de jaren 70 werd er veel heroïne verhandeld)

  • Iemand kwam hard uit het cafe rennen, een man met z'n linkerhand strak in z'n jaszak. De man heeft gebeten in de pols van een van de politiemannen.

  • Er was sprake van verhandelde heroïne (café waaruit de man kwam was verzamelplaats van drugshandelaren en gebruikers)

  • Er waren niet genoeg feiten en ernstige bezwaren dus de man is vrijgesproken en ook van bezit van heroïne.

De Verdachte (IV)

Verdachte is object van onderzoek

Rechtsbeschermende kant: verdachte heeft rechten

    • Zwijgrecht en cautie (art. 29 Sv; HR Plastic boodschappentas)

    • Recht op rechtsbijstand (art. 38-51 Sv; 6,3-c EVRM)

    • Recht op inzage in processtukken (art. 30-34 Sv)  Interne openbaarheid

    • Onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM)  gedachte moet onschuldig worden gehouden voordat het tegendeel bewezen is door de rechter. (fundamenteel recht van het EVRM) Hiermee wordt voorkomen dat de verdachte meteen als schuldig wordt behandeld.

  • Van veel rechten moet de verdachte mededeling worden gedaan (art. 27c Sv)

Instrumentele kant: ingangsvoorwaarde voor veel dwangmiddelen

  • Maar niet voor alle dwangmiddelen:

  • Bepaalde ‘bijzondere opsporingsbevoegdheden’ niet meer dan een redelijk vermoeden dat in georganiseerd verband ernstige feiten worden beraamd of gepleegd

  • Of kunnen al worden ingezet bij ‘aanwijzingen’ dat terroristische misdrijven worden beraamd of gepleegd

De raadsman/raadsvrouwe

Advocaat die bijstand verleent

  • Lid van de ‘balie’, de plaatselijke Orde van advocaten

  • Adviseert de verdachte

  • Verdediging van belangen van verdachte

  • Waarborging van naleving van de rechten van de verdachte en een eerlijke procesvoering

  • Heeft alle bevoegdheden die aan de verdachte toekomen (art. 331 Sv)

  • Juridische ‘vertaling’ van standpunt verdachte

  • Vrij verkeer tussen raadsman en verdachte (art. 50 Sv)

De opsporingsambtenaar

Politieambtenaren met een opsporingstaak

  • Justitiële politietaak: opsporing van strafbare feiten (art. 2 sub a/c/d PolW)

  • Algemene, bijzondere en buitengewone opsporingsambtenaren (art. 141 en 142 Sv)

  • Hulpofficier van Justitie: gecertificeerde hogere politiefunctionaris

  • Verbaliseringsplicht (artt. 152-156 Sv)

Gezagsstructuren

  • Algemene taakstelling van politieambtenaren: handhaving van de rechtsorde en hulpverlening (art. 3 PolW 2012)

  • Controlerende of toezichthoudende functies

  • Strafrechtelijke handhaving: onder gezag van officier van Justitie

  • Preventieve politietaak: onder gezag van burgemeester

De officier van Justitie (I)

De officier van Justitie (OvJ) is

  • Vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie in strafzaken; magistratelijkheid

  • Belast met het gezag over het opsporingsonderzoek (art. 148 Sv)

  • De bevoegde autoriteit ten aanzien van bepaalde bevoegdheden; geeft bevelen aan opsporingsambtenaren

  • Verantwoordelijk voor de samenstelling en compleetheid van het procesdossier (artt. 149a en 149b Sv)

  • De vervolgende autoriteit: kan als enige besluiten om een verdachte (verder) te vervolgen (artt. 167 en 242 Sv)

Rangen en standen

  • Officier van Justitie bij arrondissementsparket bij een rechtbank (of bij landelijk parket of functioneel parket) (art. 9 Sv)

  • Advocaat-Generaal (vertegewoordiger van het OM bij vervolging en berechting bij de Hoge Raad) bij ressortsparket van Gerechtshof (art. 9,4 Sv) Ook schrijft hij advies aan de HR, de HR hoeft hier niks mee te doen.

  • Let op het verschil met een Advocaat-Generaal of Procureur-Generaal bij de Hoge Raad

De rechter

De rechter-commissaris (R-C)

  • Onderzoeksrechter tijdens het vooronderzoek (Boek II, titel III, artt. 181-238 Sv)

  • Kan bijvoorbeeld getuigen horen op verzoek van OM of verdediging

  • Machtigingsrechter bij ingrijpende bevoegdheden (bijv. art. 126m,5 Sv)

  • Beslist over eerste fase voorlopige hechtenis (bewaring) (art. 63 Sv)

-> GVO (gerechtelijk vooronderzoek) bestaat niet meer

De raadkamer

  • Behandelt vorderingen van OvJ en verzoeken van verdediging (artt. 21-25 Sv)

  • Toets ambsthalve verlenging voorlopige hechtenis (art. 65,1 Sv)

De rechtbank

  • Enkelvoudige kamer: politierechter

  • Meervoudige kamer bestaande uit drie rechters

  • Bijgestaan door een griffier

Rechtsmiddelen

  • Hoger beroep: gerechtshof

  • Cassatie: de Hoge Raad

Overige deelnemers

Getuigen

  • Worden veelal gehoord in het vooronderzoek

  • Gehoord door politieambtenaren en/of rechter-commissaris

  • Komen zelden daarna nog op zitting getuigen (HR De auditu)

Slachtoffers

  • Doen regelmatig aangifte of klacht

  • Zijn rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv

  • Hebben spreekrecht of kunnen schriftelijke slachtofferverklaring indienen

  • Kunnen zich voegen als benadeelde partij met een civiele vordering

Deskundigen

  • Bijzondere hoedanigheid van een getuige (art. 51i-51m Sv)

Reclassering

  • Sociale hulpverlening

Tot slot/conclusies

  • Casuïstische invulling van de begrippen verdachte en verdenking (27,1 Sv)

  • Instrumentele en rechtsbeschermende aspecten van het verdachtebegrip

  • Profielen, rollen, bevoegdheden van de verschillende deelnemers aan een strafprocedure

  • Gematigd inquisitoir karakter van het vooronderzoek

  • Gematigd accusatoir karakter van het eindonderzoek

Hoorcollege 2: Fasen en vormen van opsporing

Opsporingsonderzoek

Zie art. 132a, ruimte van definitie van oorsprong.

Strafvordelijke beslissingen: bijvoorbeeld toepassen van dwangmiddelen.

Reactieve (‘klassieke’) opsporing, wordt er gereageerd op de verdenking dat er een strafbaar feit is gepleegd. Reactief art. 27 lid 1: reagerend op een in het verleden gepleegd strafbaar feit.

Bij bijzondere opsporingsbevoegdheden mogen er dwangmiddelen aan te pas komen.

Vroegverdenking: redelijk vermoeden dat in een georganiseerd verband zware misdrijven worden beraamd of gepleegd. Hoeven dus nog niet gepleegd te zijn maar kunnen nog in de fase van beraming zijn.

Vroegsporing: (proactieve opsporing) bijzondere opsporingsbevoegdheden: bijvoorbeeld stelselmatige observatie en infiltratie.

Opheldering van ‘aanwijzingen’ dat binnen een groep personen terroristische misdrijven worden beraamd of gepleegd.

CIE: Criminele Inlichtingen E – informatie: het verzamelen van informatie op stiekeme wijze om georganiseerde criminaliteit in kaart te brengen. Kan aanleiding geven voor start van een onderzoek.

Repressieve controle bevoegdheden: een ambtenaar houdt toezicht over bepaalde wetten, of de wetten wel nageleefd worden door de burgers (bijvoorbeeld verkeerscontrole en alcoholcontrole). Als iemand bijvoorbeeld met teveel alcohol achter het stuur zit dan start het klassieke opsporing proces.

Verdachte / verdenking art. 27 lid 1 Sv: dan start de klassieke opsporing. Als politie aan het surveilleren is op straat en als de politie opvallende personen of opvallende personen ziet, is er nog geen sprake van verdenking maar dat mogen ze dan wel vermoeden en achter komen door technische opsporing. (klassieke opsporing).

Vroegverdachte (alleen bepaalde toekomstige georganiseerde misdaad)

Het klassieke opsporingsonderzoek

Doel en functie

  • Definitie in artikel 132a Sv

  • Waarheidsvinding

  • Aanwenden opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen

  • Gericht op nemen van strafvorderlijke beslissingen

  • Onder gezag en leiding van de OvJ (vgl. art. 148 Sv)

Start van opsporing

  • Strafbaar feit komt ter kennis van politie (opsporingsambtenaar), bijv. door aangifte slachtoffer of ontdekking op heterdaad. Bij hele zware misdrijven zoals moord en doodslag ben je verplicht om aangifte te doen. Hierna wordt er een nader onderzoek gestart.

  • Bij uitoefening controlebevoegdheid ontstaat een verdenking in de zin van artikel 27 lid 1 Sv

  • Bij handhaving van de rechtsorde ontstaat een verdenking in de zin van artikel 27 lid 1 Sv (art. 3 PolW)

In de opsporingsfase gaan ze er achter komen wat voor achtergrond de verdachte heeft, bijvoorbeeld geestelijke stoornis. Dan kunnen ze bij de rechter bijvoorbeeld TBS eisen.

Opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen (I)

Algemene aspecten

  • Dwangmiddelen zijn strafvorderlijke bevoegdheden waardoor daadwerkelijk, anders dan door de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, inbreuk wordt gemaakt op rechten en vrijheden van burgers, aanhouding gaat samen met inperking van de bewegingsvrijheid art. 5 EVRM, als je wordt afgeluisterd is dat in strijd met je privacy.

Alle dwangmiddelen zijn opsporingsbevoegdheden maar niet alle dwangmiddelen zijn opsporingsbevoegdheden.

  • Dwangmiddelen versus opsporingsmethoden

  • Doel van dwangmiddelen -> het achterhalen van de waarheid, bewijsmateriaal verzamelen, reconstrueren wat er feitelijk gebeurd is. Het is soms nodig een woning binnen te gaan ter aanhouding van de verdachte of in beslag nemen van voorwerpen (betreding ter inbeslagneming)

  • Inquisitoir aspect van de strafvordering

  • De rol van toestemming: stel je bent een huis binnengetreden op basis van een tip/ een verdenking/vermoeden dat daar verboden wapens liggen en je bent zoekend in het huis aan het rondkijken (je mag niks meer dan dat (rondkijken), je mag geen kasten openmaken)) als je dat wel doet dan spreek je van doorzoeking. Je bent binnen en je doet waarvoor je kwam, maar je treft ook een hennepplantage aan of je vermoed dat en daarvoor zal je toch een doorzoeking moeten doen. Wat dan vaak van toepassing is, is dat er snel wordt gevraagd of er een doorzoeking door zijn huis mag plaatsvinden. Zodra de toepassing is verleend, mag er worden doorzocht en dan is er geen sprake meer van inbreuk op zijn rechterlijke vrijheid, dat is ook de reden dat de HR in arrest bloedproef zei; was niet wettelijk geregeld en mag inbreuk op lichamelijk integriteit tenzij er toestemming is verleend door persoon zelf dan is er geen sprake van inbreuk op de lichamelijke integriteit.

  • Wettelijke bevoegdheden

  • Buitenwettelijke opsporingsactiviteiten: worden wel toegepast maar staan niet in de wet.

  • Soorten dwangmiddelen

  • Steunbevoegdheden: stel je hebt een verdachte en die wil je aanhouden en je hebt informatie over waar hij zich bevindt, om hem aan te kunnen houden betreed je dat huis. Zodra je binnen bent moet je het doel waar je dat voor gedaan hebt gaan uitvoeren, anders ben je oneigenlijk bezig (dan maak je misbruik van de bevoegdheid) De aanhouding is dus alleen mogelijk als je eerst een andere bevoegdheid hebt uitgeoefend (dat is dus een steunbevoegdheid). Als je per toeval een ander strafbaar feit aantreft (bv. henneplantage), dan kun je gewoon doorgaan met opsporen van het nieuwe situatie/verdenking. Daar heb je dus niet opnieuw een nieuwe machtiging voor nodig (voortgezette toepassing).

Met inzet van lokmiddelen wordt er in beginsel geen inbreuk gemaakt op de rechten.

Opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen (II)

Meestal discretionaire bevoegdheid

  • Algemene ingangsvoorwaarde is vaak: verdenking (art. 27 Sv)

  • Hoe ingrijpender de bevoegdheid, des te hoger de bevoegde autoriteit en des te strikter de voorwaarden, er moet dan bijvoorbeeld de raadkamer aan te pas komen.

  • Oplopende schaal van bevoegde personen

    • Burger (in heterdaadsituaties)

    • Opsporingsambtenaar art. 41 Sv, die mag ook buiten heterdaad het een en ander doen

    • Hulpofficier van Justitie (hulp-OvJ) kan na de aanhouding nog in verzekering stellen van maximaal 3 dagen

    • Officier van Justitie (OvJ)

    • Rechter-commissaris (R-C)

    • Raadkamer rechtbank

Gelaagde opbouw in Sv

  • Regeling volgt redelijk de fasen in een opsporingsonderzoek

  • Van beperkte naar ingrijpende bevoegdheden: art. 52 – 125 Sv

  • Let ook op bevoegdheden in bijzondere wetten

  • Hoe moet je achterhalen of een bijzondere bevoegdheid of dwangmiddel rechtvaardigt is uitgevoerd.

Opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen (III)

Wettelijke regeling van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen volgt een bepaalde structuur maar lees heel goed waar je moet zijn in de wet, dan ga je opzoek naar de wettelijke grondslag. (Je kan alleen verdachten aanhouden om te worden voorgeleid aan de OvJ)

  • Wat? De bevoegdheid of handeling

  • Wie? De bevoegde autoriteit

  • Tegen wie of wat? Verdachte, derde, zaken, plaatsen

  • Waartoe? Het doel of de grond

  • Wanneer? Nadere voorwaarden of gevallen, bijv. heterdaad of voorlopige hechtenis-feit

Toetsing van rechtmatigheid uitoefening bevoegdheid

  • Bij inbreuken op rechten en vrijheden: specifieke wettelijke grondslag vereist (legaliteit) (art. 1 Sv; HR Bloedproef II)

  • Beginselen van een goede procesorde (HR Braak bij binnentreden)

  • Rechtsgevolgen indien niet voldaan aan alle vereisten (art. 359a Sv)

Enige dwangmiddelen gerangschikt naar doel (I)

Vaststellen identiteit

  • Staande houden, artikel 52 Sv (vrijheidsbeperkend)

  • Vergelijk: vordering tonen legitimatiebewijs (art. 8 PolW)

  • Ophouden voor onderzoek (vrijheidsbenemend, max. 6+9+6 uur uren tussen middernacht en 9 uur ‘s ochtends, deze uren tellen niet mee) (art. 61 Sv): dwangmiddel wat toegepast wordt en de verdachte is meegenomen naar het bureau, is voorgeleid voor de OvJ en verhoord.

  • Maatregelen in belang van het onderzoek (art. 61a Sv en uitgewerkt in besluit)

Naar plaats van verhoor geleiden

    • Aanhouding op heterdaad (vrijheidsbenemend) (art. 53 Sv)

    • Aanhouding buiten heterdaad (vrijheidsbenemend) (art. 54 Sv)

    • Steunbevoegdheden:

    • Betreden plaats ter aanhouding (aantasting lokaal- of huisvrede) (art. 55 Sv)

    • Doorzoeken elke plaats ter aanhouding (idem) (art. 55a Sv)

  • Andere aanpalende bevoegdheden:

    • Vaststellen identiteit: onderzoek aan kleding (art. 55b Sv)

    • Onderzoek aan kleding (art. 56 Sv m.n. lid 4)

    • Inbeslagneming meegevoerde voorwerpen (art. 95 lid 1 Sv)

Het doel waarvoor je iemand tot stoppen maakt is het verschil tussen aanhouding (meenemen voor verhoor) en staande houden (personalia/ID vragen)

Enige dwangmiddelen gerangschikt naar doel (II)

Zoeken naar voorwerpen

  • Onderzoek aan lichaam of kleding (aantasting persoonlijke levenssfeer) (art. 56 lid 1 Sv)

  • Vergelijk: veiligheidsfouillering (art. 7 lid 3 PolW) het verschil is hier ook weer het doel. Mogelijk bestaand gevaar afweren. Iedereen die mogelijk gevaar o; kan worden blootgesteld aan fouillering.

  • Onderzoek in het lichaam (aantasting persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit) (art. 56 lid 2 Sv)

Belang van het onderzoek

  • Inverzekeringstelling (vrijheidsbenemend, max. 3 (hulpofficier van justitie) +3 dagen) (officier van justitie) (art. 57-59c Sv)

Tegengaan vluchtgevaar en maatschappelijke veiligheid

  • Voorlopige hechtenis (vrijheidsbenemend, max. 14+30+30+30 dagen) (art. 63-88 Sv)

  • Let op: gevallen (de misdrijven waarvoor Voorlopige Hechtenis is toegelaten, art. 67 Sv) en gronden (de redenen waarom Voorlopige Hechtenis wordt bevolen, art. 67a Sv)

De aanhouding

  • Doel is geleiden naar plaats voor verhoor

  • Definitie van heterdaad in artikel 128 Sv: Ontdekking terwijl het feit begaan wordt / ontdekking terstond nadat het feit begaan is / casuïstische beoordeling

Criteria op heterdaad 53 Sv buiten heterdaad 54 Sv

Handeling (wat?) aanhouden aanhouden

Doel (waartoe?) geleiden naar plaats verhoor geleiden naar plaats v

Bevoegde autoriteit (wie?) iedereen getrapt systeem: 1. OvJ / 2. Hulp OvJ (lid 1) / 3. Iedere opsporingsambtenaar (lid 3)

Tegen wie? Verdachte verdachte

Overige voorwaarden heterdaad (art. 128 Sv) strafbaar feit waarvoor VH is toegelaten (zie art. 67, 1 Sv)

(wanneer?) overdracht aangehoudene

(leden 3-4)

Het verhoor en consultatierecht

Wat is een verhoor(vraag)?

  • Elke door een opsporingsambtenaar aan een als verdachte aangemerkt persoon gestelde vraag betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit

  • Alleen een opsporingsambtenaar mag een verhoor voeren met de verdachte.

  • Doel van het verhoor

  • Zwijgrecht, cautie en mededeling rechten (art. 29 en 27c Sv; HR Plastic boodschappentas)

Vanaf welk moment een raadsman?

  • Voorafgaand aan het eerste verhoor

  • Het consultatierecht

  • EHRM Salduz t. Turkije (zie volgende week)

  • Richtlijn 2013/48/EU en het implementatiewetsvoorstel

(zie volgende week)

Het EVRM en het EHRM

Het EVRM

  • Achtergronden

  • Centrale verdragsbepalingen voor het strafprocesrecht (artt. 5, 6 en 8 EVRM)

  • Directe werking in de Nederlandse rechtsorde (artt. 93 en 94 GW)

Het EHRM

  • Het individueel klachtrecht (art. 34 EVRM)

  • Algemene aandachtspunten in de Straatsburgse rechtspraak, o.a.:

  • Sterk casuïstische inslag

  • Waarborgen tegen willekeur

  • Effectieve en daadwerkelijke bescherming van verdragsrechten

  • Autonome begripsvorming

Regelgeving van de Europese Unie

Strafrechtelijke handhaving van het Unierecht

    • Richtlijnen, Verordeningen en (oude) Kaderbesluiten

    • Richtlijnen op basis van artikelen 82 en 83 VWEU moeten worden omgezet in Nederlandse straf(proces)rechtelijke wetgeving

  • Richtlijn 2013/48/EU en het implementatiewetsvoorstel (zie volgende week)

    • Richtlijnconforme interpretatie

    • Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU (art. 267 VWEU)

Tot slot/conclusies

Veel (ook wettelijke) termen laten ruimte voor interpretatie

  • Verdachte/verdenking (art. 27,1 Sv)

  • Verhoor (HR Plastic boodschappentas)

  • Ernstige bezwaren

  • Persoonlijke levenssfeer (art. 8 EVRM)

  • Belang van het onderzoek; …

De verhouding tussen instrumentaliteit en rechtsbescherming doortrekt het hele strafprocesrecht

  • Afweging op legislatief niveau

  • Afweging op individueel niveau

Werkgroepopdrachten uit week 2

Opdracht 1

Arrest Plastic boodschappentasje (HR 29 september 1981, NJ 1982, 258)

  1. Rechtsvraag: wanneer is er sprake van ‘verhoor van een verdachte’ in de zin van art. 29 lid 2 Sv, en daarmee wanneer de in die wetsbepaling bedoelde mededeling moet worden gedaan? Hadden de agenten voordat ze vragen aan de verdachte stelden de cautie moeten geven en mag de verklaring daarom niet gebruikt worden?

  2. Relevante feiten: verdachte liep op straat met plastic boodschappentasje, politie vroeg wat erin zat, 4 boeken zei de man en de naam van de winkels waar hij ze kocht had (‘Van Stockum’ en ‘…’) daarna zei hij pas dat het 4 gestolen boeken waren, man verkeerde in slechte lichamelijk en geestelijke toestand. In een winkel heeft hij deel 3 en 4 meegenomen en in een andere winkel deel 1 en 2. Winkel waar de verdachte deel 1 en 2 van heeft meegenomen kan niet gevonden worden door de politiemannen. Man was onder invloed van verdovende middelen. De agenten hielden de man derhalve aan voor diefstal, de man verweerde zich door te stellen dat zijn verklaring niet gebruikt kan worden nu hem niet van te voren de cautie was gegeven.

  3. Rechtsgang: De rechtbank in ’s Gravenhage sprak Raymond vrij. Vervolgens opende het Hof het onderzoek opnieuw en vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de verdachte tot twee weken gevangenisstraf ter zake van diefstal. Hierop stelde de verdachte cassatie in. De Hoge Raad verwerpt dit cassatieberoep.

  4. De begrippen ‘verdachte’ en ‘verhoor’ kregen door dit arrest een duidelijkere betekenis. De cautie hoeft pas gegeven te worden indien iemand als verdachte in de zin van art. 17 Sv wordt aangemerkt (dus nadat hij antwoord gaf op de vraag hoe hij aan die boeken kwam). Verklaringen die zijn gedaan voordat iemand als verdachte werd aangemerkt kunnen niet als bewijs worden gebruikt.

Opdracht 2.

Art. 53 Sv luidt als volgt: ‘In het geval van ontdekking op heterdaad is ieder bevoegd de verdachte aan te houden.’

Louis weet dat er een gesloten telefoon zich in het pakje bevindt en hij probeert weg te komen op de fiets. De politieagent (Erik) houdt Louis staande, dit betekent dat hij op heterdaad betrapt is met het gesloten pakje. Volgens art. 53 lid 1 is Erik dan bevoegd om de man aan te houden. De man wist tevens dat het een door misdrijf verkregen goed was, wat hij ontving. Daarom is de aanhouding rechtmatig.

Opdracht 3

De aangifte is wel goed gedaan, daar mag je vanuit gaan. Hij kan niet aangehouden worden voor belediging, want daar staat geen voorlopige hechtenis van 4 jaar of langer voor. Hij kan wel aangehouden worden voor mishandeling (art. 67 lid 2 Sv). Openlijke geweldpleging staat voor 6 jaar, dus de agent is ook bevoegd om Arjen hiervoor aan te houden.

Week 3: Vervolging en terechtzitting

Hoorcollege 1: Het vooronderzoek: gematigd inquisitoir

Herhaling vorige week:

  • Definitie in artikel 132 Sv

  • Verzamelen van bewijsmateriaal en voorbereiden vervolgingsbeslissing

  • Verschillende vormen (niet zozeer fasen)

Relevantie voor beoordeling Salduz arrest

Opsporingsonderzoek -> dagvaarding -> eindonderzoek

Verhoor verdachte (I)

  • Verhoor als opsporingsmethode

  • Betekenis van (bekennende) verklaringen van verdachte door bewijsvoering

  • Ongelijke situatie; druk die van verhoor uitgaat

Inrichting van het verhoor: Op het bureau, ((argeloos) op straat, koffie en/of sigaretten vragen/onthouden, toezeggingen, duur, doorvragen etc.) of ergernis bij opsporingsambtenaren

  • Belangrijk in de strategie in een opsporingsonderzoek; wat gaat de verdachte zeggen?

  • Wij een bekennende verdachten heb je een makkelijke procedure bij de rechtbank en zo’n zaak wordt vaak afgehandeld op de zzm manier.

  • Verdachte wordt verhoord, hij mag antwoord geven maar hoeft niet. De manier waarop dat ondervragen plaatsvindt kan een grote druk uitoefenen op een verdachte. (bv. ’s ochtends om 6u uit je bed bent gehaald en naar het politiebureau gebracht en je wordt aantal uren ondervraagt en je hebt geen idee wat te wachten staat en wat je rechten zijn).

  • Verhoor: vragen naar de betrokkenheid bij een strafbaar feit

Verdachte (II)

  • Dus wat kan raadsman betekenen voor verdachte voorafgaand en tijdens zijn verhoor?  zijn rechten en plichten uitleggen, verdachte mag zwijgen en wat de gevolgen zijn, uitleggen wat zijn rechtspositie is, raadsman is vertrouwenspersoon, letten op een eerlijk proces, belangen cliënt vertegenwoordigen, vertaalslag maken van wat de verdachte vertelt richting de politie, OvJ en rechter.

  • Art. 6 lid 1 EVRM: recht op eerlijk proces, raadsman is vertrouwenspersoon, letten op eerlijk proces, belangen cliënt vertegenwoordigen,

  • EHRM Salduz, § 55: ‘Article 6 § 1 requires that, as a rule, access to a lawyer (recht op rechtsbijstand) should be provided as from the first interrogation of a suspect by the police, unless (…)’  raadsman moet bij het eerste politieverhoor zijn. Als hij er niet bij is hoe kan anders een eerlijk proces worden gegarandeerd?

  • HR 30 juni 2009, NJ 2009/350: alleen recht op consultatie raadsman

  • Beleid: Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor die onderscheidt in categorieën zaken

  • A zaken -> zware misdrijven, toegang tot de raadsman. Verdachte kan geen afstand doen van zijn recht op consultatie. Advocaat moet je zelf betalen

  • B zaken -> niet zeer zware misdrijven, gesprek met de raadsman

  • C zaken -> hiervoor is geen gevangenisstraf toegestaan, geen toegang tot de raadsman, enkel telefonisch. Mogelijke gefinancierde rechtsbijstand.

Verhoor verdachte (III)

  • Richtlijn 2013/48/EU, art. 3 leden 2-3: recht op toegang tot een advocaat voordat verdachte door politie wordt verhoord, hetgeen ‘live’ ontmoeting omvat, tenzij… Ook aanwezigheid bij verhoor.

  • Dus…Nederlandse wet moet worden aangepast, en de Hoge Raad wil hier niet rechtsvormend optreden

  • Wel wetsvoorstel aanhangig

  • Doorwerking Europese standaard niet via EVRM, maar wel via EU

  • Wetsvoorstel n.a.v. richtlijn

Verhoor verdachte (IV): HR scherpe voorwerpen

  • T 1: aanspreken op bromfiets = verhoorsituatie, verdachte heeft recht om zijn raadsman te consulteren. Dit is niet gebeurd. Ze hoeven het niet te effectueren, maar ze moeten hem er wel op wijzen.

  • T 2: dan voor veiligheidsfouillering vragen naar scherpe voorwerpen voordat je hem meeneemt naar bureau. Voordat je dat gaat doen moet de opsporingsambtenaar gewoon vragen of hij scherpe voorwerpen bij zich draagt. Verdachte had keukenmes + standeymes uit zijn vak.

  • T 3: Na overhandiging messen: ‘Ik vroeg hem vervolgens waarom hij deze voorwerpen bij zich droeg’ = verdachte zegt dat hij deze messen bij zich draagt omdat hij dakloos is en op straat slaapt en zich met de messen kan verweren.

  • De vraag is of de vraag naar scherpe voorwerpen een verhoorsituatie is? kijken naar de benadering van het Hof en de Hoge Raad. Het hof zegt: de vraag naar scherpe voorwerpen is een vraagstelling die niet ziet op verdachte betrokkenheid bij een stafbaar feit hiervoor is hij niet aangehouden. Dat was voor heling en de bromfiets. Er is dus geen sprake van een verhoorsituatie. Het Salduz-arrest is niet van toepassing.

  • Aanhouden tov. Heling (salduz-situatie, waarom heb je die bromfiets bij je?)

  • Vragen naar scherpe voorwerpen (geen salduz-situatie  deze verklaring kan dus niet worden gebruikt als bewijs).

De Hoge Raad zegt: Je hebt al recht op raadsman bij T1. Op het moment van veiligheidsfoullering, is nog geen sprake van een verhoor. Dus op T2 zit geen verhoor. Maar de vraag van de verballisant aan de verdachte waarom hij de voorwerpen bij zich droeg, is een vraag naar de betrokkenheid bij een strafbaar feit. De verdachte had gewezen moeten zijn op zijn recht op consulatie en hij moest in de gelegenheid worden gesteld tot het bellen met een raadsman.

  • Benaderingen hof en HR t.a.v. consultatatie raadsman

Binnentreden

Doorzoeking

  • Voorheen huiszoeking geheten

  • Handeling (wat?): Ziet op gericht en stelselmatig zoeken

    • Meer dan zoekend rondkijken

    • Welke plaatsen?

  • Doel (waartoe?):

    • Ter aanhouding verdachte (55-55a Sv)

    • Ter inbeslagneming van voorwerpen (96b, 96c, 97, 110, 126c Sv)

  • Tegen wie?: Verdachte

  • Bevoegde autoriteit: verschilt per bevoegdheid

Indien opsporingsambtenaar niet bevoegd, dan bevriezen (96 lid 2 Sv)

  • Overige voorwaarden:

    • Proportionaliteit en subsidiariteit (beginselen van behoorlijk procesrecht)

    • Mogelijk machtiging r-c vereist

Doel (waartoe?):

Inverzekeringstelling

  • Onderzoeksbelang en Weekendje weg arrangement

  • Rechterlijke controle: Toetsing door r-c binnen 3 dagen en 15 uur (59a Sv)

Afsluitend

  • Toenemende invloed van EVRM en Uniestrafrecht

  • EVRM borgt mensenrechten via doorwerking verdrag in nationale recht en via individuele verzoekschriften bij EHRM

  • Uniestrafrecht borgt mensenrechten via doorwerking Unierecht

  • Rechtspraktijk zoekt naar uitwegen en is pragmatisch

Basiscollege over opdrachten

Opdracht 1

  1. Is het recht op een eerlijk proces geschonden, omdat de verdachte tijdens het politieverhoor verstoken was van rechtsbijstand en de daar afgelegde verklaring als belastend bewijs werd gebruikt?

  2. De 17-jarige Salduz werd gearresteerd omdat hij ervan verdacht werd deelgenomen te hebben aan een onwettige demonstratie. Bij het verhoor met politieambtenaren bekent hij. De volgende dag wordt Salduz voorgeleid aan de openbaar aanklager en aan de onderzoeksrechter. Daar ontkent hij en trekt hij zijn verklaring in. Hij geeft aan dat hij onder druk gezet is door de politieambtenaren en dat hij geslagen zou zijn. Uiteindelijk wordt hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2.5 jaar.

  3. Salduz voert aan dat hij tijdens zijn inverzekeringstelling geen toegang had tot een advocaat.

  4. Het Hof geeft aan dat de toegang tot een advocaat die neergelegd is in art. 6 EVRM geen absoluut recht is (r.o. 51). Art. 6-1 EVRM vereist dat iemand vanaf het eerste politieverhoor toegang moet hebben tot een advocaat, maar dit recht kan dus door dwingende omstandigheden wel beperkt worden (r.o. 55). In casu worden door Turkije echter geen verklaringen gegeven voor het feit dat aan Salduz geen toegang is verleend tot een advocaat (r.o. 56) en weegt de leeftijd van Salduz ook mee (r.o. 60). Het EHRM is daarom van mening dat art. 6-1+3c EVRM in casu geschonden zijn.

  5. Het hoeft niet zo te zijn dat er bij ieder politieverhoor een raadsman voor de verdachte aanwezig is, maar de verdachte moet er wel op gewezen worden dat hij een advocaat mag raadplegen. Dit is af te leiden uit het arrest Aanwezigheid raadsman bij politieverhoor (r.o. 2.5). Als dit niet gebeurt, levert dit een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv.

Opdracht 2

Kun je verwachten op de toets

  1. Op grond van art. 54-3 is de opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden, als het optreden van een hulpofficier of de OvJ niet afgewacht kan worden want er is haast bij. Dat was hier het geval, omdat er haast geboden was ‘om te voorkomen dat de man ontkomt’. Het is echter twijfelachtig of sprake is van een verdachte (art. 27 Sv), omdat het niet individualiseerbaar is, er is slechts een beeld van de man bekend, maar de man heeft niet toegegeven dat het wel degelijk om hem ging. Er is geen sprake van heterdaad, omdat volgens art. 128 Sv sprake is van heterdaad wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of meteen daarna. Hiervan is geen sprake, omdat het 10 dagen daarvoor al was gebeurd. Er moet ook sprake zijn van concretiseerbaarheid (want het signalement is erg gedetailleerd). Dus een redelijk vermoeden van schuld, daarvan is hier ook sprake. Tot slot moet er sprake van zijn objectiveerbaarheid, het moet gebaseerd zijn of feiten en omstandigheden, dat is hier ook. Gedetailleerd signalement, kennen hem van de week ervoor dan zijn er voldoende feiten om te weten of je hem als verdachte aan kan nemen.

Toets proportioneel en subsidiair !

Dus Cees en Dirk zijn bevoegd tot aanhouding van de man.

  1. A. Art. 56 Sv: In lid 1 staat dat de OvJ of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, de verdachte mag fouilleren als sprake is van ernstige bezwaren tegen deze en als dit in het belang van het onderzoek is. In lid 4 staat dat andere opsporingsambtenaren ook bevoegd zijn om degene die aangehouden is te fouilleren, als sprake is van ernstige bezwaren (heeft te maken met de graad van verdenking en niks te maken met de ernst van het feit). Eerst aanhouden en dan pas fouilleren.

Art. 539o Sv: In lid 1 staat dat de OvJ een bevel kan geven als bedoeld in art. 56 Sv, t.a.v. een aangehoudene tegen wie ernstige bezwaren bestaan. Van lid 2 is sprake wanneer geen opsporingsambtenaar aanwezig is, bijvoorbeeld in een vliegtuig of op een schip.

Op basis van art. 56-4 mocht de man worden gefouilleerd, omdat er sprake is van ernstige bezwaren, namelijk dat hem poging tot doodslag ten laste wordt gelegd. Op basis van art. 539o Sv mocht de man niet worden gefouilleerd, want van dit artikel is geen sprake. 

  1. De vraag van de verbalisant aan de verdachte of hij 10 dagen geleden in de buurt van het bewuste bankgebouw was, is een vraag naar de betrokkenheid bij een strafbaar feit. De vraag of hij in bezit is van een wapen, is ook een vraag naar de betrokkenheid van een strafbaar feit. De verdachte had gewezen moeten zijn op zijn recht op consultatie en hij moest in de gelegenheid worden gesteld tot het bellen met een raadsman. Ook is de man niet verplicht tot antwoorden want hij is verdacht, door zwijgrecht (art. 29 lid 1 Sv). (HR scherpe voorwerpen + HR Salduz)

Volgorde vraag beantwoorden van een casus

Bij dwangmiddelen eerste bron:

  1. Wetsartikel opzoeken (er is sprake van wetboek van Sv als er een verdachte is, maar ook als er een verdenking is).

Met staande houden wil je alleen achter de identiteit van de persoon komen

Aanhouden dan wil je iemand naar de plaats van verhoor leiden.

Als een opsporingsambtenaar de bevoegdheid hebben gekregen van de OvJ dan houdt officieel gezien de OvJ alsnog de verdachte aan ipv de opsporingsambtenaar.

De verdenking heeft niks te maken met de ernst van het strafbare feit. Het maakt dus niet uit als iemand een pen steelt of een terroristische aanval pleegt.

Bij heterdaad is er altijd sprake van ernstige bezwaren.

Voordat de agenten je mogen ondervragen moeten ze zeggen ‘je hebt cautie’ -> zwijgrecht.

Verhoor: als er vragen worden gesteld over je betrokkenheid bij een strafbaar feit, de plaats waar deze vragen worden gevraagd maakt niet uit, je hebt hiervoor cautie nodig.

Werkgroepopdrachten uit week 3

Opdracht 1

  1. Mag een burger de verdachte fouilleren en leidt dat tot strafvermindering? (niet breed genoeg geformuleerd). Welke rechtsgevolgen mogen worden verbonden aan een onrechtmatig onderzoek aan de kleding?

  2. De verdachte liep een horeca-winkel binnen naar de cosmetica afdeling, daar pakte hij een flesje parfum en liet deze in zijn zak glijden. Een winkelbeveiliger zag dit en zag dat de verdachte niet langs de kassa liep om af te rekenen, een collega van hem zag dat en nam hem mee voor controle. De verdachte werkte hem tegen. Toen heeft de winkelbeveiliger zijn kleding onderzocht (hij werd gefouilleerd) en kwam daar het parfumflesje uit.

  3.  

  1. De raadsman heeft tegenover het Hof toegelicht dat zijn rekwirant onrechtmatig gefouilleerd is en nu er een onderzoek naar kleding heeft plaatsgevonden zonder dat degene die dat onderzoek verrichte daartoe op grond van art. 95 jo. Art. 56 Sv daartoe was bevoegd. Het bewijs is dus onrechtmatig verkregen.

  2. Het Hof verwerpt het genoemde verweer van de raadsman. De aangever van de verdachte had gezien dat de verdachte iets in zijn zak deed uit de cosmetica-winkel, het bewijs is dus niet alleen verkregen door de fouillering van de kleding en dan kan dit niet leiden tot tot schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde of tot veronachtzaming van de rechten van de verdediging in de strafzaak.

  3. Is het eens met het Hof, het verweer is terecht verworpen.

  4. Mee eens.

  5. De overweging van het Hof; dat de fouillering van de verdachte geen onrechtmatigheid voor de verdachte heeft vastgesteld en dus geen nadeel is. Hiervoor is compensatie door strafvermindering op zijn plaats. Het middel is dus ook door de Hoge Raad voorgedragen.

  1. Eerst aanhouden, zeggen dat de verdachte cautie heeft (zwijgrecht) en dan mogen ze de verdachte pas ondervragen en fouilleren.
  • Je moet bevoegd zijn om te mogen fouilleren. Bv. OvJ, hulpofficier en bepaalde opsporingsambtenaren.
  • Strafvermindering is alleen een optie als de verdachte nadeel heeft ondervonden.

Art. 359 lid 1 Sv.

Opdracht 2

 1. Recht op rechtsbijstand (art. 6 EVRM) en in de huidige wetgeving in Nederland art. 27c lid 2

  • Cautie moet worden gegeven art. 29 lid lid 2

  • Recht op een tolk art. 29a Sv

  • Processtukken inzien art. 30 Sv

  • Termijn van voorgeleiding aan de R-C art. 27c lid 3 Sv

 2. Recht op rechtsbijstand (raadsman) voorafgaand en tijdens het (politie)verhoor (inleiding 3.1 wetsvoorstel literatuurbundel, p. 35)

Opdracht 3

Wat?: inverzekerinstelling -> vrijheidsbeneming (dwangmiddel) :

Aanhouden, ophouden voor verhoor art. 57 Sv + art. 58 Sv + art. 59 Sv

Waartoe?: Onderzoeksbelang art. 57 lid 1 Sv

Wie?: Hulpofficier van justitie voor wie de verdachte wordt geleidt/heeft aangehouden

Tegen wie?: verdachte

Wanneer?: voorlopige hechtenis feiten art. 58 lid 1 Sv, bevel inverzekeringstelling art. 59 Sv, na verhoor, in belang van het onderzoek.

Als laatste kijk je altijd naar buitenwettelijke criteria:

  • Proportionaliteit en subsidiariteit

  1. De hulpofficier beveelt en wordt de verdachte voorgeleid voorgeleid aan de hulp officier van justitie.

  2. Redelijk vermoeden van schuld: hij leek op het signalement van het slachtoffer (aangifte), verder onderzoek doen, een van de barmannen zei dat de man aan de beschrijving voldoet, niet aan de vechtpartij meegedaan maar hij was naar de vechtpartij weg en toen de politieagenten de man zagen op het tuinpad en toen rende hij weg. Dus redelijk vermoeden van schuld; alle feiten beschrijven waarom het zo is. -> objectiveerbaarheid

  3. Concretiseerbaarheid: er is sprake van zware mishandeling art. 302 Sr.

  4. Art. 67 Sv

RIJTJE AFLOPEN EN SOMS IS PROPORTIONALITEIT EN SUBSIDIARITEIT GENOEG.

ALS JE EEN CASUS AFLOOPT ALTIJD CONCLUSIE OPSCHRIJVEN!

Aantekeningen werkgroep

  • De rechter kan over gaan tot strafvermindering bv. bij onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal.

  • Strafvermindering is een voorbeeld van compensatie en een gevolg van een rechtsvervolg.

  • Het zijn dat je er zo onjuist is gehandeld dat het OM wordt verzuimd.

Salduz-arrest

Tijdlijn:

§55 blz 44 – HR aanwezigheid van raadsman bij verhoor > consultatiebijstand (bij de Nederlandse wetgeving) en (zie literatuurbundel) 2009 – aanwijzing rechtsbijstand bij politieverhoor – richtlijn EU 2013 waarin stond dat de verdachte recht had op toegang tot de advocaat voordat hij werd verhoord (ook live-ontmoeting) en dat hij ook recht had op aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor – wetsvoorstel dat er nieuwe wetten moesten worden gemaakt voor NL 2015 (nog niet ingegaan).

Week 4: Strafbaar feit en legaliteit

Werkgroep opdrachten

Opdracht 1

  1. “Wat is het verschil tussen moord en doodslag?” Omvat de tenlaste legging van moord de subsidiaire tenlaste legging

  2. In de gemeente Haarlemmerliede in het recreatiegebied Spaarnwoude is het slachtoffer door een van de medeverdachten met een vuurwapen tweemaal van dichtbij in het hoofd geschoten. De tenlastelegging bevatte wel de delictsomschrijving van moord, maar niet die van doodslag. Het verschil zit in de toevoeging 'met voorbedachten rade'.

Verdachte werd door de rechtbank veroordeeld wegens (medeplegen van) moord. Dit vonnis is in hoger beroep door het hof vernietigd en de verdachte is op deze aanklacht vrijgesproken, omdat het element 'met voorbedachten rade' door het hof niet bewezen werd geacht. Dit arrest is door de Hoge Raad vernietigd, terwijl de strafzaak is doorverwezen naar een ander hof.

  1. A. Het slachtoffer is door een van de verdachten met een vuurwapen tweemaal van dichtbij in het hoofd geschoten.

B. Het verschil zit in de toevoeging ‘met voorbedachten rade’.

C. Het element 'met voorbedachten rade' werd door het hof niet bewezen geacht.

D. Het OM

E. In dit arrest geeft de Hoge Raad een dwingende uitleg aan de tenlastelegging van het gekwalificeerde delict moord. Zo’n tenlastelegging levert mede een grondslag op voor een bewezenverklaring van doodslag en dient in die zin als impliciet subsidiair te worden opgevat. Opvallend is dat de Hoge Raad de feitenrechter op dit punt geen ruimte laat bij de interpretatie van de tenlastelegging (...). Dit ligt vermoedelijk slechts anders indien het OM expliciet te kennen geeft een andere bedoeling met de tenlastelegging te hebben (...). De Hoge Raad vindt beslissend dat moord dezelfde bestanddelen als doodslag bevat, plus een extra bestanddeel (met voorbedachten rade).

F. Ingevolge de delictsomschrijving is moord doodslag gepleegd met voorbedachten rade. Door vanwege het niet bewezen zijn van de voorbedachten rade van de hele tenlastelegging (moord) vrij te spreken, hoewel daarin de bestanddelen van doodslag nog zijn overgebleven, heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten. Tenlastelegging moord impliceert doodslag.

  1. Als de tenlastelegging niet klopt, kan hij niet gestraft worden. Het valt namelijk niet binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving. De tenlastelegging draagt de hele strafzaak.

Opdracht 2

  1. Het onmiddellijkheidsbeginsel houdt in dat de strafrechter zijn oordeel alleen maar mag baseren op hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen. Art. 338 Sv.

  2. Nee, omdat door het arrest De auditu, omdat procesverbaal wat opgesteld wordt door de politie meedienen als bewijs als daar een getuigenverklaring in staat. De verklaring van horen zeggen (zoveel getuigenverklaringen (ooggetuigen heeft het aan iemand anders vertelt en die heeft het weer aan de politie vertelt). Het vooronderzoek is door dit arrest juist alleen maar belangrijker geworden.

  3. W.P.J. Pompe zegt hoe zit het met de rechten van de gedachte en als je het al op papier hebt dan kan je dat ook al gebruiken. De rechter houdt zich bezig met de voorwaarden van strafbaarheid. Er moet voldoende bewezen zijn en de rechter moet overtuigd zijn.

Opdracht 3

  1. Oproeping om naar de rechtbank te gaan (oproeping), gronden waarom hij moet komen, processuele rechten, getuigen mag doen oproepen (de OvJ moet uiteindelijk oproepen), een getuigen meebrengen naar de zitting, tijd en datum, de tenlastelegging (voor welk feit)

  2. Art. 261 Sv. Deze tenlastelegging klopt niet (1 strafbaar feit). De wettelijke voorschriften ontbreken omdat het wetsartikel art. 310 Sr, feiten en omstandigheden zijn summier; bv. wat er met de fles is gebeurd, stad waar de fles wijn is gestolen en niet provincie Utrecht.

  3. Aan de gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat: ‘hij op of omstreeks 24 november 2013 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, A. Blokstra heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) € 1 200 000,-, in ieder geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die Blokstra, in ieder geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s), bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):

  • op een voor die Blokstra dreigende wijze tegen die Blokstra heeft/hebben gezegd dat hij en/of één of meer van zijn gezins- en/of familieleden zou(den) worden gedood als hij niet en/of niet meer en/of niet binnen een gestelde termijn zou betalen, althans woorden van een dergelijke dreigende aard en/of strekking, en/of

  • op een voor die Blokstra dreigende wijze zich heeft/hebben opgehouden vóór of bij de woning en/of vóór of bij een locatie waar die Blokstra op dat moment aanwezig was, althans in de nabijheid van die Blokstra en/of die Blokstra thuis heeft/hebben opgezocht, en/of

  • (door één of meer van voornoemde handelingen) een dermate dreigende situatie en/of sfeer voor die Blokstra heeft/hebben gecreëerd en/of in stand gehouden, dat de vrees van die Blokstra voor geweld van de zijde van verdachte en/of zijn mededader(s) was gerechtvaardigd.’

Stel dat u, als rechter, uit de bewijsmiddelen afleidt:

  • dat de verdachte alleen opereerde;

  • dat de verdachte tegen Blokstra heeft gezegd dat hij de echtgenote van die Blokstra zou laten doden, als hij niet binnen een week met € 1 200 000,- op de proppen zou komen;

  • dat de verdachte daarbij heeft gezegd dat hij het geld nodig had om voor zichzelf een nieuw plezierjacht te kopen;

  • dat de verdachte daarbij Blokstra zeer dreigend benaderde en hard tegen hem schreeuwde;

  • dat de verdachte vervolgens nog lange tijd in de voortuin van de woning van Blokstra te Amsterdam heeft gestaan en, telkens als Blokstra naar buiten keek, het gebaar maakte alsof hij iemand de keel zou afsnijden;

  • dat Blokstra zojuist een erfenis van enkele miljoenen euro’s had ontvangen;

  • dat Blokstra zo bang was dat de verdachte zijn vrouw iets zou aandoen dat hij op 24 november 2013 € 1 200 000,- aan de verdachte heeft betaald.

  1. Hij wordt veroordeeld voor Afpersing ex art. 317 Sr.

Aantekeningen werkgroep

Meerdere feiten ten laste gelegd:

  • Cumulatieve tenlastelegging: meerdere strafbare feiten die onder verschillende bepalingen vallen. (meerdaadse samenloop)

  • Subsidiaire tenlastelegging: OvJ legt primair (species); bv. moord met voorbedachten rade en subsidiair bv. lichte mishandeling iets ten laste. Primair wordt het zwaarst ten laste gelegd.

  • Alternatieve tenlastelegging: of/of. Bv. diefstal en verduistering  op het moment dat iemand diefstal heeft gepleegd kan iemand geen verduistering meer plegen.

Voorwaarden voor strafbaarheid

Een strafbaar feit is

  1. Een gedraging (een vorm van handelen of nalaten) onder bepaalde omstandigheden en eventueel met een bepaald gevolg;

  2. Gedraging en wettelijke delictsomschrijving: de gedraging moet voldoen aan de wettelijke delictsomschrijving. Die valt binnen de grenzen van de wettelijke delictsomschrijving (legaliteitsbeginsel);

  3. Die wederrechtelijk is (in strijd met het objectieve recht);

  4. En verwijtbaar is aan de verdachte.

Week 5: De subjectieve zijde van het delict: opzet

Hoorcollege 1

  • Materieelstrafrechtelijk legaliteitsbeginsel, art. 1 Sr

    • Betekenis

    • Grondslagen

    • Deelnormen

    • Heeft het anno 2015 nog betekenis?

Materieelstrafrechtelijke legaliteitsbeginsel

  • Hoeksteen van ons materiële strafrecht

  • Art. 1 lid 1 Sr: Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling

    • Idem art. 16 Grondwet

Het beginsel

  • fundeert en bepaalt strafrechtelijke aansprakelijkheid;

  • legitimeert overheidsoptreden;

  • beschermt de burger tegen de overheid;

  • is fundamenteel voor het Europees strafrecht

    • Art. 7 EVRM en rechtspraak EHRM:

      ‘The guarantee enshrined in Article 7, which is an essential element of the rule of law, occupies a prominent place in the Convention system of protection’

    • Art. 49 Handvest en rechtspraak HvJ: het beginsel

‘(…) behoort tot de algemene rechtsbeginselen die ten grondslag liggen aan de constitutionele tradities welke de lidstaten gemeen hebben’

  • Internationaal erkend

    • Art. 15 IVBPR

    • Art. 22 Statuut van Rome etc.

Grondslagen

Wij worden alleen gestraft als wij konden weten dat het verboden was.
Door de wet kunnen wij weten dat een bepaalde gedraging niet is toegestaan.

  • Schuldgezichtspunt: afweging die je van te voren maakt of je een strafbaar feit begat. Alleen degene die wordt gestraft kan naar die persoon een bepaald verwijd worden gemaakt. Je weet dat het verboden is en toch doe je het. Iedereen acht de wet te kennen (als je iets niet weet en daarom je het doet).

  • Wetsbegrip: wetten zijn algemene regels die op herhaaldelijk en op meerdere mensen toepasbaar zijnen waarbij de wet ook niet met terugwerkende kracht wordt toegepast.

  • Mensbeeld: rationale, vrij, autonoom individu. Nadenken over de voor- en nadelen van zijn gedrag. Het strafrecht gaat uit dat de overheid het strafrecht kan gebruiken om ons in een bepaalde richting te duwen.

  • Strafdoelen: rechtsgevolg van het overtreden van het strafrecht (juridisch gevolg). Dat rechtsgevolg moet van te voren bij de burger betekend zijn zodat hij zijn gedrag erop kan afstemmen. Preventie betekent dat wij allemaal zien dat dat gedrag door de overheid wordt afgekeurd en de rest van de mensen dus denken van: laten we dit maar niet doen.

  • Rechtsstaatgedachte: strafrecht is het zwaarste middel wat de overheid toe kan passen op de burgers. De rechtstaat moet bescherming bieden aan het slachtoffer maar ook aan de verdachte.

  • Vrijheidsbegrip: Alles wat niet in de wet verboden is, is toegestaan. We moeten onszelf kunnen ontplooien, daarom hebben we onze huidige rechtsstaat. We kunenn doen wat we zelf willen tot de grens van het strafrecht, waar we anderen schade aandoen.

  • Rechtszekerheid: burger moet je weten waar je aantoe bent.

Legaliteitsbeginsel: deelnormen

  1. Geen strafbaar feit zonder wet (nullum crimen sine lege)

    1. Bepaaldheidsgebod (lex certa)

  2. Geen straf zonder wet (nulla poena sine lege)

  3. Verbod van terugwerkende kracht (nulla poena sine lege praevia)

  4. Verbod van te extensieve interpretatie

    1. Analogieverbod

Deelnorm 1: Geen strafbaar feit zonder wet

  • Instructienorm gericht tot wetgever

  • Ratio

    • Democratisch gelegitimeerde wetgever moet bepalen wie, wat en wanneer strafbaar is

  • Wettelijke strafbepaling

    • Wet in formele zin

    • Wet in materiële zin (dus ook APV’s, zie HR Onbehoorlijk gedrag. Gelede normstelling mogelijk: delictsomschrijving (gedrag, dat is de norm waaraan je je moet houden) en de strafbedreiging is daaraan gekoppeld. De norm is niet in een wet te vinden, maar in een samenstelling van regels. Voorbeeld HR Krulsla)

    • Geen gewoonterecht of rechtersrecht

Deelnorm 1a: bepaaldheidsgebod

  • Instructienorm gericht tot wetgever

  • Ratio

    • Burger moet weten welk gedrag strafbaar is. Dit dient de rechtszekerheid, draagt bij aan bewerkstelligen van normconform gedrag en biedt rechtsbescherming

    • Draagt bij aan succesvolle strafvervolging

    • Inhoud: delictsomschrijving moet voldoende duidelijk en precies zijn

  • Verlangt toegankelijke wet- en regelgeving, alsmede rechtspraak

  • Praktijk: wetgever gebruikt algemene en open termen

  • Voorbeeld: HR Krulsla: ‘Het gehalte aan nitraat-ion van de hieronder opgenomen groenten (…) mag niet hoger zijn dan:

Groente: Sla (…)’

  • Vraag: Valt krulsla hieronder?

    • Verdediging: Nee, want krulsla heeft meer nerven

    • Hof: verbodsbepaling is te onbepaald en moet buiten toepassing worden gelaten

    • Vraag: Wat is sla?

HR: Sla is sla

  • Hoge Raad erkent dat een zekere mate van vaagheid onvermijdelijk is, omdat

    • delictsomschrijvingen toekomstige, onvoorziene gevallen moeten kunnen dekken;

    • het omschrijven van alle voorziene gevallen leidt tot gedetailleerde, verfijnde regelgeving, hetgeen afbreuk doet aan inzichtelijkheid en daarmee aan algemene duidelijkheid. Voorts wordt de kans op innerlijke tegenstrijdigheid vergroot.

    • Van professionele marktdeelnemers wordt verlangd dat zij zich laten informeren

    • In casu: redelijke wetsuitleg: sla is sla

  • Wanneer voldoet een strafbepaling wel/niet aan het bepaaldheidsgebod?

Criteria Hoge Raad:

  • Is delictsomschrijving voldoende duidelijk?

  • Kan de burger weten ter zake van welke gedragingen hij kan worden gestraft?

Factoren:

​Deelnorm 2: Geen straf zonder wet

  • Iedere burger heeft plicht om naar beste vermogen inhoud van strafwet te achterhalen

  • Belang van de rechtspraak

  • Plaats van de gedraging: HR Onbehoorlijk gedrag

  • Aard en strekking van de geschonden norm

  • Van professionele marktdeelnemers mag meer worden verlangd

  • Instructienorm gericht tot zowel wetgever als rechter

  • Ratio

    • Rechtszekerheid aan burger verschaffen;

    • Respecteert vrijheidsbegrip;

    • Past bij de rechtsstaatgedachte waarin de democratisch gelegitimeerde wetgever de mogelijke straffen bepaalt;

    • Strekt tot verwezenlijking strafdoelen.

  • Inhoud

    • Voor wetgever: bepaalt de strafbedreiging:

      • de soorten en de hoogte van straffen, en

      • de condities waaronder straffen kunnen worden opgelegd

    • Voor rechter: kan aan een veroordeelde voor het plegen van het feit geen andere en/of zwaardere straf opleggen dan die waarin is voorzien ten tijde van het begaan van dat feit

Deelnorm 3: Verbod van terugwerkende kracht

  • Instructienorm gericht tot zowel wetgever als rechter

  • Ratio

    • Men kan niet worden gestraft voor iets waarvan men ten tijde van het begaan van het delict nog niet wist dat het strafbaar was. Dus: rechtszekerheid en schuldgezichtspunt.

Het verbod van terugwerkende kracht ziet op:

  • Nieuwe strafbaarstellingen

  • Aanpassingen in bestaande strafbaarstellingen

  • Verandering in wettelijke regelingen

  • Verrassende rechterlijke uitbreidingen van de werkingssfeer van een strafbepaling

  • Veranderingen in regels over hoogte en soort straffen en maatregelen

Het verlangt van de wetgever alertheid op (technologische) ontwikkelingen (vgl. HR Runescape) en het is voor de strafrechter een ijkpunt: het tijdstip van het begaan van het feit stata centraal.

Deelnorm 4: Verbod van te extensieve interpretatie

  • Instructienorm gericht tot de rechter

  • Omvat:

    • Analogieverbod

    • Verbod van te extensieve interpretatie

  • Ratio

    • Rechter behoort niet gedrag strafbaar te stellen. Dit heeft te maken met de scheiding der machten en de democratische legitimatie

  • Analogieverbod (een bestaande regel wordt toegepast op geval dat niet onder die regel valt, maar wel daarmee gelijkenis vertoont)

Extensieve interpretatie

  • Een begrip uit een regel zodanig uitleggen dat een geval er onder valt

    • Voorbeeld HR Runescape

  • Waar liggen de grenzen?

    • Te extensieve interpretatie door hof: HR Kraken I

      • HR: ‘feitelijk als woning in gebruik’

      • Hof: 4 maanden leegstaande woning die eigenaar te koop heeft staan

      • Wat betekent ‘woning bij een ander in gebruik’ in art. 138 Sr?

      • Waarom de Hoge Raad zo vaak de wetshistorische interpretatiemethode gebruikt…

Waartegen dient legaliteitsbeginsel te beschermen?

  • Tegen strafbepalingen die gedrag verbieden dat niet of nauwelijks valt na te leven
    Hoe kan de burger daaraan voldoen?

  • Tegen onduidelijke en te vage strafbepalingen
    Hoe kan de burger daarop zijn gedrag afstemmen?

  • Tegen strafbepalingen waarvan niet duidelijk is wat het verwijt is wat verdachte wordt gemaakt
    Welk verwijt treft de burger?

  • Tegen te snel of te lichtvaardig intredende strafrechtelijke aansprakelijkheid
    Beperkt vrijheidssfeer van burgers

  • Tegen ongeoorloofd straffen

Dus tegen bijvoorbeeld deze opvallende straf-bepalingen in de Verenigde Staten van Amerika

  • Texas: No person shall operate a bicycle at a speed greater than is reasonable and prudent under the conditions then existing. It is illegal to take more than three sips of beer at a time while standing.

  • Alabama: It is illegal to wear a fake mustache that causes laughter in church.

Werkgroepopdrachten

Opdracht 1.

1. Rv: Moet een virtueel object gezien worden als een goed?

2. De relevante feiten zijn blz 112

3a. Diefstal blz 114 onderaan

3b. toelichting blz 109 en blz 113

3c. blz 114 onderaan

3d. blz 121 rechterkolom – 125 elektriciteit arrest

3f. blz 136 linksonder

4. legaliteitsbeginsel: exensieve interpretatie

Opdracht 2.

  1. Grenzen van de interpretatiemethoden: verbod van te extensieve interpretatie.

  2. Jeroen is de kans klein van slagen. Kijk naar runescape arrest. De niet stoffelijke objecten kunnen als een goed worden gezien als zij enige waarde hebben voor de bezitter (Ja, goedkopere benzene), ook verliest de bezitter een feitelijke macht. Art. 310 Sr. Zelfstandig bestaan, overdraagbaar door menselijk toedoen, een vermogensvoorwaarde hebben, de mogelijkheid van toe-eigening, in het maatschappelijk verkeer een redelijke wetsuitleg.

Opdracht 3.

  1. Geen straf zonder geschreven recht. Op dit moment staat het nog niet vastgesteld in de wet.

  2. Gebod toegankelijke scherpe normen (lex certa) > nauwkeurig strafbepalingen omschrijven.

  3. Nee want staat vastgesteld in de wet dat het niet meer mag vanaf 1 september 2013.

Aantekeningen werkgroep

  • Voorwaarden van strafbaarheid

    • Gedraging: handelen (commisie) -> materieel omschreven delict (gevolg ‘van het leven beroven’) en een formeel omschreven delict (een handeling ‘wegnemen’).
              Nalaten (omissie)

    • Die valt binnen de wettelijke delictsomschrijving -> legaliteitsbeginsel art. 1 WvSR. Deelnormen:
      1. geen strafbaarheid zonder wet -> bepaaldheidsgebod (lex certa) / duidelijk precies
      2. verbod op terugwerkende kracht
      3. verbod van te extensieve interpretatie -> analogieverbod (niet strafbaar gesteld in de wet, lijkt zo erg op een wet die wel strafbaar is -> dat mag niet)

Arresten: runscape en kraken I

Omstandigheden bij gedraging:

  • Opzet

  • Schuld

  • Kwaliteit/hoedanigheid

  • Gevolg: gekwalificeerd en geprivaliseerd

Week 6: de subjectieve zijde van het delict: culpa

Hoorcollege 1

Recapitulatie: Voorwaarden

  • Gedraging (1)

    • Handelen en nalaten

    • Daadstrafrecht

  • die wettelijke delictsomschrijving vervult (2a)

    • Legaliteitsbeginsel

  • die wederrechtelijk is (2b)

    • In strijd met het recht

    • Wordt als element verondersteld aanwezig te zijn

    • Onrechtsbeginsel

  • en aan schuld te wijten is (3)

    • In de zin van verwijtbaarheid

    • Wordt als element verondersteld aanwezig te zijn

    • Schuldbeginsel -> gaan we het vandaag over hebben

Recapilatie: Delictsomschrijving

Strafbepaling: delictsomschrijving plus strafbedreiging

Objectieve zijde van het delict:

  • Betreft de gedraging en de onpersoonlijke omstandigheden

  • Datgene wat uiterlijk waarneembaar is

  • Kan bijkomende omstandigheden omvatten

Subjectieve zijde van het delict

  • Betreft de persoonlijke omstandigheden

  • Het subject

  • Diens kennis en/of wil of het gebrek daaraan

  • Bestanddelen opzet en culpa

Schuld

  • Schuldstrafrecht: beginsel geen straf zonder schuld

    • Ratio

  • Schuld als element:

    • Betekent verwijtbaarheid

    • Wordt verondersteld aanwezig te zijn

    • Is voorwaarde voor strafbaarheid

  • Subjectief bestanddeel moet tot uitdrukking komen in de tenlasteverklaring. Opzet of culpa: hoe is dit verwerkt als bestandsdeel in het delictsomschrijving? Deze moeten ook bewezen kunnen worden verklaard, anders volgt er vrijspraak.

Opzet I

De algemene betekenis van opzet is het willens en wetens de verboden gedraging verrichten: willen en weten moeten dus altijd aanwezig zijn!!!

  • Willen: besluiten zich te op bepaalde wijze te gedragen en zich voornemen dat ook te gaan doen

  • Weten: beseffen, begrijpen dat het consequenties heeft

  • NB: Opzet is niet het motief van de dader

  • Opzet is een subjectief bestanddeel

  • Is niet hetzelfde als schuld in de zin van verwijtbaarheid

  • Opzettelijk gedrag plegen we afkeurenswaardiger te vinden; vaak hogere straffen

  • Geen ‘boze opzet’ (je weet dat het strafbaar is en waar in de wettenbundel strafbaar is gesteld), maar ‘kleurloze opzet’ (je weet dat het strafbaar is maar niet waar je het kan vinden)

Opzet is niet hetzelfde als motief. Motief is alleen relevant in het kader van opsporing. Als er bijvoorbeeld een delict is gepleegd en ze moeten de dader achterhalen. Een motief kan een link zijn tot wie in aanmerking komt tot de dader. Opzet is niet gelijk aan de element schuld. Opzet is het subjectieve bestandsdeel in de delictsomschrijving.

Opzet II

Opzet is in beginsel bestanddeel bij misdrijven

  • Culpa is bestanddeel bij beperkte categorie van misdrijven

  • Opzet meestal geen bestanddeel bij overtredingen. Art. 350 lid 1 Sr: Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed (…), vernielt, beschadigt (…)

Verschijningsvormen van opzet zijn:

  • ‘opzettelijk’ als zelfstandig bestanddeel

  • ‘opzettelijk’ opgenomen in het bestanddeel van de gedraging: ‘ingeblikt opzet’

  • Overige, zoals ‘wetende dat’ en ‘oogmerk’ (zwaardere varriant van van opzet: naaste doel, wat je wilt bereiken met een bepaald delict) en met ‘voorbedachte raden’ (er is gelegenheid geweest om na te denken over je gedraging). -> art.300 Sr: Mishandeling wordt gestraft

Opzet III

Er zijn meerdere gradaties van opzet:

  • Opzet als per sé willen, opzet met bedoeling

  • Opzet met noodzakelijkheids- of zekerheidsbewustzijn

  • Voorwaardelijk opzet (opzet met mogelijkheids-bewustzijn)

  • Zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans (HR Aanmerkelijke kans) of het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans (HR Porsche)

  • Is ondergrens van opzet (daaronder begint de bewuste schuld)

  • Procesrechtelijke relevantie: Toerekenen van opzet, ook al ontkent verdachte of weigert hij te verklaren

Voorwaardelijk opzet kent als vuistregel: drie componenten:

  • Risicocomponent: grootte van het risico (Aanmerkelijke kans)

  • Kenniscomponent: wetenschap van het risico

  • Wilscomponent: bewust aanvaarden (bewust op de koop toenemen). Aanvaarden moet blijken uit het concrete gedrag van verdachte. Beoordelen in licht van concrete omstandigheden van het geval en het toepasselijke delict

Rechtspraak laat gevarieerd beeld zien waarin het gebruik van ervaringsregels leidt tot objectivering, bijv. aanwezigheid van drugs (HR Aanmerkelijke kans). Maar let op met gebruik van ervaringsregels, zie HR Porsche

Bewijs van opzet

Het probleem bij opzet is dat het moeilijk is het te bewijzen. Dit kan door:

  • Verdachte verklaart over zijn mentale toestand

  • En/of getuigen verklaren hierover

  • Zo neen, dan objectiveren en normativeren

  • Objectiveren: kijken naar aard van de gedraging zoals die uiterlijk waarneembaar is

  • Normativeren: wat een normaal mens weet en denkt en dat toepassen op verdachte

  • HR Spookrijder, zie ook: https://www.youtube.com/watch?v=WgWCa1RTU6g

  • Verdachte in HR Spookrijder: ‘Dat was toch maar even flink kicken om zo op auto’s in te rijden’

  • Vergt invulling aan de hand van concrete feiten en omstandigheden

Werking van opzet I

De opzetregel: het delictsbestanddeel opzet bestrijkt alle daarop volgende bestanddelen. Gevolg hiervan is dat de verdachte opzet moet hebben op feiten en omstandigheden beschreven door die opvolgende bestanddelen. Een bestanddeel niet beheerst door opzet heet te zijn geobjectiveerd. Plaats van opzet in delictsomschrijving is met zorg gekozen en geeft aan welke bestanddelen zijn geobjectiveerd

Werking van opzet II

Voorbeelden van toepassing opzetregel:

Art. 310 Sr: Hij die enig goed dat een ander toebehoort wegneemt met het oogmerk van wederrechterlijke toe-eigening -> feit heeft dood ten gevolge art. 312 lid 3 Sr

Art. 321 Sr: Hij die opzettelijke enig goed dat een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft wederrechtelijk toe-eigent. Een uitzonderling: door het gevolg gekwalificeerd delict.

Culpa I

  1. Je wilt het gevolg niet

  2. Je voorziet de gevolgen niet, maar je had de gevolgen van zijn gedraging wel moeten zien (sterk gekleurd): onvoorzichtig gedrag

  3. Algemene betekenis van culpa: verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Het is niet willen of niet voorzien van de gevolgen van de gedraging waar men dat wel had behoren te voorzien. Onvoorzichtigheid, onnadenkendheid, nalatigheid, gebrek aan voorzorg. Normatief oordeel: wanneer had de dader moeten voorzien?

  4. Culpa is een subjectief bestanddeel. Maar: is niet hetzelfde als schuld idzv verwijtbaarheid. Culpa veronderstelt wel verwijtbaarheid. Culpa is bestanddeel bij beperkte categorie van misdrijven

Culpa is meestal geen bestanddeel bij overtredingen

Culpa II

Verschijningsvormen zijn:

  • ‘schuld’ als zelfstandig bestanddeel

  • Overige, zoals schuld toegespitst op kennis van bepaalde omstandigheden

Culpa kent meerdere gradaties:

  • Bewuste schuld

  • Onbewuste schuld

  • Roekeloosheid: een wettelijke strafverzwaringsgrond

Vaststellen van culpa I

Eerst en altijd vaststellen: Verdachte moest (of: behoorde) anders (te) handelen

  • Wat doe je?

  • Verdachtes gedrag afmeten aan de norm en hij voldoet niet aan de norm

  • Wat is nodig?

  • Vaststellen van de toepasselijke norm, dan

  • afmeten van verdachtes gedrag aan de norm

  • Beoordelen a.d.h. van geheel van gedragingen, de aard en de ernst daarvan en overige omstandigheden

  • Heeft de verdachte onvoorzichtig gehandeld?

  • Voldoet aan de norm: geen culpa

  • Voldoet niet aan de norm:

Dan wederrechtelijkheid van het gedrag gegeven, en mogelijk culpa, ga verder met:

Vaststellen van culpa II

Is er sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid? Of aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag?

  • Grove schuld, geen gewone onvoorzichtigheid (HR Klimwand)

  • Vervolgens: Valt verdachte daarvan een verwijt te maken? Deze verwijtbaarheid is in beginsel gegeven bij vaststelling van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag. Maar kan in bijzondere omstandigheden wegvallen (verdachte doet er verstandig aan dit aan te voeren)

  • Betrek relevante factoren: o.m. Garantenstellung (HR Verpleegster)

  • Bewijs van culpa: verklaring van verdachte, en/of verklaring van getuigen, en zo neen, objectiveren en normativeren

Verhouding tussen opzet en culpa

Het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste culpa

  • Voorwaardelijk opzet heeft een wilscomponent, bewuste culpa niet (alleen weten, of, bij onbewuste culpa zelfs geen weten)

  • Schema (bij aliud benadering): onbewuste culpa -> bewuste culpa → voorwaardelijke opzet (weten) → opzet (weten plus willen)

a: opzet met noodzakelijkheids/zekerheidsbewustzijn

Wetenschappelijke context

  • Inwendige en normatieve component van opzet en culpa

  • Wat gebeurt er bij normativeren?

    • Abstraheren van wat de verdachte wist en wilde

    • Er wordt naar uiterlijk waarneembare omstandigheden gekeken, al dan niet gekoppeld aan algemene ervaringsregels, dan vergeleken met de ‘criteriumfiguur’, en tot slot kennis en wil toegerekend aan verdachte

  • Risico: te veel nadruk op uitwendige kant, te weinig aandacht voor inwendige kant Een mogelijk gevolg hiervan is voldoende komen vast te staan dat verdachte een verwijt valt te maken? Wordt schuldbeginsel op het niveau van de subjectieve bestanddelen uitgehold?

Wetenschappelijke context II (vervolg)

Verwezenlijkt dit risico zich?

  • Differentiëren naar commuun of bijzonder strafrecht

  • Ontwikkelingen in de rechtspraak

  • Opiumwetzaken

  • Vgl. HR Aanmerkelijke kans: ervaringsregels zijn beslissend

  • Is de boodschap van HR Porsche niet juist dat meer aandacht voor de inwendige kant van opzet moet zijn?

  • HIV-zaken

  • Bij culpa zou nog meer sprake zijn van normativeren

  • Gedrag is beslissend, niet langer de inwendige kant, de psyche van de dader

Afsluitend

  • Nederlands strafrecht is schuldstrafrecht waarin uitgangspunt is ‘geen straf zonder schuld’

  • Betekenis van voorwaardelijk opzet en let op de drie componenten!

  • Objectivering bij vaststellen van culpa

  • Afgrenzing voorwaardelijk opzet versus culpa blijft aandachtspunt

  • Discussie: minimalisering van schuldbeginsel op bestanddeelniveau?

Basiscollege opdrachten

Opdracht 1.

  1. Piet heeft niet met willens en wetens gehandeld. Piet heeft gehandeld met voorwaardelijke opzet, omdat (r.o. 3.3 spookrijder-arrest, definitie voorwaardelijke opzet)

  2. De rechter zou moeten objectiveren en normatievere

  3. Als er sprake is van opzet, kon je niet verder dan voorwaardelijke opzet. (r.o. 3.3 spookrijder-arrest, definitie voorwaardelijke opzet). Je gaat eerst naar de verklaring van de verdachte kijken en hij zou niet hebben gestoken als hij Teun zou raken. Je k Je komt bij bewuste schuld als je naar het schema van gradaties kijkt. Je moet nu kijken naar of er een risico is, een aanmerkelijke kans, dat je iemand daardoor dodelijk raakt. Ja, deze aannemelijke kans is er, doordat iemand zich af zal weren. Je moet bij de kenniscomponent normatievere (een normaal mens weet dat..) een normaal mens weet dat het gevaarlijk is om een in een café met een stiletto rond te zwaaien. De opzet is wel/niet bewezen?

Opdracht 2

  1. Rechtsvraag: Is er sprake van schuld in de zin van art. 307 lid 1 Sr?

  2. Feiten: op 13 mei 2008 in Amsterdam was V. In een klimcentrum aan het klimmen. Hij was op een aanzienlijke hoogte en zijn zekeraar heeft roekeloos en onvoorzichtig gehandeld. Hierdoor viel V. Uit de klimwand en heeft meerdere breuken van zijn borstbeen en ribben, ook een scheuring in zijn rechterlongader waardoor er een bloeding is ontstaan en is overleden.

  3. Rechtsgang: De rechtbank de verdachte veroordeelt ‘aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar ambts- of beroepsbezigheden ontstaat’. Het gerechtshof heeft de verdachte vrijgesproken van ‘aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn’. Het hof heeft de verdachte ook vrijgesproken van de tenlastegelegde dood door schuld. De Hoge raad verwerpt het beroep.

  4. Culpa:

  • Bewuste schuld: het (primair) niet gewilde gevolg wordt op lichtvaardige wijze onwaarschijnlijk geacht; of erger: een onaanvaardbaar groot risico wordt welbewust genomen en zeer lichtzinnig onwaarschijnlijk geacht (roekeloosheid). –

  • Onbewuste schuld: men denkt niet, waar men wél had moeten denken.

Aantekeningen basiscollege

  • Subjectieve bestandsdelen: opzet & culpa

  • Gradaties opzet zijn:

    • Willen & wetens

    • Opzet met zekerheidsbewustzijn

    • Mogelijkheidsbewustzijn  voorwaardelijke opzet / opzet met mogelijkheidsbewustzijn

    • Noodzakelijkheidsbewustzijn

    • zekerheidsbewustzijn

  • Culpa:

    • Bewuste schuld -> de wil is afwezig

    • Onbewuste schuld -> Je hebt helemaal niet meer nagedacht, terwijl je dat wel had moeten doen.

Het verschil tussen opzet en culpa is dat bij opzet altijd nog een vorm van willen aanwezig is en die is bij culpa helemaal weg want je wilde het überhaupt niet.

HR zegt, als het gaat om het bewijs van opzet of culpa:

  1. Ga je kijken naar de verklaring van de verdachte (subjectief) - dader

  2. Kijken naar de gedraging (objectief) Ziet het eruit als opzet? - objectiveren

Voorwaardelijke opzet:

  1. Risico

  2. Kennis

  3. Wil

Werkgroepopdrachten

Opdracht 1.

  1. Rv: Kan uit het geheel van de gedragingen van de automobilist dat hij voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers, met in acht genomen het feit dat bepaalde malen zijn inhaalpoging heeft afgebroken?

  2. Een man was met een vriend in zijn Porsche gestapt nadat hij in een kroeg meerdere glazen bier had gedronken. De man reed ongeveer 120 kilometer per uur op een weg waar maximaal 80 kilometer per uur was toegestaan en deed hierbij enkele gevaarlijke inhaalmanoeuvres. Als de man een volgende inhaalmanoeuvre wil doen, gaat het echter mis. De Porsche botst frontaal op een tegenligger. De vier inzittenden van de tegenligger en de vriend van de man komen allen om het leven. De man werd vervolgd voor doodslag, meermalen gepleegd.

R.o. 5.1 HR en r.o. 4.3 Hof

  1. R.o. 4 Hof + blz 165 HR 5.4, 5.5, 5.6 + A-G blz 166 en 167, 5 en 6 en 7

  2. Het belang ligt in… punt 1 en punt 2 blz 168 en 169

  3. Man in het Porsche arrest was dronken en in het Spookrijder arrest vond de man het kicken om tegen het verkeer in te rijden. De man in het Spookrijder arrest ging juist op de verkeerde baan rijden als er iemand aan kwam rijden, (hij neemt op de koop toe dat er een ongeluk kan gebeuren), De man in het Porsche arrest onderbrak zijn inhaalmanoeuvres waar hij laat zien dat hij toch geen botsing wil veroorzaken.

  4. Uit het Porsche arrest moet naar de gedraging van de verdachte bekeken worden.
    Bij het Porsche arrest heeft de man de aanmerkelijke kans niet aanvaard dat er een dodelijk slachtoffer zal vallen of zelf dood zou gaan omdat hij zijn inhaalmanoeuvres afbrak. Doordat er geen wilscomponent is er wel bewuste schuld ten laste gelegd. Bij spookrijder arrest is er wel sprake van voorwaardelijke opzet omdat hij expres op de andere rijstrook ging rijden als er iemand aan kwam rijden. (verschil HR). Bij het Spookrijder arrest is daarom willens en wetens ten laste gelegd.

  5. Zie vraag 5 & 6

Opdracht 2. -> dit arrest lijkt op het Verpleegster-arrest

  1. Culpa:

  2. Bewuste schuld: het (primair) niet gewilde gevolg wordt op lichtvaardige wijze onwaarschijnlijk geacht; of erger: een onaanvaardbaar groot risico wordt welbewust genomen en zeer lichtzinnig onwaarschijnlijk geacht (roekeloosheid).

  3. Onbewuste schuld: men denkt niet, waar men wél had moeten denken.

  4. Zwaarste vorm van culpa: roekeloosheid. Het zit tussen bewuste schuld en opzet in, maar het is nog geen opzet.

  5. Culpa: Verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid

  6. De wijze waarop Culpa wordt vastgesteld is door onbewuste schuld omdat Peter er niet aan gedacht heeft om de zijhekken van het bed omhoog te doen, terwijl hij daar wel aan had moeten denken vanwege de onrustigheid van mevrouw X.
    Aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid – Hij heeft de zorgvuldigheidsnorm geschonden, het is aanmerkelijk onvoorzichtig, want het is een grote fout. Hij had het anders kunnen doen, daarom had hij ook anders moeten doen. Daarom is het hem verwijtbaar.  op deze wijze wordt culpa vastgesteld!

  7. Zie vraag 2.

Aantekeningen werkgroep

Wederrechtelijkheid + gedraging = objectieve zijde delict

Verwijtbaarheid = subjectieve zijde van het delict

Schuldbeginsel: geen straf zonder schuld = element

Misdrijf -> twee subjectieve bestandsdelen= opzet en culpa

Als een misdrijf opzet bevat -> doleus

Als een misdrijf culpa bevat -> culpeuse delicten

De kern van de opzet = willens en wetens, maar er zijn gradaties in

Voorwaardelijke opzet is de ondergrens van de opzet, dus als er opzet in de wet staat moet er ten minste sprake zijn van voorwaardelijke opzet.

De belangrijkste twee vormen van opzet zijn:

Voorwaardelijke opzet (hij neemt de gevolgen voor lief) en zuivere opzet (willens en wetens)

Tip: Op het tentamen gaat het altijd om voorwaardelijke opzet  stappen schema aflopen (vanaf de ondergrens voorwaardelijke opzet)

Vereisten voorwaardelijke opzet :

  1. Risico (component) -> gedraging waar een bepaald risico aanzit. Bij risico ga je kijken naar de aanmerkelijke kans. (het is niet zeker dat het gevolg gaat intreden, maar er is een aanmerkelijke kans/risico dat het gevolg gaat intreden.

  2. Kennis (component) -> Bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden

  3. Wil (component) -> aanvaarden / op de koop toenemen

Op de koop toenemen : je weet dat er een risico is en je aanvaardt dit risico

Als er niet minstens voorwaardelijke opzet is, kan de opzet dus niet als bestandsdeel worden bewezen. Dan gaan we kijken naar bewuste schuld en onbewuste schuld.
Het schuldcomponent is verwijtbaarheid, grove onachtzaamheid waardoor bepaalde gevolgen in het leven zijn geroepen. Blijven onthouden dat het valt onder schuld. Er zijn wel verschillen in (van minder erg naar steeds erger).

Bij voorwaardelijke opzet en zuivere opzet is er een stappenplan (Opzet)

Bij onbewuste of bewuste schuld is er maar 1 stappenplan (Culpa)

Culpa: Verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid / onachtzaamheid  Hiermee wordt bedoelt dat je je niet aan de zorgvuldigheidsnorm houdt/ schending van de zorgvuldigheidsnorm.

Culpa stappenplan:

  1. Verwijtbare – Als iets vermijdbaar was (iemand had anders kunnen handelen), kun je het diegene ook verwijten.

  2. Aanmerkelijke – je spreekt indirect over de wederrechtelijkheid, het moet wel in het strafrecht onvoorzichtig zijn, om een strafbaar gevolg te bewerkstelligen.

  3. Onvoorzichtigheid / Onachtzaamheid -

Objectiveren: naar de aard van de norm / kijken naar de gedraging van de persoon

Normatieveren: wat denk het een norm maal

Dolus (opzet): van erg naar minder erg

  1. Willens en wetens

  2. Noodzakelijkheids- of zekerheidsbewustzijn; het primair niet gewilde gevolg staat onvermijdelijk vast

  3. Voorwaardelijke opzet: het (primair) niet gewilde gevolg wordt alsnog voor lief genomen, de aanmerkelijke kans daarop wordt bewust aanvaard

Culpa: van erg naar minder erg

  1. Roekeloosheid: een onaanvaardbaar groot risico wordt welbewust genomen en zeer lichtzinnig onwaarschijnlijk geacht  Zit tussen Bewuste schuld en voorwaardelijke opzet in

  2. Bewuste schuld: het (primair) niet gewilde gevolg wordt op lichtvaardige wijze onwaarschijnlijk geacht

  3. Onbewuste schuld: men denkt niet, waar men wél had moeten denken

Week 7: de strafuitsluitingsgronden

Hoorcollege

Strafuitsluitingsgronden

  • Wat zijn strafuitsluitingsgronden?

  • Betekenis en praktisch belang

  • Onderscheiding rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden

  • Welke strafuitsluitingsgronden?

  • Inzoomen op noodweer en noodweerexces

Strafuitsluitingsgronden: algemeen

Strafuitsluitingsgronden sluiten strafrechtelijke aansprakelijkheid uit. Dit betekent dat er geen straf kan worden opgelegd. De strafuitsluitingsgrond zorg er voor dat er of geen sprake kan zijn van een strafbaar feit of geen sprake kan zijn van een strafbare dader. Hierdoor kan het zo zijn dat er geen straf opgelegd wordt. Dan spreekt me over bijzondere omstandigheden. Er kan daarnaast wel sprake zijn van een strafbaar feit.

Strafuitsluitingsgrond kan de algemene werking van delictsbestandsdelen corrigeren voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid. (bv. rekening houden met individuele/bijzondere omstandigheden). Dit leidt tot een rechtvaardige toepassing van het strafrecht door:

  • Corrigeren algemene werking van delictsbestanddelen

  • Uitzonderingen die strafbaarheid van feit of van dader wegnemen

Strafuitsluitingsgronden roepen echter ook discussies op, moet bijvoorbeeld de wet worden aangepast?

Praktisch belang van het strafuitsluitingsgrond:

  • Einzelfallgerechtigkeit

  • Menselijk gezicht van het strafrecht

  • Roepen soms wel (maatschappelijke) discussie op

(vervolg) Strafvorderlijke gevolgen

  • Verweren aanvoeren door verdediging en beoordeling door rechter. Door het dossier en wat op de zitting plaatsvindt samen te nemen, kan de rechter beoordelen of de dader schuldig is.

  • Bij strafuitsluitingsgronden gaat het om de verdediging of er sprake is van een strafbaar feit  bijzondere omstandigheden. De verdachte moet zich verdedigen en de rechter moet hierop reageren. De verdediger moet zich beroepen op strafuitsluitingsgrond(en) vanwege bijzondere omstandigheden. Als de strafuitsluitingsgrond van toepassing is kan de verdediging vrijgesproken worden en als er niet voldaan wordt aan de strafuitsluitingsgrond dan kan hij wel veroordeeld worden.

  • Voor welke einduitspraak volgt: als het wederrechtelijk is en het staat in de delictsomschrijving. Als wederrechtelijkheid als bestandsdeel niet bewezen kan worden verklaard dan kan hij vrijgesproken worden. Als wederrechtelijkheid geen bestandsdeel is dan kan de verdachte ontslag van alle rechtsvervolging krijgen.

  • Bij vervolgingsbeslissing: bestuursorgaan kan beslissen om een zaak niet voor de (straf)rechter voor te leggen. Wie beoordeeld de zaak dan? De officier van justitie.

Er is een onderscheid tussen rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden. Rechtvaardigingsgronden rechtvaardigingen het feit, zien toe op de strafbaarheid van het feit. Ieder persoon die in dezelfde omstandigheden verkeert als de verdachte zou in dat geval kunnen profiteren van dezelfde bijzondere omstandigheden.

Bij schulduitsluitingsgronden geldt: persoon als de dader, wat voor hem of haar als persoon geldt. Aanwezigheid of afwezigheid van opzet of culpa. Is persoonsgebonden. Als eerste kijken of het rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond is!

Soorten algemene strafuitsluitingsgronden:

Rechtvaardigingsgronden

  • Overmacht idzv noodtoestand (40 Sr)

  • Noodweer (41 lid 1 Sr)

  • Wettelijk voorschrift (42 Sr)

  • Bevoegd ambtelijk bevel (43 lid 1 Sr)

  • Ontbreken materiële wederrechtelijkheid (o)

Schulduitsluitingsgronden

  • Overmachts-psychische overmacht (40Sr)

  • Noodweerexces (41lid2 Sr)

  • Ontoerekeningvatbaarheid (39Sr)

  • Onbevoegd ambtelijk bevel (43-2Sr)

  • Afwezigheid van alle schuld (o)

(o)= ongeschreven

Het bevoegd ambtelijk bevel komt in de praktijk zelden voor!

Psychische overmacht houdt in dat deze persoon geen weerstand kon bieden van de druk van buiten af (emotie). Bij noodweerexces werd de emotie opgewekt door iemand anders

Ontoerekeningsvatbaarheid betekent dat iemand dusdanig psychisch ziek is dat hij geen rationele afweging kan maken, er is dus geen vrije wil. Afwezigheid van alle schuld geldt als je ergens wordt toe gezet waar je niks van weet, dan valt jou niks te verwijten

Noodweer

Niet strafbaar is hij die feit begaat door noodweer gewrongen: de overheid kan niet altijd aanwezig zijn en dan moet er de mogelijk zijn om als burger zelf op te treden. Je mag jezelf verdedigen als er iets met jou gebeurt en er een gevaarlijke situatie ontstaat (bv. je wordt geslagen in een kroeg). Er wordt een uitzondering gemaakt op de geweldsmonopolie van de staat. De staat moet zich houden aan de regels van de wet. Noodweer is door de wetgever en in de rechtspraak een uitzondering als de staat er niet bij kan zijn en je dus zelf mag optreden binnen de voorwaarden van de wet en rechtspraak.

Tip: Je moet op je tentamen alle voorwaarden van de wet en de rechtspraak nalopen!!

  • Ratio: Minister van Veiligheid en Justitie: ‘Als bij mij wordt ingebroken (…), dan ga ik achter de boef aan. (…) ik laat niet de hele tent leeghalen. (…) De crux is dat je niet even natrapt.’ (De Volkskrant 20 november 2010) zgn. ‘Inbrekersrisico’ https://www.youtube.com/watch?v=p09DxwKDVY4

  • Wat ziet de minister over het hoofd?

  • Bijv. Fijnaut: ‘Eigenrichting kan nooit de oplossing zijn.’ (De Volkskrant 27 december 2010)

  • Staatssecretaris: Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (vanaf 1 januari 2011)

  • Geen noodweer: putatief noodweer -> bv filmpje. Mr. Bean heeft geen pistool bij zich, maar agenten denken van wel. Er is dus geen sprake van noodweer.

Casus: Overval op juwelier Goldies te Deurne

In deze casus zijn er drie betrokkenen: twee overvallers, een derde persoon regelt de vluchtauto. Marina, de juweliersvrouw, schiet twee overvallers dood. Volgens het OM en het Hof komt haar beroep op noodweer toe. In appel wordt de regelaar van vluchtauto vrijgesproken. Willy, de juwelier, wordt vervolgd voor verboden wapenbezit en de nabestaanden van de overvallers verlangen ook vervolging van Marina. Deze zaak leidde tot veel maatschappelijke ophef en discussie.

Vereisten voor beroep op noodweer I

Een aanranding van deze rechtsgoederen die ten eerste wederrechtelijk is (praktische relevantie ) en ten tweede ogenblikkelijk. Ogenblikkelijk houdt in dat:

  • Onmiddellijk dreigend gevaar voor wederrechtelijke aanranding (enkele vrees is onvoldoende)  moet objectief worden getoetst

  • Geanticipeerde noodweer -> palingfuik-arrest

  • Einde aanranding is einde noodweersituatie -> dan kan je geen beroep meer doen op noodweer.

  • Relevante rechtsgoederen zijn:

  • Eigen lijf, eerbaarheid of goed -> zelfverdediging

  • Andermans lijf, eerbaarheid of goed -> verdediging ander

Vereisten voor beroep op noodweer II

Geboden door noodzakelijke verdediging

  • Vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit

  • Voorkomen dat een te zwaar middel wordt ingezet voor de (zelf)verdediging

  • Verdedigend karakter; dus geen wraak

  • Vereiste van subsidiariteit (‘noodzakelijke’): zijn er goede alternatieven?

  • Bijvoorbeeld deëscalerend optreden of aanvaller afweren, maar vooral:

  • vluchten of terugtrekken (geldt in veel mindere mate voor politieambtenaren)

Vereisten voor beroep op noodweer III

  • Vereiste van proportionaliteit (‘geboden’): staat de wijze van verdedigen in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding? Welke keuze heb je gemaat in je verdedigingwijze?

  • Keuze voor verdedigingswijze (bijv. vuist, mes, vuurwapen): met hetzelde terug reageren: vuist-vuist/mes-mes/vuurwapen-vuurwapen.

  • Zie ook: https://www.youtube.com/watch?v=ua_TZ84hmEA: disproportionaliteit; mes-vuurwapen

  • Intensiteit van verdediging (duur en plaats van raken; vgl. HR Bijlmer noodweer). Als je de dader in het been sciet is hij ook uitgeschakeld, als je in de borst schiet is de dader meteen dood. Afweging hiertussen maken (ernst van de aanranding).

  • Beide factoren afwegen tegen ernst van de aanranding

  • Vuistregel: afwegen van het aangerande belang tegen de wijze van verdediging, i.e. het aantasten van het belang van de aanvaller

  • Afweging is afhankelijk van omstandigheden van het geval

Vereisten voor noodweer IV (vervolg)

  • Garantenstellung: in afweging mogen geobjectiveerde capaciteiten van verdachte worden meegenomen. De politie gaat bijvoorbeeld niet meteen schieten want kan meer hebben dan een burger en schiet ook gerichter.

  • Proportionaliteitstoets pleegt betrekkelijk streng te worden toegepast (vgl. HR Bijlmer noodweer)

  • Indien verdediging disproportioneel is, dan is correctie mogelijk via noodweerexces (zie HR Bijlmer noodweer).Er moet dan wel aan de toepassingseisen voldaan worden.

  • Hoe te beoordelen? Maatman van objectieve waarnemer (dus niet alleen inzicht van verdediger)

Noodweerexces I

Er zijn twee vormen van noodweerexces:

  • Intensief noodweerexces: disproportioneel optreden in de noodweersituatie: je gaat te ver door/teveel geweld.

  • Extensief noodweerexces: ‘te lang doorgaan’ en ‘natrappen’: je gaat te lang door. (zie het koevoet-arrest)

Vereisten

Een noodweersituatie die noopt(e) tot een verdediging (‘noodzakelijke verdediging’) kent als vereisten:

  • Omvat zowel aanwezige aanranding als net afgelopen aanranding

  • Geen subsidiariteitsprobleem aanwezig (dus geen reëel alternatief voorhanden)  geen noodzakelijke verdediging nodig, want je het een andere keuze.

  • Want dan geen noodzakelijke verdediging

  • Door noodweersituatie ontstaat hevige gemoedsbeweging, namelijk: vrees, angst, radeloosheid, boosheid en/of drift. Hierbij gedEerste causaliteitseis: de aanranding moet direct de emotie opwekken

Noodweerexces II (vervolg)

  • Overschrijding van de grenzen van de verdediging door de hevige gemoedsbeweging

  • Tweede causaliteitseis: De overschrijding van de grenzen van de verdediging (lees: het strafbare feit) moet het onmiddellijk gevolg zijn van de hevige gemoedsbeweging

  • Normatief oordeel: welke overschrijding is aanvaardbaar?

Noodweer(exces) en culpa in causa

Er zijn twee grondvormen

  • Treffen van bepaalde voorzorgsmaatregelen tegen dreigende aanrandingen die daardoor escaleren

  • Zelf bewust de confrontatie opzoeken

Gevolg van aanwezigheid culpa in causa?

  • Culpa in causa belet meestal beroep op noodweer(exces), maar dat hoeft niet (HR Taxichauffeurs)

  • Culpa in causa is een correctie op noodweer(exces)

  • Dus: Eerst nagaan of sprake is van noodweer(exces), dan pas eventuele culpa in causa beoordelen

Afsluitend

  • Strafuitsluitingsgronden zijn essentieel voor een rechtvaardig en menselijk strafrecht

  • Strafuitsluitingsgronden demonstreren strafrechtelijke aansprakelijkheid op het scherpst van de snede

  • Daarom strikte wettelijke en jurisprudentiële toepassingsvoorwaarden

  • Daarom geven ze ook vaak aanleiding tot discussie

  • Volgende week: één gastcollege van Lucia de Berk en Stijn Franken, alleen van 15.15-17.00u in Theatron

Overmacht -> art. 40 Sr.

Er bestaan twee soorten overmacht:

  • Absolute overmacht: noodtoestand (rechtvaardigingsgrond)

  • Relatieve overmacht: psychisch (schulduitsluitingsgrond)

Werkgroepopdrachten

Opdracht 1.

Casus beantwoorden:

  1. Arrest lezen en de belangrijkste feiten eruit halen

  2. Vereisten uiteenzetten (voorwaarden)

  3. Welk artikel hoort erbij (welk schulduitsluitingsgrond)

  4. Joop kan zich met succes beroepen op het strafuitsluitingsgrond: Noodweer op grond van art. 41 lid 1 Sr. Joop moest zich noodzakelijk verdedigen tegen de twee vuurwapens van Anthony en Ricardo. Dat Joost ook een pistool pakt is proportioneel voor de zwaarte van de aanranding omdat Anthony en Ricardo ook allebei een pistool hebben. Zie het Bijlmer arrest  illegaal wapenbezit staat noodweerexces niet in de weg. (eerst vereisten van noodweer afgaan want is lid 1).

  5. Ja, Joop kan zich nu met succes beroepen op een strafuitsluitingsgrond (noodweerexces) omdat zijn verdediging niet in redelijkerwijs is met de zwaarte van de aanranding. Er is sprake van disproportionaliteit, maar er is wel sprake van noodweer situatie. Het is wederrechtelijk omdat het een aanranding is ivm de scooter en bescherming van zijn rechtsgoederen  eigen lijf, ook ogenblikkelijk omdat hij nog vaststaat achter de toonbank en ze hem op hem stormen. Maar dus geen geboden verdediging het is disproportioneel want hij vuurt zes kogels af terwijl anthony en ricardo alleen een stok en mes hebben. Door de hevige gemoedsbeweging gaat hij buiten de grenzen van zijn verdediging, ook sprake van dubbele causaliteit.
    Hij kan zich dus beroepen op noodweerexces art. 41 lid 2 Sr omdat de proportionaliteit is geschonden.

Opdracht 2.

  1. Valt het geweld wat de verdachte heeft toegepast nadat de verdachte van de trap was gevallen binnen het noodweerexces volgens art. 41 lid 2 Sr? Wanneer is er sprake van een hevige gemoedsbeweging?

  2. De verdachte en zijn vriendin lagen te slapen, toen de ex van de vriendin hun slaapkamer betrad (hij valt zijn ex-vriendin vaker lastig) en de verdachte met een klap op zijn hoofd wakker maakte. Hierna kwamen de verdachte en het (latere) slachtoffer in een gevecht in de slaapkamer. Hierna de het (latere slachtoffer) van de trap gevallen en kon zich niet langer meer verdedigen, toch is de verdachte hem achterna gegaan en geweld aangedaan tot hij overleed en heeft hem naar buiten gesleept en andere bewoners hebben de ambulance gebeld.

  3. Het hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van ‘doodslag’ en veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf. Ook de HR verwerpt het beroep en is het dus eens met het Hof.

  4. Huisrecht valt niet onder een goed (blz 241, onder 15).

Opdracht 3.

I: Voor: Ja want de staat nu heeft de staat geen macht meer over het ingrijpen tegen geweld en zou de burger kunnen doen en laten wat hij wilt. Daarom moet de rechtspraak restrictief worden opgevat.
Tegen: De burger moet ook in staat zijn om zichzelf te verdedigen als de staat er niet bij is, daarom moet de rechtspraak niet restrictief worden opgevat.

II: Voor 

Aantekeningen werkgroep

Er zijn twee strafuitsluitingsgronden

  • Schulduitsluitingsgronden -> Is de dader strafbaar? (De verwijtbaarheid)

  • Rechtvaardigingsgronden -> Is het feit strafbaar?

Rechtvaardigingsgronden (is het feit strafbaar?)

  • Absolute Overmacht -> noodtoestand

  • Noodweer -> conflict van plichten (optiën-arrest)

  • Ambtelijk gegeven bevel -> door een bevoegde ambtenaar

  • Handelen volgens een wettelijk voorschrift

  • Ontbreken van een materiele wederrechtelijkheid (o) -> komt bijna nooit voor maar denk maar aan Huizen Veearts-arrest

Schulduitsluitingsgronden (is de dader strafbaar?)

  • Relatieve Overmacht -> psychisch

  • Noodweerexces

  • Ontoerekeningsvatbaar (bv. geestelijke stoornis, gebrekkige ontwikkeling)

  • Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel

  • AVAS -> afwezigheid van alle schuld omdat men geen wetenschap heeft van het verboden feit en dat ook niet hoeft te bezitten. (wordt wel vaker aangekomen), zie het Melk en water-arrest

Basiscollege opdrachten

Opdracht 1.

  1. Kan de vrouw een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweer-exces doen, gelet op het feit dat zij een illegaal pistool bezat?

  2. Een vrouw die in het Amsterdamse Bijlmermeer woonde was lid geworden van een schietvereniging en had een illegaal pistool gekocht, omdat zij al een keer eerder van haar tasje was beroofd. Op een avond stond ze in haar flatgebouw op de lift te wachten toen ineens twee jongens binnenkwamen om haar te beroven. De vrouw werd vastgegrepen en door een van de jongens met een mes bedreigd. De vrouw pakte haar pistool, die zij uit voorzorg al geladen had, uit haar jaszak en loste een waarschuwingsschot. Dit schot hielp echter niet waardoor zij nogmaals schoot en een van de jongens in zijn borst werd geraakt en weg strompelde. De vrouw, nog steeds overrompeld door de gebeurtenis, lag nog op de grond toen de andere jongen terugkwam om het tasje alsnog te stelen. De vrouw loste toen nog een schot, waarbij ook deze jongen in zijn rechterlong werd geraakt. De jongen die in zijn borst was geraakt overleed aan zijn verwonding. De vrouw werd vervolgd, maar deed een beroep op noodweer dan wel noodweer-exces.

  3. Het hof stelde dat de vrouw gezien haar schietervaring en de korte afstand in staat geweest had moeten zijn om de jongens in minder vitale delen van hun lichaam te raken. Het hof stelde echter dat dit schieten het onmiddelijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die door de overval was veroorzaakt. Het beroep op noodweer wordt verworpen, maar het beroep op noodweer-exces wordt derhalve gehonoreerd en de vrouw wordt van alle rechtsvervolging ontslagen. Het feit dat de vrouw een illegaal wapen bezat, doet niets af aan het geslaagde beroep op noodweer-exces omdat vuurwapengebruik in dit geval noodzakelijk was. De Hoge Raad sloot zich bij het oordeel van het hof aan en verwierp het cassatieberoep.

Opdracht 2.

  1. Eerst zeggen waarom het geen willens/wetens is (namelijk omdat het van tevoren nooit zijn bedoeling is geweest om Valerio te steken). Vervolgens de definitie van voorwaardelijke opzet geven (spookrijderarrest).

  2. Culpa of causa

Begin altijd met een wetsartikel art. 41 lid 1 Sr. Voorwaarden opnoemen. Arrest taxichauffeur.

Basiscollege

Voorwaarden strafbaarheid

  1. gedraging -> zo niet vrijspraak

  2. die valt binnen een wettelijke delictsomschrijving. Deze wettelijke delictsomschrijving moet voldoen aan 3 eisen: 1. Gedrag dat van de norm afwijkt. 2. Strafbaarstelling van dat gedrag. 3. Een bijbehorende sanctie. -> zo niet OVAR (Ontslag Van Alle Rechtsvervolging).

  3. die wederrechtelijk is -> rechtvaardigingsgronden; is het feit strafbaar? -> zo niet OVAR (niet strafbaarheid van het feit)

  4. en te verwijten (schuld) is aan de verdachte -> zo niet schulduitsluitingsgrond Is de dader strafbaar? -> OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader

Hierbij horen een aantal vragen die de rechter zou moeten vragen om achter de voorwaarden van strafbaarheid te komen. -> art. 350 Sv

  1. Kan het ten laste gelegde feit bewezen worden verklaard?

  2. Past het ten laste gelegde feit bij de delictsomschrijving? (vraag naar kwalificatie)

  3. Is het ten laste gelegde feit strafbaar?

  4. Is de dader strafbaar? (verwijtbaarheid -> opzet en culpa)

  5. Kan er een straf of maatregel worden opgelegd?

Pas als aan alle vereisten voldaan (cumulatief= van te voren) is er pas sprake van strafbaarheid  straf

Bij dit schema moet je spreken over schulduitsluitingsgrond of rechtvaardigingsgrond (weegt zwaarder dan een schulduitsluitingsgrond)

Bij rechtvaardigingsgrond moet je eigenlijk alles goed hebben gedaan anders zaak je af naar schulduitsluitingsgrond.
Bij iedere strafuitsluitingsgrond gelden de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Bij een rechtvaardigingsgrond gelden proportionaliteit en subsidiartiteit voor 100%. Als je te lang door gegaan bent met ‘jezelf verdedigen’. Zodat het niet meer subsidiartiteit is bijvoorbeeld, zak je meteen naar de schulduitsluitingsgrond. Maar ook hier gelden strafuitsluitingsgronden.

Noodweer art. 41 lid 1 Sr -> rechtvaardigingsgrond (is het feit strafbaar?)

  1. Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of onmiddellijk dreigend gevaar daartoe

  2. Een aanranding van een van rechtsgoederen; lijf, eerbaarheid of goed, geboden door noodzakelijke verdediging

  3. Proportionaliteit (Is de verdediging evenredig aan de aanranding?) en subsidiariteit (Is de verdediging noodzakelijk?)

Noodweer exces (sprake van een dubbele causaliteit) art. 41 lid 2 Sr -> schulduitsluitingsgrond (is de dader strafbaar?)

  1. noodweersituatie: aanranding van een van de rechtsgoederen (lijf, eerbaarheid, goed) 

  2. hevige gemoedsbeweging (causaliteit 1) 

  3. overschrijven van de grenzen van zelfverdediging: disproportionaliteit (causaliteit 2)

Vraag die je aan het einde stelt: was het niet zijn eigen schuld? (culpa en causa) – arrest Koevoet en arrest Taxichauffeur

Er moet sprake van noodweer en dubbele causaliteit. Ook kijken naar culpa en causa en garantugngstelling

Intensief noodweerexces -> tijdens de verdediging ga je te ver

Extensief noodweerexces -> geen gevaar meer, maar toch ga je nog te ver (hevige gemoedsbeweging)

Week 8: Sanctierecht

Basiscollege opdrachten

Deel A

  1. Begin altijd met een wet en de regeling: art. 53 Sv en art. 54 Sv uitleggen

    53 Sv -> 128 Sv uitleggen. Je kiest art. 53 Sv en 128 Sv.
    Nu kijken naar art. 53 Sv

    Wat? Aanhouding op heterdaad

    Wie? De verdachte -> art. 27 Sv persoonlijk bij wie er een redelijk vermoeden van schuld bestaat op basis van een wet.  uitwerken

    Wie? Iedereen, dus ook de agenten

    Wat is het doel? Verhoren van de verdachte en dat doen ze ook

    Waar?

    Dwangmiddelen uitwerken -> subsidiariteit en proportionaliteit

    Conclusie

  2. Willens en wetens -> niet van toepassing

    Voorwaardelijke opzet -> r.o. 3.3 spookarrest

    Voorwaardelijke opzet is het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans

    Risico-component

    Kenniscomponent

    Wilscomponent

Vraag 2

Art. 310 Sr -> mag

Art. 14a lid 2 Sr -> bij een veroordeling van een gevangenisstraf van meer dan 2 jaar en hoogstens 4 jaar  voorwaardelijke straf van maximaal 2 jaar mag dus maar een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar mag dus niet.

De proeftijd is maximaal 3 jaar.

Het is onrechtmatig op grond van 3 jaar onvoorwaardelijk en ….

Aantekeningen basiscollege

Straf is een door de overheid welbewust toegebracht leed op grond van een normschending.

Je hebt verschillende straftheorieën:

  • Natuurrechtelijke wils- en verdragstheorieën

  • Absolute theorieën: vergelding

  • Relatieve theorieën: preventie

  • Verrijkingstheorieën: vergelding en preventie

Tweesporenstelstel: strafrechtelijke sancties vallen uiteen in straffen en maatregelen:

  • Straf wordt opgelegd wegens een delict

  • Maatregel naar aanleiding van een delict

Tot vier jaar gevangenisstraf kan je een deel van de straf voorwaardelijk opleggen!

Werkgroepopdrachten

Opdracht 1

  1. Is de verdachte niet geschikt om detentie te ondergaan? Moet de rechter motiveren waarom hij de verdachte een gevangenisstraf oplegt terwijl de raadsman onderbouwd heeft dat de verdachte detentie-ongeschikt is?

  2. De slachtoffers waren afhankelijk van de verdachte en weinig weerbaar. Het vertrouwen van de verdachten werden ernstig misbruikt omdat de verdachte hun (stief)vader was. De verdachte was bewust dat de slachtoffers weinig weerbaar waren en oefende druk op hen uit. Hij heeft meerdere strafbare feiten gepleegd tussen 1982-1986 en 1990-1999.

  3. A. De raadsman betoogt dat zijn cliënt detentieondergeschikt is omdat hij blind is en zijn blinde geleidehond niet mee kan nemen naar de gevangenis. Daarbij zou een gevangenisstraf voor de verdachte heel erg zwaar zou vallen, omdat hij in de gevangenis hard aangepakt wordt en hij geheel aangewezen is op zichzelf omdat hij blind is en de braille zich niet eigen kan maken. Een gevangenisstraf is drie keer zo zwaar voor hem als voor een normaal persoon. Zie r.o. 6

B. In r.o. 3.1 beoordeelt de rechtbank dat de verdachte veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van een duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk.
In r.o. 3.3 oordeelt het Hof dat de verdachte ook veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk. Het Hof is van oordeel dat er geen andere straf kan worden opgelegd dan gevangenisstraf, vanwege het benemen van de vrijheid van de verdachte. Met het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen tot uitdrukking gebracht en anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

D. r.o. 10 – 12 blz 285/286
De verdachte heeft zich dan wel aan ernstige strafbare feiten schuldig gemaakt, maar dat mag nog niet meebrengen dat aan een voor de strafoplegging zo essentieel verweer aan de orde ‘in diepste stilzwijgen’ kan worden voorbijgegaan. Er moet wel goed gekeken worden naar de bijzondere omstandigheden van de verdachte. De A-G vindt dat het Hof en de HR aan dit verweer geheel voorbij gaan en de verdachte gewoon berechten tot een gevangenisstraf.

E. De HR vindt dat er geen grond aanwezig is waarop de bestreden uitspraak wordt bestreden. De HR vernietigd de bestreden uitspraak en de zaak moet door het Hof opnieuw worden berecht en afgedaan. R.o. 3.4

4. Dat er weinig rekening gehouden wordt met bijzondere omstandigheden als je echt zware strafbare feiten hebt gepleegd.

Opdracht 2

  1. Op grond van art. 38v Sr want hij wordt namelijk veroordeeld tot vernieling (strafbaar feit). In art. 38v lid 2 Sr staat dat de maatregel kan inhouden dat je je niet mag ophouden in een bepaald gebied. Er staat niet dat een maatregel wordt opgelegd dus het is geen maatregel. Het is een voorwaarde die wordt opgelegd. Een bijzondere voorwaarde (een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn) bij voorwaardelijke straf. Dit staat in art. 14c lid 2 sub 6 Sr. Het is dus onrechtmatig omdat de bijzondere voorwaarde alleen mag passen binnen de proeftijd en dit valt buiten de proeftijd.

  2. Ja, op grond van art. 350 Sr. Daar staat dat er een geldboete opgelegd mag worden. Op grond van art. 24 Sr staat dat er rekening gehouden moet worden met de draagkracht van de verdachte. Uit het oordeel van de rechter blijkt niet dat de draagkracht van de verdachte is meegenomen. Daarom is de oplegging van de geldboete onrechtmatig.

  3. Art. 51f lid 2 Sv gaat over het voegen in het strafproces van de benadeelde partij en de vordering tot schadevergoeding.

 

Zie 23 Sr

 

Opdracht 3 Opdracht voor op het tentamen!

  1. Art. 188 Sr -> 3e categorie opgelegd worden. Daarna kijken in 23 Sr.
    Daarna kijken in art. 14ab Sr voor voorwaardelijke straffen voor voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en proeftijd van drie jaar.
    Dus op basis van art. 188 Sr staat er dat ten hoogstens een geldboete van de derde categorie of een gevangenisstraf van een jaar kan worden opgelegd. Volgens art. 23 Sr is een boete van de derde categorie ruim 8000 euro, dus de boete van 750 euro is rechtmatig. Verder staat in art. 14b Sr dat een proeftijd hoogstens drie jaren mag zijn, ook hier is sprake van rechtmatigheid. In art. 14a Sr staat dat de rechter mag beslissen dat een gevangenisstraf voorwaardelijk is, ten hoogste van twee jaren. Dus ook de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden is rechtmatig. Mag de rechter een gevangenisstraf en een geldboete wel combineren als straf? Dan moet je kijken in art. 9 lid 3 Sr. Daar staat dat een gevangenisstraf en een geldboete gecombineerd mogen worden. De conclusie is dat de opgelegde sancties rechtmatig zijn.

  2. In art. 350 Sr staat dat er ten hoogste twee jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie opgelegd mag worden. In art. 23 Sr staat dat een geldboete van de vierde categorie 20.250 euro mag zijn. De 200 euro valt dus hier binnen. De 200 euro valt echter niet binnen de grens van art. 24a Sr. In dit artikel staat dat voor een betaling ten minste 225 euro nodig is. Eerst kijken of een taakstraf mag, dan kijken in art. 9 lid 2 Sr. Daarna in art. 22c lid 2 Sr. Hier staat dat een taakstraf hoogstens tweehonderdveertig uren duurt en de rechter heeft Hugo een taakstraf van 300 uur opgelegd, dit is niet rechtmatig. Mag de combinatie taakstraf en geldboete als straf opgelegd worden door de rechter? In art. 9 lid 3 Sr mag de combinatie taakstraf en geldboete worden opgelegd. Hieruit kunnen we concluderen dat deze opgelegde sanctie onrechtmatig is. Taakstraf in combinatie met geldboete van 200 euro is rechtmatig, maar de taakstraf zelf van 300 uur is onrechtmatig en het betalen in termijnen ook.

  3. In art. 307 Sr van ten hoogste twee jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie, dus een gevangenisstraf van vijf jaar is onrechtmatig. In art. 309 Sr staat dat de man een beroep heeft dus een strafverhoging opgelegd kan worden. Alsnog is dan niet aan de vijf jaar voldaan, dus de vijf jaar gevangenisstraf is onrechtmatig. Hierna kijken naar 14a lid 2 Sr, dit is rechtmatig. Daarna naar art. 14b Sr, hier staat dat ten hoogste 3 jaar een proeftijd kan worden opgelegd. Bas krijgt een proeftijd van 2 jaar dus dat is rechtmatig. Vervolgens gaan we kijken naar de ontzegging van het beroep gynaecoloog van de duur van 15 jaar. In art. 28 lid 1 sub 5 Sr staat dat de rechter überhaupt een ontzegging mag doen. In art. 31 lid 1 sub 2 Sr staat dat de rechter de lengte van gevangenisstraf bepaalt; hoelang hij je uit een recht ontzet. Verder staat in art. 31 Sr dat je nu 7 of 9 jaar mag ontzetten (2 jaar boven of 2 jaar onder de hoofdstraf). Dit is dus onrechtmatig. In art. 9 lid 5 staat dat een hoofdstraf en een bijkomende straf samen opgelegd mag worden. De eindconclusie is dat de veroordeling van de gevangenisstraf van 5 jaar onrechtmatig is. De 2 jaar voorwaardelijke straf is onrechtmatig en het ontzetten uit zijn recht is wel rechtmatig. Ten slotte is de duur van de ontzetting ook onrechtmatig

Aantekeningen werkgroep

Hoofdstraf: art. 9 lid 1 sub a Sr

  • Gevangenisstraf art. 10 Sr

  • Hechtenis art. 18 Sr

  • Taakstraf art. 22b-k Sr

  • Geldboete art. 23-24C Sr

Bijkomende straffen: art. 9 lid 1 sub b Sr

  • Ontzetting van bepaalde rechten art. 28 t/m 32 Sr

  • Verbeurdverklaring art. 33-34 Sr

  • Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak art. 36 Sr

Maatregelen:

  • Eerste afdeling: onttrekking aan het verkeer art. 36b-d Sr, ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel art. 36e Sr en schadevergoeding art. 36f Sr

  • Tweede afdeling: plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis art. 37 Sr en terbeschikkingstelling (TBS) art. 37a-38lb Sr

  • Derde afdeling: plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) art. 38m-u Sr

  • Vierde afdeling: oplegging vrijheid beperkende maatregel en dat is maatregel ter strekkende beperking art. 38v-j Sr

Hechtenis geldt voor overtredingen en is maximaal 1 jaar.

Gevangenisstraf geldt voor misdrijven.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Strafrecht bundel

Inleiding Strafrecht - UU - Aantekeningenbundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Hendrick_G
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1867 1 2