Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

College 1

Het eerste hoorcollege geeft een inleiding van het strafprocesrecht en zal nader ingaan op de aard en het doel van de strafvordering en het EVRM. Het tweede hoorcollege gaat over het voorbereidend onderzoek. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Strafvordering

Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van materieel strafrecht. Voorbeelden daarvan zijn diefstal en moord. In het opsporingsonderzoek betekent dat dat het strafbare feit opgehelderd dient te worden: is er sprake van diefstal? Vervolgens moet men de aanwijzingen uit het vooronderzoek concretiseren in de procedure. Wanneer men dan kan vaststellen dat de verdachte schuldig is ten aanzien van diefstal, dan is het straf- procesrecht juist toegepast. Het hoofddoel is tweeledig. In de eerste plaats moeten schuldigen gestraft worden en ten tweede moet worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. De laatste doelstelling weegt zwaarder dan de eerste doelstelling, zo blijkt uit artikel 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvoor uit het onderzoek op de terechtzitting oor de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Dit betekent echter niet dan men voor 100% overtuigd moet zijn van de schuld van een verdachte. Twijfel is aanvaardbaar, zo blijkt uit het Lucia de B-arrest. In dit arrest bleef Lucia de B. ontkennen dat ze kleine kinderen had vermoord in het ziekenhuis waar ze werkte. Ondanks het feit dat ze bleef ontkennen, werd ze wel vervolgd. Het dagboek dat ze bijhield speelde een belangrijke rol ten aanzien van het bewijs, waardoor de rechtbank haar toch heeft veroordeeld. Na herziening kwam men pas tot vrijspraak. Het strafrecht dient haar functie niet, wanneer men 100% overtuigd moet zijn, omdat dan bijna iedereen wordt vrijgesproken. Het tweeledige hoofddoel omvat enkele waarborgen. De waarborgen verschillen ten aanzien van zware en lichte delicten. In een strafbeschikking kan de officier van justitie een OM-afdoening opleggen. Dit is bij lichte delicten aanvaardbaar, maar niet bij zware delicten, omdat daar andere waarborgen een rol spelen. Bij zware delicten zal men tot langere gevangenisstraffen moeten komen, wat niet mogelijk is via OM-afdoening. Aangezien de kosten van het strafprocesrecht dienen te worden betaald door de belasting- betaler, moet men afwegingen maken met betrekking tot de waarborgen.

Het hoofddoel is niet de enige verklaring voor de manier waarop de strafvordering is ingericht. Wat ook meetelt is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Zo heeft een verdacht het zwijgrecht op grond van artikel 29 Sv en bestaat er een limitering van het voorarrest. Artikel 29 Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.” Ten tweede dienen de rechten en vrijheden van anderen ook te worden gewaarborgd. Zo kan er sprake zijn van een beperking van de getuig- plichten en kan het slachtoffer zich als benadeelde partij in het proces voegen. Artikel 288 Sv omvat redenen voor het afzien van het oproepen van niet verschenen getuigen: “De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat […].” Een derde nevendoel betreft de procedurele rechtvaardigheid, wat onder andere ziet op het recht op het laatste woord en het spreekrecht voor het slachtoffer.

Vaststelling schuld

Het hoofddoel van het strafprocesrecht is dus het vervolgen van schuldigen, waardoor de schuld van een verdachte moet worden vastgesteld. De materiële waarheid staat hierbij centraal. In Nederland kennen we geen beginsel van guilty plea, wat inhoudt dat de verdachte een lagere straf krijgt opgelegd, indien hij bekent het feit te hebben begaan. In artikel 263 Sv is bepaald dat de verdachte bevoegd is om getuigen en deskundigen ter terechtzitting op te roepen. Het hangt van de procesopstelling van de verdachte af hoe ver het onderzoek strekt. De materiële waarheid wordt georiënteerd door drie beginselen: de actieve rol van de rechter, de magistratelijke rol van het OM en de regeling omtrent de rechtsmiddelen.

Actieve rol van de rechter

De rechter heeft een actieve rol bij de terechtzitting, zo blijkt uit verschillende artikelen. Zo bepaalt artikel 286 lid 1 Sv dat de voorzitter de verdachte ondervraagt. Het vierde lid van dat artikel stelt vast dat er vragen kunnen worden gesteld aan de verdachte gedurende de verdere loop van het onderzoek, door de voorzitter, de rechters, de officier van justitie, de raadsman en de medeverdachte. Artikel 292 lid 1 Sv bepaalt dat de voorzitter tevens de getuige onder- vraagt. Hij geeft op grond van lid 2 daarna de rechters en de officier van justitie de gelegenheid om vragen te stellen aan de getuige. Artikel 315 lid 1 Sv luidt: “Indien aan de rechtbank de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt zij, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping dier getuigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.” De actieve rol van de rechter past in het inquisitoire karakter van het strafprocesrecht. In het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten kent het strafprocesrecht een accusatoir karakter, waarbij de presentatie van het bewijs door de partijen geschiedt, wat ook wel cross-examination wordt genoemd. Bij juryrechtspraak bewaakt de rechter vooral het proces. Dat betekent niet dat de materiële waarheid er in een accusatoir proces niet toe doet. Ons inquisitoire proces is onder invloed van het EHRM wel meer contradictoir geworden; de opstelling van procespartijen is van groot belang.

Magistratelijke rol van het OM

Het Openbaar Ministerie (OM) komt uit een inquisitoir stelsel en is historisch gezien afkomstig uit Frankrijk. Oorspronkelijk gezien vormt het OM een verlengstuk van de rechters. Nu is dat anders, omdat het OM nu de leiding van de opsporing op zich neemt en belast is met de OM-afdoening. Ook vormt zij gedurende de terechtzitting de dominus litis. De taakopvatting van het OM is wel nog altijd magistratelijk. Het OM moet beslissingen in lijn met de materiële waar- heid nastreven en dus een open oog hebben voor gerechtvaardigde belangen van verdachten. Een voorbeeld daarvan vormt de regeling voor het kennisnemen van processtukken, zoals blijkt uit artikel 30 e.v. Sv: “De kennisneming van processtukken wordt de verdachte op diens verzoek tijdens het voorbereidende onderzoek verleend door de officier van justitie. De kennis- neming wordt de verdachte in elk geval toegestaan vanaf het eerste verhoor na aanhouding.”

Rechtsmiddelen

In hoger beroep vindt er een nieuwe behandeling plaats van de feiten. Ook hier is de materiële waarheid van groot belang. In cassatie zijn schending van het recht en verzuim van vormen de gronden om een extra procedure aanhangig te maken, zo blijkt uit artikel 79 wet op de RO. Tegenwoordig staat daarmee een sterk belang centraal, zo blijkt uit artikel 80a RO, waardoor ook hier de materiële waarheid centraal staat. Zo kent men een herziening ten voordele en een herziening ten nadele. De herziening ten voordele staat genoemd in artikel 457 Sv en de herziening ten nadele staat genoemd in artikel 482a Sv van het nieuwe Wetboek van Straf- vordering.

In het Dronken Broer-arrest ging het om een verdachte die werd vervolgd wegens het door-rijden na een ongeval en alcomobilisme (rijden onder invloed). De broer die had gereden had nog geen rijbewijs en om te voorkomen dat hij vervolgd zou worden, had zijn broer verklaard dat hij had gereden onder invloed van alcohol. De advocaat-generaal stelde: “uit de verklaring van de aanvrager, diens broer Michel en O. Ph. blijkt dat deze misdrijven niet zijn begaan door aanvrager, maar door diens broer. Voorts blijkt daaruit dat de drie hebben afgesproken dat aanvrager de rol van bestuurder op zich zou nemen omdat zijn broer geen rijbewijs had.” De broers hadden dus de zowel de politieagent, als de rechter in eerste aanleg en het Gerechtshof opgelicht. Toch konden zij een beroep doen op herziening, waardoor de verdachte alsnog werd vrijgesproken. Het hoofddoel van bestraffing van schuldigen weegt dus in casu dusdanig zwaar dat een herziening alsnog mogelijk is.

De herziening ten nadele ziet voornamelijk op nova en falsa. Vooral nova staan hierbij ter discussie. Er staat een beperking genoemd in artikel 482a lid 3 Sv: “herziening op grond van nova is alleen mogelijk bij geloofwaardige bekentenissen van de verdachte of medeverdachte en resultaten na technisch onderzoek.” Er dient hier een afweging te worden gemaakt van de materiële waarheid en de rechten van de verdachte (non bis in idem). Ook andere belangen moeten worden afgewogen, zoals een efficiënte opsporing. In de systematiek van deze wet is het mogelijk om DNA-onderzoek uit te voeren, terwijl dat onderzoek de afgelopen twintig jaar ook al verricht had kunnen worden, maar men daar niet op is gekomen. Het zou wellicht recht- vaardiger geweest als alleen technisch onderzoek mogelijk was, indien dat onderzoek onlangs werkbaar is geworden.

EVRM

Het recht om het strafprocesrecht in de wet en de praktijk vorm te geven wordt begrensd door het EVRM. Dat bevat een aantal bepalingen die eisen stellen op het terrein van het strafproces- recht. Vooral de rechten op vrijheid, een eerlijk proces en privacy spelen een belangrijke rol, genoemd in de artikelen 5-8 EVRM. Het doel van deze rechten is om de vrijheid te verzekeren van de burgers. Het legt daartoe positieve en negatieve verplichtingen op aan de staat en geeft een individueel klachtrecht aan burgers. Op grond van deze rechten kan men veroordeling van de staat vorderen. Het EVRM bevat nog meer kenmerken. Zo hebben staten meer vrijheid bij de keuze hoe zij de naleving van verdragsrechten verzekeren. Als het Verenigd Koninkrijk het bij een accusatoir proces wil houden en Nederland een inquisitoir proces, dan zijn de staten daartoe vrij. Hierbij kent men tevens een afwegingsvrijheid (margin of appreciation). Een ander punt is dat het EHRM de casus beoordeelt en geen wetten maakt. Ze kijken enkel of de rechter niet geschonden zijn. Hieruit kunnen wel consequenties voor de nationale wetten voortvloeien, maar dat is niet waar het EHRM specifiek op ziet. Het Hof toetst geen regelingen, maar beoordeelt de toepassing van die regelingen en komt met een casusgebonden oordeel. Tot slot laat het EHRM zich bij de uitleg van het verdrag niet door nationale begrippen en keuzes leiden. Dit vertaalt zich in het feit dat de rechtsbescherming het richtsnoer is bij de uitleg en het beginsel van autonome begripsvorming.

In het Özturk tegen Duitsland-arrest ging het om Özturk die tegen een geparkeerde auto in Duitsland botste. Hij kreeg een boete van 60 Duitse mark. Özturk stelde verzet in en werd gehoord in het bijzijn van zijn tolk, omdat hij de Duitse taal niet goed beheerste. Na het horen trok hij zijn verzet in, maar moest toch de kosten van de tolk betalen bij openbare behandeling. In Nederland kent men het beginsel dat de kosten van een proces voor de staat zijn. Özturk was het hier niet mee eens en ging naar het Europese Hof van Justitie. Duitsland verweerde zich tegen artikel 6 lid 3 sub e EVRM: “Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten: zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.” Duitsland gaf aan dat er geen sprake was van een criminal charge, maar van een Ordnungswidrigkeit, wat in ons land kan worden vergeleken met een bestuurlijke boete. Het Europese Hof gaf in paragraaf 49 aan: “Staten mogen onderscheid maken tussen soorten strafbare feiten, maar als lidstaten door een feit anders te benoemen toepassing van artikel 6 EVRM konden uitsluiten, zou dat tot resultaten leiden die onverenigbaar zijn met object and purpose van het verdrag.” In de daaropvolgende paragraaf gaf het Hof vereisten die aan het begrip criminal charge vastzaten. Zo moest het gaan om een feit dat tot het nationale strafrecht behoorde, de vraag wat het karakter is van de overtreding en de aard en de zwaarte van de straf. In paragraaf 53 nam het Hof de conclusie dat aan het tweede criterium werd voldaan, waardoor artikel 6 EVRM van toepassing werd verklaard in dit geval.

De consequenties die uit het Özturk tegen Duitsland-arrest voortvloeiden waren dat de wet- gever niet door de keuze voor andere wettelijke vormgeving aan de rechten van het EHRM kan ontsnappen. Voor de rechter werd duidelijk dat de rechtspraak van het EHRM een eigen kader vormt, waar hij bij de toepassing van nationale regels rekening mee moet houden. Dat geldt voor regelingen ten aanzien van de tolk, maar ook voor het horen van getuigen.

In het Krüslin en Huvig tegen Frankrijk-arrest ging het om Krüslin, wiens telefoon werd getapt in het kader van een onderzoek naar de moord op een bankier. Krüslin sprak in zijn telefoon- gesprek over een andere moord, maar werd wel vervolgd. Artikel 81 van de Code Procedure Penal gaf aan: “de onderzoeksrechter zal, in overeenstemming met het recht, alle maatregelen nemen welke hij noodzakelijk acht voor de waarheidsvinding.” Is dit in strijd met artikel 8 lid 1 EVRM, inhoudende het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven? Volgens het Hof was daar sprake van, omdat het privéleven van Krüslin werd geschonden. Het Hof gaf aan dat er een nationale basis moest zijn voor de telefoontap en deze nationale basis aan de eisen van artikel 8 lid 2 EVRM moest voldoen: “geen inmenging van openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.” Volgens het Hof voldeed de nationale bepaling daar niet aan. Het gaat dus om de kwaliteit van de regeling.

Artikel 6 EVRM geeft positieve verplichtingen voor de staat om iets te doen. Het EHRM leest ook in recht op vrijheden een verplichting om deze te bescherming. Een voorbeeld hiervan is het MC tegen Bulgarije-arrest. In dit arrest stelt een 14-jarig slachtoffer dat ze is verkracht door twee mannen. Er waren voldoende aanwijzingen dat die mannen het hebben gedaan, maar er is niet voldoende onderzoek naar verricht. Het slachtoffer stelde dat er hierdoor een inbreuk werd gemaakt op haar recht op een privéleven in de zin van artikel 8 EVRM. Niet alleen verdachten, maar ook slachtoffers kunnen dus rechten ontlenen aan het EVRM. Ze kreeg in casu gelijk. Het Hof gaf aan dat de staat maatregelen moet nemen die bevorderen dat de personen de rechten van het verdrag genieten. Hiermee wordt een schending van artikel 3 jo. 8 EVRM aangenomen.

Afronding

Er bestaat soms spanning tussen de hoofd- en nevendoelen van de strafvordering, een voor- beeld daarvan vormt de herziening ten nadele. Hierbij gaat het om een afweging tussen de materiële waarheid en het non bis in idem-beginsel. De rechters beschikken over veel vrijheid bij keuzes die nationaal gemaakt worden. Het recht en de praktijk moeten wel aan de eisen voldoen die genoemd staan in het EVRM, waarbij de spanning van de doelen ten dele terug-komt. Het verdrag verzekert de rechten van de mens en daarmee ook van de verdachte en het slachtoffer.

Vooronderzoek

Er heeft een verschuiving plaatsgevonden in het proces van het vooronderzoek. Voorheen stond het gerechtelijk vooronderzoek centraal, terwijl nu de opsporing centraal staat. Dit wordt bevestigd door de Wet versterking positie rechter-commissaris. Binnen het huidige onderzoek staat de opsporing dus centraal, waarbij het gaat om onderzoek in verband met strafbare feiten onder, wat wordt gedaan onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen in de zin van artikel 132a Sv. Deze definitie is tot stand gekomen aan de hand van de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden, naar aanleiding van een ontsporing van de opsporing, omdat de Commissie Van Traa ingrijpende bevoegdheden had toegepast zonder expliciete wettelijke basis. De wet bijzondere opsporingsbevoegdheden voorziet in deze wettelijke basis op grond van artikel 126g e.v. Sv. Aan de opsporing zitten meerdere elementen verbonden. Het eerste element omvat het onderzoek in verband met de strafbare feiten en het derde element betreft het doel om strafvorderlijke beslissingen te nemen. Soms zijn ook andere instanties bevoegd om onderzoek te doen naar strafbare feiten, zoals de Onderzoeksraad voor de Veiligheid omtrent MH17. De opsporing is dan voor een ander doel op grond van artikel 3 Rijkswet. Voorheen stond in de opsporingswet ook een verdenkingseis. Deze is geschrapt, omdat de wetgever de ambtenaren ook bevoegdheden wilde geven bij aanwijzingen, zonder dat er sprake is van een verdenking.

Het tweede element wordt bepaald door het gezag van de officier van justitie. Het gezag van de OvJ is het feitelijke gevolg van de aanduiding als opsporing, net zoals de verbaliserings- plicht uit artikel 152 Sv: “De ambtenaren, met de opsporing van strafbare feiten belast, maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Het gezag van de officier van justitie geeft aan dat de definitie niet alleen beschrijft wat opsporing is, maar ook wil aangeven hoe opsporing moet plaatsvinden. De kern van de definitie is vooral gelegen in het derde element, wat ziet op de strafvorderlijke beslissingen. In dat licht is te verdedigen dat een verkennend onderzoek in de zin van artikel 126gg e.v. Sv ook onder opsporing valt.

Taken en personen

Er zijn verschillende personen betrokken bij het vooronderzoek. Zo maakt men onderscheid tussen opsporingsambtenaren, hulpofficieren van justitie, de officier van justitie zelf, die belast is met een leidinggevende taak, de rechter-commissaris en de burger, die een aangifte of een klacht indient. De positie van de rechter-commissaris is geregeld in titel III van het Wetboek van Strafvordering. Voorheen werd dit geregeld in het kader omtrent het gerechtelijk voor- onderzoek. De officier van justitie kan vorderen dat de rechter-commissaris handelingen verricht die gericht zijn op het onderzoek in de zin van artikel 181 Sv. Tevens kunnen personen die als verdachte voor het plegen van een strafbaar feit zijn verhoord of terzake zijn vervolgd, een verzoek daartoe doen op grond van artikel 182 Sv. Artikel 185 Sv ziet op de bespreking van de stand van het onderzoek: “Indien de rechter-commissaris dit voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk acht, roept hij de officier van justitie en de verdachte op voor hem te verschijnen, teneinde de stand van zaken in het onderzoek te bespreken.” Artikel 177a Sv dient hierbij nageleefd te worden: “De officier van justitie draagt er zorg voor dat de rechter-commissaris tot wie hij een vordering richt, tijdig alle relevante stukken ontvangt en voorziet de rechter-commissaris van de inlichtingen die nodig zijn voor een goede uitoefening van diens taak.” In het nieuwe Wetboek van Strafvordering staat de taak van de rechter-commissaris wederom ter discussie. Hoe is diens verhouding tot de zittingsrechter en de officier van justitie?

Titel I van Boek 2 Wetboek van Strafvordering ziet op het opsporingsonderzoek. In de 2e afdeling wordt iets geregeld over deskundigen, schouw en DNA-onderzoek. Artikel 150 luidt: “De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek ambtshalve of op verzoek van de verdachte een deskundige die als deskundige is geregistreerd in het register, bedoeld in artikel 51k, benoemen.” Titel III Boek 2 Wetboek van Strafvordering ziet daarentegen op het onderzoek van de rechter-commissaris, waarbij er vooral wordt ingegaan op het verhoor van de verdachte en diverse soorten getuigen en deskundigen. De meeste bevoegdheden van de rechter-commissaris zijn neergelegd in boek I (deskundige), II (dwangmiddelen) en III (bijzondere opsporingsbevoegdheden). Er zijn echter een aantal criteria verbonden aan de toepassing van vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende dwangmiddelen ten aanzien van de verdachte, zo is genoemd in artikel 52-63 Sv. De rechter-commissaris heeft tevens enkele bevoegdheden in geval van gewoonlijke verdenking.

Verdachte

Artikel 5 EVRM bepaalt: “Eenieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeen- komstig een wettelijk voorgeschreven procedure […].” In vijf gevallen mag aan een persoon diens vrijheid worden ontnomen volgens de wet. Dat is het onder andere het geval bij voor-arrest (indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan). Artikel 5 lid 3 EVRM stelt nadere eisen: “Eenieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid 1.c van dit artikel, moet onverwijld voor een rechter worden geleid of voor een andere magistraat die door de wet bevoegd verklaard is rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld.”

Lid 4 geeft iedereen die van zijn vrijheid is beroofd toegang tot de rechter. In de Nederlandse wet maakt men onderscheid tussen staande houden (artikel 52 Sv), ophouden ten behoeve van het onderzoek (artikel 61 Sv), steunbevoegdheden (artikel 55 jo. 55a Sv) en connexe bevoegdheden (artikel 55b-56 Sv). Ook kent men de vormen van aanhouden (artikel 53 jo. 54 Sv) en het geleiden van de verdachte naar een plaats van verhoor (artikel 27 Sv). Het in verzekering stellen van de verdachte is geregeld in artikel 57 jo. 58 Sv. Artikel 59a Sv, wat ziet op voorgeleiding bij de rechter-commissaris, is het gevolg van het Brogan tegen Verenigd Koninkrijk-arrest. Voorlopige hechtenis is geregeld in artikel 63 e.v. Sv. De gevallen waarin voorlopige hechtenis kan worden ingesteld staan genoemd in artikel 67 jo. 67a Sv. Een verzoek tot opheffing is mogelijk in de zin van artikel 69 Sv. De opheffing geschiedt door de rechtbank.

Verhoor en artikel 6 EVRM

In het arrest Saunders tegen Groot-Brittannië ging het om meneer Saunders, die directeur was van een Brits bedrijf. Als directeur heeft hij aandelenfraude gepleegd bij de overname van een ander bedrijf. Op last van het Britse ministerie van handel en industrie werd hiernaar een onderzoek ingesteld. Saunders werd in het kader van dat onderzoek gehoord en was daarbij wettelijk verplicht op de gestelde vragen te antwoorden. Deze verklaringen werden gebruikt tijdens het strafproces en daarom meent Saunders dat artikel 6 lid 2 EVRM geschonden is. Volgens het Hof was het niet toelaatbaar dat er tijdens het strafproces bewijs wordt geleverd door materiaal dat tegen de wil van de verdachte is verkregen door dwang op hem uit te oefenen. Het zwijgrechte n het recht om geen bewijs tegen zichzelf te hoeven leveren vormen belangrijke voorwaarden van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. In casu is het nemo-tenetur beginsel daardoor geschonden.

Naar Nederlands recht kent men het pressieverbod, het zwijgrecht en de cautieplicht op grond van artikel 29 Sv: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.” Hierop bestaan uitzonderingen, die vastgelegd zijn in bijzondere wetten, zoals artikel 47 Awr. De aan de verdachte als zodanig toekomende bevoegdheden moeten hierbij wel in acht worden genomen. Deze rechten voor verdachten vloeien voort uit artikel 6 lid 3 EVRM.

In het arrest Salduz en Nederland ging het om een verdachte die het niet eens was met de door het Hof aangevoerde bewijsmiddelen. De verdachte had verklaringen afgelegd die als bewijsmiddel waren meegenomen. De verklaringen waren echter afgelegd toen de verdachte nog minderjarig was, zonder dat hij van rechtsbijstand was voorzien. Het Hof was van oordeel dat het recht op een eerlijk proces was geschonden, omdat hij geen rechtsbijstand had, terwijl de daar afgelegde verklaring wel door de rechter als belastend bewijs werd gebruikt. Een verdachte heeft recht op rechtsbijstand op het moment dat het onderzoek begint. Jeugdigen hebben tevens recht op een raadsman of en vertrouwenspersoon tijdens het verhoor. Het Nederlandse Wetboek van Strafvordering geeft geen recht op de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor.

Inmiddels zijn de rechten ook in de EU-richtlijn 2013/48/EU terug te vinden, welke eind dit jaar wordt geïmplementeerd. Deze richtlijn geeft de verdachte recht op toegang tot een advocaat en houdt het recht in om tijdens het verhoor door de politie aanwezig te zijn en te participeren. Verder heeft men het recht op toegang tot een advocaat voor het verhoor en het recht om de advocaat aanwezig te laten zijn bij onderzoekshandelingen waarbij de verdachte aanwezig moet of mag zijn (confrontaties, reconstructies en doorzoekingen). Binnen het Nederlandse recht zijn er een aantal wetsvoorstellen aanhangig, zoals wijzigingen omtrent de bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen. Vooruitlopend daarop gaat de Hoge Raad er al vanuit dat de aangehouden verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens een politieverhoor behoudens bij dwingende redenen om dat te beperken.

College 2

Vorige week hebben we het gehad over de doelen van de stafvordering en het voorbereidend onderzoek. Daarbij zijn we nader ingegaan op de rechtspositie van de verdachte. Deze week zal het gaan over de rechter en de officier van justitie. Het college van vrijdag gaat over de slachtofferhulp en wordt gegeven door dhr. Sas. Het andere college wordt zoals gewoonlijk gegeven door dhr. Keulen.

De rechter

Artikel 6 EVRM ziet op de positie van de rechter. Hier zitten vier kernaspecten aan verbonden. De Engelse versie van artikel 6 EVRM luidt: “In the determination of his civil rights and obligations or of any criminal charge against him, everyone is entitled to a fair and public hearing within a reasonable time by an independent and impartial tribunal established by law.” Uit dit artikel blijkt dus dat er sprake moet zijn van het recht op een rechter, waarbij de vraag is of buitengerechtelijke afdoening in overeenstemming is met artikel 6 EVRM, een recht dat door de wet is gegeven (established by law), onafhankelijkheid (independent) en onpartijdig (impartial). Deze eisen worden hieronder nader toegelicht.

Recht op een rechter

In het arrest Deweer tegen België ging het om de prijs van varkensvlees, dat niet in overeenstemming was met de prijs uit de prijsvoorschriften. De officier van justitie besloot dat de slagerij voorlopig gesloten zou worden, tenzij Deweer een transactie van 10.000 Bfr betaalde. Hierdoor lijdt Deweer enerzijds financiële schade en anderzijds lijdt Deweer reputatieschade. Hij betaalde het bedrag, maar gaf aan dat er sprake was van een vergissing. Hij deed een beroep op artikel 6 EVRM, omdat hij vond dat hij recht had op een rechter. Aangezien er geen rechtsgeldige afstand van het recht heeft plaatsgevonden, maar er sprake was van een dwingende manier, slaagde het beroep op artikel 6 EVRM.

Het Openbaar Ministerie kan, evenals de politie, straffen opleggen, mits de verdachte toegang heeft tot de rechter op grond van artikel 257a Sv: “De officier van justitie kan, indien hij vaststelt dat een overtreding is begaan dan wel een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar, een strafbeschikking uitvaardigen.” De verdachte kan verzet instellen binnen 14 dagen na uitreiking of na het bekend raken met de straf. Dit is niet mogelijk, indien er sprake is van een lage geldboete in de zin van artikel 257e lid 1 Sv. Indien de verdachte in verzet gaat, doet de rechter de zaak volgens de normale procedure af in de zin van artikel 257f lid 3 Sv. De verdachte hoeft in dat geval geen griffiegeld te betalen, terwijl hij wel het risico loopt dat de rechter een zwaardere straf oplegt dan het OM in de strafbeschikking. Het OM eiste een zwaardere straf als de verdachte geen inhoudelijke gronden aanvoert. Er is een nieuw wetsvoorstel aanhangig wat ziet op een kostenbijdrage in de strafvordering, waarbij verzetszaken zijn uitgesloten.

Established by law

Er moet een adequate regeling zijn omtrent de competentie van de rechter. Uit het boek blijkt dat het besluit omtrent nevensvestigingsplaatsen en zittingsplaatsen ervoor hebben gezorgd dat berechting buiten het eigen ressort mogelijk is. Inmiddels is de Wet herziening gerechtelijke kaart ingevoerd, waardoor de Wet op de rechterlijke indeling is aangepast. In Nederland zijn er 11 rechtbanken en 4 hoven. Een nieuwe verwijzingsregeling in artikel 46a Wet RO heeft ervoor gezorgd dat de minister van Veiligheid en Justitie gehoord kan worden door de Raad van de Rechtspraak en tijdelijk een andere rechtbank aanwijzen waarnaar de Raad verwijzen kan.

Independent

In het arrest Belilos ging het om een vrouw die in Zwitserland de straat op ging om te betogen. Zij werd opgepakt en ondervraagd door de Police Board. Ze werd veroordeeld, terwijl ze aangaf dat ze niet aanwezig was bij de betoging. Ze ging klagen bij het Hof van Justitie, omdat ze was veroordeeld door de Police Board, wat ambtenaren van de politie waren.

Het Hof stelde dat de Police Board werd benoemd door de gemeente, wat toch duidt op een bepaalde onafhankelijkheid. De ambtenaren konden geen instructies krijgen van de politiecommissarissen. Ook kon hij gedurende zijn vierjarige ambtstermijn niet worden ontslagen. Dit duidde allemaal op een onafhankelijkheid. Toch gaf het Hof aan dat de politieambtenaar niet dusdanig onafhankelijk was, omdat hij na zijn ambtstermijn van vier jaar, gewoon weer als politieagent aan de slag kon gaan: “Ordinary citizen will tend tos ee him as a member policer force subordinate to his superiors and loyal to his colleagues.” Een politieman die tijdelijk als rechter fungeert, valt dus niet onder een onafhankelijke rechter.

Impartial

De onpartijdigheid van de rechter kan worden getoetst door de subjectieve en de objectieve test. Bij de objectieve test staat er centraal of de rechter voldoende waarborgen kan geven om elke redelijke twijfel aan de onpartijdigheid van diens zijde uit te sluiten. In het arrest Piersack tegen België ging het om de rechter van het Hof van Assizen die voorheen hoofd was geweest van het Openbaar Ministerie, die verantwoordelijk was voor de veroordeling. Volgens het Hof moest er ruimte blijven voor een overstap, maar in casu waren er niet voldoende waarborgen, nu de betreffende rechter nadrukkelijk verantwoordelijk was voor de vervolging. In het arrest Cubber tegen België ging het om rechter Pilate een man had gearresteerd vanwege valsheid in geschrifte. De zaak werd onderzocht door rechter Pilate in een geheim vooronderzoek. De rechter was dus een onderzoeksrechter. De tegenstelling tussen een rechterlijk ambtenaar van het parket en een onderzoeksrechter is minder groot dan het lijkt. Het Hof lijkt te zeggen dat een onderzoeksrechter als het ware handelt als een officier van justitie. Hij heeft dus hele ruime bevoegdheden. In casu was de onderzoeksrechter al dusdanig betrokken bij het voorbereidend onderzoek, waardoor hij niet langer over de terechtzitting mocht oordelen. De rechter vindt echter niet elke betrokkenheid bij het vooronderzoek van de rechter fataal, in de zin van artikel 6 EVRM. In het arrest Fey tegen Oostenrijk hoorde de rechter de getuigen op verzoek van de rechter-commissaris en vroeg hij informatie op bij de bank en de verzekeringsbedrijven, wat wel was geoorloofd.

In Hauschildt tegen Denemarken ging het om belastingfraude. Hier ging het om bevelen ten aanzien van voorlopige hechtenis in eerste aanleg en appel op grond van het criterium dat men dicht bij de schuldvraag lag op grond van artikel 52 Sv. De rechter was hier over diens bevoegdheden heen gegaan en handelde niet langer onpartijdig. De onpartijdigheid van de rechter kan worden beïnvloed door eerder activiteiten in het vooronderzoek en eerdere oordelen van de rechter. De Nederlandse wet houdt hier echter ook rekening mee, zo staat genoemd in artikel 268 lid 2 Sv dat de rechter die als rechter-commissaris enig onderzoek in de zaak heeft verricht, niet mag deelnemen aan het onderzoek ter terechtzitting, behoudens toepassing van artikel 316 lid 2 Sv. Dat artikel bepaalt: “In geval het onderzoek uitsluitend zal bestaan in het horen van getuigen of het verlenen van een opdracht aan, het benoemen en horen kan de rechtbank de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris dan wel, indien de officier van justitie en de verdachte daarmee instemmen, de voorzitter of een der rechters die over de zaak oordelen als rechter-commissaris aanwijzen. Deze rechter kan aan het verdere onderzoek ter terechtzitting deelnemen, tenzij bij het horen van getuigen of deskundigen is bepaald dat de verdachte of dienst raadsman daar niet bij tegenwoordig mag zijn.” Een ander artikel dat ziet op de onpartijdigheid is artikel 12j Sv: “De leden van het gerechtshof die over het beklag hebben geoordeeld, nemen bij voorkeur geen deel aan de berechting.”

LOVS

Bij de rechter bestaat er het probleem tussen de onafhankelijkheid en de rechtsgelijkheid. In Nederland moet de rechtsgelijkheid toch redelijk gewaarborgd zijn, waar invulling aan wordt gegeven door het rechtersrecht. Dit geschiedt door het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Zij maken oriëntatiepunten voor de straftoemeting en de LOVS-afspraken. Hier worden allerlei typen afspraken gemaakt, zoals dat geluidsopnamen van de terechtzitting enkel dienen ter ondersteuning voor de griffier voor het opmaken van het proces-verbaal van de zitting.

Kopieën van de bandopnamen mogen niet worden verstrekt aan het OM of aan de verdediging. De Hoge Raad heeft bepaald dat oriëntatiepunten geen recht is in de zin van artikel 79 Wet RO. De Hoge Raad legt dit recht dus niet uit, maar het speelt wel een rol.

Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie vindt haar oorsprong in Frankrijk en vormde oorspronkelijk ook het verlengstuk van de rechters. Tegenwoordig is zij leider in de opsporing en belast met de OM-afdoening. De taakopvatting is nog altijd magistratelijk, wat tevens een van de waarborgen is in onze materiële strafvordering. De organisatie van het OM is uitgewerkt in de Wet op de Rechterlijk Organisatie. Artikel 134 Wet RO bepaalt dat het OM bestaat uit het Parket-Generaal (bestaande uit procureurs-generaal die het College vormen en andere ambtenaren), arrondissementsparketten (bestaande uit officieren van justitie, zoals genoemd in artikel 136 Sv), het landelijk parket, het functioneel parket, het parket CVOM en het ressortsparket. Vroeger had elk Hof haar eigen parket, maar tegenwoordig is dat samengevoegd tot het ressortsparket, waarbinnen alle hoven zijn vertegenwoordigd.

Landelijk en functioneel parket

Het landelijk parket staat nader gedefinieerd in artikel 9 lid 2 Sv: “De officier van justitie bij het landelijk parket is belast met de vervolging van de strafbare feiten ten aanzien waarvan dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.” De officier van justitie is belast met de vervolging en de opsporing van zware criminaliteit en misdrijven die (kort gezegd) worden opgespoord door de dienst landelijke eenheid politie. Het functioneel parket staat genoemd in artikel 9 lid 3 Sv: “de officier van justitie bij het functioneel parket is belast met de vervolging van strafbare feiten waarvan de opsporing ingevolge artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten tot de taken van een bijzondere opsporingsdienst behoort. De officier van justitie bij het functioneel parket is belast met feiten waarvan de opsporing tot taak van de bijzondere opsporingsdienst behoort en besluiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde.

Hiërarchische organisatie

Het Openbaar Ministerie is een hiërarchische organisatie, zo is nader bepaald in artikel 127 jo. 128 Wet RO. Artikel 127 geeft algemene en bijzondere bepalingen, terwijl artikel 128 ziet op een procedure voor een aanwijzing in een concreet geval. Artikel 139 wet RO geeft aan dat de hoofden van de parketten ondergeschikt zijn aan het College, andere bij het parket werkzame ambtenaren ondergeschikt zijn aan hoofden, volgens algemene en bijzondere aanwijzingen en bij het Parket-Generaal werkzame ambtenaren zijn ondergeschikt aan het College.

Algemene aanwijzingen

De algemene aanwijzingen spelen een belangrijke rol bij het bevorderen van de rechtseenheid binnen Nederland. Zo worden er ook aanwijzingen gegeven bij OM-strafbeschikkingen. Het horen van procespartijen in de zin van artikel 157c Sv kan bijvoorbeeld ook telefonisch gedaan worden. Bij verzet ter uitstel executie kan er een hogere sanctie worden gevorderd. Dit kan zich voordoen wanneer de bestrafte bij verzet geen gronden aangeeft en verstek laat gaan ter terechtzitting, dan wel geen inhoudelijk verweer voert. Hierdoor worden de spanningen tussen de onafhankelijkheid van de rechter en de rechtsgelijkheid verminderd. Dit past binnen de taak van het OM in verband met de rechtseenheid en de hiërarchische structuur, maar binden de strafrechter niet.

Taakverdeling binnen het parket

Het Wetboek van Strafvordering kent aan de officier van justitie bevoegdheden toe. De Wet RO leidt daarvan een invulling van andere functies af. De officier van justitie bij enkelvoudige zittingen hebben verschillende bevoegdheden en verplichtingen, maar mogen niet optreden op een onderzoek ter terechtzitting van een meervoudige kamer. Andere ambtenaren kunnen de uitoefening van bevoegdheden van de officier van justitie opdragen aan andere bij het parket werkzame ambtenaren voor zover de hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.

De opgedragen bevoegdheid wordt in naam en onder verantwoordelijkheid van de rechterlijke ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 126 lid 1 Wet RO uitgeoefend. Artikel 126 lid 3 Wet RO geeft een uitzondering, inhoudende dat mandatering niet mogelijk is indien de regeling of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is sprake bij het optreden in een onderzoek ter terechtzitting in strafzaken en bij toepassing van dwangmiddelen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld. Waar dat niet verboden is, mag gemandateerd worden, wat vooral in het oog springt bij strafbeschikkingen, zo blijkt uit artikel 257a Sv.

Rapport en aanbevelingen

Binnen het Openbaar Ministerie worden er een aantal zaken onderscheiden, zoals loopzaken en spoedige zaken. Op grondslag van artikel 122 Wet RO is er een onderzoek verricht naar het functioneren van de buitengerechtelijke afdoening. De eerste uitkomst was dat er bij loop- zaken voldoende bewijs werd geleverd, terwijl er bij spoedige zaken 8% onvoldoende bewijs werd geleverd. De tweede uitkomst was dat ambtenaren die werkzaam waren bij CVOM een bevoegdheid misten om een strafbeschikking uit te vaardigen. Het CVOM was destijds nog geen parket op grond van artikel 134 Wet RO, waardoor ze geen deel uitmaakten van het OM. Inmiddels is artikel 137b Wet RO ingevoerd, maar staat het CVOM alsnog niet genoemd in artikel 9 Sv. De derde uitkomst was dat in 16.000 feitgecodeerde zaken het CJIB automatisch een strafbeschikking uitvaardigt zonder beoordeling van het bewijs, op basis van de processen verbaal van de opsporingsambtenaren. Het is dan dus geen beslissing van de officier van justitie.

Er volgden hierop enkele aanbevelingen. Zo moeten strafbeschikkingen ondertekend worden en moeten naam en functie vermeld worden van degene die de beslissing heeft genomen. Ook moet men bij de invoering van het digitale dossier niet komen met een voorschrijving van de strafbeschikking, maar met een mededeling. Het CVOM moet daarentegen de relatieve competentie krijgen om strafbeschikkingen uit te mogen vaardigen. Zaken moeten tevens niet direct naar het CJIB worden gestuurd.

Inleiding

Slachtofferhulp Nederland is een stichting die hulp verleend aan slachtoffers. Er werken zowel betaalde medewerkers als vrijwilligers bij Slachtofferhulp Nederland. Veel slachtoffers worden geholpen, waarvan de meesten met een eenmalig gesprek. Toch krijgen ook veel slachtoffers vervolghulp. Jaarlijks melden zo’n 220.000 slachtoffers zich aan bij Slachtofferhulp Nederland. De hulp wordt vanuit verschillende locaties verleend vanaf slachtofferloketten, wat verbanden voor samenwerking zijn tussen OM, politie en Slachtofferhulp Nederland. Er zijn veel slachtoffers per jaar, waarvan niet allemaal even ernstig. Een relatief klein gedeelte van de misdrijven wordt gemeld. Van die meldingen wordt er van een klein gedeelte aangifte gedaan. Uiteindelijk betreft het een beperkt aantal wat voor de rechter komt. De politie werkt op het moment dat er melding van het misdrijf wordt gedaan, waarna het OM ermee aan de slag gaat. Het laatste gedeelte van het strafproces betreft onder andere de slachtofferhulp.

Slachtoffers

Van oudsher is het slachtoffer aannemer en getuige. Zo werd hij lange tijd ook nog beschouwd. Het slachtoffer kon een klacht indienen, waarbij hij de mogelijkheid had om een vergoeding van zijn schade te krijgen. Het betrof toen nog een klein bedrag wat openstond voor vergoeding. In onze buurlanden bestaat er de mogelijkheid om zelf een strafproces te beginnen, in tegenstelling tot in Nederland. Men had vroeger ook nog geen recht om te spreken op de zitting. Tot de jaren 70 was er een ontwikkeling waarbij slachtoffers meer aandacht kregen.

Dit had te maken met de mondigheid van de burger (hij wil geïnformeerd worden over wat er in de zaak gebeurt), de vrouwenbeweging (vrouwen waren vaak slachtoffer van zeden delicten) en de stijging van de criminaliteit (er kwamen meer slachtoffers). Dit resulteerde in een nieuwe wetenschap: de victimologie. De belangrijkste onderwerpen waar ze zich bij victimologie mee bezig houden zijn de kenmerken en de gevolgen voor de slachtoffers en op welke manier die gevolgen beperkt kunnen worden. Risicokenmerken zijn grote steden, mannen, jongeren en kinderen, laagste inkomensgroepen, alleenstaanden, drugs- en alcoholgebruik, wapenbezit en daders. Als je dader bent bij geweldsdelicten, dan ben je vaak ook slachtoffer bij het delict. De gevolgen die criminaliteit heeft voor slachtoffers zijn financiële schade, letselschade en psychische schade. In circa 30% van de geweldsmisdrijven loopt het slachtoffer een posttraumatisch stresssyndroom oploopt.

Bij victimologie spreekt men ook bij herhaald slachtofferschap. Mensen die eenmaal slachtoffer zijn van een bepaald geweldsmisdrijf lopen het risico vaker slachtoffer te worden van dergelijke misdrijven, zoals bij huiselijk geweld. Tevens is aangetoond dat de kans groter is dat er bij bepaalde personen wordt ingebroken, wanneer daar al een keer eerder is ingebroken. Schadevergoeding helpt slachtoffers dan om het trauma te verwerken. Ze krijgen dan een erkenning van wat ze is aangedaan, wat helpt bij het verwerken van het misdrijf. Het slachtoffer wil over het algemeen ook dat de dader gestraft wordt. Slachtoffer en dader kunnen ook op vrijwillige basis met elkaar in gesprek gaan. Het slachtoffer hoort dan waarom iets is gebeurd. Als het slachtoffer dan weet waarom hij geslagen is, dan kan dat helpen bij de verwerking van het misdrijf.

De positie van slachtoffers

De Raad van Europa is met regelgeving gekomen in diens Europees Verdrag inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van geweldsmisdrijven. Ook kwam zij met de Recommendation on the Position of the Victim in the Framework of Criminal Law and Procedure. Aanbevelingen zijn dus omgezet in wetten sinds de opkomst van het slachtoffer. Een misdrijf wordt gezien als een schending van een norm. Er werd steeds meer erkend dat een misdrijf een schending is van de rechten van het slachtoffer zelf, waardoor er niet langer aan zijn belangen in de strafprocedure voorbij kon worden gegaan. Deze verbeterde positie van het slachtoffer heeft ervoor gezorgd dat het strafproces nieuwe doelen heeft gekregen. Zo moet niet alleen de dader worden gestraft, maar moet ook het slachtoffer goed geïnformeerd worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen juridical justice en therepeutical justice. Onder juridical justice valt de bestraffing van de dader en onder therepeutical justice valt het helpen van het slachtoffer door bijvoorbeeld slachtofferhulp of een schadevergoeding.

Internationale ontwikkelingen

In 2001 kwam de Europese Unie met een kaderbesluit en in 2012 kwam men met een EU Richtlijn voor slachtoffers ter vervanging van het kaderbesluit. De rechten die in het kaderbesluit stonden beschreven werden scherpen geformuleerd in de richtlijn. Het enige wat tot dan toe was neergelegd in de wet was de schadevergoeding voor slachtoffers. De richtlijn moet echter nog worden omgezet in nationaal recht door de Tweede Kamer. Het is lastig om de regelgeving in Nederlands recht om te zetten. Partijen die hierbij betrokken moeten worden zijn de politie en het Openbaar Ministerie. In de richtlijn gaat het om respectvolle bejegening, begrijpelijke informatie, gehoord worden, onkostenvergoeding, compensatie van de staat of van de dader, juridische ondersteuning, bemiddeling met de dader, slachtofferhulp en bescherming.

Sinds 2004 is het mogelijk om een schriftelijke slachtofferverklaring aan het dossier toe te voegen. Dit betekent dat het slachtoffer een stem krijgt in de strafprocedure. In 2005 kwam een minister met een initiatiefvoorstel voor het spreekrecht van het slachtoffer. Dit is uitgebreid in 2012. Ten aanzien van het niet goed geïmplementeerde kaderbesluit is de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer ingevoerd.

Het slachtoffer kreeg hierdoor zelf rechten, ongeacht of die als getuige wordt gehoord of een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. Het slachtoffer heeft nu twee afdelingen, een afdeling omtrent slachtofferrechten en een afdeling omtrent de schadevergoeding. In de eerste afdeling van de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer gaat het om verschillende rechten, die hieronder nader zullen worden besproken.

Er ontbreekt echter nog wel wat aan de slachtofferrechten. Zo heeft het slachtoffer weinig rechten in het vooronderzoek. Zij mag wel allerlei vragen stellen aan de rechter, maar dat betekent niet dat de Officier van Justitie hier gehoor aan moet geven. Er bestaat hier een uitzondering op, genoemd in artikel 151g Sv. Het slachtoffer mag namelijk enkel vragen stellen aan de Officier van Justitie, maar mag geen opsporingshandelingen uitlokken. Het slachtoffer heeft evenmin een eigen vervolgingsrecht. Wel kan het slachtoffer het gerechtshof verzoeken om de Officier van Justitie de opdracht te geven om opsporingshandelingen te verrichten middels een artikel 12 Sv-procedure. Uit de Contourennota blijkt dat het slachtoffer inmiddels voldoende rechten heeft en dat het niet nodig is dat het slachtoffer ook rechten krijgt in het vooronderzoek.

Definitie slachtoffer

Er is een definitie van het begrip slachtoffer opgenomen. Als men daaraan voldoet dan verkrijgt men de rechten die in het wetboek zijn opgenomen. Artikel 51a lid 1 Sv bepaalt dat als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Ook rechtspersonen vallen hieronder. Deze slachtoffers mogen dus spreekrecht uitoefenen. Artikel 51d Sv bepaalt dat nabestaanden dezelfde rechten hebben als de slachtoffers zelf. De Europese richtlijn spreekt niet van nabestaanden, maar van familieleden, waardoor deze richtlijn nog anders moet worden geïnterpreteerd, voordat het in nationaal recht kan worden omgezet.

Recht op correcte bejegening

In artikel 51a lid 2 Sv is vastgesteld dat de Officier van Justitie zorg draagt voor en correcte bejegening van het slachtoffer. Dezelfde formulering vindt men terug in artikel 288a lid 2 Sv, maar dan is die verplichting opgelegd aan de voorzitter. Het recht van correcte bejegening is het kernrecht waaruit alle andere rechten voortvloeien. Het recht van correcte bejegening is wel een recht, maar het is geformuleerd als een opdracht. Een officiersgesprek wordt aangeboden in ernstige zaken, waarbij de zitting ter meervoudige kamer moet worden behandeld. In dat geval krijgt het slachtoffer een gesprek met de Officier van Justitie, waarbij de officier vertelt hoe hij de zaak ziet en wat hij gaat eisen tegen de dader.

Recht op informatie

In de wet is ook het recht op informatie neergelegd. In artikel 51a lid 3 Sv staat dat aan het slachtoffer dat daarom verzoekt, een mededeling wordt gedaan van de aanvang en voortgang in de zaak tegen de verdachte door de politie en de Officier van Justitie. Daarnaast zijn er ook nog een aantal informatierechten die schriftelijk moeten gebeuren, namelijk het afzien van opsporing door de politie of het inzenden van een proces-verbaal. De aanvraag en de voortzetting van de vervolging, de terechtzitting en van de einduitspraak moeten ook schriftelijk geschieden. De Officier van Justitie moet het slachtoffer ook informeren, indien de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld. Artikel 51a lid 4 Sv ziet op informatie omtrent de schadevergoeding, waar het slachtoffer over kan worden geïnformeerd door middel van een folder. Het is niet mogelijk om er altijd gemakkelijk met een folder vanaf te komen. In sommige gevallen is er ook een proces-verbaal nodig. De politie moet bij bepaalde misdrijven dus eerst uitzoeken wat er onder een aangifte kan worden verstaan.

Een bijzondere vorm van informatie is het inzien van processtukken. Op verzoek van het slachtoffer wordt door de officier van justitie of de rechter toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Het gaat daarbij om een inzage. In artikel 187d lid 1 Sv staan weigeringsgronden genoemd, waar privacy niet bij hoort.

Recht om gehoord te worden

In artikel 51b lid 6 Sv staat een opsomming van gevallen waarin men een afschrift van de processtukken aan het slachtoffer mag geven. Onder de weigeringsgronden hierbij valt wel de bescherming van de privacy. Het slachtoffer heeft niet enkel het recht om de processtukken in te zien, maar ook om stukken aan het proces toe te voegen op grond van artikel 51b lid 2 Sv. Zo kan hij een civiele vordering erbij instellen of een strafvordering. Het slachtoffer mag ook zelf onderzoek verrichten om de schade te bewijzen. Het onderzoek brengt kosten met zich mee, die op de verdachte kunnen worden verhaald. Wanneer een kassavrouw geld achterhoudt en de werkgever hangt een camera op, dan kunnen de kosten voor die camera verhaal worden op de verdachte. Ook kan het slachtoffer schriftelijke slachtoffersverklaringen indienen als bewijs of om de strafmaat nader te bepalen. Andere stukken mogen ook ingediend worden, tenzij er geen processtukken bij de zaak aanwezig zijn.

Schadevergoeding

Het recht op schadevergoeding bestaat al veel langer dan de andere rechten van het slachtoffer. Voorheen moest men mondeling bij de zitting een schadevergoeding aanvragen. Tegenwoordig geschiedt het middels een eenvoudig formulier op grond van artikel 51g lid 1 Sv. De vordering kan ook opgesplitst worden door de rechter volgens de Wet Terwee uit 1995, op grond van artikel 51f lid 3 jo. 361 lid 3 Sv. Zo kent de Wet Terwee ook het kwalitatieve ontvankelijkheidscriterium en de schadevergoedingsmaatregel. Misdrijven mochten sinds deze wet ook ad informandum worden opgenomen en is de voorschotmaatregel ingevoerd. Wanneer de verdachte de schadevergoeding niet meteen wordt betaald door de verdachte, dan schiet de Staat de schadevergoeding voor na een bepaalde termijn.

De benadeelde partij is ook automatisch slachtoffer en lijdt direct schade. De vordering is ontvankelijk, wanneer het accessoir is aan de strafzaak, inhoudende dat er een straf of maatregel wordt opgelegd of toepassing plaatsvindt van artikel 9a Sr. Ook is het accessoir wanneer er rechtstreeks schade wordt toegebracht door het bewezenverklaarde feit en als de behandeling geen onevenredige belasting vormt op grond van artikel 361 lid 2 jo. lid 3 Sv.

Onevenredige belasting

Bij onvoldoende onderbouwing kon de rechter de schade onder het oude recht ook al schatten. Onder onevenredige belasting valt hetgeen dat zaken niet worden aangehouden en er geen getuigen en deskundigen worden ondervraagd. Wel is er meer aandacht voor de vorderingen en wordt er meer tijd voor uitgetrokken.

College 3

Het eerste hoorcollege van deze week gaat over de dagvaarding en de tenlastelegging. Het tweede college gaat nader in op het onderzoek ter terechtzitting. Beide colleges worden door dhr. Keulen verzorgd.

Aanwezigheidsrecht

In de zaak Colozza stond het aanwezigheidsrecht centraal. Meneer Colozza was verdacht van aandelenfraude. In 1973 volgde een gerechtelijke kennisgeving van vervolging, maar die kon niet aan hem worden uitgereikt, omdat hij geen nieuw adres had opgegeven aan de gemeente. Hij was daardoor als onvindbaar verklaard. Het Italiaanse strafprocesrecht voorzag erin dat hij latitante (het onttrekken aan vervolging door justitie) werd verklaard. Een paar jaar later werd hij bij verstek tot 6 jaar gevangenisstraf veroordeeld. In 1977 werd hij hiervan op de hoogte gesteld. Hiertegen wilde hij procederen en kwam dus met een appello apparantemente tardivo. Hij verklaarde dat hij ten onrechte als latitante was verklaard. De lokale politie had namelijk wel gewoon zijn adres, waardoor ze hem gewoon konden vinden. De vervolging bleef daarom in stand, waarna Colozza beroep deed op artikel 6 EVRM. Geeft artikel 6 EVRM een recht om aanwezig te zijn bij je eigen zaak? Ja, volgens het EHRM wel. Had meneer Colozza dan geen afstand gedaan van zijn recht om te verschijnen en om zich te verdedigen? Nee, meneer Colozza was niet op de hoogte van de zaak en heeft evenmin expliciet afstand gedaan van dat recht in de zin van artikel 6 EVRM. Betekent dit dat artikel 6 EVRM geen veroordeling bij verstek toelaat? Nee, zover gaat het Hof niet. In rechtsoverweging 29 bepaalt zij dat het proces lam komt te liggen, wanneer er geen verstekberechting toegestaan zou zijn. Men zou dan namelijk ook geen getuigen kunnen onder vragen. Een verstekberechting levert op zichzelf geen inbreuk op artikel 6 EVRM op, mits er een fresh determination mogelijk is. De rechtspraak van het Hof is casuïstisch van aard.

In het Jones-arrest was meneer Jones wel op de hoogte van zijn zaak, maar besloot hij daarbij niet aanwezig te zijn. Meneer Jones kon echter niet weten dat de vervolging ook zonder zijn aanwezigheid doorgezet kon worden. Het Hof stelt ook eisen aan degene die besluit om niet aanwezig te zijn bij de zaak. Het enkele niet aanwezig zijn is onvoldoende. Het recht moet expliciet van de hand zijn gewezen. Bijstand door een raadsman kan ook zo’n waarborg zijn. Door een raadsman in dienst te hebben kan er eerder rechtsgeldig afstand worden gedaan van het recht.

In andere zaken zaten verdachten ook in de positie van Colozza. In het Hennings-arrest ging het om een treinmedewerker die het pasje van een collega had afgepakt om zijn eigen pasje terug te krijgen. Ook sloeg hij, samen met zijn zoontje, zijn collega. Hij kreeg een soort straf- beschikking opgelegd, maar dan opgemaakt door de rechter (strafbefehl). Dit document was in het postvakje van Hennings gestopt. Hij kon dit document niet tijdelijk verkrijgen, omdat hij de sleutel van het postvakje kwijt was. Was hij hierdoor niet in staat om bij de terechtzitting aanwezig te zijn? Nee, het Hof gaf aan dat het kwijt zijn van zijn sleutel duidt op eigen schuld en er dus geen beroep kan worden gedaan op een schending van artikel 6 EVRM. Ondanks het feit dat meneer Hennings een beroep deed op de positie van Colozza, werd dit niet gehonoreerd. Een andere zaak was het De Groot-arrest, waarbij er sprake was van een verstekzitting in hoger beroep. In eerste aanleg was meneer De Groot wel aanwezig. De dagvaarding was tijdig uitgebracht en meneer De Groot beschikte ook over een raadsman. Er was geen expliciete afstand van zijn recht, maar er was wel een serie omstandigheden die het voor het Hof aanvaardbaar maakten om tot verstekberechting over te gaan.

Berechting in afwezigheid is in drie soorten zaken toegestaan:

  • Zaken waarin de verdachte het recht heeft op een fresh determination (Colozza).

  • Zaken waarin autoriteiten zich maximaal hebben ingespannen en de onbekendheid van de zaak voor rekening van de verdachte komt (Hennings).

  • Zaken waarin de verdachte rechtsgeldig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheids- recht.

Een fresh determination wordt in Nederland geboden door de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan op grond van artikel 404 lid 1 en 2 Sv: “Voor de vonnissen betreffende misdrijven, door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, en voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.” De termijnen van hoger beroep staan genoemd in artikel 408 lid 1 en 2 Sv: “Het hoger beroep moet binnen 14 dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien […].” De hoofdregel is om hoger beroep in te stellen binnen veertien dagen, wanneer je op de hoogte was van de vervolging tegen jou. Lid 2 geeft een oplossing voor het Colozza-probleem. Volgens dit artikel moet de verdachte binnen veertien dagen hoger beroep instellen, wanneer zich een omstandigheid heeft voor- gedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is. De inhoud van het hoger beroep wordt gezien als een fresh determination, zo blijkt uit de schakelbepaling van artikel 415 lid 1 Sv. Wanneer het Openbaar Ministerie hoger beroep instelt, dan moet zij de verdachte in persoon op de hoogte brengen en hem de dagvaarding laten betekenen op grond van artikel 409 Sv. Daarmee is het niet aanwezig zijn van de verdachte bij de berechting door de rechtbank in appel goed recht te zetten.

Dagvaarding

De dagvaarding wordt aan de verdachte betekend, zo blijkt uit artikel 585 Sv. De uitreiking geschiedt aan wie in Nederland volgens een strafzaak de vrijheid is ontnomen. Wanneer de betekening in persoon niet is voorgeschreven, dan moet dat in beginsel geschieden aan het adres dat bij de gemeente bekend is van de verdachte. Wanneer er geen adres is opgegeven, moet het aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde worden gezonden. Is dat ook niet bekend, dan dient de dagvaarding aan de griffier te worden overhandigd. De Hoge Raad heeft tegen de achtergrond van dat aanwezigheidsrecht bepaald dat een formalistische regel prima is, maar dat men in enkele gevallen aanvullend meer moet doen om de verdachte op de hoogte te brengen van de vervolging. Wanneer de verdachte een ander adres had opgegeven, dan moet naar dat andere adres een aanvullende brief worden gestuurd. Indien verdachte dus had opgegeven dat de dagvaarding niet naar zijn GBA-adres moet worden gestuurd, maar naar zijn moeder, dan moet men aanvullende informatie sturen naar het adres van de moeder. Betekening geschiedt echter nog wel aan het GBA-adres.

Er is een nieuw wetsvoorstel aanhangig, waarmee de betekening van de dagvaarding verhuist naar het begin van het Wetboek van Strafvordering. Ook zal elektronische overdracht mogelijk worden gemaakt op grond van het nieuwe artikel 36b Sv. Artikel 36f Sv luidt: “Voor elektronisch overdragen wordt een bericht gezonden aan het elektronisch adres dat is opgegeven door degene voor wie de gerechtelijke mededeling bestemd is. Geldt als betekening in persoon als degene voor wie de mededeling bestemd is, zich toegang verschaft tot de elektronische voor- ziening, bedoeld in artikel 36d lid 2 Sv. Je krijgt dus niet de dagvaarding toegestuurd, maar een bericht waar je de elektronische dagvaarding kunt vinden. Hiermee gaat men uit van een ander stelstel: domiciliekeuze. Opvallend is wel dat wanneer men fysiek een ander adres opgeeft, de betekening alsnog geschiedt op het GBA-adres, terwijl men wel uitgaat van alle opgegeven elektronische adressen.

De Hoge Raad schuift in zijn rechtspraak veel zaken onder het ‘afstand van recht’. Vorig jaar heeft de Hoge Raad een arrest gewezen, waarvan het uitgangspunt als volgt luidt: “Indien de dagvaarding van een verdachte die in een GBA is ingeschreven rechtsgeldig is betekend en verdachte noch raadsman op de terechtzitting is verschenen, kan de rechter uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Indien een adres is opgegeven moet daar ook een brief naartoe om de afstand aan te nemen. Er is dus sprake van een vermoeden van een afstand van het aanwezigheidsrecht. De Hoge Raad casseert als uit latere gegevens blijkt dat er geen afstand is gedaan van diens recht. Dit is anders bij aanhoudingsverzoeken.

Tenlastelegging

Het recht op informatie in verband met het strafproces volgt ook uit artikel 6 EVRM. Dit artikel geeft procespartijen het recht op een eerlijke behandeling van de zaak. Men moet voor de terechtzitting weten waar het over gaat en dat moet afgegrensd zijn in de tenlastelegging. Men moet voldoende tijd krijgen om de verdediging voor te bereiden. Een tenlastelegging heeft zodoende een informatiefunctie en een grondslagfunctie op grond van artikel 348 jo. 350 Sv. In het De Salvador Torres-arrest ging het om meneer De Salvador Torres die een bestuurder was van een ziekenhuis. Hij had een rekening geopend bij een bank voor het ziekenhuis. Het ziekenhuis zorgde er daarom voor dat er extra rente werd gestort op de rekening van meneer De Salvador Torres. Volgens de rechter-commissaris, de officier van justitie en het ziekenhuis was er sprake van verduistering van publieke middelen, begaan door een persoon aan wie fondsen van een openbare instelling zijn toevertrouwd. De landsadvocaat gaf aan dat er sprake was van ambtelijke corruptie. De rechtbank vond dat er geen sprake was van een vorm van verduistering van publieke middelen, maar van eenvoudige verduistering. De Hoge Raad was van mening dat het ging om eenvoudige verduistering door een ambtenaar in functie, waarvoor een wettelijke strafverzwaringsgrond geldt. Meneer De Salvador Torres diende een klacht in bij het EHRM, omdat de strafverzwaringsgrond hem nooit expliciet ten laste is gelegd. Volgens het EHRM was het publieke karakter van zijn positie inherent aan de oorspronkelijke beschuldiging van publieke middelen. Het kon voor hem niet als een verrassing zijn gekomen dat het delict door hem in een ambtelijke functie is begaan. Gezien het feit dat hij dit kon verwachten was de strafverzwaringsgrond voorzienbaar en was verdediging daartegen dus mogelijk tijdens het proces.

In het Pelissier en Sassi tegen Frankrijk-arrest ging het om faillissementsdelicten. Het ging hierbij om het halen van goederen uit de failliete boedel, voordat de curator erover kon beschikken. Ze werden veroordeeld wegens medeplichtigheid aan bankbreuk, terwijl er sprake was van bankbreuk. Volgens Frankrijk lag de mogelijkheid van deze veroordeling in de aan- klacht besloten, waardoor de verdachten deze uitkomst konden verwachten. Het EHRM was een ander oordeel toebedeeld. Volgens het EHRM hebben rechters, noch de OvJ de mogelijk- heid van een veroordeling wegens medeplichtigheid ter sprake gebracht. De kwalificatie was hier dus niet voorzienbaar en het ging evenmin om het toepassen van een strafverzwarings- grond. Dit staat in schril contrast met het De Salvador Torres-arrest.

In Nederland hebben we lang een sterke binding aan de tenlastelegging gehad, wat stond beschreven in de dissertatie van meneer De Jong. Hij schreef een proefschrift over de macht van de tenlastelegging in het strafproces. De tenlastelegging vormt nog steeds de grondslag- leer bij formele vragen sinds 1933: als een verkeersovertreding ten laste is gelegd, is de kanton rechter ook bevoegd, ook als is tevens een verkeersmisdrijf gepleegd. Tevens vormt de ten- lastelegging de grondslagleer bij bewijs- en kwalificatievragen. De rechter mag zodoende alleen bewezen verklaren wat ten laste is gelegd, en de bewezenverklaring kan alleen worden gekwalificeerd als zij alle bestanddelen behelst. Een herkwalificatie, zoals in het arrest De Salvador Torres naar voren kwam, is naar Nederlands recht dus onmogelijk. Het voordeel hiervan is dat de informatie- en grondslagfunctie van de tenlastelegging hierbij gebaat zijn. Zij verzekert de positie van de officier van justitie als dominus litis. Ook bevordert zij een efficiënte procesvoering, zowel in het vooronderzoek, als in het eindonderzoek. Hierbij moet men voor- namelijk kijken naar de duur van het strafproces. In Nederland kan een moordzaak in een middag opgelost worden, terwijl het in het buitenland altijd veel langer duurt. Tot slot bevordert zij ook een zorgvuldige procesvoering. De grondslagleer heeft echter ook nadelen. Zij kan er toe leiden dat er geen veroordeling volgt, terwijl er wel een strafbaar feit is gepleegd. In het Brasserskade I-arrest ging het om een automobilist die tegen een boom is gereden in de linker berm. Het feit was echter dat meneer tegen een boom in de rechterberm was gereden, waar- door verdachte niet werd vervolgd. Ook kan de grondslagleer leiden tot onleesbare tenlaste- leggingen. In het Amsterdams Experiment I-arrest ging het om verdachte die op 8 juli 1933 in Weesp de ruiten van de voordeur van X had vernield. In de bewezenverklaring werd genoemd dat het ging om een opzettelijke en wederrechtelijke daad.

De Hoge Raad vond er geen kennelijke misslag was aangenomen, omdat de tenlastelegging wel in spreektaal moest worden geformuleerd. Er was dus sprake van grondslagverlating. Op dit punt wordt nader onderzoek verricht in de Contourennota.

Er zijn verschillende argumenten voor een afweging. Op grond van artikel 415 Sv kan de ten- lastelegging in hoger beroep worden gewijzigd, waardoor het Openbaar Ministerie een fout in appel kan herstellen. De rechter kan ook een kennelijke misslag aannemen. In het Dronken rijden in Bladel-arrest ging het om een man die dronken had gereden in Bladel, volgens de tenlastelegging, terwijl de betreffende verdachte dronken had gereden in Netersel. Volgens het Hof ging het hier om een kennelijke schrijffout en heeft dit niet tot onduidelijkheid geleid. Verdachte en raadsman hebben begrepen wat hieronder werd verstaan. Dit bleef in cassatie in stand. De binding aan de tenlastelegging kan ook worden versoepeld. In het Boom in Echt-arrest ging het om een soortgelijke zaak als Brasserskade I, alleen werd verdachte hier wel vervolgd. Over onduidelijkheid in de tenlastelegging kan in beginsel niet pas in cassatie worden geklaagd. Wellicht is de Hoge Raad wel wat te soepel wat betreft de strafrechtelijke grenzen. In het arrest Uitstrepen tot bedreiging ging het om ten eerste wederrechtelijke vrijheidsberoving en ten tweede bedreiging. Later is het ten laste gelegde punt gewijzigd, waardoor bedreiging kwam te vervallen. Het Hof kwam al strepend tot een bewezenverklaring voor bedreiging. Volgens de Hoge Raad mocht het Hof de gewijzigde tenlastelegging zo opvatten dat het verwijt van bedreiging daarin besloten lag.

Afsluiting

Het EHRM erkende in Colozza dat het recht van de verachte om bij de berechting aanwezig te zijn. Berechting bij afwezigheid is alleen toegestaan als er een fresh determination mogelijk is, de Staat zich voldoende heeft ingespannen of de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht. De tenlastelegging staat bij die berechting centraal. Het Europese Hof van de Rechten van de Mens bewaakt dat de kwalificatiebeslissing op grond van de tenlastelegging en andere informatie voor de verdachte voorzienbaar moet zijn. Daarbij past dat de Hoge Raad van belang acht of voor de verdachte duidelijk was wat hem verweten werd. In het volgende college wordt het onderzoek ter terechtzitting behandeld.

Onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting wordt geleid door de rechter. De rechter moet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Naast de eis van een fair hearing zit ook de eis van een public hearing. Deze eisen zijn aan elkaar gekoppeld. In het arrest Riepman tegen Oostenrijk ging het om een bedreiging in een gevangenis. Deze man werd hiervoor vervolgd, waarbij ze de rechtszitting in de gevangenis hebben gehouden. Geïnteresseerden konden zo niet weten dat er een zitting was in de gevangenis, waardoor er geen sprake kon zijn van openbaarheid. De rechter gaf aan dat het bij een openbare zitting niet gaat om een zitting in de rechtszaal. Het moet voor het publiek mogelijk zijn om de datum en tijd waar te nemen en ze moeten gemakkelijk toe-gang hebben tot de gevangenis. In casu waren er dus onvoldoende maatregelen genomen die compenseren dat er sprake zou zijn van een public hearing. Nederland zal hier niet snel last van hebben op grond van artikel 269 Sv: “Het onderzoek ter terechtzitting geschiedt in het openbaar. Vanaf het uitroepen van de zaak kan de rechtbank gehele of gedeeltelijke behan- deling met gesloten deuren bevelen.”

Het beginsel van fair hearing is een open begrip. Artikel 6 lid 2 jo. lid 3 EVRM spelen hierbij een belangrijke rol, omdat dat individuele aspecten zijn van een recht op een eerlijk proces. Artikel 6 lid 3 EVRM geeft rechten aan de verdachte. Zo hebben ze het recht om zichzelf te verdedigen of daarbij bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze. Ze hebben het recht om getuigen te ondervragen of te doen ondervragen en ze hebben het recht om zich kosteloos te laten bijstaan door een tolk.

Verdediging verdachte

Het aanwezigheidsrecht is niet alleen een belangrijk recht voor de verdachte, maar ook een belangrijk recht voor de rechter. Het verstek laten gaan werd vroeger door de Hoge Raad ontmoedigd. De raadsman mocht toen alleen het woord voeren als de verdachte er om klemmende redenen niet was. Kon dat volgens het EHRM door de beugel? In het arrest Lala tegen Nederland ging het om het voeren van verstek. Bij het Hof mocht de raadsman geen woord voeren, waarna het EHRM hierover oordeelde dat het van dusdanig belang is dat de verdachte aanwezig is bij zijn proces. Het is echter ook van belang dat de eerlijkheid van het proces wordt gewaarborgd. Om dit recht te waarborgen moet het recht om zich te verdedigen praktisch en effectief zijn. Dit recht moet niet afhankelijk zijn van formele regels. Na dit arrest was verdediging bij verstek toegestaan. De consequentie hiervan was wel dat er vaker een lange appeltermijn van toepassing was op grond van artikel 408 lid 1 sub b jo. lid 2 Sv: “Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen. In andere gevallen dan in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.” De wetgever heeft de lange appeltermijn proberen te keren in het nieuwe artikel 279 Sv: “De verdachte die niet is verschenen, kan zich ter terechtzitting laten verdedigen door een advocaat die verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De behandeling van de zaak tegen de verdachte die zijn advocaat tot zijn verdediging heeft gemachtigd, geldt als een procedure op tegenspraak.” Een half gemachtigde raadsman brengt met zich mee dat, conform de bedoeling van de wet-gever, dat rechtsmiddel binnen veertien dagen na de einduitspraak moet worden ingesteld. Een beperkte machtiging is niet mogelijk. Aangenomen wordt dat de eis van machtiging in overeenstemming is met artikel 6 EVRM.

Bijstand door een tolk

Het aanwezigheidsrecht is gericht op de communicatie. Aan de tolk worden ook enkele eisen gesteld, zo blijkt uit het arrest Kamasinksi tegen Oostenrijk. In dit arrest ging het om een in-woner van de Verenigde Staten die verdachte werd van fraude. In zijn proces voerde hij enkele klachten aan, onder andere in verband met de tolk. Artikel 6 lid 3 sub e EVRM geeft het recht op een tolk, maar het is niet noodzakelijk dat alles schriftelijk vertaald wordt. Het gaat erom dat de verdachte in staat wordt gesteld om zijn visie van de feiten te geven voor de rechter. De drie klachten die Kamasinski aanvoerde waren: de tenlastelegging was niet vertaald, de vertaling tijdens het onderzoek ter terechtzitting was onvoldoende en er was geen vertaling van het vonnis. Het Hof oordeelde dat de tenlastelegging niet schriftelijk vertaald hoefde te worden en dat Kamasinski niet had aangegeven tijdens het proces dat de tolk onvoldoende werkte. Dat het vonnis niet vertaald was, was ook geen gegronde klacht, omdat Kamasinski het duidelijk kon begrijpen.

De afgelopen jaren zijn er enkele wetten ingevoerd in Nederland ten aanzien van het recht op een tolk. Artikel 29a Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een ver-klaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.” Artikel 191 Sv bepaalt daarnaast: “De rechter-commissaris kan, ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, de bevoegdheid omschreven in artikel 151 Sv uitoefenen.” Indien een verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt het onderzoek niet voortgezet zonder de bijstand van een tolk. In de gevallen waarin de bijstand van een tolk wordt gevorderd, wordt ten bezware van de verdachte geen acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen, zonder dat dit voor hem vertolkt is, zo bepaalt artikel 275 Sv. De rechter kan op grond van artikel 301 lid 4 Sv dus geen acht slaan op stukken die niet door de tolk zijn voorgelezen. Daarom is de Wet beëdigde tolken en vertalers van belang, waarin de afname-plicht voor de rechtbank, het Hof, het OM en de politie is vermeld. Het politieverhoor in de taal die beide voldoende beheersen mocht voorheen wel, maar tegenwoordig niet meer, zo blijkt tevens uit artikel 29a Sv.

Verhoor van getuigen

Artikel 6 lid 3 sub d EVRM geeft de verdachte het recht om de getuigen à charge te onder-vragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met getuigen à charge. Het bewijs kan echter ook gebaseerd zijn op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen, mits de tenlastelegging is voorgelezen of kort is samengevat op grond van artikel 338 jo. 344 jo. 301 lid 4 Sv. In de praktijk wordt het accent gelegd op verzoeken van de verdachte aan de officier van justitie om getuigen te doen oproepen. Artikel 263 Sv bevat weigeringsgronden voor de officier van justitie. Bij weigering van het recht tot getuigen oproepen door de officier van justitie kan de rechter oproeping bevelen als de verdachte ter terechtzitting opnieuw een verzoek doet op grond van artikel 287 jo. 288 Sv. Mag het initiatief zo bij de verdachte worden gelegd?

In het arrest Saïdi tegen Frankrijk ging het om Saïdi die werd verdachte van het bezitten en verschaffen van heroïne, waardoor een ander om het leven is gekomen door de door hem verkochte heroïne (dood door schuld). Saïdi uitte diverse malen de wens om personen te horen omdat hij hun geloofwaardigheid in twijfel trok. De advocaat verzocht niet de confrontatie in appel, maar benadrukte de ontoereikendheid van het onderzoek door het uitblijven van de confrontatie. Frankrijk gaf aan dat Saïdi heeft nagelaten schriftelijk te verzoeken om nadere onderzoekshandelingen, waarmee de nationale rechtsmiddelen niet zijn uitgeput. Het EHRM oordeelde hier anders over. Saïdi gaf Frankrijk in voldoende mate de gelegenheid om schen- dingen waarvan hij Frankrijk beschuldigde recht te zetten. Daarmee werd er aan de eis voor het uitputten van nationale rechtsmiddelen voldaan. Het initiatief mag dus niet zomaar bij de verdachte worden gelegd. Na dit arrest is de betekenis van artikel 315 Sv groter geworden: “Indien aan de rechtbank de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of van de overlegging van bescheiden stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt zij, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping dier getuigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.” Door getuigen niet te verhoren wordt artikel 6 EVRM geschonden. Het verhoor was dus voortaan noodzakelijk. Is er in sommige gevallen niet een plicht tot ambtshalve oproeping? Ja, zo heeft de Hoge Raad bepaald. Een derde wijziging van het strafprocesrecht op grond van Saïdi is vastgelegd in artikel 258 lid 2 Sv: “De voorzitter kan ook de medebrenging gelasten van de getuige van wie op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat hij niet voornemens is gevolg te geven aan een oproep om ter terechtzitting te verschijnen.” De voorzitter kan sinds een aantal jaren dus de officier van justitie bevelen om deskundigen en getuigen te doen oproepen en zelfs medebrenging van de getuige bevelen.

De rechter heeft bepaald dat de officier van justitie soms personen en getuigen dient te dag- vaarden. De rechter dient soms de dagvaarding te bevelen. In ieder geval als het proces-verbaal met een belastende verklaring enige bewijsmiddel is, waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het feit rechtstreeks kan volgen en het persoon naderhand door de rechter wordt gehoord en daar deze verklaring heeft ingetrokken, op essentiële onderdelen een ontlastende nadere verklaring aflegt, of weigert te verklaren omtrent de feiten en omstandigheden, waar-over hij eerder heeft verklaard. Ambtshalve oproeping is in die gevallen verplicht. Een ander arrest is het Horen getuigen-arrest, waarin de visie de andere kant op ging. Indien de door de verdediging opgegeven getuige niet ter terechtzitting is verschenen, is de rechter slechts gehouden een beslissing omtrent een hernieuwde oproeping te geven bij uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek. Dit beginsel is gecodificeerd in artikel 287 lid 3 sub b Sv. De rechter kan het verzoek op een regiezitting afwijzen, omdat hij zich onvoldoende ingelicht acht om het verzoek te kunnen toewijzen, omdat pas bij de latere behandeling van de zaak de voor de beoordeling van het verzoek relevante bepalingen in hun volle omvang gewogen kunnen worden. Deze grond kent de wet echter niet. Dit arrest vormt dus een contrast met het arrest Ambtshalve oproeping van getuigen.

Artikel 80 RO bepaalt: “beroep in cassatie is niet-ontvankelijk als de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Hij mag de kans om te klagen niet aan zich voorbij te laten gaan en het enkel noemen van de foute maatstaf vormt geen grond voor cassatie. Het gaat om de begrijpelijkheid van de beslissing in het licht van enerzijds gronden tot verzoek en anderzijds een motivering tot afwijzing. Daarbij zijn van belang: het stadium waarin het verzoek wordt gedaan en of de getuigen alsnog gehoord worden door de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris. Dit leidt tot minder cassaties.

Op grond van artikel 286 Sv wordt de verdachte eerst ondervraagd en daarna pas de getuigen en deskundigen op grond van artikel 287 Sv. Ook bij de ontkennende verdachte is dat het geval. In Duitsland mag de verdachte na voordracht van de zaak reageren, maar niet direct na het verhoor. Uit de Contourennota blijkt dat een schriftelijke voorbereiding bij het onderzoek ter terechtzitting mogelijk is, waarin een wisseling van de standpunten kan plaatsvinden. Pas na het horen van verdachten, getuigen en deskundigen, mogen de stukken worden voor-gelezen op grond van artikel 301 Sv. De wet geeft geen mogelijkheid tot reageren, wel bij getuigen volgens artikel 292 lid 3 Sv. In de praktijk gaat dit echter vaak anders. Vanuit confirmatiebias is een andere volgorde vaak logischer: voordracht zaak, reactie verdachte, voorlezen stukken met reactie verdachte, horen getuigen en deskundigen met reactie verdachte en horen verdachte.

Getuigen worden eerst ondervraagd door de voorzitter, dan door de rechters, vervolgens de officier van justitie en tot slot de verdachte. Een uitzondering is mogelijk op grond van artikel 292 lid 4 Sv. Als de getuige tijdens het voorbereidend onderzoek niet is gehoord, kan hij op verzoek van de verdachte verschijnen. De hoofdregel past bij de inquisitoire processtijl, waarin de bewijsproductie ter terechtzitting centraal staat.

College 4

Beide hoorcolleges van deze week gaan over bewijs in processuele strafzaken. Hierbij zal er nader worden ingegaan op het wettelijke bewijsstelsel en het verband met de rechtspraak van het EHRM. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Wettelijk bewijsstelsel

Artikel 338 Sv geeft het onmiddellijkheidsbeginsel weer: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Deze overtuiging is in overeenstemming met de onschuld- presumptie. De rechter moet dus zelf de bewijsmiddelen verzamelen, wat dus betekent dat de verdachte niet zelf zijn onschuld hoeft te bewijzen. Artikel 339 Sv geeft een overzicht van de wettige bewijsmiddelen: eigen waarneming van de rechter, verklaringen van de verdachte, verklaringen van een getuige, verklaringen van een deskundige en schriftelijke bescheiden. Ten aanzien van deze wettelijke bewijsvormen bestaan er een aantal regels, die vastgelegd zijn in de artikelen 341-344 Sv.

Getuigenbewijs

Artikel 342 lid 1 Sv luidt: “Onder verklaring van een getuige wordt verstaan zijne bij het onderzoek op de terechtzitting gedane mededeling van feiten of omstandigheden, welke hij zelf heeft waargenomen of ondervonden heeft.” De verklaring van de getuige moet dus op het onderzoek ter terechtzitting worden gedaan, wat anders is dan bij schriftelijke bescheiden, zoals genoemd in artikel 344 Sv. De mededelingen van de getuige moeten door hemzelf zijn waargenomen en mag dus niet van anderen afkomstig zijn. Het feit dat de mededeling op de terechtzitting moet worden gedaan geldt niet voor alle procespartijen. Voor de verdachte bestaat er een uitzondering op grond van artikel 341 lid 2 Sv: “Zodanige opgave, elders dan ter terechtzitting gedaan, kan tot het bewijs, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, medewerken, indien daarvan uit enige wettig bewijsmiddel blijkt.” Een mening of een gissing mag niet worden meegenomen als bewijsmiddel in het proces, zo blijkt uit het arrest van de Vervalste Handtekeningen. In dit arrest ging het om twee getuigenverklaringen, waarvan er één een gissing was. Die verklaring mocht daarom niet als bewijsmiddel worden meegenomen in het proces.

Wanneer een bewijsmiddel als wettelijk bewijsmiddel kan worden gekwalificeerd, dan dient er te worden gekeken of het bewijsmiddel ook redengevend is. Op grond van artikel 359 lid 3 Sv moet de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, steunen op de inhoud van de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandig heden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. Een mening of een gissing kan niet worden gekwalificeerd als een redengevend bewijsmiddel, omdat de getuigenverklaring dan geen bouwsteen vormt voor de bewezenverklaring. Wanneer iets dus wel als wettig bewijsmiddel kan worden beschouwd, maar niet redengevend is, dan mag het ook niet worden meegenomen in het proces.

Naast het feit dat het bewijsmiddel redengevend moet zijn, zijn er ook nog andere regels die van belang zijn ten aanzien van bewijsmiddelen. Op grond van artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan, niet door de rechter uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Men kent dus de regel dat één getuige geen getuige is. De getuigenverklaring mag niet op zichzelf staan en moet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit heeft tevens betrekking op verklaringen in een proces-verbaal. Deze regel is opgenomen ter waarborging van de betrouwbaarheid en om 1 op 1 situaties in de rechtshandhaving te voorkomen. Een strafvervolging moet altijd rusten op meerdere bewijsmiddelen en niet enkel op één getuigenverklaring.

Op grond van artikel 344a lid 4 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van verklaringen van getuigen met wie op grond van artikel 226h, derde lid, of 226k een afspraak is gemaakt. Ook verklaringen van anonieme getuigen gelden niet op grond van artikel 344 lid 1 Sv, waar vrijdag nader op zal worden ingegaan. Het bewijs mag echter wel in beslissende mate op deze verklaringen berusten, wat zorgen baart voor de betrouwbaarheid.

Deskundigenbewijs

Artikel 343 Sv bepaalt: “Onder verklaring van een deskundige wordt verstaan zijn bij het onderzoek op de terechtzitting afgelegde verklaring over wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is, al dan niet naar aanleiding van een door hem in opdracht uitgebracht deskundigenverslag.” Een deskundige kan ook verslag uitbrengen in schriftelijk bescheiden, die op grond van artikel 344 lid 1 sub 4 Sv als wettig bewijsmiddel mogen worden meegenomen in het proces. De opdracht tot het uitbrengen van een deskundigenverslag moet op de wet gebaseerd zijn. Wanneer een deskundige ter terecht-zitting wordt opgeroepen, dan kan de rechter moeilijk de betrouwbaarheid van de deskundige beoordelen. In de Puttense Moordzaak en Lucia de B. waren de bewijsmiddelen aan herziening onderhevig, omdat ze later toch niet met de feiten bleken overeen te stemmen. Op grond van artikel 51k lid 1 Sv is er een landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen, dat wordt beheerd op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. Indien er een deskundige wordt opgeroepen die niet in het register staat genoemd, dan moet de rechter redenen opgeven waarom deze deskundige wordt opgeroepen, zo blijkt uit lid 2.

Verklaring van de verdachte

Op grond van artikel 341 lid 1 Sv wordt onder een verklaring van de verdachte verstaan zijn bij het onderzoek ter terechtzitting gedane opgave van feiten of omstandigheden, hem uit eigen wetenschap bekend. Dit vormt geen groot verschil met de getuigenverklaringen. Zoals al eerder genoemd, bestaat er voor de verdachte een uitzondering voor verklaringen die niet ter terechtzitting zijn gedaan op grond van artikel 341 lid 2 Sv. Op grond van artikel 341 lid 3 Sv kunnen de opgaven van de verdachte alleen tegenover zichzelf gelden. Medeverdachten kunnen wel in elkaars zaak als getuigen worden gehoord. Een proces-verbaal van een zitting tegen een medeverdachte kan als schriftelijk bescheid in het dossier worden meegenomen. Een schending van een bewijsregel leidt niet altijd tot cassatie.

Splitsen verklaringen

Het splitsen van verklaringen is toegestaan, zolang de verklaring niet wordt gedenatureerd. Een voorbeeld luidt: een verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij twee handtekeningen heeft. Het Hof begreep hieronder: het klopt dat ik twee handtekeningen heb gezet. Een ander voorbeeld luidt: een verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een fles Wodka heeft gepakt (en tegen de verkoper heeft gezegd dat hij die fles wilde afrekenen). Indien de rechter enkel het eerste deel van de verklaring van de verdachte meeneemt (ik heb een fles Wodka gepakt), dan wordt de verklaring gedenatureerd en is een splitsing van de verklaring niet toegestaan.

College 5

Het eerste hoorcollege van deze week gaat over onregelmatigheden in het strafprocesrecht. Zo gaat het om bewijsstukken die onrechtmatig zijn verkregen. Mogen die meegenomen worden in het proces? Beide hoorcolleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Onrechtmatige daad

Onder omstandigheden worden er sancties verbonden aan onregelmatigheden in het straf- procesrecht. Zo kan bewijs worden uitgesloten van het proces, wanneer het onrechtmatig is verkregen. Wanneer een ambtenaar iets onrechtmatigs heeft gedaan tegen een derde, dan moest de derde zich voorheen wenden tot de civiele rechter. In een bepaalde zaak werden twee broers vier dagen in verzekering gesteld wegens betrokkenheid bij oplichting of valsheid in geschrifte, wat onrechtmatig was, waardoor ze een schadevergoeding wilden verhalen bij de civiele rechter. Het Hof heeft beide broers buiten vervolging gesteld. Aangevoerd is onder meer dat toepassing van dit dwangmiddel disproportioneel was. Aangezien het Hof dat niet onderzocht heeft, ging men in cassatie, wat echter deels langs het strafproces heen ging. Wanneer je enkel bij de burgerlijke rechter terecht kunt, dan vormt de onrechtmatigheid binnen het strafrecht geen thema. Het demonstratie-effect wordt daarom niet bereikt via het civiele recht. Men kan zich ook afvragen of de onrechtmatige daad herhaling van onrechtmatige handelingen door de politie voorkomt? De politie wil zaken rondmaken en ervoor zorgen dat schuldigen bestraft worden, waardoor ze geen onrechtmatig bewijs gaan gebruiken, omdat dat anders zou worden uitgesloten van het proces.

Bewijsuitsluiting

Het begin van de bewijsuitsluiting vloeit voort uit het Bloedproef-arrest. De wet verplichte op dat moment niet tot medewerking aan een bloedstest, waardoor er op een gegeven moment bloed werd afgenomen zonder toestemming van de betrokkene, wat als onrechtmatig werd beschouwd. Hiermee wilde men onderzoeken of een persoon te veel gedronken had. In deze zaak ging het om cassatie in het belang der wet. Het Hof had dit bewijsmiddel van het bewijs uitgesloten, omdat het onrechtmatig was verkregen. Procureur-generaal Langemeijer vond dat bewijsuitsluiting vanuit zijn oogpunt wel sympathiek was met de eerlijkheid en de waardigheid van het optreden van organen der rechtsorde, maar het valt niet in de wet te lezen. De Hoge Raad oordeelde hierover dat het doen meewerken van resultaten aan bewijs onverenigbaar is met de strekking van het wetboek van Strafvordering, in het bijzonder de daarin aan de ver- dachte toegekende waarborgen. Pas later heeft men bepaald dat een huiszoeking zonder last of toestemming bewijsuitsluiting met zich mee kan brengen.

Redelijke termijn

Ook op andere terreinen bestaan er buitenwettelijke sancties op onrechtmatig handelen. In het Menten-arrest werden er beginselen ontworpen die vervolging van de procesorde normeren. De Hoge Raad was van oordeel dat de beginselen van een behoorlijke procesorde die een vervolgingsbeslissing normeren, met zich mee kunnen brengen dat een toezegging door een bevoegde autoriteit een vervolging kunnen blokkeren. In een ander arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat een schending van de eis die in artikel 6 EVRM besloten ligt, dat men binnen een redelijke termijn moet worden berecht, met zich mee brengt dat het OM niet-ontvankelijk wordt verklaard. Een strafverlaging vormt in beginsel een passende sanctie op de schending van de redelijke termijn. Daarmee ontstonden er drie processuele sancties buiten de wet om tegen het einde van de jaren tachtig. Dit is gecodificeerd in artikel 359a Sv.

Op grond van artikel 359a lid 1 Sv kan de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat de hoogte van de staf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd; de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit;

het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. De Commissie Moons was een brede commissie, die in de begin van de jaren 90 werkzaam was en bestond uit wetenschappers en practici. Ze streefden naar codificatie, omdat de rechtbank nauwelijks een richtsnoer had. Volgens hen was er na hun commissieperiode wel wat verbeterd, maar hing het wetboek van Strafvordering nog steeds in het lood. Volgens hen kan de rechter volgens artikel 359a lid 1 Sv alles, maar moet hij niets. De rechtbank houdt hierbij rekening met drie factoren, die in lid 2 staan genoemd, maar dat dat niet betekent dat hij geen andere factoren mag meewegen. Rekening houden met bepaalde feiten zegt niet veel over de uitkomst van de zaak.

De wetgever heeft de benadering van de Commissie overgenomen. Het ging het erom dat de sancties die de rechter ter beschikking had staan bij het bepalen van de rechtsgevolgen een schending van vormvoorschriften die niet met formele nietigheid zijn bedreigd, een wettelijke grondslag moest worden gegeven. De wetgever dacht aan het buitenwettelijk sanctiearsenaal ontwikkeld bij de schending van strafprocessuele beginselen afgeleid uit de mensenrechten- verdragen. De wetgever sloot vormverzuimen begaan bij het onderzoek ter terechtzitting uit. Een beperking van het vooronderzoek zou beter aansluiten bij de systematiek waarin een beoordeling van vormverzuimen ter zitting plaatsvindt door de appel of de cassatierechter. Het gevolg hiervan was dat de codificatie van het buitenwettelijk sanctiearsenaal maar ten dele is gelukt. Redelijke termijnen in Nederland worden in artikel 359a Sv niet genoemd. De huidige plaats in de wet is nu wat merkwaardig. Artikel 359 Sv ziet namelijk op motiveren in het algemeen, terwijl artikel 360 Sv ziet op motivering bij bijzondere bewijsmiddelen. Artikel 359a Sv gaat niet over motiveren, maar over gronden voor beslissingen, wat bij het OM onder meer valt te vergelijken met verjaring.

Verzuim van vormen

De term ‘verzuim van vormen’ is ontleend aan artikel 199 jo. 256 Sv (oud). Nu luidt artikel 199 Sv: “Indien de rechter-commissaris blijkt dat in het opsporingsonderzoek vormen zijn verzuimd, beveelt hij, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, zo mogelijk het herstel van het verzuim, onder aanwijzing van de verrichtingen welke daartoe opnieuw zullen geschieden.” Artikel 256 lid 2 Sv luidt: “Is het onderzoek op de terechtzitting aangevangen, dan kan verzuim van vormen bij het voor- bereidende onderzoek niet meer tot nietigheid leiden.” Klopt dit wel met artikel 359a Sv? Is het te veel onder druk zetten van de verdachte, in strijd met het pressieverbod, een vormverzuim? Of gaat het bij artikel 359a Sv om andere onrechtmatigheden? Bij vormverzuimen wordt vaak gedacht aan termijnverzuimen of onjuiste indiening van stukken. Volgens de wetgever valt het wel onder de vormverzuimen. De strekking van artikel 359a Sv is ook heel anders, omdat daarin wordt vastgelegd welke vormverzuimen na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting wel rechtsgevolgen hebben.

De formulering van artikel 359a Sv is vrijblijvend, omdat er staat dat de rechter kan. Dit hangt samen met de opvattingen van Commissie Moons. De wetgever moet mogelijke rechts- gevolgen in de wet opnemen. De rechter bepaalt de rechtsgevolgen van een schending in een concreet geval. De regering sloot zich daarbij aan in diens Memorie van Toelichting, zoals blijkt uit het arrest van de Loze Hashpijp. De Raad van State en Fokkens stellen hierbij vraagtekens, omdat dit zou leiden tot processuele ongelijkheden tussen gerechten. Los daarvan moet de wetgever het strafproces normeren. Er moet niet alleen rechtseenheid en rechtsgelijkheid zijn, maar onze rechtsorde rust ook op het democratiebeginsel. Dat verhoudt zich slecht met on- genormeerde rechterlijke bevoegdheden op zo’n wezenlijk punt in de Strafvordering.

De Loze Hashpijp

In het arrest Loze Hashpijp ging het om de reikwijdte van artikel 359a Sv die beperkt moest worden. De rechter werd door de Hoge Raad in een beperking gedwongen, die in de wet maar mondjesmaat te vinden was. Het was de bedoeling om die reikwijdte te beperken volgens de Hoge Raad. De feiten in dit arrest luiden als volgt: twee ambtenaren wilden een huis binnen gaan om de woning te doorzoeken om de man aan te houden. De vrouw liet de twee niet binnen en heeft dat meermaals aangegeven. Op een gegeven moment besloten de agenten de woning toch binnen te gaan en de man aan te houden. Bij het aanhouden van de man werd de politie bedreigd. Het onrechtmatig binnentreden werd niet in het vooronderzoek behandeld van de bedreiging. Artikel 359a Sv is niet van toepassing, maar dat betekent niet dat de onrecht matigheid nooit rechtsgevolgen kan hebben. Dit kan worden vergeleken met een situatie waarin tijdens een marteling een ander strafbaar feit wordt bekend. Is dit bewijs bruikbaar? Artikel 359a Sv dekt maar een deel van de relevante vormverzuimen.

Artikel 359a Sv is ook niet van toepassing bij vormverzuimen die betrekking hebben op bevelen inzake toepassing vrijheidsbenemende dwangmiddelen welke kunnen worden voorgelegd aan de rechter-commissaris die aan dergelijke verzuimen rechtsgevolgen kan verbinden ten aanzien van de voortzetting van de vrijheidsbeneming. Het argument van het gesloten stelsel van de rechtsmiddelen is niet overtuigend. Artikel 259a Sv brak in op bovengenoemd wettelijk stelsel en hierbij gaat het om heel andere rechtsgevolgen dan vrijlating, maar het perkt de reikwijdte wel in. Bij beoordeling van de ernst zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. Ook dat kan het aantal consequenties waarin aan vormverzuimen consequenties moeten worden verbonden beperken: naast objectieve ernst subjectieve verwijtbaarheid. Dit komt terug bij de normering van afzonderlijke processuele sancties. Indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, zal in de te berechten zaak als regel geen rechts- gevolg behoeven te worden verbonden aan verzuim. De basis zit in de reparatiegedachte. Er bestaan uitzonderingen bij de schending van het pressieverbod jegens getuigen en het verschoningsrecht. Dit geldt niet meer bij een inbreuk op de soevereiniteit. Herstel staat voorop en het vormverzuim hoeft niet steeds een rechtsgevolg te hebben.

Van de verdediging mag verlangd worden dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van factoren uit artikel 359a lid 2 Sv wordt aangegeven tot welk rechtsgevolg het vormverzuim dient te leiden. Alleen op dergelijk verweer is de rechter gehouden om een met redenen omklede beslissing te geven. De rechter kan het onderzoek naar de feitelijke juistheid van het verweer achterwege laten als het in verband met wat is aangevoerd niet tot zo’n rechtsgevolg kan leiden. Indien het materiaal niet tot bewijs heeft gebezigd, heeft de verdachte geen belang bij de bespreking tot bewijsuitsluiting van het strekkend verweer. Dit strekt tot werkbesparing en misschien ook wel tot een minder royale toepassing van artikel 359a Sv. Bewijsuitsluiting kan uitsluitend aan de orde komen indien bewijsmateriaal door verzuim is verkregen en komt in aanmerking indien door onrechtmatige bewijsgaring belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Het causale verband staat hierbij centraal, maar ook het karakter van het geschonden voorschrift speelt een rol. Artikel 29 Sv beoogt een duidelijk verhoor te regelen. De normering van de termijnen in het voorarrest heeft een ander doel. Dus bij een verklaring tijdens onrechtmatige vrijheidsbeneming vindt er niet gauw een bewijsuitsluiting plaats op die grond.

Rechtspraak EHRM

Het EHRM dwingt niet bij elke verdragsschending tot een bewijsuitsluiting. In het arrest Khan versus UK ging het om twee mannen uit Pakistan die op de luchthaven van Manchester aankwamen. Khan had niets bij zich, maar zijn neef had heroïne bij zich ter waarde van 10.000 pond. Khan wordt verhoord, maar bekend niet. Na zijn vrijlating gaat hij op bezoek bij iemand die wordt afgeluisterd, waarbij hij zijn betrokkenheid aangeeft. Khan gaat naar het ERHM en geeft aan dat het tapmateriaal onrechtmatig is verkregen. De rechter vindt het toelaatbaar en veroordeelt Khan. Het EHRM is van oordeel dat het afluisteren niet in overeenstemming met de wet is op grond van artikel 8 EVRM, maar daaruit volgt niet dat de weergave van het gesprek moet worden uitgesloten van het bewijs. Artikel 6 EVRM regelt niet de toelaatbaarheid van het bewijs. De centrale vraag is of het proces als geheel eerlijk is en dat was het.

Dit betekent echter niet dat bewijsuitsluiting nooit aan de orde is bij het EHRM. In het arrest Allan versus UK ging het om Allan die bij de beroving van een supermarkt de bedrijfsleider had gedood. Allan werd als verdachte vastgezet, maar ontkent. Op een gegeven moment plaatsen ze verborgen beeldopname- en afluisterapparatuur in de cel van Allan en werd er een informant in zijn cel geplaatst. Allan verklaart dat hij aanwezig was bij de moord. Dat bezorgt de informant een vervroegde invrijheidstelling, maar zorgt ervoor dat Allan levenslang krijgt. Het EHRM is van oordeel dat het afluisteren van de verdachte schending van artikel 8 EVRM oplevert. Het gebruik van tapmateriaal is niet in strijd met artikel 6 EVRM, maar over informant en dienst verklaring denkt het EHRM anders. Het zwijgrecht ziet op de vrijheid om wel of niet te spreken bij een ondervraging door de politie. Die keuzevrijheid hebben ze door middel van een informant ondermijnd. Het gebruik van die verklaring is in strijd met het recht en levert een schending van artikel 6 EVRM op.

In lijn met het EHRM vindt er een herhaling plaats van de hoofdregel van de Loze Hashpijp. Zij voegt hieraan toe dat een schending van artikel 8 EVRM niet zonder meer een inbreuk maakt op artikel 6 EVRM. Aan een niet gerechtvaardigde inbreuk van artikel 8 EVRM in de strafprocedure brengt geen gevolgen mee voor de verdachte, mits het eerlijke proces wordt gewaarborgd. Opmerkelijk is dat in artikel 8 EVRM de gewaarborgde rechten wel belangrijk in de jurisprudentie staan genoemd die in artikel 359a Sv zijn gecodificeerd. In aansluiting op het beoordelingskader van de Loze Hashpijp zegt de Hoge Raad dat de rechter om verschillende redenen gebruik kan maken van zijn bevoegdheid tot bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Dit kan noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht op een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM. Voorbeelden zijn een recht op rechtsbijstand bij politieverhoor en afgelegde verklaringen aan medegedetineerden door de verdachte. Opmerkelijk is dat deze onrechtmatigheden nog niet aan de orde waren in de rechtspraak die artikel 359a Sv codificeerde. Deze onrechtmatigheden volgden pas uit de arresten Salduz en Allan.

Als een ander belangrijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden, kan bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot het handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Als voorbeelden worden genoemd de zeer ingrijpende inbreuken op de grondrechten en een bescherming van het professionele verschoningsrecht. De rechter zal daarbij kunnen betrekken of bewijsuitsluiting opweegt tegen te verwachten negatieve effecten en of niet op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegende belangen als waarheidsvinding en bestraffing van de dader – mogelijk zeer ernstig – strafbaar feit, alsmede in voorkomend geval aan rechten van slacht- offers en/ of nabestaanden, mede gelet op de uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen tot effectieve bestraffing.

Bewijsuitsluiting is niet uitgesloten als er sprake is van een situatie waarin vormverzuimen naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling voorkomt dat het structureel karakter vaststaat en verantwoordelijke autoriteiten zich vanaf het moment waarop structureel verzuim hun bekend moet zijn geweest onvoldoende inspanningen hebben getroost om overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen. Dit kan de advocaat aangeven. Ook hier is een afweging met nadelen vereist.

Inleiding

In het vorige hoorcollege is er aandacht besteed aan de bewijsuitsluiting en hoe de sancties daarop zijn gecodificeerd. Dit is gecodificeerd in artikel 359a Sv door de Commissie Moons en de wetgever. De belangrijkste rechtspraak hierbij was de rechtspraak omtrent de Loze Hashpijp en het arrest omtrent de criteria toepassing bewijsuitsluiting. Vandaag zal er nader worden ingegaan op andere rechtsgevolgen en de modernisering van het strafprocesrecht.

Niet-ontvankelijkheid OM

In de Loze Hashpijp ging het eveneens om de ontvankelijkheid van het OM. Alleen als met opsporing dan wel vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove verontachtzaming belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, wordt het OM niet-ontvankelijk verklaard. Dit beginsel vloeit voort uit het Zwolsman-arrest. In dat arrest ging het om een autocoureur die mee ging doen aan een criminele organisatie en daarmee hash ging importeren. In diens vervolging voerde men verweren aan waarin een beroep werd gedaan op de vormverzuimen. Er waren volgens de verdachte opsporingsmethoden gebruikt die zonder expliciete wettelijke basis zijn toegepast, zoals een inkijkoperatie in een loods. Deze wettelijke basis is later voorzien door de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden. Ook voerde Zwolsman aan dat er geen proces-verbaal was opgemaakt, waarin de gebruikte onderzoeksmethoden waren gerelateerd. De raadslieden in het Zwolsman-arrest hadden vele middelen aangevoerd in cassatie, waardoor de Hoge Raad de kaders heeft neergezet voor de ontvankelijkheid van het OM. Aangezien er niet van dergelijke vormverzuimen sprake was, werd Zwolsman gewoon vervolgd wegens de import van hash.

In een ander arrest ging het om een zedendelict, waarin de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken. De officier van justitie liet de politie getuigen opnieuw horen zonder raadsman. Het Hof van Amsterdam was van oordeel dat het in strijd was met de beginselen van de behoorlijke procesorde, waardoor het OM niet-ontvankelijk werd verklaard. De getuigen konden immers niet meer onbevangen verklaren, omdat het niet duidelijk is in hoeverre het verhoor van de politie de getuigen heeft beïnvloed. De procureur-generaal vocht aan dat het handelen van het OM onrechtmatig was geweest, maar niet het daaraan verbonden rechtsgevolg (OM niet-ontvankelijk). Uit het arrest volgt dus niet dat de Hoge Raad in dit geval de sanctie terecht vond. Deze opvatting is inmiddels bevestigd door de Hoge Raad waarin de Hoge Raad dwingt tot niet-ontvankelijkheid van het OM bij deze handelswijze.

Is deze benadering van de Hoge Raad wel gelukkig? In het criterium staat fair hearing centraal. Wanneer men echter in de wet kijkt dan wordt het beginsel van fair hearing centraal gesteld in de beginselen van de behoorlijke procesorde. De Hoge Raad zet het beginsel daarom in een iets andere sleutel. Ook het begrip doelbewust of met een grove veronachtzaming wordt door de Hoge Raad gehanteerd, terwijl men daarbij niet ingaat op het effect van het vormverzuim, maar de intenties of schuld van politie en justitie geven de doorslag. Gaat het dan om een straf voor het OM of de politie? In de Loze Hashpijp oordeelde de rechter dat bij de beoordeling van de ernst van het verzuim ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol kan spelen. Dat werkt hier door; ook de gedachte om aan vormverzuimen niet te snel rechtsgevolgen te verbinden. Een andere benadering is denkbaar volgens de rechtspraak van het EHRM.

In het arrest Teixeira de Castro ging het om twee agenten in burger die zeiden 20 gram heroïne te willen kopen. De gevraagde man wist wel een adresje en nam contact op met een leverancier van heroïne. Op het moment dat de agenten heroïne in handen hadden wilden ze de verdachte aanhouden. De operatie viel niet onder de controle van de rechter. De klager was eveneens onbekend bij de politie, de drugs was van een derde en er waren geen aanwijzingen dat de klager meer drugs tot zijn bezit had. Uit interventie van de agenten en het gebruik van het resultaat in het strafproces volgde dat de verdachte vanaf het begin diens recht op een fair trial was beroofd. Het effect op de eerlijkheid van het proces geeft hier dus de doorslag. In het arrest HR NJ 2010/440 ging het om een criminele informant, die op eigen houtje handelend, aan de politie kon melden dat er Bulgaren waren die op een bepaald moment bij een tankstation zouden zijn die €5.000.000 aan valse bankbiljetten in handen hadden. De man werkte als het ware onder verantwoordelijkheid van het OM, maar niet onder leiding van het OM. De betreffende man was namelijk ingeschakeld door het OM. Aan het Zwolsmancriterium wordt voldaan als de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel de persoon voor wiens handelen de politie of het OM verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop gericht is.

Ontvankelijkheid OM buiten artikel 359a Sv

Buiten artikel 359a Sv is er ook ruimte voor bewijsuitsluiting. In het Karman-arrest ging het om Karman die een deal aangeboden kreeg van twee officieren van justitie uit Amsterdam dat als hij zou getuigen bij andere strafzaken zijn eigen strafzaak zou worden verminderd. Hij werd hierbij gevraagd door Teeven en Witteman. De wet is gehouden om rechterlijke vonnissen ten uitvoer te leggen, ook als ze onrechtmatig zijn. Het Hof oordeelde dat het OM niet-ontvankelijk was, gelet op het fundamentele karakter van de onrechtmatigheid. De Hoge Raad verwierp de middelen. Het gaat om het belang van de gemeenschap bij inachtneming van de wet bij berechting in strafzaken en tul van rechterlijke beslissingen. Artikel 359a Sv was wel van toepassing. Aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de strafzaak was namelijk geen afbreuk gedaan. En de toezegging was niet gedaan in het vooronderzoek van de zaak waarin Karman vervolgd werd. Buiten artikel 359a Sv zijn er ook nog redenen in artikel 349 lid 3 Sv en toezeggingen van het OM om de verdachte niet te vervolgen.

Strafvermindering

In het arrest van de Loze Hashpijp kwam de Hoge Raad met een aantal voorwaarden waarbij strafvermindering mogelijk was. In de eerste plaats moet er sprake zijn van daadwerkelijk nadeel voor de verdachte. Ten tweede moet het nadeel veroorzaakt zijn door het verzuim in processuele regels (causaal verband). Daarnaast moet het nadeel geschikt zijn voor compensatie door middel van strafvermindering en tot slot moet de strafvermindering in het licht van het belang van het voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd zijn. Dit is onder andere aan de orde bij een hardhandige aanhouding. In een arrest van de Hoge Raad was er een verdachte die hardhandig was aangehouden door politieambtenaren, waarna hij 3 tot 6 weken niet kon werken en onder invloed was van pijnstillers. In het licht van deze omstandigheden is een afwijzing van de strafverlaging onbegrijpelijk. Toch stelt de Hoge Raad grenzen aan deze voorwaarden. In het arrest van de Hoge Raad NJ 2001/327 ging het om een misdrijf dat was gepleegd en waar het OM een reconstructie van wilde maken. De auto die men wilde gebruiken voor de reconstructie werd echter vernield, waardoor het niet langer mogelijk was om de reconstructie te maken. Het Hof sloot de resultaten van het bewijs uit en veroordeelde de verdachte daarom. De verdachte vond dat dit niet kon en deed een beroep op strafvermindering. De Hoge Raad verwierp dit beroep, omdat artikel 359a Sv niet meebrengt dat de verdachte van een vormverzuim enig profijt moet hebben. Deze afwijzing zit vermoedelijk in de derde voorwaarde: het nadeel moet geschikt zijn voor compensatie door middel van strafvermindering. Hier liegt financiële compensatie voor de schade aan de auto veel meer voor de hand dan een strafvermindering.

Raadsman bij politieverhoor

In NJ 16/52 heeft de Hoge Raad besloten dat men voortaan uitgaat van het feit dat de aangehouden verdachte het recht heeft op rechtsbijstand tijdens het verhoor door de politie, tenzij er dwingende redenen zijn om dat recht te beperken dan wel de verdachte afstand deed van dat recht. De verdachte moet voor het verhoor op dat recht worden gewezen. Een schending van dat recht levert een vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv. Een schending van het consultatierecht is echter ernstiger dan de afwezigheid van de raadsman. Zolang de implementatietermijn van de richtlijn niet is verstreken hoeft het rechtsgevolg niet per definitie bewijsuitsluiting te zijn. Artikel 359a Sv sluit de strafvermindering of de enkele vaststelling daarvan niet uit.

Redelijke termijnen

Los van artikel 359a Sv vindt de toetsing van de processuele regels door de Hoge Raad plaats als feitenrechter en als cassatierechter. Toetsing als feitenrechter geschiedt inzake de periode na de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld. Bij een overschrijding van de inzendingstermijn vindt er geen compensatie plaats, indien de behandeling voortvarend is.

Indien het 5% bij de overschrijding betreft, dan heeft men recht op maximaal 6 maanden strafvermindering. Indien het 10% bij de overschrijding betreft, dan heeft men recht op 6 tot 12 maanden strafvermindering en men heeft recht op meer dan 12 maanden strafvermindering naar bevind van zaken. Strafvermindering zal niet plaatsvinden, indien de straf voorwaardelijk is of indien de gevangenisstraf minder dan 1 maand betreft, de taakstraf 100 uur of de boete maximaal €1000. Het oordeel inzake de redelijke termijn door de Hoge Raad kan slechts in een beperkte mate getoetst worden, evenals het rechtsgevolg. Op een verweer moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven. In een verstekzaak kan het oordeel dat de termijn niet is overschreden zonder toelichting onbegrijpelijk zijn. In cassatie kan men niet met vrucht klagen als berechting in appel in tegenwoordigheid van de verdachte of de raadsman geschiedt en het verweer niet is gevoerd of de dagvaarding in het proces niet is betekend. De aanvang van het proces vangt aan op het moment waarop er een handeling is verricht waaraan de verdachte vanwege de Staat in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat er een vervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor zal daarom ook niet altijd plaatsvinden door de rechter.

Afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en diens raadsman op het procesverloop en de behandeling door de autoriteiten, zal een zaak in eerste aanleg variëren tot uiterlijk 2 jaar na het begin van de termijn. Bij voorlopige hechtenis en zaken met jeugdigen, zal de duur niet langer zijn dan 16 maanden. In appel is de duur eveneens 2 jaar na het begin van de termijn, met 16 maanden voor dezelfde gevallen. Bij overschrijding van de inzendingstermijn zal de redelijke termijn 8 respectievelijk 6 maanden omvatten, tenzij de zaak bijzonder voortvarend is behandeld. Een overschrijding zal ook plaatsvinden als de verstekmededeling niet voortvarend is betekend. Dit zal tenminste eens per jaar plaatsvinden. De totale duur van het geding kan ook een inbreuk opleveren op de redelijke termijn. Indien er sprake is van een overschrijding, dan zal de rechter de verdachte een lagere straf opleggen, hij hem een minder zware strafsoort toekennen of enkel de feiten vaststellen en motiveren in welke vorm en mate hij de straf oplegt.

Modernisering Strafvordering

In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is men voornemens om in kaart te laten brengen op welke wijze ketenpartners (zoals opsporingsinstanties en het OM) toezicht houden op eigen functioneren en in hoeverre het toezicht van buitenaf wordt gerealiseerd. Daarbij wordt de gedachte betrokken om te onderzoeken of een bredere voorziening kan worden geopend waarin een schadevergoeding kan worden gekregen wegens onrechtmatig strafvorderlijk overheidsoptreden. Het is in dat geval begrijpelijk dat de wetgever niet aan artikel 359a Sv wil komen, aangezien dat systeem al volledig is uitgewerkt. Kan dit ook bevredigend worden geregeld, door bijvoorbeeld het Zwolsmancriterium als leidraad te laten fungeren bij de niet-ontvankelijkheid van het OM. De wet zou de praktijk zo namelijk wel een beter handvat kunnen bieden en dat is voor de Hoge Raad ook wenselijk.

Voorbereidend onderzoek

De Hoge Raad heeft in NJ 2015/87 bewezenverklaard dat verdachte behulpzaam was bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland. Zowel verdachte, als medeverdachte wisten immers dat de personen in de auto wederrechtelijk toegang werd verschaft. Het Hof vond dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat de daaraan ten grondslag liggende MTV-controle strijdig is met het rechtstreeks werkende Unierecht en in het bijzonder artikel 20 jo. 21 Schengengrenscode.

Bij een getuigentraining gaat het om een bijeenkomst van zes verbalisanten, die als getuige worden opgeroepen om bij de rechter-commissaris te worden gehoord. Deze verbalisanten zijn op de politieacademie voorbereid op het verhoor. Hierbij bespreekt men de onderwerpen waarover vragen te verwachten zijn, zoals het signalement, de reden van verdenking en de tijdlijn van melding tot aanhouding. Deze dingen worden aanvankelijk verzwegen, maar wel van uitermate belang blijk nu. Volgens het Hof heeft de verdediging daardoor geen gelegenheid gehad om achteraf aan de verbalisanten vragen te stellen. In NJ 2014/420 ging het om een drugszaak waarin er sprake was van vormverzuimen. In de bevelen op grond van artikel 126j Sv was niet aangegeven dat de in te zetten opsporingsambtenaar in openbare dienst van een buitenlandse staat was getreden. De bevelen betroffen niet de hele periode van diens inzet, maar slechts een klein bevel is ten name van de verdachte gesteld. De verlenging van een bevel is pas na de termijn van drie dagen als bedoeld in artikel 126g lid 6 Sv schriftelijk bevestigd. Het Hof is van mening dat deze vormverzuimen tot bewijsuitsluiting moeten leiden.

Salduz

Op 2 maart 2016 wordt een verdachte 23 jaar aangehouden wegens diefstal met geweld op grond van artikel 312 Sv. Hem wordt enkel meegedeeld dat hij voor het verhoor een raadsman kan consulteren. De verdachte doet vervolgens afstand van dat recht.

College 6

Het eerste hoorcollege zal gaan over het vonnis. Centraal staan hierbij de beslissingen en de motiveringen die in artikel 358 jo. 359 Sv genoemd staan. Het hoorcollege wordt gegeven door dhr. Keulen. Het tweede hoorcollege gaat over de straftoemeting en wordt gegeven door dhr. Van Capelle, rechter bij de rechtbank Noord-Nederland.

Beslissingen

De rechter kan, wanneer zij een vonnis opstelt, drie soorten uitspraken doen. In de eerste plaats kan de rechter komen tot een formele beslissing of een beslissing op de 2e en 3e materiële vraag. Hierbij zal de rechter de einduitspraken motiveren en beslissen op de verweren die centraal staan. Ten tweede kan de rechter komen tot een bewijsbeslissing, wat ziet op artikel 359 lid 3 Sv. De bewezenverklaring moet dan steunen op de bewijsmiddelen, waarbij verschillende bewijsoverwegingen komen kijken. Ten derde kan de rechter aan de verdachte ook een straf opleggen, zoals genoemd in artikel 359 lid 5 e.v. Sv. Het is niet mogelijk om een straf op te leggen middels een digitale beslissing.

Formele beslissingen en beslissingen op de 2e en 3e materiële vraag

Meestal worden de formele verweren in de zin van artikel 358 lid 3 Sv verworpen door de rechter. Voor de Hoge Raad is het doorslaggevend dat het aangevoerde naar strekking en inhoud bezwaarlijk anders wordt verstaan. Als inhoud moet men de feiten en argumenten aanhouden die de verdachte aanvoert. In een bepaald arrest ging het om een vader die zijn kinderen niet langer naar school bracht, omdat de school de kinderen geestelijk kapot zou maken. Het zou dan gaan om psychische overmacht, wat verdachte dan ook aanvoerde. Dit zou dan moeten leiden tot afwezigheid van alle schuld. Onder strekking moet worden verstaan hetgeen wat verdachte beoogt met zijn verweren.

Wanneer de rechter de verweren feitelijk verwerpt, dan zijn de gestelde feiten niet juist. Indien de rechter de verweren juridisch verwerpt, dan is het gestelde onvoldoende om tot de voor verdachte beoogde uitspraak te komen. Bij een juridisch verweer is enkel een juridische verwerping mogelijk. In een bepaald arrest was een man binnengedrongen in de kamer van een vrouw, om daar haar dagboek te lezen en muzikanten te bestellen om die op te dragen om een serenade voor haar raam te stelen, om te laten zien dat hij het beste met haar voor had. Uit dit arrest blijkt dat de tenlastelegging voldoende feitelijk moet worden omschreven. Alleen wanneer het voldoende feitelijk is omschreven kan een juridisch verweer slagen. In een ander arrest heeft de rechter bepaald dat een juridische verwerping soms ook mogelijk is bij een beroep op feiten. Na de gehele dag in de coffeeshop te hebben gewerkt, ging verdachte ter voet door Maastricht. Hij heeft onderweg rare dingen gedaan, zoals een deur opengebroken, een raam van een voor een stoplicht staande auto ingeslagen, proberen een tas te beroven uit een geparkeerde auto en de ruit van een bestelbus ingeslagen. Hij verweerde dat hij door het gebruik van cannabis in een psychose is geraakt. Volgens de rechter heeft hij er schuld aan, omdat hij zelf heeft besloten om cannabis te gebruiken. Verdachte wist of kon weten dat dat tot een psychose kon leiden. Het Hof deed niets af aan de feiten, maar ook al is er een psychose, men gaat niet vrijuit, omdat men er zelf schuld aan had. Hierdoor is er sprake van een juridische verwerping. Juridische verwerping kan ook door de Hoge Raad worden gegeven. De Hoge Raad toetst dan het feitelijke component op de begrijpelijkheid.

Artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv heeft voor de verdachte bij deze beslissingen geen toegevoegde waarde naast artikel 358 lid 3 Sv. Het heeft wel een beperkte toegevoegde waarde voor de officier van justitie, als deze formele einduitspraak of ontslag van alle rechtsvervolging vordert. In het onderbouwd standpunt en responsieplicht-arrest was verdachte eigenaar of houder van een motorvoertuig, waar hij veel te hard mee reed. Hij werd veroordeeld als kentekenhouder. De verdachte stuurde een brief, voor de formele behandeling van de zaak, over wie de bestuurder van het voertuig was. Uit deze stukken rees rechtstreeks een ernstig vermoeden voor een strafuitsluitingsgrond. De rechtbank had toen onderzoek moeten doen.

Bewijsbeslissingen

Bij een formele einduitspraak moet de rechter in het vonnis de feiten en omstandigheden vermelden waarop hij zijn beslissing baseert. Of de vermelde feiten en omstandigheden toereikend zijn, hangt af van het geldende recht. De rechter doet er ook goed aan om het toepasselijke criterium te vermelden, zo blijkt tevens uit artikel 359a Sv. Als de rechter het Openbaar Ministerie op grond van dat artikel niet-ontvankelijk verklaart, dan is het Zwolsman-criterium doorslaggevend. Het criterium moet dan vermeld worden. Indien dat niet het geval is, dan zal het doorgaans tot cassatie leiden. Artikel 359 lid 3 Sv bepaalt dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Er is ook de mogelijkheid tot een verkort vonnis op grond van artikel 365a Sv. Een verkort vonnis doet niet aan de kern af. In het arrest Zoon versus Nederland ging het om een vonnis waarin geen bewijsmiddelen waren opgenomen door de rechter. Het verkorte vonnis was op dat moment nog niet in de wet neergelegd, waardoor de wet dat nog niet toe stond. In die zaak was het voor het EHRM geen probleem. Verdachte had ook nooit gesteld dat het vonnis berustte op bewijsmiddelen waar hij niets van af wist. Bewijsmiddelen en bewijsconstructies kwamen dus al eerder aan de orde. Men kent een limitatieve opsomming van bewijsmiddelen, genoemd in artikel 338 e.v. Sv. Vooral bij mager bewijs kan men soms kennelijk leugenachtige verklaringen meenemen en schakelbewijs.

De wet kent sinds 1926 de regel dat de kern van de bewijsmotivering in de onderbouwing van de bewezenverklaring lag met bewijsmiddelen houdende redengevende feiten en omstandigheden. Per 1 januari 2005 moet het gaan om uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Eerder kende de wet enkel artikel 358 lid 3 Sv, maar ook toen waren er bewijsverweren die bij het niet aanvaarden van de verweren weerlegging behoefden. In het arrest Onverzekerd rijden ging het om verdachte die onverzekerd zou hebben gereden, waar verdachte het niet mee eens was. Hij voerde daarom een meer- en vaartverweer. Dergelijke verweren zijn dan in strijd met de bewezenverklaring, maar niet met de bewijsmiddelen. Een ander type verweer die tot vrij-spraak kan leiden zijn dakdekkerverweren. Een voorbeeld luidt dat de tenlastelegging aangeeft dat de verdachte elektriciteit zijnde een goed heeft weggenomen, waarbij de verdachte als verweer aanvoert dat elektriciteit geen goed is. Hier gaat het feitelijk om een kwalificatie- verweer dat door wijze tenlasteleggen bij aanvaarden tot vrijspraak zou leiden. Een logische jurisprudentiële uitbreiding die hierop volgde staat genoemd in artikel 358 lid 3 Sv. De Hoge Raad kan dikwijls zelf uitleggen waarom het verweer niet opgaat. De rechtsbasis lag eerst in artikel 359 lid 2, eerste volzin, Sv.

Voorheen bestond er de uitzondering dat men op bewijsverweren moest reageren, maar nu is het een regel geworden. Deze omslag is gemaakt, omdat dat spoort met de gedachte dat ons geding vorm moet krijgen door een contradictoir geding. De rechter moet vooral ook reageren op hetgeen wat partijen verdeeld houdt en zich niet enkel bezighouden met de bewijsmiddelen. Het standpunt van de verdachte moet duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie bij de feitenrechter naar voren zijn gebracht. Dakdekker en Meer- en Vaartverweren kunnen leiden tot een uitsluiting van het onderbouwd standpunt, maar er worden geen nieuwe eisen gesteld ten opzichte van voorheen. De voorwaarden uit het Loze Hashpijp-arrest zijn nog steeds hierop van toepassing.

De motivering van het verweer moet dus duidelijk zijn omschreven. De hoofdregel is dat bij onvoldoend motivering de verweren afzonderlijk moeten worden weerlegd. De uitspraak kan daardoor echter onvoldoende gegevens bevatten. In een bepaald arrest maakte verdachte zich schuldig aan mishandeling, door een beveiliger bij een galerie voor kunstverkoop te slaan. Het verweer van verdachte was dat er geen opzet was, maar dat het ging om een afwerend gebaar. De Hoge Raad was van oordeel dat het voldoende uit de vastgestelde feiten bleek dat het Hof klaarblijkelijk voorwaardelijk opzet kon aannemen. Hierbij hoefde het Hof niet op alle verweren individueel in te gaan. Bewijsverweren kunnen derhalve nog steeds weerlegd worden door bewijsmiddelen.

In een ander arrest was bewezenverklaard dat een vrouw schuldig was aan doodslag. Er waren echter vele redenen om daaraan te twijfelen. De vriend van de vrouw had een alibi, het karakter van de vrouw stemde niet overeen met de daad om een slachtoffer dood te slaan. Ook de uitlatingen van de vriend wezen erop dat de vriend het feit had gepleegd in plaats van de vrouw. Het Hof heeft de verdachte toch aan de haar bekende verklaringen heeft gehouden. De Hoge Raad gaf aan dat er in onvoldoende mate redenen zijn opgegeven. De rechtbank wilde overgaan tot vrijspreek, de advocaat-generaal eiste vrijspraak en de verdediging kwam met een alternatief scenario. De Hoge Raad vindt het in het bijzonder niet begrijpelijk dat het Hof de bekennende verklaringen betrouwbaar oordeelt, maar het motief niet. Aan de Hoge Raad kan de hele bewijsconstructie worden voorgelegd. Klopt het wel dat de verdachte deze daad heeft verricht? De Hoge Raad gaat in dergelijke gevallen ver om te beoordelen of er voldoende of onvoldoende redenen zijn opgegeven om het onderbouwde standpunt in de hoogste instantie te onderbouwen. De Hoge Raad concentreert zich dus op een specifiek punt en toetst niet de bewijsconstructie.

Met de uitsluiting van het onderbouwde standpunt van de advocaat-generaal bij vrijspraak wordt anders omgegaan. De Hoge Raad is dan wel tot een reactie verplicht, maar wanneer het specifiek gaat om de waardering van het bewijsmateriaal dan hoeft men daar niet op in te gaan. Bij het OM hoeft men dan minder specifiek te reageren. De Hoge Raad hoeft niet via een strenge motiveringsplicht de vrijspraak te verklaren, waar hij niet achter staat.

Strafrechtsketen

Vanuit het strafrecht moet de stap worden gemaakt naar de praktische toepassing. Hier kan naar worden gekeken op microniveau (hoe ontwaakt het strafrecht bij het plegen van een straf- baar feit), op macroniveau (de strafrechtsketen: een opeenvolgende aantal schakels die beginnen met de opsporing, dan vervolgens overgaat in de vervolging, dan krijg je de afdoening van strafzaken en uiteindelijk de executie). Dat door de strafrechtsketen heenvoeren van strafzaken gaat op slag van een aantal doelstellingen. Om te beginnen gaat het om een efficiënte afdoening van strafbare feiten. Die efficiënte afdoening laat zich afmeten aan de relatief korte duur van de strafmeting in Nederland. In Nederland kent men in toenemende mate het onmiddellijkheidsbeginsel. In de meeste gevallen worden strafzaken in Nederland afgedaan op papier.

Het vragen om een snelle response vraagt men niet alleen van bedrijven, maar ook van de overheid en van het Openbaar Ministerie. Het kan dan natuurlijk niet zo zijn dat bij de afdoening van strafzaken voor de burger onbegrijpelijke vertragingen ontstaan. Behalve de strafrechts- keten, kent men ook de gezondheidsketen binnen de geneeskunde. Bij een keten gaat het altijd om het afstemmen van de capaciteit van de schakels. Je kunt de politie twee keer zo groot maken, maar wanneer je het Openbaar Ministerie of de rechter niet genoeg capaciteit geeft, dan kan dan tot een overdosis van de politie komen. Wanneer men alleen vraagt om de versterking van één schakel, dan betekent dat niet dat de keten beter en efficiënter gaat functioneren. Wat in de strafrechtsketen gebeurt is maatschappelijk relevant. Een keten die bijvoorbeeld stopt na de afdoening, die mist zijn feitelijke waarneming in de samenleving.

Opsporing

De eerste vraag die wordt gesteld is wie er bevoegd is tot opsporing. Wie mag een verdachte buiten heterdaad uit zijn huis halen en wie mag een woning betreden tegen de wil van de bewoner? De opsporing staat genoemd in artikel 141 jo. 142 Sv. De officier van justitie, de politieambtenaren, de Koninklijke Marechaussee en de bijzondere opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot opsporing. De taak van de officier van justitie is geregeld in artikel 124 RO. De officier van justitie is belast met strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De zittende magistratuur is geheel onafhankelijk, maar de staande magistratuur is afhankelijk. Toch regelt de Grondwet beide tot de rechterlijke macht, waardoor de taak van de OvJ is geregeld in de Wet op de RO. De taak van de politie is geregeld in de politiewet. De Nederlandse politie staat onder gezag. Zij verlenen hulp aan hen die deze behoeven.

Onder daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde wordt mede verstaan de opsporing. De politiewet geeft verder allerlei artikelen op basis waarvan de politieorganisatie er staat. Niet alleen de politie en de OvJ sporen op, maar ook de leden van de Koninklijke Marechaussee, wat is geregeld in artikel 4 Politiewet en artikel 5 Veiligheidswet BES. De bijzondere groep is de bijzondere opsporingsambtenaren. De functie van deze ambtenaren is geregeld in artikel 142 Sv. Uit de opsporingsakte blijkt dat de ambtenaren worden aangewezen als BOA. Deze akte wordt verstrekt aan personen of categorieën en eenheden. De kwaliteitseisen omtrent deze ambtenaren zijn geregeld in Algemene Maatregelen van Bestuur. Naast deze personen kunnen ook milieuambtenaren, boswachters en ambtenaren van de Belastingdienst worden aangewezen. Veelal gaat het hierbij om economische delicten op grond van artikel 1 WED.

De BOA is niet per definitie belast met de uitvoering van de Wet Administratieve Afhandeling Verkeersvoorschriften (WAHV, wat in de wandelgangen ook wel Wet Mulder wordt genoemd). Hier geldt het regime van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) en niet het wetboek van Strafvordering (Sv). Een schending van een verkeersvoorschrift vallend onder WAHV heet een gedraging en niet een overtreding of een strafbaar feit. Hier geldt dus geen strafrechtelijk regime. Voor deze strafbeschikking kent men ook een afzonderlijke rechtsgang. Men kan in beroep gaan tegen een strafbeschikking door een ambtenaar, waarna men bij afwijzing van het bezwaar in beroep kan gaan bij de kantonrechter (na betaling boete) en eventueel in hoger beroep bij het Gerechtshof in Leeuwarden. Het gezag over de politie is geregeld in de politiewet en in de strafvordering is dat gezag ook toegekend. De OvJ geeft bevelen aan ambtenaren die belast zijn met de opsporing op grond van artikel 148 Sv.

Vervolging

Artikel 9 Sv regelt de vervolgingsmonopolie van de Officier van Justitie. Men kent hierbij slechts één uitzondering, namelijk de procedure zoals genoemd in artikel 12 Sv. Men kan beklag doen over niet-vervolging bij het Gerechtshof. Een bevel tot vervolging kan men bij het Gerechtshof verkrijgen en overleveren aan de OvJ. Het gezag over de opsporing is geregeld in artikel 148 Sv. De OvJ geeft bevelen aan de opsporingsambtenaren. Het gezag over de procureurs-generaals is eveneens geregeld in artikel 8 jo. 140 Sv. Zij hebben een bevelsbevoegdheid van het College van Procureurs-Generaals over de hoofdofficier en die weer verder over de andere officieren. Het gezag van het College van Procureurs-Generaals is geregeld in artikel 127 Wet op de RO. De Minister van Justitie heeft een aanwijzingsbevoegdheid aan het College. Dergelijke aanwijzingen komen echter vrij zelden voor, maar die bevoegdheid is er wel. Het bevel houdt hier niet in het vorderen van een straf, maar het voorleggen van een zaak aan de strafrechter.

Organisatie Openbaar Ministerie

Een parket kent een standaard organisatie, wat sinds enige jaren zo is. Om te beginnen kent men de afdeling interventies, waar het gaat om veel voorkomende criminaliteit (vvc) en de administratieve handhaving verkeersvoorschriften. De bulk van alle zaken wordt afgedaan in deze afdeling. Wanneer er iemand wordt omgebracht is dat nog een uitzondering die de krant haalt, maar vechtpartijen en winkeldiefstallen gaan in beginsel via de afdeling interventies. Men kent ook de afdeling onderzoeken, waar de bijzondere gevallen terecht komen, zoals de zaak omtrent de Utrechtse serieverkrachter. Ook kennen de parketten een afdeling beleid, waar de medewerkers van het parket gevonden worden die zich bezighouden met allerlei overlegvormen. De overleggen worden daar voorbereid. Bij een afdelingsbeleid wil nog weleens een criminoloog of een bestuurskundige aanwezig zijn. Dit is werk wat niet direct aan de strafzaken is gelinkt. De afdeling interventies is een recente wijziging binnen het OM geweest. Er worden dan juristen aangetrokken die worden benoemd tot assistent OvJ. Zij krijgen strafvorderlijk de naam ‘officier van justitie’, maar die assistenten zijn vooral degenen die de bulk van de veel voorkomende criminaliteit afhandelen volgens de richtlijnen. Ook zijn er zo spoedig mogelijk (zsm) delicten. Het OM heeft ervoor gekozen om een aantal uren per week aanwezig te zijn op politiebureaus.

De bedoeling van het zsm is om te beoordelen of een aangehouden verdachte, die nog niet in verzekering is gesteld, direct een dagvaarding kan worden aangereikt. De verdachte krijgt dan een in persoon uitgereikte dagvaarding, wat erg nuttig is, omdat zo’n iemand dan een vonnis krijgt dat onherroepelijk is. Men hoeft dan geen deurwaarders te sturen om handtekeningen te verzamelen van de verdachte. Toch kan men ook in een overrompelingssituatie terechtkomen. Je moet je dan afvragen of er wettig en overtuigend bewijs is geleverd. Als je je verzetstermijn hebt laten verlopen, dan is het onherroepelijk en dan is er niets meer aan te doen. Voor een strafbeschikking geldt een veroordeling en dan krijgt men direct een strafblad. Deze overrompeling vormt een nadeel, waardoor men bijstand kan verkrijgen.

Assistent OvJ ondersteunen ook de OvJ van de afdeling Onderzoeken. Zij hebben dan deel- name aan het overleg met de recherche en moeten de voorbereiding van zaken die ter terechtzitting komen regelen, door het verschaffen van een bewijsmiddelenoverzicht. Deze functie vormt een aanloopfunctie binnen het Openbaar Ministerie. De assistent OvJ zijn de opvolgers van de parketsecretarissen, wat intern bij het OM opgeleide parketambtenaren op het niveau van HBO-rechten. De interne opleiding wordt niet meer gegeven. De assistent OVJ zijn bij een ministerieel besluit aangewezen tot plaatsvervangend OvJ in het arrondissement waar zij werkzaam zijn. Zij hebben wel de bevoegdheden van een OvJ, zoals vermeld in het Wetboek van Strafvordering.

In veel gevallen worden zaken breed uitgemeten in de media. Er is altijd angst voor reputatie- schade voor bedrijven, het OM, de OvJ of de overheid. Wanneer er een enkele persoon tussen zit met een verkeerde instelling, dan kan de gehele organisatie worden aangesproken. Deze kunnen het vertrouwen in de rechtspraak ondermijnen.

Afdoening

Er bestaan drie soorten strafrechtelijke interventies: de strafbeschikking van de politie, de strafbeschikking van het Openbaar Ministerie en een rechterlijk vonnis. De strafbeschikking van de politie is geregeld in artikel 257b Sv. De strafbeschikking van de politie komt voor bij veel voorkomende overtredingen die niet in het kader van de WAHV worden afgehandeld. Men kent hierbij een limitatieve opsomming van het bereik. Mogelijk kan hij ook strafbeschikkingen van de politie voor misdrijven (met een strafmaximum van 6 jaar) opleggen. Dit is geregeld in een AMvB; het moet dan gaan om zaken van eenvoudige aard, waarbij meerderjarigen de verdachte zijn (artikel 257b lid 2 Sv). De rijksrecherche komt altijd aan bod, wanneer de politie haar bevoegdheden heeft overtreden. Het Openbaar Ministerie kan ook niet een staat in de staat zijn, maar moet zich verantwoorden en diens bevoegdheden zijn strak beschreven, waar men zich dan ook aan moet houden. Er kunnen maatregelen worden genomen, als de bevoegdheden niet worden nageleefd.

Wanneer iemand die een verkeersovertreding heeft gemaakt, de nota binnenkrijgt, dan staat de explosieve toename van de boete buiten de termijn al weergegeven. Bij een beschikking van de politie gaat het altijd om een geldboete. Men kent ook de strafbeschikking van het OM, die zijn wettelijke basis vindt in het Wetboek van Strafvordering, namelijk in artikel 257a lid 1 Sv. Ook hier kent men een limitatief bereik: overtredingen en misdrijven met een strafmaximum van 6 jaar gevangenisstraf. De OvJ legt een strafbeschikking op, meestal na het horen van de verdachte in persoon. Het eenvoudigheidscriterium geldt hier niet op grond van artikel 257a lid 1 Sv. De strafbeschikking is onherroepelijk na veertien dagen, waarbij men een termijn van veertien dagen voor verzet kent. Verzet komt terecht bij de Politierechter, met een inleidende dagvaarding met dezelfde behandeling ter zitting als de feiten die meteen aan de procureur worden voorgelegd.

Als strafsoorten kent men een taakstraf van maximaal 180 uur, een geldboete, onttrekking aan het verkeer, verplichting betalen geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer, ontzegging van de rijbevoegdheid voor het besturen van motorrijtuigen (OBM) voor maximaal 6 maanden. Ook hier geldt dat de executie beschikt door het CJIB.

Ten derde kent men het rechterlijk vonnis, waarbij men onderscheid maakt tussen twee soorten vonnissen: een mondeling vonnis en een schriftelijk vonnis. Een mondeling vonnis wordt gedaan door de Politierechter op grond van artikel 378 Sv en de Kantonrechter op grond van artikel 395 Sv. Derhalve geldt een mondeling vonnis alleen voor unusrechters. Van een mondeling vonnis wordt een aantekening gemaakt (Aantekening Mondeling Vonnis – AMV) dat wordt getekend door de Politierechter. Executie geschiedt via het CJIB.

Wanneer een zaak niet eenvoudig is, wat in de aard van het feit of in de context van de zaak kan liggen, dan kan er verwezen worden naar de meervoudige kamer. Indien de rechter van mening is dat het strafmaximum te laag is, dan kan er ook worden verwezen naar de meervoudige kamer. De Politierechter behandelt ook overtredingen van de Wet Economische Delicten, waarbij hij de Economische Politierechter wordt genoemd. De Kantonrechter ziet op overtredingen uit het Wetboek van Strafrechten uit verordeningen van lagere overheden.

De praktijk van de unusrechter ziet er anders uit. Zij worden bijgestaan door griffiers, wat kan worden onderscheiden in beroepsgriffiers en buitengriffiers. Op het format worden variabelen aangekruist, administratief verwerkt tot een AMV, door de griffier gecontroleerd en door de rechter getekend. Het proces-verbaal van de zitting komt alleen aan bod bij beslissingen tot aanhouding van zaken of bij hoger beroep. Bij de unusrechter wordt de zaak voornamelijk op papier afgedaan. In een schriftelijk vonnis worden eisen gesteld aan het vonnis, waaronder de gegevens van de verdachte, kwalificatie van het feit, bewijsmiddelen en reacties op uos van het OM en de verdediging, de bewezenverklaring en straffen en maatregelen.

Bij de meervoudige kamer geschiedt de voorbereiding van zaken door griffiers, wat ook wel de gerechtssecretarissen worden genoemd, met een interne opleiding op HBO-niveau. Er vindt dan een formaliteitencheck plaats (betekening dagvaarding en oproeping tolk). Tevens wordt er een overzicht van bewijsmiddelen overhandigd, eventueel met een analyse met betrekking tot de bewezenverklaring. Na de zitting wordt een conceptvonnis opgesteld, die worden gelezen en gecorrigeerd door de desbetreffende rechters van de meervoudige kamer. De jongste rechter eerst en de oudste rechter daarna. Tot slot moet de voorzitter het stuk nakijken. Eventueel overleggen de drie partijen nog met elkaar. Daarna verkrijgt men een definitief concept, die nog getekend moet worden. Bij executie maakt men een extract-vonnis, die op strafgriffie wordt gemaakt en ter executie wordt gestuurd naar het CJIB.

Executie

De formele verantwoordelijkheid voor de executie ligt bij het Openbaar Ministerie. De feitelijke tenuitvoerlegging ligt bij het CJIB. In het kader van de spreiding is die dienst gezeteld in Leeuwarden, behalve bij de tenuitvoerlegging van taakstraffen. Men kent verschillende executiemiddelen, zoals de geldboete (aanschrijven van de veroordeelde door de CJIB, bij niet-betaling inschakeling van een aantal geselecteerde gerechtsdeurwaarders). Bij deze sanctie wordt er beslag gelegd op bankrekeningen en roerende zaken waarbij uitwinning mogelijk is, zolang de verdachte nog niet betaald heeft. Bij gebreke van betaling of verhaal gaat men over tot vervangende hechtenis. Bij een geldboetebeschikking of een vonnis wordt de vervangende hechtenis bepaald. De maatstaf is dat voor elke €50,- boete een dag in hechtenis wordt opgelegd. Veroordeelden die vervangende hechtenis moeten ondergaan krijgen ofwel bericht zich bij een Huis van Bewaring te melden (zelfmelders) of worden gesignaleerd in het Opsporingsregister en door de politie aangehouden.

Ook kent men vrijheidsstraffen, waarbij het CJIB de plaatsing van veroordeelden in een beschikbare celcapaciteit verzorgt. Mensen die zichzelf niet melden krijgen een oproep of worden in het Opsporingsregister geplaatst, vanuit preventief perspectief.

College 7

Het eerste hoorcollege van deze week gaat over de strafmotivering en wordt gegeven door dhr. Keulen. Het tweede college gaat over de modernisering van het strafproces en wordt gegeven door dhr. Roes.

Inleiding

Wanneer je dit vak hebt gevolgd, kun je je als buitengriffier aanmelden bij de rechtbank. Er wordt dan van je verwacht dat je eerst het vonnis opstelt en daarin strafmotiveringen opneemt. De wettelijke regels over de strafmotivering staan genoemd in artikel 358 lid 4 jo. 359 Sv. In het vonnis moet worden opgenomen op welke wettelijke regel de sanctie berust. Tevens moet de strafmotivering met redenen worden omkleed. Een bijzondere motiveringsplicht geldt hierbij op grond van artikel 359 lid 5 Sv: “Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.” De wetgever wilde dat de rechter zo terughoudend mogelijk zou zijn met het opleggen van vrijheidsbenemende sancties. Daarbij is tevens een extra motivering vereist. De rechter kent ook een motiveringsplicht bij uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Deze punten worden vandaag nader uitgewerkt.

Wettelijke voorwaarden

Uit het vonnis moet duidelijk worden dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de straf of maatregel is voldaan. Bij hoofdstraffen vloeit de kwalificatie al voort. Bij de delictsomschrijving van moord staat dat de verdachte kan worden gestraft voor een gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar. Wanneer de rechter dan een gevangenisstraf van 10 jaar oplegt, dan wordt aan de wettelijke voorwaarden voldaan. Uit de kwalificatie vloeit dus voort dat een dergelijke hoofdstraf mag worden opgelegd. Bij andere straffen is dat anders, omdat daarbij moet worden gemotiveerd dat die straf opgelegd mag worden. Bij verbeurdverklaring gaat het om het verkrijgen van voorwerpen door middel van een strafbaar feit of die niet aan de veroordeelde toebehoren. Hierin staan specifieke voorwaarden waaronder een voorwerp verbeurd kan worden verklaard. Er moet een relatie zijn met het feit voordat het voorwerp verbeurd kan worden verklaard. Men kan dus niet de telefoon van een man afpakken, omdat zijn brommer is opgevoerd. In een arrest uit 2011 ging het om een verbeurdverklaring van een personenauto. Het Hof had er niets over overwogen, waardoor de A-G van mening was dat het niet mogelijk was om de auto verbeurd te verklaren. Het Hof had geen relatie tussen de personenauto en het strafbare feit vastgesteld. Het vonnis moet dan wel omvatten dat aan de wettelijke voorwaarden van verbeurd verklaren is voldaan en dat de auto gebruikt is om heroïne te vervoeren. Omdat er geen motivering in het vonnis was opgenomen, werd dit arrest gecasseerd. Aan de wettelijke voorwaarden om TBS op te leggen moet ook worden voldaan en in het vonnis worden gemotiveerd. Er moet dus worden vastgesteld dat er sprake is van een stoornis, dat er een misdrijf heeft plaatsgevonden, dat er aan het gevaarscriterium wordt voldaan en bovendien moet worden vastgesteld dat er advies is ingewonnen bij gedragsdeskundigen. Dit zijn basiseisen die aan de motivering kleven.

De wettelijke bepalingen waarop de straf berust moeten worden opgesomd en de redenen die ten grondslag liggen aan het opleggen van de straf moeten worden bepaald. Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid. De rechtbank moet dus overwegen waar de straf op gebaseerd is. Wanneer de rechter tot een gevangenisstraf van 10 jaar komt en motiveert waarom er 10 jaar gevangenisstraf wordt opgelegd, dan kan de verdachte daartegen in beroep gaan. De verdachte kan dan de reden van de rechter gebruiken om de hoogte van de straf aan te vechten. Voor het rechtsgevoel is het tevens bevredigend de motieven te kennen die naast de waardering van het feit tot de bepaling van de straf kunnen leiden. De motivering is gekoppeld aan de beslissing. Naarmate de beslissing strakker is genormeerd, gelden voor de motivering strakkere eisen. Hier zit een verband tussen, zo blijkt tevens uit het Zwolsmancriterium. De Hoge Raad legt elk arrest van het Hof langs die lat van motivering. De straftoemeting in Nederland kent veel vrijheid, omdat de vrijheidsstraf kan verschillen van 1 dag tot levenslang.

Welke eisen kun je dan aan de strafmotivering stellen? Nu er veel vrijheid voor de rechter bestaat, kan men enkel eisen dat de motivering duidelijk en begrijpelijk is omschreven. In Duitsland kent men een ander stelsel, omdat de wetsbepaling daar bepaalt dat er een bepaalde straf moet worden opgelegd voor een bepaald delict. Er moet dan wel worden vastgesteld dat er aan bepaalde vereisten wordt voldaan.

Aanwijzingen

De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat de aanwijzingen van het OM als recht kunnen worden aangemerkt op grond van artikel 79 RO. Deze aanwijzingen bieden normering bij het gebruik van bevoegdheden van de rechter. Deze aanwijzingen zijn recht in de zin van artikel 79 RO, als het gaat om op de uitoefening van het OM-beleid betrekking hebbende en behoorlijk bekendgemaakte regels die het OM op grond van bbp binden en zich naar de aard of strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Deze regels binden de rechter echter niet. De rechter hoeven hier alleen rekening mee te houden, omdat het goed is voor de rechtsgelijkheid. De rechter hoeft echter niet die eis te volgen voor diens strafoplegging. Wat de rechter wel kan binden zijn de oriëntatiepunten van het LOVS. Deze oriëntatiepunten geven een bepaalde sturing aan de straf. Daarvan heeft de Hoge Raad gezegd dat het geen recht is in de zin van artikel 79 RO, omdat zij niet afkomstig zijn van een instantie die de bevoegdheid heeft rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van hun door de wetgever gelaten ruimte. Zo blijkt tevens uit het Pakezel-arrest. De aanwijzingen van het OM zijn dus enkel bindend recht voor het OM en de oriëntatiepunten zijn evenmin bindend voor de rechter, omdat deze geen recht zijn in de zin van artikel 79 RO.

Vrijheid feitenrechter

Het nieuwe regime van de voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft ertoe geleid dat er nog allerlei voorwaarden verbonden kunnen worden aan de sanctie. Het Hof heeft zich hierover gebogen en heeft vastgesteld dat dit in de strafoplegging moet worden verdisconteerd. De rechter legde een gevangenisstraf van 13 jaar op en gaf als motivering dat er een gevangenisstraf kan worden opgelegd variërende van de 12 tot 18 jaar bij enkelvoudige moord. Men heeft toen de straftoemeting vergeleken met de strafoplegging in Den Haag. Onder het oude regime zou er 14 jaar worden opgelegd en zou verdachte na 2/3e van zijn straf vrij komen. Nu blijft de verdachte het laatste deel onder toezicht, waardoor de rechter 13 jaar heeft opgelegd. Het OM was het hier niet mee eens, omdat de nieuwe regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ten onrechte in aanmerking is genomen. De Hoge Raad bepaalde toen het volgende: “enerzijds staat geen rechtsregel eraan in de weg dat de rechter bij strafoplegging rekening houdt met de wijze van ten uitvoerlegging, de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling daaronder begrepen, anderzijds geen rechtsregel die dat voorschrijft. Keuze feiten voor strafoplegging van belang voorbehouden aan de feitenrechter terwijl die keus geen motivering behoeft. Deze beslissingsvrijheid is van belang voor de motivering.

Standaardmotivering

Nu de rechter over veel vrijheid beschikt, kan men weinig eisen stellen aan de motivering. Wat echter wel noodzakelijk is, is dat de standaardmotivering wordt opgenomen. Na de te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De Hoge Raad vond dat het in een aantal gevallen niet voldoende is als enkel de standaardmotivering wordt gebruikt. In het Gold Flake-arrest ging het om een sigarettenmerk, waarvan 20 sigaretten waren verkocht. De straf die voor deze verkoop werd opgelegd was een boete van fl. 50.000, stillegging van het bedrijf voor 6 maanden, een verbod om het beroep van caféhouder uit te oefenen gedurende drie jaar en een publicatie van het vonnis. De rechter was van mening dat de sanctie in overeenstemming was met de ernst van het misdrijf. De Hoge Raad vond dat dat niet kon en was van oordeel dat de ernst van het feit de strafoplegging niet kan volgen. De motivering kan de straf niet hebben bepaald, waardoor een standaardmotivering niet gold.

Enkele jaren later werden hier weer dingen aan toegevoegd. Dit leidde tot andere situaties waarin een standaardmotivering ontoereikend was. De rechtbank had een gevangenisstraf opgelegd en het Gerechtshof had die straf met anderhalf jaar uitgebreid na verweer inzake de strafmaat. Volgens het Gerechtshof was de strafoplegging in overeenstemming met de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, terwijl de raadsman een lang pleidooi had gehouden. De Hoge Raad was van oordeel dat daarmee in het algemeen is voldaan aan de wettelijke vereisten, maar in dit enkele geval het Hof niet stilzwijgend voorbij kon gaan aan hetgeen wat was aangevoerd. Dit is vergelijkbaar met de bewijsmotivering. Een motivering die zonder verweer toereikend is, kan in het licht van een verweer aanvulling behoeven. Verweer is echter niet altijd doorslaggevend. In dit geval ging het Hof hoger dan de rechtbank, terwijl er een uitgebreid verweer werd gevoerd. Het kan echter ook andersom zijn. Een verweer of een strafverhoging waar niemand op rekent kan een reden zijn om extra te motiveren. De rechter hoeft niet uit te leggen waarom hij tot een bepaalde straf komt in het licht van een aan een andere dader opgelegde straf in een andere zaak. De Hoge Raad heeft dit niet verplicht gesteld.

In het licht van het verweer of een strafverhoging kan er dus soms een extra eis en motivering vereist zijn. Wat hierbij verband houdt is de begrijpelijkheid van de motivering. Vaak zijn er namelijk klachten over de begrijpelijkheid. De onbegrijpelijkheid kan verband houden met wettelijke eisen of vastgestelde feiten. Wat betreft de wettelijke eisen ging het in een bepaald arrest om het vervoer van cocaïne. Bij de verdachte werd geld aangetroffen, wat verbeurd werd verklaard, omdat dat geld geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde is verkregen. Met het enkel heen en weer rijden met cocaïne verkrijgt men geen geld. De Hoge Raad vond de motivering daarom onbegrijpelijk. De Hoge Raad gaf aan dat er wel een relatie kon bestaan, maar dat dan gemotiveerd moest worden dat verdachte betaald zou krijgen voor het vervoeren van cocaïne en niet voor de verkoop daarvan. In een ander arrest ging het om een koffer, die was onttrokken aan het verkeer. In de koffer zat cocaïne, waardoor kon worden bewezen dat met de koffer cocaïne werd vervoerd. Het onttrekken aan het verkeer is echter alleen mogelijk wanneer het in strijd is met het algemeen belang. Volgens de rechter zat de geur van cocaïne nog in de koffer, waardoor deze verbeurd moest worden verklaard. De Hoge Raad vond dit onbegrijpelijk, omdat de geur van cocaïne niet in strijd kan zijn met het algemeen belang. De rechter had wel kunnen motiveren dat de drugshonden dan van slag raken op het vliegveld, maar dat had de rechter niet zo gemotiveerd. De onbegrijpelijkheid van de motivering houdt dus verband met de wettelijke eisen.

De motivering kan ook schipbreuk lijden door de vastgestelde feiten. In een bepaald arrest ging het om een zwaardere straf die het Hof had opgelegd aan de verdachte in verband met de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de verdachte zich later opnieuw met wapens en drugs zal inlaten. De Hoge Raad vond dit niet zonder meer begrijpelijk, omdat verdachte nooit eerder was veroordeeld voor het in handen hebben van wapens of drugs. Het verhandelde ter terechtzitting in appel biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake zou zijn van een recidive. In een ander arrest ging het om verdachte die zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet was verschenen. Het Hof makt uit de ontkennende opstelling van de verdachte en het niet verschijnen van de verdachte op dat deze de verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen afwijst. De raadsman van verdachte had echter betoogd dat verdachte niet was verschenen omdat hij geen geld had om van Enschede naar Leeuwarden te reizen. De Hoge Raad gaf aan dat de motivering van het Hof daarom onbegrijpelijk was, omdat het best logisch is dat verdachte niet kan verschijnen omdat hij geen geld heeft voor een treinkaartje.

Strafmotivering en onderzoek ter terechtzitting

De gegevens waar een beroep op wordt gedaan moeten ter sprake zijn gebracht op het onderzoek ter terechtzitting, zo blijkt uit artikel 350 Sv jo. artikel 301 lid 4 Sv: “ten bezware van de verdachte wordt geen acht geslagen op stukken die niet zijn voorgedragen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld.”

In een bepaald arrest had het Hof op grond van een openbare bron (Kamer van Koophandel) bepaald dat firma A failliet was verklaard. Derhalve is het niet aannemelijk dat de verdachte in verband met zijn werk en inkomsten geen gevangenisstraf zou kunnen ondergaan. In de zaak was dit echter niet aan bod gekomen, omdat het faillissement van firma A pas werd vastgesteld na de zaak. Op basis van een routeplanner mag men wel na het onderzoek ter terechtzitting uitzoeken of de verdachte deze route ook daadwerkelijk heeft afgelegd. De Hoge Raad wil vooral dat dergelijke situaties die van belang zijn voor de straftoemeting aan bod komen ter terechtzitting, zodat de verdachte zich daarover kan uitlaten. De justitiële documentatie moet ter terechtzitting dus altijd ter sprake komen, zo blijkt dus uit artikel 301 lid 4 Sv. Dit is ook met het oog op toepassing van artikel 63 Sr (en vermelden van dat artikel op grond van artikel 358 lid 4 Sv). Een herroepelijk vonnis moet daarin ook worden vermeld, gelet op de ratio van artikel 63 Sr. Zijn er al eerder vervolgingen geweest waarin dit feit had kunnen worden meegenomen? Vooral in verband met de fouten is het van belang om de justitiële documentatie te behandelen. In een bepaald arrest ging het om de vaststelling door het Hof dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit wegens soortgelijk misdrijf taakstraf is opgelegd en die taakstraf is verricht niet zonder meer begrijpelijk.

De motivatie speelt een rol bij de begrijpelijkheid van de strafmotivering. In 2009 had het Hof overwogen dat de verdachte blijkens de uittreksels van de justitiële documentatie bij een niet-onherroepelijk vonnis van de Politierechter tot een werkstraf werd veroordeeld wegens het plegen van een winkeldiefstal/ ander vermogensdelict. Die waarschuwing heeft hem niet weerhouden om het onderhavige feit te plegen. Volgens de Hoge Raad stond het het Hof niet vrij om de niet-onherroepelijke veroordeling aldus bij de strafoplegging in aanmerking te nemen. In 2014 heeft de Hoge Raad bepaald dat bij het gevaarscriterium van TBS wel rekening mag worden gehouden met niet-onherroepelijke veroordelingen. Dit verschil komt terecht voor, omdat je niet kunt stellen dat er drie levensdelicten hebben plaatsgevonden, maar er hoger beroep in ingesteld, dus TBS niet aan de orde kan zijn. Voor het inschatten van gevaar is dit een wezenlijk belang.

Ad informandum

De rechter mag onder omstandigheden rekening houden met een niet tenlastegelegd feit. Daar zit een reden van proceseconomie in. Het zou dan niet handig zijn om alle feiten langs te gaan. Er zijn twee categorieën waarin dat kan: bij behandeling op tegenspraak en bij een verstek behandeling. Bij een behandeling op tegenspraak gaat het om feiten die mogen worden meegenomen wanneer op grond van de erkenning ter terechtzitting aannemelijk is dat de verdachte de feiten heeft begaan en daarvoor geen vervolging meer zal worden ingesteld. Erkenning door de gemachtigde raadsman is onvoldoende. Bij een verstekbehandeling is de erkenning elders dan bij het onderzoek ter terechtzitting. Bij het uitbrengen van de dagvaarding geldt dat het tenlastegelegde feit niet door het OM ter sprake moet zijn gebracht bij het uitbrengen van de dagvaarding voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Een gemachtigde raadsman mag dan bezwaar maken.

Regel is dat het Hof in motivering aangeeft of het al dan niet rekening houdt met ad informandum gevoegde feiten. Wanneer deze niet worden vermeld, dan mag hiermee geen rekening worden gehouden. In een bepaald arrest bepaalde de Hoge Raad dat gelet op het procesverloop, meer in het bijzonder ten aanzien van de door de rechtbank in aanmerking genomen ad informandum gevoegde feiten hetgeen omtrent die feiten in hoger beroep is verhandeld, gelet op door de rechtbank en het Hof opgelegde straffen, had het Hof niet in het ongewisse mogen laten of het deze feiten bij de bepaling van de straf in aanmerking heeft genomen. In het arrest Kinderpornografie ging het om duizenden afbeeldingen die verdachte op zijn computer had staan. De rechter mag bij de strafoplegging rekening houden met feiten en omstandigheden die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het feit is begaan. Te denken valt aan voeging ad informandum. Daarbij gaat het om de erkenning van het grootschalige karakter en niet om de concrete afbeeldingen of de exacte hoeveelheid. Men wil dan maximaal 5 foto’s toevoegen aan de processtukken.

Niet erkennen staat niet zonder meer in de weg aan het grootschalige karakter wat wordt betrokken bij de straftoemeting. In het geval waarin de verdachte niet erkent, maar ook niet betwist, of de juistheid van de betwisting onaannemelijk is. De stafoplegging kan mede steunen op de uitkomst van een representatieve steekproef uit materiaal, als de verdachte de methode ad informandum aan de orde kan stellen.

Vrijheidsbenemende straf

Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming met zich meebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid, zo blijkt uit artikel 359 lid 6 Sv. In een bepaald arrest was de verdachte ter terechtzitting veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf wegens diefstal. Uit de strafmotivering blijkt dat de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming is met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte zoals van het een en ander bij onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De Hoge Raad vond dat deze overweging in strijd was met artikel 359 lid 6 Sv, nu er geen opgave van redenen waren die in het bijzonder hebben geleid tot deze vrijheidsbenemende straf.

In het arrest Blind in de gevangenis ging het om een blinde man die een gevangenisstraf opgelegd kreeg, maar zijn blindengeleidehond niet mee mocht nemen de cel in. Het Hof was van oordeel dat in verband met de juist normhandhaving niet kan worden volstaan met een andersoortige of een geringere straf. De Hoge Raad oordeelde dat in geval als onderhavige, waarin gemotiveerd is aangevoerd dat verdachte niet in staat si gevangenisstraf te ondergaan, zal de rechter indien hij dat toch oplegt, verantwoording dienen af te leggen van oordeel dat verdachte gevangenisstraf kan ondergaan. In de praktijk kan dit nopen tot benoeming van een deskundige. In een ander arrest ging het om een feit uit 2001. Een Marokkaanse verdachte was na aanhouding in 2001 uit Nederland verwijderd. IN 2003 was hij getrouwd, hij had cursussen Frans gevolgd en gewerkt, wat allemaal leidde tot een positieve wending. Het Hof legde hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 1 maand. Naar het oordeel van het Hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Volgens de Hoge Raad was hiermee voldaan aan artikel 359 lid 6 Sv, maar heeft het Hof, in strijd met artikel 359 lid 2 Sv, niet in het bijzonder de redenen opgegeven die hebben geleid tot afwijking van de standpunten die de verdediging had ingenomen.

In het Pakezel-arrest ging het om een man die cocaïne op zijn lichaam geplakt meebracht naar Nederland. Hij nam 4761.6 gram cocaïne mee. De daders van pakezels bekennen vaak. Het verweer was dat de verdachte een pakezel was. Het Hof vindt dit noch in de omstandigheden van de strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten. Wanneer deze oriëntatiepunten wel worden gevolgd, dan dienen deze ook gemotiveerd te worden. De Hoge Raad was van oordeel dat het Hof kennelijk wel gebruik heeft gemaakt van de LOVS-oriëntatiepunten, waarbij het Hof geen redenen heeft gegeven voor afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt.

Wetgevingsproces

Het wetgevingsproces is de afgelopen 20 jaar ingrijpend veranderd. De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk, zo blijkt uit artikel 81 Gw. Verder zegt de Grondwet over de wetgeving eigenlijk niets. De Grondwet zwijgt verder over het politieke staatsrecht. Wat zijn de staatsrechtelijke normen en beginselen die op het proces van wetgeving moeten worden losgelaten? Hoe zit het proces in formele zin in elkaar? De wetsvoorstellen worden aangekondigd in een regeerakkoord. Wetsvoorstellen kunnen voortvloeien uit zeer uitlopende maatschappelijke wensen en rapporten. Ze vloeien enorm voort uit wat Brussel allemaal bedenkt (uitonderhandelen van Europese wetgeving). Soms worden wetsvoorstellen alleen geboren uit financiële aard. In die gevallen moet er wetgeving worden bedacht om daar wat tegen te doen, om doelstellingen te behalen.

Nationaalpolitieke wereld

Achter de wetgevingswereld schuilen verschillende andere werelden schuil, zoals de nationaal politieke wereld. In 1969 begon de toenmalige minister van Justitie met een toelichting: er is geen rust voor het recht. Nu, veertig jaar later, is het met de rust volledig gedaan. Regeer akkoorden volgen elkaar snel op, aangezien ze bijna direct weer worden opengebroken. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat er dagelijks nieuwe wetsvoorstellen worden ingediend, wat een enorm verschil is met de ontwikkeling in de jaren 70. Tegenwoordig weten de wetgevers van elkaar niet meer waar men mee bezig is, omdat het politieke discours constant over elkaar heen hobbelt. Er zijn een tweetal opmerkingen over Europese ontwikkelingen. De strafrechtelijke wetgeving wordt namelijk beïnvloed door Europa, wat centraal geregeld wordt door Brussel. De raadsman bij het politieverhoor en de hoogte van de rechtsbijstand worden bijvoorbeeld al geregeld vanuit Europa. De Europese ontwikkelingen hebben de laatste jaren een enorme invloed op het strafrechtelijke systeem. Wat betreft de Europese bemoeienis is er nog een tweede complicatie, namelijk dat de Europese Unie uitgebreid is met landen die een dictatoriale achtergrond hebben. De Baltische landen vonden vroeger dat de Nederland een te mild systeem had wat betreft de strafvordering. De positie van de Nederlandse verdachte was te veel beschermd ten opzichte van de verdachten in Oost-Europa.

Inhoudelijke wereld

Bijna alle wetgeving wordt beïnvloed door de wijze waarop die wetgeving moet worden uitgevoerd. Al die wetgevingscomplexen kunnen niet meer worden bedacht zonder voortdurend na te denken over welke uitvoering en toezicht hierbij van belang is. Elk wetgevingsdomein heeft haar eigen inspectie. Mag men zich bemoeien op de wijze waarop de politie bevoegdheden uitoefent? Sinds een aantal jaren heeft de procureur-generaal van de Hoge Raad een zelfstandige bevoegdheid om toezicht uit te oefenen op de manier waarop het Openbaar Ministerie zich gedraagt. In drie jaar tijd heeft het strafvorderlijke domein er twee toezichthoudende organen bijgekregen.

Een lobby is van alle tijden, maar tegenwoordig overal recht georganiseerd. Het is heden ten dage normaal dat er gelobbyd wordt bij het ontwerpen van een wetsvoorstel. Al deze ontwikkelingen moeten realistisch worden bekeken, maar het wetgevingsproces verandert op allerlei momenten. Op het moment dat er iets in het regeerakkoord staat tot op het moment dat er wordt gestemd in de Eerste Kamer, proberen lobbygroepen het proces te beïnvloeden. Het zegt iets over het proces en de manier waarop hiermee om dient te worden gegaan.

Ambtelijk ambachtelijke wereld

Kees van Seur, een wetgever, diende vroeger in zijn eentje een wetsvoorstel in bij de minister, waarna de minister het voorstel dan zou invoeren. Tegenwoordig kan dit niet meer zo geschieden. Het is nog wel een specifiek vak gebleven, maar het dient wel te worden uitgevoerd binnen een concept van samenspel en uitvoering. Er moet tegenwoordig onderhandeld worden over het wetvoorstel. Heel veel grote uitvoeringsorganisaties zijn op afstand van de minister gezet. Deze organisaties maken zelf ook regels, wat vroeger wel anders was. De wetgever van nu, niet alleen binnen het domein van de Justitie, moet rekening houden met het feit dat de uitvoeringsinstantie zelf regels gaat uitvoeren die zij hebben gemaakt. Anderen zeggen dat de rol van de wetgever fundamenteel is veranderd, omdat de wetgeving niet langer meer toepasbaar is op een lange periode, waardoor de rechter de wetten wel anders moet interpreteren op verschillende situaties. Wetgeving is niet langer codificerend van aard, maar modificerend van aard. Alles is nu tevens ook technologisch van aard, omdat de technologie in duizelingwekkend tempo ontwikkelt en verandert. Het is bijna niet meer mogelijk om techniekonafhankelijke wetgeving te maken.

Al deze ontwikkelingen komen ook door de fragmentering van het politieke landschap. Vroeger werd alle makkelijker geregeld door de meerderheid in de regerende partijen, maar heden ten dage geschiedt het door kleine partijen van 5 tot 15 personen.

Wanneer de lobby is voltooid komt het voorstel bij de Tweede Kamer en kan het proces opnieuw beginnen. Wanneer het voorstel wordt aangenomen met een kleine meerderheid, dan begint het gehele lobbycircus opnieuw. De uitkomst van het democratische proces is dat een wet goed is, wanneer het wordt aangenomen.

Typologieën van wetgeving

Wat is het wezen van wetgeving? De kern van wetgeving is het ordenen van de beïnvloeding van het gedrag van mensen. Deze opvatting hanteert de heer Roes niet, omdat hij het lastig vindt om onderscheid te maken in vormen van het wetgevingsproces. Er bestaan ook wetten die een verandering in de maatschappelijke wereld willen toebrengen. De heer Roes heeft zelf altijd onderscheid gemaakt tussen wetten die gericht waren tegen instanties om daar een verandering in te brengen (institutionele wetgeving) en wetgeving die beogen veranderingen in de maatschappij te beïnvloeden (modificerende wetgeving) en wetgeving die aanspraken vestigt op bijvoorbeeld een uitkering of studiefinanciering. Dit onderscheid brengt de soorten van wetgeving dichter bij elkaar wat betreft de aard.

Wat betekenen de vormen van wetgeving voor het wetboek van Strafvordering? Artikel 107 Gw luidt: “de wet regelt het burgerlijk recht, het strafrecht en het burgerlijk en strafprocesrecht in algemene wetboeken, behoudens de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten.” De omstandigheid dat de Grondwet wetboeken noemt betekent dat er slechts sprake is van een opdracht. Er wordt buiten twijfel gesteld dat lagere openbare organen eigenlijk geen regels van burgerlijk recht en strafrecht mogen vaststellen, blijkens de literatuur. Gelukkig heeft de Grondwetgever erbij gezegd dat de algemene wetboeken een belangrijke waarborg vormen voor de rechtseenheid en de rechtszekerheid. Deze punten zijn van belang voor de goede bestuurspraktijk. Hier wordt een aanknopingspunt gevonden dat de wetgever wetboeken niet alleen nodig heeft geacht om de wetgeving centraal te houden, maar ook om te zorgen voor rechtseenheid en rechtszekerheid. Wat de heer Roes betreft zijn deze typologieën van wetgeving tegen de achtergrond van veranderingen in het wetgevingsproces van belang voor de invalshoek om alle verschillende elementen van het wetgevingsproces bij elkaar te brengen in het licht van de rechtseenheid en de rechtszekerheid.

In het burgerlijk recht zitten ook elementen en departementen die moeten passen binnen het burgerlijk wetboek. Het middel om regelcomplexen die vluchtig zijn of te veel gericht zijn op kortetermijndoelstellingen moeten op een andere manier tot stand worden gebracht. Het is mooi om het huurrecht te veranderen, maar het moet wel bewaakt worden dat het blijft passen binnen het wetboek van het burgerlijk recht.

Modernisering strafvordering

De modernisering van de strafvordering is gestart met het programma Versterking Prestatie Strafrechtsketen. De noodzaak om het wetboek van Strafvordering te veranderen bestaat echter al langer, namelijk sinds 2001. Er heeft echter nooit een fundamentele herziening plaats gevonden. Het is belangrijk om de rechtsstatelijkheid en de mate van de uitvoerbaarheid te laten toenemen. De keuze die de wetgever hierbij heeft gemaakt is om de modernisering in nauwe samenspraak met de uitvoeringspraktijk en de wetenschap te laten toenemen. Tegelijk hiermee is men begonnen met het voorbereiden van de implementatie van het wetboek van Strafvordering. Bij het veranderen van het wetboek van Strafvordering moet de nummering worden aangepast, wat bij de ICT-werkzaamheden al zo’n vijf miljoen aan kosten met zich meebrengt voor een kleine technische wijziging. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen erbij betrokken raakt.

Bij het moderniseren van het strafproces vinden er verschillende bijeenkomsten en overleggen plaats. Zo worden er experts bij elkaar geroepen op de problemen te oriënteren. Ook vinden er werkbezoeken plaats, door de Europese ontwikkelingen in andere landen te onderzoeken. Men moet weten water speelt in andere landen. Deze onderzoeken vinden plaats door de Commissie modernisering Strafvordering.

Daarnaast vinden er bilaterale gesprekken plaats, omdat het wetboek van Strafvordering niet kan worden veranderd zonder Europese invloed, omdat vanuit Brussel steeds meer wordt geregeld door middel van richtlijnen. Bij het wijzigen is er ook een werkgroep ingesteld, onder de leiding van Van Dijk en IJzerman, waarbij tevens tripartiete overleggen, effectonderzoeken en afstemmingsoverleggen plaatsvinden. Tot slot komt er ook een werkgroep financiën bij kijken. Binnen het departement zijn er mensen met verschillende taken en rollen.

Er komen ook verschillende organisaties bij kijken, met ieder hun eigen financiering en ICT. De organisaties die erbij komen kijken zijn: zittende magistratuur, Openbaar Ministerie, de Nederlandse Orde van Advocaten, de nationale politie en nog enkele andere instanties. Toen de doelstelling voor de modernisering bekend werd gemaakt, vond de wetgever dat het te lang zou duren en dat de wetsontwerpen dan niet voor 2017 zouden kunnen worden ingediend. De doelstelling was om het wetboek toekomstbestendig en voor de rechtspraktijk toegankelijk te maken dat geldend recht weerspiegelt en voldoet aan de volgende doelstellingen: zorgvuldig en voortvarend, duidelijke regeling bevoegdheden, vereenvoudiging voorbereidend onderzoek en stroomlijning procedures, facilitering digitaal strafproces, verkorting doorlooptijden en tot slot effectieve en persoonsgerichte tenuitvoerlegging. Het heeft voordelen om, voordat er naar het echte wetgevingsproces wordt gegaan, eerst te oriënteren of aan alle punten is voldaan.

Wetgevingsvoorstellen

Bij het bekendmaken van de doelstelling voor het moderniseren van het wetboek van Strafvordering kwam men met 8 voorstellen voor de vaststellingswetten per boek. Zo wil men enkele algemene bepalingen en een institutioneel kader per boek en meer aandacht leggen op het voorbereidend onderzoek, de buitengerechtelijke afdoeningsvormen en vervolging, de berechting, de rechtsmiddelen, bijzondere procedures, internationale rechtshulp in strafzaken en de tenuitvoerlegging.

De aanpak van deze punten geschiedt door verschillende discussiestukken. Na preconsultatie werden deze punten nader uitgewerkt in de contourennota, waarna het op het op de agenda van het wetgevingsprogramma werd gezet. Het wetboek van Strafvordering moet namelijk als één geheel worden beschouwd, wat niet betekent dat we blind moeten zijn in die aanpak dat verschillende onderdelen vatbaar zijn voor verschillende analyses. Er moet op een andere manier met deze moderne ontwikkeling te worden omgegaan. Het gaat gewoon om problemen van ICT en daarbij trekt de ICT zich niets aan van het onderscheid tussen artikelen, omdat ICT eenzijdig van aard is. We mogen niet blind zijn voor het feit dat uiteindelijk politie, OM en rechter een aparte verantwoordelijkheid krijgen en een aparte rechtsstatelijke opvatting hebben. De burger, het slachtoffer en de verdachte willen dat de strafrechtsketen werkt. Als de keten vraagt om gewone opvattingen wat betreft effectiviteit, dan dient daarnaar te worden geluisterd. Er komen dus veel belangen bij kijken. Er is in de wereld van de Strafvordering dus veel te doen, te bestendigen en te bewaren. Kortom, er is geen rust voor het recht de komende jaren.

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Aantekeningenbundel - B3 - Rechten - RUG

Staatsrecht III - B3 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Staatsrecht III - B3 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Staatsrecht III in 2014-2015.

Hoorcollege 1A: Inleiding rechtsvergelijking staatsstructuren

De verticale machtsverdeling in het land is de verhouding tussen het hogere en het lagere gezag. In elk land speelt die verhouding. Je hebt een centraal gezag en lagere overheidslagen die ook gezag uitoefenen.

NL is een eenheidsstaat. Duitsland is een federatie: ’16 landen’ hebben een deel van het gezag overgedragen. VK bestaat uit vier landen maar de positie van al die landen zijn niet hetzelfde.

De vraag naar deze verhouding tussen het centrale gezag en het onderliggende gezag is de vraag naar de staatsvorm!

De horizontale machtsverdeling gaat over de relatie tussen organen op het hoogste niveau. Het gaat vooral om de relatie tussen de wetgevende en uitvoerende macht: parlement en regering. Dit is het regeringsstelsel van een land.

Begrippen

Staat: wat maakt iets tot een staat? De staat is een samenlevingsverband van personen, net als een familie dat ook is. Een gebied waar mensen wonen die zich met elkaar verbonden voelen. Daar komt het in de kern op neer. Er is ook effectief gezag: er is overheid. Men luistert naar de wetten. De overheid zorgt ervoor dat het samenwerkingsverband kan functioneren.

Wat maakt nou een bepaald volk tot een staatsverband? Koerden zijn wel een volk maar vormen geen staat. Wat zijn dan de elementen die ertoe leiden dat een groep mensen een staat worden?

  • Een taal; spreken van dezelfde taal is belangrijk voor het vormen van de staat. Belgen voelen zich bijvoorbeeld steeds minder verenigd. Het is een factor om tot staatsvorming te kunnen komen. Het is ook een belangrijk element voor het uiteenvallen voor staten. Echter, het is niet de doorslaggevende of enige factor, kijk bijvoorbeeld naar Zweden, daar spreekt men 4 talen.

  • Godsdienst; geloof. Bijvoorbeeld Noord-Ierland is protestants, maar Ierland is katholiek. Noord-Ierland hoort daarom bij het VK. Een ander voorbeeld is Joegoslavië: men moord elkaar uit vanwege het geloof, de staat is uiteengevallen in zes verschillende staten. Geloof is dus belangrijk voor de vraag of de staat houdbaar is.

  • Raciale overeenkomsten; behoort men tot hetzelfde ras? Bijvoorbeeld het Zuid-Afrika van vroeger, daar was sprake van een echte rassenscheiding.

  • Gemeenschappelijk verleden. De Schotten gaan bijvoorbeeld een referendum houden, ze zijn nooit bezet geweest en willen zich daarom afscheiden van de Britten. Als het referendum succes heeft zal het VK uit elkaar vallen als staat. Aan de andere kant kan het ook een staat vormen: de

  • .....read more
Access: 
Public
Rechtseconomie - B2/3 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Rechtseconomie - B2/3 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Rechtseconomie in 2015-2016.

College 1A

Juridische relevantie rechtseconomie

Relevante rechtseconomie:

  • Individuen maken kosten-baten afwegingen. Men legt de voor en nadelen naast elkaar neer.

  • Rechters benadrukken ook de rol van efficiëntie in het recht.

  • Juristen zien steeds vaker economische argumenten; in de rechtszaal, in het wetgevingsproces e.d. Je kunt het dus niet maken als rechter om er niets vanaf te weten.

  • Efficiëntie wordt belangrijker door privatiseringen

Rechtseconomie in opmars:

  • Binnen rechten: opnieuw toenadering. Rechtsgeleerden hebben economie nodig.

  • Binnen economie: ‘hobby’ van topeconomen.

Voorbeelden voor de samenhang tussen economie en recht

  1. Patatje kopen: een verkoper mag het verkochte niet terugpakken.
    Hier zie je dat er sprake is van een economische markt, en er is sprake van een juridisch eigendomsrecht.

  2. Met de bus naar het station: hetzelfde geldt voor het gaan met de bus naar het station.
    De buschauffeur is risico-aansprakelijk en er kan sprake zijn van medeschuld van bijvoorbeeld fietsers. Dit zijn allemaal prikkels die volgen uit de rechtsregels.

  3. Met de trein naar huis: denk aan een kaartje kopen, maar ook de relatie overheid en NS. Dit zit dus vol met contracten en transacties. Anders gezegd: vol met economie en recht.

  4. Aandelen Ajax: aan deze aandelen worden eisen gesteld wat betreft de juridische vorm, maar ook worden er administratieve eisen gesteld.

  5. Verhandelbare emissierechten: dit is de markt die is gecreëerd om milieuvervuiling te beperken, en de rechten die hiervoor zijn gecreëerd zijn ook verhandelbaar gemaakt. Er wordt dus een markt gecreëerd om rechten mee te verhandelen: hoe rechtseconomisch wil je het hebben?

  6. Dhr. Nemitz claimt eigendom astroide: dit leidt tot een juridische discussie: mag dat namelijk wel?

  7. Kernvraag van de rechtseconomie en leerdoelen: wat is het effect van rechtsregels op individuele gedragingen en maatschappelijke welvaart?

Inhoudelijk overzicht:

  1. Markt:
    - Volkomen concurrentie

  2. Markt falen:
    - Onvolkomen concurrentie
    - Externe effecten: schade aan derden zonder compensatie. Klassieke voorbeeld: milieuvervuiling
    - Ccollectieve goederen

  3. Overheid en overheidsfalen:
    - Publieke besluitvorming

  4. .....read more
Access: 
Public
Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

College 1

Het eerste hoorcollege geeft een inleiding van het strafprocesrecht en zal nader ingaan op de aard en het doel van de strafvordering en het EVRM. Het tweede hoorcollege gaat over het voorbereidend onderzoek. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Strafvordering

Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van materieel strafrecht. Voorbeelden daarvan zijn diefstal en moord. In het opsporingsonderzoek betekent dat dat het strafbare feit opgehelderd dient te worden: is er sprake van diefstal? Vervolgens moet men de aanwijzingen uit het vooronderzoek concretiseren in de procedure. Wanneer men dan kan vaststellen dat de verdachte schuldig is ten aanzien van diefstal, dan is het straf- procesrecht juist toegepast. Het hoofddoel is tweeledig. In de eerste plaats moeten schuldigen gestraft worden en ten tweede moet worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. De laatste doelstelling weegt zwaarder dan de eerste doelstelling, zo blijkt uit artikel 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvoor uit het onderzoek op de terechtzitting oor de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Dit betekent echter niet dan men voor 100% overtuigd moet zijn van de schuld van een verdachte. Twijfel is aanvaardbaar, zo blijkt uit het Lucia de B-arrest. In dit arrest bleef Lucia de B. ontkennen dat ze kleine kinderen had vermoord in het ziekenhuis waar ze werkte. Ondanks het feit dat ze bleef ontkennen, werd ze wel vervolgd. Het dagboek dat ze bijhield speelde een belangrijke rol ten aanzien van het bewijs, waardoor de rechtbank haar toch heeft veroordeeld. Na herziening kwam men pas tot vrijspraak. Het strafrecht dient haar functie niet, wanneer men 100% overtuigd moet zijn, omdat dan bijna iedereen wordt vrijgesproken. Het tweeledige hoofddoel omvat enkele waarborgen. De waarborgen verschillen ten aanzien van zware en lichte delicten. In een strafbeschikking kan de officier van justitie een OM-afdoening opleggen. Dit is bij lichte delicten aanvaardbaar, maar niet bij zware delicten, omdat daar andere waarborgen een rol spelen. Bij zware delicten zal men tot langere gevangenisstraffen moeten komen, wat niet mogelijk is via OM-afdoening. Aangezien de kosten van het strafprocesrecht dienen te worden betaald door de belasting- betaler, moet men afwegingen maken met betrekking tot de waarborgen.

Het hoofddoel is niet de enige verklaring voor de manier waarop de strafvordering is ingericht. Wat ook meetelt is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Zo heeft een verdacht het zwijgrecht op grond van artikel 29 Sv en bestaat er een limitering van het voorarrest. Artikel 29 Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan.....read more

Access: 
Public
Sheetnotes Bestuursrecht: rechtsbescherming 2017/2018 - RUG

Sheetnotes Bestuursrecht: rechtsbescherming 2017/2018 - RUG

Deze sheetnotes zijn gebaseerd op de hoorcollegeaantekeningen van 2016-2017

Week 1

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges ten opzichte van voorgaande jaren?

  • Er zijn geen nieuwe onderwerpen besproken.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • De drie conflictstrategie opties van Hirschman: voice, loyalty & exit.

  • Dual concern theory: contending, yielding, avoiding & problem solving.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Nieuwe wet- en regelgeving Schadegeschillen (over aardbevingsschade) worden sinds 19 maart bestuursrechtelijk beoordeeld.

Welke opmerkingen zijn er door de docent gemaakt over wat er belangrijk is voor het tentamen?

  • Je moet de verruimingen en beperkingen van bevoegdheid en de relevante artikelen hierbij kennen.

  • Je dient de overeenkomsten en verschillen tussen bestuursrechtelijke en civiele procedures te kunnen omschrijven.

  • Het is belangrijk dat je weet wat er in het Benthem arrest is geoordeeld.

  • Het is belangrijk om altijd je wettenbundels bij je te hebben bij de werkgroep, aangezien er veel wetsartikelen worden behandeld.  

Week 2

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges ten opzichte van voorgaande jaren?

  • Er zijn geen nieuwe onderwerpen besproken.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • De onderwerpen die worden besproken komen geheel overeen met de literatuur die erbij hoort.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er wordt niet gesproken over nieuwe ontwikkelingen, nieuwe regelgeving. 

Welke opmerkingen zijn er door de docent gemaakt over wat er belangrijk is voor het tentamen?

  • Je moet dat de vereisten voor ontvankelijkheid kennen. Dat zijn:

    • iemand belanghebbende is.

    • er sprake is van een procesbelang.

    • er voldaan is aan de termijn van zes weken.

    • aan de eisen van 6:5 awb is voldaan.

    • er een voorprocedure is geweest ex art. 6:13 BW.

    • het griffierecht is betaald.

  • Het is belangrijk dat je let op het verschil tussen bekendmaking (art. 3:41 en 3:42 BW) en mededeling (art. 3:43 en 3:44 BW). Mededeling komt (vaak een of twee weken later) in een gemeenteblad o.i.d. en betekent niks voor de ingang van de bezwaartermijn.

  • Je moet onthouden dat als de laatste dag van een termijn valt op een feestdag, zaterdag of zondag, dit wordt verplaatst naar een eerstvolgende dag die niet een van netgenoemde dagen inhoudt.

  • Je moet het verbod van reformatio in peius kennen. Dit houdt in dat iemands positie door een procedure niet mag verslechteren ten

  • .....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Bestuursrecht: rechtsbescherming 2016/2017 - RUG

Hoorcollegeaantekeningen Bestuursrecht: rechtsbescherming 2016/2017 - RUG

Zie ook de sheetnotes van Bestuursrecht die gebaseerd zijn op deze hoorcollegeaantekeningen en de colleges van 17/18

Hoorcollege 1 – de bevoegdheid van de bestuursrechter

De afbakening van de bevoegdheid

Als je kijkt in hoofdstuk 8 van de Awb, zie je direct in het eerste artikel, 8:1, in hoeverre de bestuursrechter bevoegd is. Als je het niet eens bent met een besluit is de bestuursrechter bevoegd om te oordelen. De bevoegdheid van de bestuursrechter is gelinkt aan besluiten. Bij besluiten gaat het om rechtshandelingen waarmee de overheid haar taak uitoefent. De hoofdregel is dus; als je een besluit in handen hebt, kan je naar de bestuursrechter en dus niet naar de strafrechter of de civiele rechter. Hierop zijn uiteraard uitzonderingen.

Beperkingen en verruimingen

De bestuursrechter is bevoegd om te oordelen over besluiten. Het bestuursrecht is het recht over de taakuitoefening door de overheid. Dan zul je denken dat de bestuursrechter ook bevoegd is om alle geschillen hierover te behandelen. Dat is niet het geval. De bevoegdheid is beperkter.

Een belanghebbende kan alleen bij de bestuursrechter terecht als zijn beroep zich richt tegen een besluit. Dit is de eerste beperking. Een tweede beperking is dat niet elk besluit bij de bestuursrechter kan worden aangevochten. Eigenlijk geeft artikel 8:1 de hoofdregel, maar er zijn besluiten in de zin van de Awb waar toch voor geldt dat ze niet bij de bestuursrechter behandeld kunnen worden. Er is ook een verruiming, een uitzondering op de hoofdregel. Deze houdt in dat sommige handelingen die geen besluit zijn, toch bij de bestuursrechter behandeld kunnen worden.

Enkele voorbeelden van verruimingen. De eerste is te vinden in artikel 1:3 lid 2 Awb. Soms vraag je iets aan en weigert een bestuursorgaan dit. Dit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, maar het is geen rechtshandeling. Het is dus eigenlijk geen besluit. Je zou denken dat je hiermee dus niet bij de bestuursrechter terecht kan. Het is in het bestuursrecht zo geregeld dat zo’n afwijzing van een aanvraag gelijk wordt gesteld aan een besluit. Hier kun je dus tegen in bezwaar en beroep. De tweede verruiming is te vinden in artikel 6:2a en artikel 6:2b Awb. Dit is de schriftelijke weigering om een besluit te nemen, of het geval dat een bestuursorgaan helemaal niets doet. In beide gevallen heb je de mogelijkheid om hier tegen op te komen. Je gaat dus niet in tegen een besluit, maar tegen het uitblijven hiervan. Ze worden gelijk gesteld met een besluit voor de mogelijkheid.....read more

Access: 
Public

Strafrecht bundel

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Zo nu en dan wordt er verwezen naar een ontbrekend gedeelte, via BlackBoard zijn deze stukjes terug te kijken! Wordt later aangevuld.

Hoorcollege 1 Materieel Strafrecht

Wat is de functie van materieel strafrecht?

VOORBEELD 1

* Jongen, 27

* Ouders uit Marrokko

* Houdt van voetbal, Moslim

* Wil naar Syrië -> IS-strijder

* Is hier heel openbaar over

* AIVD heeft ‘m in het vizier

* Vals paspoort – aangehouden

* Voldoende om jongen te veroordelen?

VOORBEELD 2

* Pedo van 40

* Legt via darkweb contact met meisje -> ontmoeting via tussenpersoon

* Tussenpersoon blijkt undercoverjournalist te zijn

* Meisje blijkt niet bestaand te zijn

* Straf voor voorbereiding misdrijf verkrachting?

VOORBEELD 3

* Jongens beroven hotel -> vluchten op scooter

* Rijden met scooter voetganger plat

* Valt niet te achterhalen wie er achter het stuur zat

* Wie is schuldig? Beiden of allebei niet?

* Begrippen zijn dus vager dan bij strafprocesrecht

* Definitie materieel strafrecht -> rechtsgebied dat aangeeft welke gedragingen onder welke voorwaarden strafbaar zijn, regelt sancties, regelt toepasbaarheid strafrecht (voorwaarden voor vervolgbaarheid, kan iemand wel daadwerkelijk een straf opgelegd krijgen? Is een persoon een dader -> ja/nee -> strafbaar?), genoegdoening slachtoffer ook van belang

* Hoe ver in het voorstadium kun je zitten om strafbaar te kunnen zijn?

* Wanneer spreek je van culpa/opzet/poging? -> dillema’s

* Inherente spanning in het strafrecht

* Strafrecht biedt bescherming aan burger (verwezenlijking doelen strafrecht)

* Leven/eigendom/fysieke integriteit zijn van dusdanig belang dat ze moeten worden beschermd

* Bescherming van het slachtoffer staat niet voorop -> strafrecht is publiekrecht

* Strafrecht beschermt ook diegene tegen wie het strafrecht zich keert (verdachte/gedetineerde)

* Instrumentaliteit: hoe scherper het strafrecht, des te meer straffen uitgevaardigd -> hoe meer bescherming voor de verdachte, hoe minder slagvaardig het strafrecht kan zijn

* Kunst als jurist: niet jezelf laten overstemmen door je primaire opvattingen, juridische probleem overal in zien

* Strafrecht is geen wondermiddel -> Deze gedachte zou legitimiteit van het systeem aan kunnen tasten

Bronnen van materieel strafrecht en legaliteit

* Bronnen van materieel strafrecht

o Wetboek van Strafrecht boek 1 voornaamste bron

* Boek 2 misdrijven

* Boek 3 overtredingen

* Bijzondere wetten (Wet Wapens en Munitie, Wegenverkeerswet etc.)

o Strafvordering heeft plaats op een wijze bij de wet voorzien -> wet in formele zin

o APV’s zijn voorbeeld van lagere wetgeving (wet in niet formele zin)

o Overtredingen kunnen in lagere regelgeving staan, misdrijven nooit

o Feitelijke gedraging verdachte hoort binnen strafomschrijving te passen

o Constitutionele dimensie strafrecht -> verhouding staatsmachten

o Rechtsbeschermende functie -> als burger weet je waar je aan toe bent

o Lex certa/gestimmtheitsgebot -> enige die bevoegd is om strafbaarheidstelling in het leven te roepen, is de wetgever -> moet duidelijke strafbepalingen formuleren

o Verbod op té extensieve interpretatie -> alleen de wetgever mag strafbaarstellingen in het leven roepen -> rechter moet zich houden aan de woorden van de wet

o Rechter gaat wel boekje te buiten als hij analogie toepast -> vorm van interpreteren waarbij.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht

Causaliteit en wederrechtelijkheid

Beide hebben centrale plaats in het materiële strafrecht

-        Wederrechtelijkheid is voorwaarde voor strafbaarheid (zie vorige week)

-        Causaliteit is bij veel delicten voorwaarde voor strafbaarheid

 

Causaliteit: algemeen

Wat is causaliteit?

-        Arrest etalageruit

-        Auto door ruit -> vrouw in de buurt overlijdt -> glassplinter in slagader vrouw -> man veroordeeld (gevaarlijk rijgedrag oorzaak slagaderlijke bloeding)

-        Menselijke gedraging + gevolg

-        Materieel omschreven delicten

-        Bedrog in verzekeringsovereenkomsten -> art. 3:27 Wetboek van strafrecht -> cliënt brengt verzekeraar in dwaling -> gevolg = overeenkomst in leven geroepen die de verzekeraar bij bezit over volledige informatie niet had afgesloten

-        Gekwalificeerd delict (straf gaat omhoog op grond van het ingetreden gevolg (bijv. dood i.p.v. lichamelijk letsel) -> oorzakelijke relatie met mishandelende gedraging

-        Formeel omschreven delicten -> uitvoeren gedraging is op zichzelf strafbaar (kleven soms wel materiële aspecten aan, bijv. diefstal -> ‘’weggenomen’’ = als iets uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer is gehaald)

Causaliteit: theoretische benaderingen

-        Wetgever had geen leidraad voor causaliteitskwestie

-        Aantal theorieën in het leven geroepen om hierbij te helpen (volgen de ontwikkeling van de rechtspraak)

-        Conditio sine qua non -> alles wat een noodzakelijke voorwaarde is geweest van het intreden van het gevolg, is een oorzaak (je kan eindeloos terug in de tijd redeneren) -> je vraagt je af of de gedraging weggedacht kan worden zodat tegelijkertijd ook het gevolg wegvalt (bijv Etalageruit) -> geldt niet als hoofdmaatstaaf in ons huidige strafrechtstelsel, maar speelt nog wel een grote rol (wordt wel als te breed op te vatten gezien)

-        Casua proxima -> Gaat om dichtstbijzijnde oorzaak van bijv. dood (man in Etalageruit zou hierbij wel slagen met verweer (gebroken ruit zou oorzaak dood vrouw zijn)

-        Relevantietheorie -> houdt in dat je op zoek gaat naar het type gevolg dat de wetgever waarschijnlijk op het oog heeft gehad -> bedoeling wetgever delictsomschrijving -> bedoeling wetgever is vaak onduidelijk, wat is strafrechtelijk relevant en wat niet

-        Adequatietheorie -> heeft te maken met de voorzienbaarheid van het gevolg -> aard van de gedraging van de verdachte -> is die gedraging in zijn aard geschikt om tot het gevolg te komen -> lange tijd hoofdrol gehad in causaliteitstheorie

-        Redelijke toerekening -> Kan het ingetreden gevolg redelijkerwijs worden toegerekend aan de gedraging van de verdachte -> open maatstaf, bij de invulling hiervan kunnen de oude theorieën ook helpen

Causaliteit: redelijke toerekening

-        Inhoud maatstaf

o   Wanneer is het redelijk toe te rekenen?

o   Geen algemene regel te geven

o   Concrete omstandigheden van het geval

-        Casuïstiek: relevante factoren

o   Aard van de gedraging van de verdachte

§  Hoe gevaarlijk

§  Hoe voorzienbaar

§  Objectieve invalshoek/benadering

o   Aard en strekking van het delict (relevantietheorie) -> wat is de ratio van de delictsomschrijving en wat zijn typische bijbehorende gevolgen -> afhankelijk van rechtsgoed

o   Ernst van het letsel -> persoon slachtoffer (doodgaan door pantoffel koppen komt toch voor rekening verdachte, ‘’you take the victim as you meet him’’).....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht

Schuld als element en bestanddeel

Het schuldbeginsel: geen straf zonder schuld

-        Verlichtingswaarden ‘’beschaafd strafrechtelijk stelsel’’?

-        Geen risicoaansprakelijkheid (in beginsel…)

Verschillende betekenissen van de term schuld

-        ‘Het gedaan hebben’

-        Schuldbestanddelen: opzet en culpa

o   bestanddelen, deel van de delictsomschrijving, eerste vraag 350 Sv

o   Uitdrukkingen van de geestesgesteldheid waarmee de verdachte heeft gehandeld

o   Geestesgesteldheid -> subjectieve delictsbestanddelen (subjectieve kant strafbare feit)

-        Schuld in enge zin: culpa

o   Gaat meer om onvoorzichtigheid/nalaten

-        Schuldelement: verwijtbaarheid

o   Derde vraag 350 Sv

-        Straftoemetingsschuld

o   Persoonlijke schuld dader

o   Ernst van het feit

o   Geschoktheid van rechtsorde

Opzet/dolus: algemeen

Wat is opzet (niet)?

-        Willens en wetens de verboden gedraging verrichten

o   Je wil het gevolg in het leven roepen door verboden te handelen

-        Opzet is niet het (achterliggende) motief van de dader

-        Opzet is kleurloos en niet boos (tenzij…)

o   Kleurloos: De wet eist niet dat jij je ervan bewust was, dat je op het moment strafbaar handelde (al is dit vaak wel het geval) -> je hebt dus opzet op wat in de delictsomschrijving staat, niet op het wederrechtelijk handelen

-        Opzet is iets anders dan voorbedachte raad

o   Voorbedachte raad komt bovenop opzet en komt er op neer, dat je als dader zijnde een redelijke mogelijkheid hebt gehad om te bezinnen, voordat je de verboden gedraging uitvoerde

Verschijningsvormen van opzet

-        Meestal ‘’opzettelijk’’

-        ‘’Wetende dat’’

-        ‘’Oogmerk’’

-        Ingeblikt in aanduiding gedraging of middel

-        ‘’Voornemen’’ bij poging (art. 45 Sr) (synoniem van opzet)

Het bewijs van opzet

-        De opzetregel

-        Normativering/objectivering

o   Je begint als de verdachte heeft gehandeld, zo dicht mogelijk bij de verdachte zelf

o   Verklaring verdachte is hier erg belangrijk bij

o   Objectieve omstandigheden van het geval: normativeren/objectiveren

§  Zie Hiv 1: ‘’Je kijkt naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging’’

§  Normativeren gebruik je om vast te stellen, wat de gemiddelde mens in de gegeven omstandigheden moet hebben gewild en geweten

Voorwaardelijk opzet: componenten en ratio

Gradaties en opzet

-        Willens en wetens handelen

-        Noodzakelijkheidsbewustzijn

-        Mogelijkheidsbewustzijn in de vorm van voorwaardelijk opzet
 

‘’Bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans’’/zich willens en wetens blootstellen aan een aanmerkelijke kans:

-        1. Risico: aanmerkelijke kans

o   Omstandigheden geval

o   Aard en verschijningsvorm gedraging

o   Algemene ervaringsregels

o   Niet aard van het gevolg

-        2. Kennis: wetenschap

o   Wetenschap die feitelijk bestaat of

o   Bekend moet worden verondersteld

-        3. Wil: aanvaarding

o   Verklaringen verdachte

o   Verklaringen e.v.t. getuigen

o   Omstandigheden geval

o   Uiterlijke verschijningsvorm gedraging

o   Contra-indicaties

§  Denk aan Spookrijder-arrest -> 5 doden als gevolg door labiel rijgedrag -> meervoudige doodslag ten laste gelegd, HR schoof dit opzij -> verdachte probeerde juist ongevallen te vermijden (hij wilde dus de kans op de dood van zichzelf of anderen dus niet aanvaarden)

Waarom hebben we het voorwaardelijk opzetbegrip?

-        Wat moet je nou als een verdachte ontkent?

-        Stoornisongevoeligheid

Voorwaardelijk opzet: toepassing in rechtspraak

Voorbeelden

-        Schieten op bovenwoning (NJ 2006, 50)

o  .....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht

Strafuitsluitingsgrond:

-        Brengt correctie aan op de werking van delictsomschrijvingen

-        Neemt de strafbaarheid weg van ofwel het feit, ofwel de dader

-        Hebben tamelijk breed bereik -> consequentie is dat een geval kan worden geschaard onder de betekenis van de delictsomschrijving

-        Een dergelijk geval leent zich dus toch niet altijd voor bestraffing/niet gepast om het tot strafrechtelijke aansprakelijkheid te laten leiden

Systeem wetgever 1886:

-        Nog geen verschil/scherp onderscheid tussen schulduitsluitingsgronden en rechtvaardigingsgronden

-        Bestanddelen schuld en wederrechtelijkheid bestonden nog niet

Dogmatische ontwikkelingen:

-        Verfijnder systeem

-        Ruimer juridisch begrip ‘’strafbaar feit’’ -> Inbegrip van elementen wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid

Rechtvaardigingsgronden

-        Noodtoestand (art. 40 Sr)

-        Noodweer (art. 41 lid 1 Sr)

-        Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr)

-        Bevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr)

-        Ontbreken materiële wederrechtelijkheid (ongeschreven)

 

Schulduitsluitingsgronden

-        Ontoerekenbaarheid (art. 39 Sr)

-        Psychische overmacht (art. 40 Sr)

-        Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr)

-        Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr)

-        Afwezigheid van alle schuld (ongeschreven)

Bewijslast/bewijsvoeringslast

-        OM heeft bewijslast

-        Verdachte: onschuldpresumptie

-        Correctie op elementen strafuitsluitingsgronden (hoeven niet worden bewezen, minder rigide bewijsvoeringsregime)

o   Door verdachte en verdediging aannemelijk gemaakt

o   Beroepen op strafuitsluitingsgronden worden niet vaak aanvaard (noodweer vaker dan bijv AVAS)

o   Consequentie beantwoording 350 Sv

Algemene factoren

-        Subsidiariteit

o   Gekoppeld aan proportionaliteit

o   Pas met succes een beroep op strafuitsluitingsgrond, als je geen redelijk alternatief had voor de handelwijze

o   E.g. psychische overmacht, rechter niet overtuigd, want i.p.v. strafbare feit plegen had je ook nog weg kunnen redden of een minder zwaar middel kunnen inzetten

o   Geen dichter middel voorhanden om je teweer te stellen tegen datgene waartegen je teweer stelt

-        Proportionaliteit

o   Redelijke afweging tussen handeling en verdediging

-        Evt. culpa in causa

o   Eigen schuld

-        Evt. Garantenstellung

o   Je functie/de uitoefening van een bepaalde positie bepaalt zorgt ervoor dat er een zwaardere bewijslast is om je te kunnen beroepen op een rechtvaardigingsgrond/schulduitsluitingsgrond -> HR Verpleegster

Toerekenbaarheid: algemeen

-        Art. 39 Sr: Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis der geestvermogens niet kan worden toegerekend

o   Tijdens psychose strafbaar feit gepleegd

o   Traumatische gebeurtenis kan hier oorzaak van zijn

§  Schulduitsluitingsrond -> wederrechtelijkheid blijft aanwezig, verwijtbaarheid vervalt -> leidt tot afwezigheid van alle schuld

 

Ontoerekenbaarheid en verminderde toerekenbaarheid

-        Vijf gradaties van (on)toerekenbaarheid

-        Partiële toerekenbaarheid

o   Zie art. 37a Sr -> tbs-maatregel

o   In principe heeft iedereen wilsvrijheid -> wanneer de wilsvrijheid ontbreekt, volgt er AVAS

o   Indien je kleptomaan bent (door psychiater vastgesteld) en je iets vernielt, bestaat er geen relatie tussen jouw geestesstoornis en het gepleegde strafbare feit

-        Verhouding tot het begrip opzet (Hof Arnhem Tolbert – zaak)

§  Man had verschillende dolingen verricht onder invloed van amfetamine -> verschillende mensen van het leven gebracht

§  Familie is tot twee keer toe heel uitgebreid in het PBC onderzocht

§  Deze man leidt aan een ernstige narcistische.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht

Programma

-        Algemene opmerkingen onvoltooide delictsvormen

-        Dillema’s bij strafbaarheid in voorfase

-        De strafbare poging

-        Strafbare voorbereidingshandelingen

-        Ondeugdelijkheid van poging of voorbereiding

-        De vrijwillige terugtred

Strafbaarheid in de voorfase

Wanneer strafrechtelijk (kunnen) ingrijpen?

-        Denk aan filmfragment

-        Stadia in de tijd gelegen vóór het voltooien van het delict

o   Sommige stadia worden al eerder strafwaardig geacht (denk aan samenspanning ter voorbereiding van het plegen van een bepaald strafbaar feit of een poging tot het plegen van een strafbaar feit)

-        Van gedachte, naar plan, naar voorbereidingen, naar uitvoeringshandelingen (en uiteindelijk het verrichten van de verboden gedraging)

Schematische voorstelling voorbereid strafbaar feit

Gedachte strafbare gedraging <-> Voltooiing strafbaar feit (denk aan voorbereiding op een bankoverval. Vluchtroutes, zorgen voor voorraad wapens etc) -> totaal onvergelijkbaar met kroeggevecht, hierbij gaat het om een ‘’explosieve’’ handeling (het gebeurt zo ontzettend snel dat er geen sprake kan zijn van voorbereiding)

Art 46 Sr -> gaat over voorbereiding

Schematische voorstelling strafbare poging

-        Gedachte strafbare gedragen

-        Verrichten voorbereidingshandeling

-        A. strafbare poging?

-        B. strafbare poging?

-        C. strafbare poging?

-        Voltooiing strafbaar feit

Dillema’s bij poging en voorbereiding

Waarom ingrijpen in de voorfase?

-        Poging en voorbereiding vormen uitbreidingen van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Bescherming van rechtsgoederen

-        Belang van rechtshandhaving

o   Overheid laat zien dat ze de bescherming van rechtsgoederen serieus neemt

-        Inzetbaarheid strafvorderlijke bevoegdheden

o   Je kan pas spreken van een verdachte in de zin van art 27 lid 1 Sv, indien het strafbare feit helemaal is gepleegd

o   In het geval van voorbereiding op een zwaar misdrijf, kan er eerder worden gesproken van een verdachte -> hier komen allerlei dwangmiddelen bij kijken

Maar hoe ver ingrijpen in de voorfase?

-        Primaat van het uitgangspunt van daadstrafrecht

-        Dus geen intentiestrafrecht (artikel Van der Woude & Van Sliedregt

-        Ook niet bij voorbereiding, want objectief vaststelbare voorbereidingshandelingen vereist

-        Invloed van de pogingsleren

o   Pogingstheorieën  (zie schematische voorstelling strafbare poging)

o   Afhankelijk van hoe je die poging invult, heb je eerder of later te maken met een poging -> gaat er weer om hoe objectief/subjectief je een poging invult

o   In Nederland is er sprake van een gematigde objectieve pogingsleer

o   Hoe strenger de pogingsleer wordt ingevuld, hoe meer vereisten er zijn om te kunnen spreken van een poging

Art. 45 Sr: de strafbare poging (1)

-        Toepassing poging in praktijk

o   Vaak combinatie poging tot ernstig misdrijf met voltooid delict van lichter misdrijf

o   Bijv. primair poging tot doodslag, secundair poging tot zware mishandeling (indien opzet op dood slachtoffer niet kan worden bewezen)

-        Drie voorwaarden

o   Poging tot misdrijf is strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (poging tot mishandeling is niet strafbaar, poging tot zware mishandeling wel)

o   Strafmaximum: 2/3

 

1.      Misdrijf (dus geen overtreding)

2.      Voornemen

o   Moet zijn gericht op een bepaald misdrijf

o   Betreft opzetvorm

o   In de regel volstaat voorwaardelijk opzet

o   Tenzij bijzondere opzetvorm in gronddelict.....read more

Access: 
Public
Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1: Inleiding

 

Het recht heeft de taak om zo veel mogelijk conflicten te voorkomen of deze op te lossen in de samenleving. Onder het positieve recht verstaan we het geheel van geldende rechtsregels op dit moment in Nederland. Naast deze term kennen we de termen objectief en subjectief recht. Objectief recht en positief recht zijn synoniem aan elkaar. Een subjectief recht is een recht dat ontleend wordt aan een objectief recht. Een subjectief recht is bijvoorbeeld dat bij het kopen van een computer de één de computer levert en de ander de koopprijs betaalt. Deze subjectieve rechten worden ontleend aan een objectief recht, namelijk artikel 26 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboekboek, kortweg artikel 7:26 BW.

 

In Nederland kennen we vier rechtsbronnen. De wet, de jurisprudentie, de gewoonte en de verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. De gewoonte is een ongeschreven rechtsbron, maar deze is wel degelijk bindend en kan dus ook in een rechtszaak worden aangevoerd. In Nederland kennen wij het monistisch systeem. Dit houdt in dat interstatelijke verdragen automatisch in het Nederlandse recht worden opgenomen zodra Nederland deze heeft geratificeerd en bekendgemaakt (artikel 93 Grondwet (hierna: GW)). Daarnaast heeft internationaal recht voorrang op Nederlands recht en staat het dus ook boven de Nederlandse wetgeving (artikel 94 GW).

 

Indelingen van recht

Het recht kan op enkele manieren worden onderverdeeld. Ten eerste is er het onderscheid tussen materieel en formeel recht. Materieel recht heeft als inhoud rechten en plichten. Materieel recht kan dus ook als objectief recht worden gezien. Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht zijn voorbeelden van materieel recht. Formeel recht heeft als inhoud de handhaving van het materieel recht. Het wordt dan ook wel het procesrecht genoemd. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering zijn voorbeelden van formeel recht.

 

Een compleet andere indeling van het recht is het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht. Het privaatrecht houdt de rechtsrelaties tussen burgers in. Oftewel het gaat hier om niet-exclusieve bevoegdheden. Het kopen van een computer bijvoorbeeld is een niet-exclusieve bevoegdheid; in beginsel kan iedereen een computer kopen. Het publiekrecht gaat over exclusieve bevoegdheden. Een voorbeeld is het verlenen van een omgevingsvergunning door de gemeente aan een burger. Alleen de gemeente is bevoegd deze vergunning te verlenen. Let wel: de gemeente hoeft niet altijd publiekrechtelijk op.....read more

Access: 
Public
Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoorcollege 1

In het strafrecht gaat het niet alleen om de techniek maar ook om het bewust zijn van het feit dat het ten alle tijden om mensen gaat. Er zijn verschillende perspectieven om naar het strafrecht te kijken en daarmee een beeld te krijgen hoe er het meest effectief kan worden gewerkt binnen dit rechtsgebied.

Het strafrecht beschermt de maatschappij door misdaden te bestraffen en het beschermt de maatschappij tegen de overheid.

Materieel strafrecht

Materieel strafrecht betreft de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid en voor het opleggen van strafrechtelijke sancties. Het stelt grenzen en eisen aan het kunnen geven van straffen. Wanneer iets of iemand niet strafbaar is kan er niet worden bestraft. De strafbare feiten zijn te vinden in het wetboek van strafrecht (Sr). Dit wordt commuun strafrecht genoemd. Het bijzonder strafrecht zijn andere strafbare delicten in aparte wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet of de wegenverkeerswet uit de wet in formele zin. Maar er zijn ook strafbare delicten te vinden in de wet in materiële zin zoals de APV.

Strafprocesrecht

Strafprocesrecht is het formeel strafrecht. Het gaat om de manier waarop de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een individu kan worden vastgesteld. Dit proces bestaat uit de opsporing, vervolging en de berechting. De grenzen en eisen aan het procesrecht zijn te vinden in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het strafprocesrecht is er niet alleen om het materiële recht te omlijnen maar juist ook voor de waarheidsvinding en het bewerkstelligen van een eerlijk proces.

Doel en grondslag

Met het strafrecht worden problemen bestreden Wanneer er een strafbaar feit wordt gepleegd dient dit te worden aangepakt. Men stelt hoge verwachtingen aan het strafrecht, maar er zijn weinig mogelijkheden.

De grondslag van de straf is vergelding, dat wat misdaan is moet worden rechtgezet.

Om te zorgen dat er niet meer wordt misdaan moet de straf een preventieve werking hebben. Dat kan generale preventie zijn, hierbij wordt er een signaal afgegeven naar de maatschappij waardoor anderen niet dezelfde fout zullen begaan. En ook speciale preventie waarbij de persoon wordt geholpen om niet nog eens de fout in te gaan. Door te straffen wordt het recht weer hersteld. Er is onrecht aangedaan, dat moet worden vereffend om het onrecht weer recht te maken.

Het strafrecht heeft als overheidstaak om eigenrichting te voorkomen en een rechtszekerheid te creëren.

Strafbaar feit

Een strafbaar feit is opgebouwd uit 4 vaste onderdelen waaraan voldaan moet zijn.

  1. Menselijke gedraging. Wanneer de gedraging een handeling betreft noemen we het delict een commissie delict. Wanneer je iets niet doet wat wel van je verwacht wordt, heet het een omissie delict. Gedachtes vallen niet onder een gedraging en kunnen dus ook niet worden bestraft.

.....read more
Access: 
Public
Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling op deel 1 en bevat de samenvatting van de verplichte stof van week 4 (Strafrecht met mate + arresten + overige literatuur).

Strafrecht met mate, Kluwer 2012. 12e druk

H3 Constructie van het strafbare feit

3.2 Verwerkelijking in het strafproces (art. 350 Sv)

Na het voorbereidend onderzoek beslist de Officier van Justitie om te vervolgen. Als hij dit doet, maakt hij de zaak aanhangig door een dagvaarding. Dit is een oproeping aan de verdachte om te verschijnen voor de rechter, in de dagvaarding is ook de tenlastelegging opgenomen. De rechter zal daarna op grond van art. 350 Sv, op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, beslissen. Uit art. 350 Sv vloeien 4 vragen voort die in onderstaande volgorde beantwoord moeten worden:

1. Heeft de verdachte het feit begaan?
2. Zo ja, is dat feit strafbaar gesteld?
3. Zo ja, is de verdachte strafbaar?
4. Zo ja, welke straf of maatregel moet worden opgelegd?

De tenlastelegging kan een tirannieke werking hebben nu de OvJ beslist op grond van het opportuniteitsbeginsel waarvoor hij wil vervolgen. De rechter mag dit niet aanpassen van bijvoorbeeld doodslag naar moord. Als vast komt te staan dat verdachte het feit niet heeft begaan, volgt vrijspraak op grond van art. 388 Sv. De tweede vraagt eist dat de OvJ alle bestanddelen van het strafbare feit in de tenlastelegging stelt. Het niet stellen van alle bestanddelen zal geen wettelijk strafbaar feit opleveren. Daarnaast is hij krachtens art. 261 Sv in ieder geval verplicht in de dagvaarding bij de ten laste gelegde feiten een tijd, plaats en de wettelijke voorschriften te vermelden. Als het feit niet strafbaar is gesteld volgt ontslag van alle rechtsvervolging. Dit kan worden uitgesproken indien: a) bestanddelen missen in de tenlastelegging, b) de feiten worden niet gedekt voor de betekenis van een wettelijke term of c) er sprake is van een strafuitsluitingsgrond. Een strafuitsluitingsgrond moet ambtshalve door de rechter worden onderzocht, er kan dan sprake zijn van ofwel een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond. De rechter kan uiteindelijk alleen tot een veroordeling komen indien de eerste drie vragen bevestigend zijn beantwoord.

Het bovenstaande zou kunnen suggereren dat de tenlastelegging en bewezenverklaring steeds identiek zijn. Dit is in de praktijk vaak niet helemaal mogelijk. De Hoge.....read more

Access: 
Public
Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)

Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)

Materieel strafrecht van De Hullu

Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

 

Paragraaf 1 Onderwerp, opbouw, doelstellingen en beperkingen van dit boek

 

Het materiële strafrecht staat centraal in dit boek. Onder het materiële strafrecht verstaat men de vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is. Onder het formele strafrecht verstaat men de procedureregels voor het strafrecht. De gevolgen van strafbaarheid, dat wil zeggen de straf, worden geregeld in het sanctierecht/penitentiare recht.

 

Paragraaf 2 Dynamische uitgangspunten voor materieel strafrecht

 

Over het doel van het strafrecht bestaan verschillende rechtstheorieën. De vereningstheorie zegt dat de doelen van het strafrecht zijn: vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie.

 

Paragraaf 3 Materieel strafrecht en andere rechtsgebieden

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed en gevormd door de sanctiedoeleinden, de inrichting van de strafrechtspleging, de rechtspraak en door het formele strafrecht. Het formele strafrecht eist dat het materiele strafrecht in de delictsomschrijvingen en strafbaarheid praktisch en effectief moeten zijn.

 

Bovendien beïnvloeden andere rechtsgebieden ook het materiele strafrecht. Het bestuursrecht oefent invloed uit op het materiele strafrecht doordat op bestuursrechtelijk niveau ook handhaving van bepaalde rechtsregels wordt nagestreefd (Wet Mulder).

 

De beïnvloeding van de andere rechtsgebieden op het materiele strafrecht gaat echter niet heel ver. De zelfstandigheid van andere rechtsgebieden wordt behouden doordat juridische begrippen per rechtsgebied anders kunnen worden ingevuld. Ook juridische theorieën, constructies en ficties kunnen per rechtsgebied een andere invulling krijgen.

 

Paragraaf 4 Internationale invloeden op het materiële strafrecht

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed door internationale mensenrechtenverdragen, doordat de criminaliteit een internationaal georiënteerd karakter krijgt en door de introductie van supranationaal strafrecht (Joegoslavië Tribunaal en het Internationaal Strafhof).  De internationale gronderechten die vastgelegd zijn in verdragen kunnen het materiele strafrecht beperken in de strafrechtelijke aansprakelijkheid, terwijl diezelfde grondrechten ook de fundering kunnen zijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.

 

Het nationale materiele strafrecht bevat tegenwoordig veel strafbepalingen die van nature in het internationale materiele strafrecht afstammen. Het gaat dan vooral om de delicten die in bijzondere wetgeving staan. Conform art. 16 GW en art. 1 lid 1 Sr is een delictsomschrijving in het nationale recht noodzakelijk voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Doch de interpretatie van een dergelijke bepaling wordt beïnvloedt door het internationale kader.

 

Ook de Europese Unie heeft effect op het nationale materiele strafrecht. Men spreekt over een positief effect indien de regels uit EU recht worden nageleefd doordat het nationale strafrecht dit vereist. Men spreekt over een negatief effect indien het nationale strafrecht opzij wordt gezet door het EU recht.  Vanuit de EU wordt harmonisatie van het strafrecht van de diverse lidstaten nagestreefd, doch de zelfstandigheid van de lidstaten wordt gerespecteerd door gedeeltelijke harmonisatie na te streven. Volgens artikel 83 lid 1 VWEU wordt op bepaalde onderdelen harmonisatie nagestreefd, dit noemt men het Eurostrafrecht. In de praktijk is de invloed van de EU op het materiele strafrecht niet erg groot nu de focus meer ligt op harmonisatie en samenwerking op het gebeid van procesrechtelijke.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu

Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu

Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

Strafbaarheid

Of iemand in aanmerking komt voor strafrechtelijke sancties.

Materieel strafrecht

De vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is.

Formeel strafrecht

De procedureregels voor het strafrecht.

Sanctierecht/penitentiare recht

De gevolgen van strafbaarheid.

Vereningstheorie

Een theorie waarbij vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie centraal staan.

Vergelding

De straf beoogd leed toe te voegen.

Generale preventie

Normbevestiging en afschrikking.

Speciale preventie

Beveiliging en resocialisatie.

Reparatie

Genoegdoening aan het slachtoffer, herstel van de oude situatie.

Van codificatie naar modificatie

De wet wordt niet alleen gebruikt om bestaande opvattingen in vast te leggen, maar ook om de opvattingen in de maatschappij te veranderen.

Disharmonie

Juridische begrippen/theorieën krijgen een andere invulling per rechtsgebied.

Supranationaal strafrecht

Internationaal recht waarbij de strafrechtelijke aansprakelijkheid en de berechting wordt bepaald.

 

 

Hoofdstuk 2 Strafwetgeving

.....read more

Verbindendheid van wettelijke strafbepalingen

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbepaling moet berusten op de wet.

Strafbepaling

Delictsomschrijving en sanctienorm.

Delictsomschrijving

Het strafbare gedrag met objectieve en subjectie bestanddelen.

Objectieve bestanddelen

Opzet en schuld.

Subjectieve bestanddelen

Wederrechtelijkheid, causaliteit en bijzonderheden van de strafbaarstelling .

Bestanddelen

De vereisten in de delictsomschrijving.

Strafbaar feit

Indien de bestanddelen van de delictsomschrijving zijn bewezen.

Strafrechtelijke aansprakelijkheid

Strafbaar feit, wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit en de verwijtbaarheid van de dader.

Misdrijven

Ernstige strafbare feiten die de bestanddelen schuld dan wel opzet bevatten.

Overtredingen

Minder ernstige strafbare feiten zonder de bestanddelen schuld of opzet.

Krenkingsdelict

Delict waarbij een rechtsgoed wordt geschonden.

Access: 
Public
Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

H2 STRAFBARE FEITEN EN STRAFBARE DADERS

 

  1. Verschillende dimensies van het begrip strafbaar feit

In een rechtstaat behoort de strafbaarheid in de geschreven wet te staan en moet het overeenkomen met het legaliteitsbeginsel.

We spreken over het begrip strafbaar feit in 3 dimensies:

- Het Historische strafbaar feit: de gedraging van iemand in een bepaalde context, leidend tot een bepaald, ongewenst resultaat is een strafbaar feit, omdat de wet dit als zodanig noemt en omschrijft.

- De Wettelijke strafbare feiten: de delictsomschrijvingen die men in de wettelijke strafbepalingen aantreft en waarop in beginsel de algemene bepalingen van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

Een wettelijk strafbaar feit is de inhoud van de delictsomschrijving. Het is echter zo dat als 3 mensen gezamenlijk iemand dood schieten, er in feiten maar één moordenaar kan zijn. Daarom zijn er bepalingen in het leven geroepen zoals de regeling van deelneming, artikel 47 Sr.

- Het Juridisch strafbare feit: in het strafrecht zijn strafrechtsdogmatische voorwaarden voor strafbaarheid ontwikkeld die nadere condities inhouden om een wettelijke strafbaar gesteld feit inderdaad een strafbaar feit te laten zijn.

 

De criminologie is de studie die zich bezighoudt met de oorzaken en de achtergronden van criminaliteit, dat wil zeggen van onduldbare gedragingen. Er is pas sprake van een strafbaar feit als het historisch feit dat de letter van de wettelijke delictsomschrijving vervult ook daadwerkelijk voldoet aan de nadere eisen die de strafrechtdogmatiek aan een strafbaar feit stelt en het strafrecht op een voldoende rechtvaardige wijze toepassing vindt.

 

Zo ontstaan er in de rechtspraak kernvoorwaarden voor strafbaarheid zoals:

- Schuld

- Wederrechtelijkheid

- Causaliteit

Deze voorwaarden zijn bepalend voor de begrenzing van de strafbaarheid.

 

Als definitie van een strafbaar feit geldt dan ook dat er

a) een menselijke gedraging moet zijn die,

b) een wettelijke delictsomschrijving vervult,

c) wederrechtelijk is en

d) aan schuld te wijten.

 

Er ontstaan dan 4 lagen. Deze worden vaak aangeduid als de voorwaarden voor strafbaarheid, of ook wel de elementen van het strafbare feit. Deze omvatten meer dan alleen een menselijke gedraging die binnen een wettelijke strafbaar gesteld feit valt.

De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict zijn a) de gedraging, b) de omstandigheden van de gedraging en c) de bijkomende voorwaarde van strafbaarheid. De elementen van het wettelijk omschreven delict zijn d) de wederrechtelijkheid en e) de verwijtbaarheid.

 

  1. De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict

 

A. De gedraging

Diegene die het gedrag onder bepaalde omstandigheden verricht is de dader van het desbetreffende delict. Iedere delictsomschrijving heeft een vorm van een menselijke gedraging. Een dier kan strafrechtelijk gezien geen dader zijn. Er bestaan twee soorten delicten:

- een commissiedelict: een.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Vragen casus 1: Rijke ouders

 

Deel I

Afgelopen zomer is de nu 19-jarige Freek geslaagd voor zijn eindexamen en hij heeft

besloten om, voordat hij aan een vervolgopleiding begint, een jaar niets te doen. Hij

heeft een baantje voor drie dagen in de week en brengt de rest van zijn tijd door met

chillen met zijn vrienden. Zijn ouders zijn niet zo gelukkig met de vriendengroep van

Freek: deze jongens zijn een paar jaar ouder dan Freek, slijten hun dagen met rondhangen

en buurtbewoners klagen over overlast van de vriendengroep. Toch mag Freek van zijn

moeder haar Opel Corsa gebruiken, waardoor hij min of meer als chauffeur binnen de

vriendengroep fungeert. Dit doet Freek omdat hij graag bij de groep wil horen.

Op een maandag in september belt vriend Emiel of Freek hem komt halen. Zoals

gewoonlijk voldoet Freek aan dat verzoek en pikt Emiel op bij diens huis. Die vertelt

dat hij heeft afgesproken met Jeroen en dus rijdt Freek naar het huis van Jeroen om hem ook

op te pikken. Emiel en Jeroen vragen of Freek hen even wil helpen met een klusje en ver-

tellen in de auto dat ze naar de woning willen gaan van een gezamenlijke vriendin,

Anna, die met haar ouders in een dorp verderop woont. Zoals Freek ook weet, zijn de ou-

ders van Anna zeer welgesteld en woont de familie in een kast van een huis. Onderweg

luistert Freek naar het gesprek tussen Jeroen en Emiel dat gaat over de slechte verhouding

tussen Anna en haar ouders, die er nooit voor haar zijn omdat ze altijd aan het werk

zijn. Wel is ze haar hele leven overladen met dure spullen, maar die kunnen voor haar

de afwezigheid van haar ouders niet compenseren.

 

Als Freek in het dorp van Anna arriveert, heeft hij een slecht voorgevoel. Hij probeert

niet meer te luisteren naar het gesprek, maar vangt toch flarden op als “die ouders een

lesje leren”, “wij hebben meer aan die spullen dan zij” en “ik kan nog wel een laptop

gebruiken”. Jeroen en Emiel geven Freek de opdracht om twee straten achter het huis te

parkeren en te wachten tot Emiel en Jeroen terugkomen. Jeroen voegt.....read more

Access: 
Public
Colleges Kernvak Strafrecht I

Colleges Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoorcollege 1

Legaliteit, gedragingen en daderschap

 

Het strafrecht is sanctierecht, het gaat erom uiteindelijk kunnen bestraffen van de daadwerkelijke schuldigen. Het strafrecht is het zwaarste instrument dat de overheid heeft richting de burger. De voorwaarde waaronder de overheid het strafrecht kan inzetten is strikt bepaald en moet aan allerlei eisen voldoen.

 

Het strafrecht moet alleen met bepaalde doelen ingezet worden. Een strafdoel kan vergelding zijn. Het leed dat de dader aan het slachtoffer heeft toegebracht moet worden vergolden.

 

Een ander strafdoel kan preventie zijn. Dit kan speciale of generale preventie zijn. Speciale preventie is het willen voorkomen dat deze dader nog een keer een strafbaar feit pleegt. Dat willen we bereiken door het straffen. Door een gevangenisstraf maak je het hem feitelijk onmogelijk nog een keer een strafbaar feit pleegt. De dader moet van de straf leren en dat moet voorkomen dat hij nog een keer een strafbaar feit pleegt nadat hij de straf heeft uitgezeten.

De generale preventie is dat als de burgers zien dat de overheid de daders aanpakt en dat de veroordeling zorgt voor het opleggen van een straf, dat de burgers een tweede keer gaan nadenken over het plegen van het strafbaar feit. We gaan in het strafrecht uit van een mensbeeld dat de mens de vrije wil heeft om de keuze te maken om wel of niet een strafbaar feit te plegen.

 

Het laatste strafdoel is de reparatie. Als er een strafbaar feit heeft plaatsgevonden, dat de schade wordt hersteld. Dit kan doordat de dader de schade vergoedt aan het slachtoffer of de dader moet terugbetalen aan de samenleving door de situatie te herstellen zoals voor het plegen van het strafbaar feit.

 

De strafdoelen zijn in onderlinge samenhang. Steeds wordt in het individuele geval bepaald welke van de doelen het zwaarst wegen bij het inzetten van bepaalde straffen.

 

Instrumentaliteit en rechtsbescherming zijn twee zijden van een medaille. Als je iets meer richting de instrumentele kant gaat zitten van het strafrecht, heeft dat negatieve gevolgen voor de rechtsbescherming. Die dualiteit is heel bepalend voor de manier waarop je strafrecht ziet.

 

Rechtsbescherming kent twee facetten. De rechtsbescherming op het niveau van de rechtsgoederen. Strafrecht zet je in ter bescherming van bepaalde rechtsgoederen. Rechtsgoederen kunnen iedereen zijn, zoals slachtoffers van strafbare feiten, maar ook eer en goede naam. Ook de samenleving als geheel kan hieronder gezien worden.

 

Als de rechtsgoederen beschermd moeten worden via het strafrecht, betekent dat dat het aantasten van die rechtsgoederen strafbaar gesteld wordt. Iemand die dit aantast wordt een verdachte. Diegene wordt dan onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. De burger wordt dan dus verdachte en moet worden beschermd tegen al te voortvarend.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht

Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht

Hoorcollege 1. 31-03-15

Doel en functies

Het doel van het strafproces is de juiste toepassing van het materiële strafrecht. Het is er op gericht om schuldigen te bestraffen en te voorkomen dat onschuldigen worden bestraft. Het is lastig om tot een goed evenwicht hiertussen te krijgen. De juiste toepassing vergt materiële waarheidsvinding. Het is echter zou dat er vrijwel nooit een absolute zekerheid bestaat. Het is dan ook belangrijk dat de rechter actief is en onderzoek doet. Bij lichtere zaken kan er ook sprake zijn van consensuele afdoening. Dit houdt in dat er geen rechter is die de straf oplegt, maar bijvoorbeeld de officier van justitie een straf voorlegt (boete).

Bijkomende doelen zijn onder andere het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de verdachte, het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de betrokkenen en procedurele rechtvaardigheid. De functies die het strafproces hiermee beoogt zijn speciale preventie, generale preventie, het voorkomen van eigenrichting, het scheppen van orde en genoegdoening.

Kenmerken

Het karakter van het Nederlandse strafproces wordt gekenmerkt door een rechter die uiteindelijk de eindverantwoordelijke is voor de waarheidsvinding. De officier van justitie heeft een magistrale rol. Zij moet ook de belangen van de verdachte in acht nemen en niet blind staren op een veroordeling. Van de verdachte wordt geen actieve bijdrage verlangd, maar tegenspraak is soms wel geboden.
In Nederland hebben we alleen te maken met beroepsrechters. Er is dan geen deelname van leken, denk aan bijvoorbeeld het jury rechtspraak in Amerika. Wat ook typisch is voor Nederland, is dat het OM het vervolgingsmonopolie heeft. Dus alleen het OM heeft het vervolgingsrecht. Artikel 12 Sv kent een correctiemechanisme hierop.
Een ander kenmerk is dat Nederland een heel efficiënt strafproces kent. Het strafproces is vaak een papieren proces. Getuigen op zitting bijvoorbeeld is meer een uitzondering dan een regel. De efficiëntie komt ook tot uitdrukking in het feit dat er veel zaken buiten de rechter om worden behandeld.

Legaliteitsbeginsel

Het bevorderen van rechtszekerheid en het voorkomen van willekeur door te voorzien in voldoende waarborgen dat op een behoorlijke wijze van strafvorderlijke bevoegdheden gebruik wordt gemaakt. Het strafvorderlijk optreden moet in elk geval op hoofdlijnen in de wet zijn geregeld. Hoe meer er op het spel staat hoe belangrijker een wettelijke grondslag is. Een wettelijke grondslag is vereist als een opsporingsmethode zeer risicovol voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing is en als de opsporingsmethode meer dan een beperkte inbreuk op grondrechten en vrijheden van burgers maakt. Als er dus sprake is van een meer dan geringe inbreuk dan is er een wettelijke grondslag vereist.
Indien er geen specifieke wettelijke grondslag is vereist dan moet er wel een aanvullende normering zijn op basis van andere rechtsbronnen. Denk bijvoorbeeld dan aan het verdragenrecht, Eu recht, rechtspraak, beleidsregels, beginselen etc. 

Access: 
Public
Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Samenvatting week 1A - Noot bij HR 31 januari 2012, JN 2012/536 (Runescape)

Op 31 januari 2012 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen waarin hij zijn extensieve interpretatie van artikel 310 Sr bevestigt en wellicht zelfs uitbreidt. Allereerst gaat het om het arrest ‘De sim-kaart-zaak’ (NJ2012/535). In dit arrest wordt de verdachte veroordeeld wegens diefstal van belminuten toebehorende aan S. Werkgever S. had aan werknemer K. een sim-kaart verstrekt waarmee K mocht telefoneren. Toen deze kaart later werd gevonden door de verdachte heeft hij deze in zijn telefoon gestoken en is daarmee gaan bellen. Wanneer het telecommunicatiebedrijf bij S een hoge rekening aanbied, blijkt het dat de verdachte een aanzienlijk bedrag aan telefoonkosten gemaakt heeft. De verdachte voert vervolgens in cassatie aan dat belminuten niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N. Keijzer maakt in deze annotatie met betrekking tot de sim-kaart-zaak onderscheid tussen twee soorten belminuten. Belminuten R en G zijn volgens hem de tijd welke gedurende daadwerkelijk is getelefoneerd en het in rekening brengen van de kosten van gevoerde gesprekken. Noch de gesprekken noch de duur daarvan brengt men door het bellen in zijn feitelijke macht, deze behoren namelijk tot het verleden. Belminuten R en G zijn dus niet aan te merken als enig goed dat vatbaar is voor wegneming. Echter daarnaast bestaan er Belminuten V, dit zijn vrije belminuten en hebben, in tegenstelling tot belminuten R en belminuten G, betrekking op nog te voeren gesprekken. Hierbij kan gedacht worden aan prepaid belminuten. Door verlies van de sim-kaart kunnen deze belminuten verloren gaan en daarom kunnen deze belminuten gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr.

Ten tweede behandeld N. Keijzer ‘De RuneScape-zaak’. In dit arrest wordt de verdachte en zijn mededader veroordeeld wegen diefstal (met geweld) van virtuele voorwerpen. In het kader van het internetspel RuneScape beschikte P over twee virtuele voorwerpen, een masker en een amulet. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededader, nadat ze P met geweld hadden gedwongen tot inloggen, deze virtuele voorwerpen uit P zijn account overgebracht naar die van de verdachte. De verdachte voert in cassatie aan dat virtuele voorwerpen niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N. Keijzer maakt in deze annotatie met betrekking tot de RuneScape-zaak onderscheid.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht

Plaatsbepaling

Art 51 Sr: wie kunnen dader van een strafbaar feit zijn?

1.      Natuurlijke personen

-        Fysieke plegers

-        Deelnemers (medeplegers, uitlokkers, doen plegers)

-        Functionele daders/plegers

-        Feitelijke leidinggevers en opdrachtgevers

2.      Rechtspersonen

-        Vooral de privaatrechtelijke rechtspersonen

-        Met rechtspersonen gelijk te stellen entiteiten volgens art. 51 lid 3 Sr (Vof, maatschap e.d., zie overzicht in Werkboek)

-        Publiekrechtelijke rechtspersonen?

Functioneel daderschap (1)

Kern en achtergrond

-        Strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijk persoon als pleger voor feitelijk door een ondergeschikte uitgevoerd strafbaar feit vanwege functionele verantwoordelijkheid

-        Past in samenleving waarin organisaties en verbanden in het dagelijks leven actief zijn

-        De kern is gelegen in de strafrechtelijke aansprakelijkheid (als dader) voor een feitelijk gezien door een ander uitgevoerd strafbaar feit

o   Hieraan ligt de interpretatie van de delictsomschrijving ten grondslag

o   Functionele betrokkenheden van personen komen steeds meer naar voren -> dit zie je met name in de sociaaleconomische context (zie arrest IJzerdraad uit 1954) maar geldt in het algemeen

Uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Naast fysieke pleger ook functionele pleger

-        Soms is alleen functionele pleger normadressaat

-        Er zijn delicten waarbij het functioneel daderschap uitgesloten is

Toerekeningsconstructie

-        Gedraging van fysieke pleger wordt toegerekend aan een ander

-        Alleen toerekenen indien voldaan aan bepaalde criteria

-        Expliciete toepassing in de rechtspraak is schaars

o   Komt bijvoorbeeld niet expliciet naar voren in bewijsvoering

o   Er is een vrij fikse overlap met de deelnemingsregeling

o   Sinds 1976 zijn ook rechtspersonen aansprakelijk (via art. 51 Sr)

 

 

Functioneel daderschap (2)

Kernoverweging uit HR IJzerdraad

-        Een eenmanszaak is een rechtspersoon zonder rechtspersoonlijkheid

-        Eenmanszaak had een partij ijzerdraad ingevoerd vanuit Finland naar Nederland

-        Hiervoor was een aanvraagformulier voor vergunning nodig

-        Eigenaar eenmanszaak liet dit formulier door de exportmanager invullen (valsheid in geschrifte)

-        Rechtsvraag: kan de eigenaar van de eenmanszaak hier aansprakelijk gesteld worden als dader?

-        Hof: Ja

-        HR: Niet erg duidelijk wat de betrokkenheid van de verdachte was

-        Kernoverweging (p.43 linksonderin bundel)

o   ‘’Dat toch handelingen (…) slechts dan waren aan te merken als gedragingen van verd., indien verd. erover vermocht te beschikken, of die handelingen al dan niet plaatsvonden, en deze behoorden tot de zodanige, welker plaatsvinden blijkens den loop van zaken door verd. werd aanvaard of placht te worden aanvaard’’

o   Twee hoofdvereisten (cumulatief) -> Ijzerdraadcriteria

§  Beschikkingscriterium

·        Beschikkingsmacht

·        Feitelijke zeggenschap, al dan niet met juridische zeggenschap

·        Kunnen ingrijpen en/of kunnen bewerkstelligen

§  Aanvaardingscriterium

·        Een bepaalde houding met een wilselement

·        Hoeft niet expliciet te blijken; kan volgen uit stelselmatig gedrag, onvoldoende toezicht

·        En uit niet naleven zorgplicht

·        Bevat wilselement (aanvaarden -> associatie met voorwaardelijk opzet, maar is niet hetzelfde!!)

·        Aanvaarding hoeft niet expliciet te blijken

o   Kan ook uit stelselmatigheid/onvoldoende toezicht blijken

·        Uitbreiding: schending van de zorgplicht/onvoldoende zorg door de dader om het feit te voorkomen valt nu ook onder het aanvaardingscriterium

Aansprakelijkheid van de rechtspersoon

Invoering art. 51 Sr in 1976

-        Waarom geen strafrechtelijke aansprakelijkheid.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht

HR Zwarte Ruiter 1957

-        Tenlastelegging van 20 feiten: o.a. poging tot doodslag en meerdere overvallen

-        Opgepakt en veroordeeld

-        Werd volgens lange tenlastelegging bestraft -> 15 jaar cel + tbs met dwangverpleging -> verminderd toerekeningsvatbaar verklaard -> zie noot arrest van Willem Pompe

Strafrechtelijke sanctietoemeting

-        HR de zwarte ruiter

o   De casus

o   Recapitulatie week 39: verminderde toerekenbaarheid

o   De toegemeten sancties

o   Straf naar de mate van schuld?

Rechtvaardiging van het strafrecht en de straf

-        Strafrecht als probleem

o   Hoge verwachtingen en beperkte mogelijkheden

o   Ingrijpende overheidsmacht

§  Materieel strafrecht maakt strafoplegging mogelijk (leedtoevoeging), strafproces kent allerlei ingrijpende bevoegdheden etc.

-        Waartoe bestaat (materieel) strafrecht

o   Hoofddoel: voorkomen van eigenrichting

o   Achtergrond: maatschappelijk contract-denken

§  Iedere burger staat een klein deel van zijn individuele vrijheid af -> al deze deeltjes worden door de overheid gebruikt om overige individuele vrijheden te beschermen

-        Rechtvaardiging van de straf

o   Absolute theorieën

o   Relatieve theorieën

o   Verenigingstheorieën

Retributivisme

-        Vergelding als grondslag van de straf

o   Absolute theorie: rechtvaardiging straf staat los van de effect (omdat is misdaan; quia peccatum)

o   Bestraffing van schuldigen is verdiend en daarmee intrinsiek goed

§  ‘’schuldigen verdienen straf op grond van het feit dat ze een strafbaar feit hebben gepleegd in het verleden’’

§  Retrospectief: er wordt teruggekeken in de tijd naar het strafbare feit, de schuldige wordt gestraft

o   Proportionaliteit van de straf

§  Straf mag niet onnodig zwaar zijn (niet zwaarder dan de ernst van het feit en de schuld van de dader) -> straftoemetingsschuld

o   Herstel van een balans

§  Verstoring in het maatschappelijk evenwicht door strafbare daad

§  Balans moet worden vereffend/hersteld/vergolden -> gebeurt door middel van strafoplegging

-        Twee varianten van de retributivistische theorie (vergeldingsdenken)

o   Positief retributivisme: gerechtigheid eist bestraffing van schuldige (theorie van Emmanuel Kant) -> iedere dader die schuldig wordt bevonden, moet per se een straf ondergaan -> rigide manier van denken

§  Bezwaar tegen deze theorie door Keizer: het ‘’waarom’’ ontbreekt

o   Negatief retributivisme: alleen schuldige mag (niet moet) worden bestraft

§  Straffen is een plicht (geen noodzaak) -> in evenredigheid met de ernst van het feit en de schuld van de dader

Utilitarisme

-        Verwachte nut als grondslag van de straf

o   Relatieve theorie: rechtvaardiging straf is gebonden aan de effecten (opdat niet wordt misdaan; ne peccetur)

o   Nut van bestraffing ligt in reductie en preventie van criminaliteit

§  Er wordt dus niet gestraft opdat er iets in het verleden is bestaan, maar opdat het in de toekomst niet opnieuw wordt begaan

o   Straf is dus geen ‘recht’ maar een instrument voor het bereiken van toekomstige doelen

o   Prospectieve oriëntatie

o   ‘’De staat is eigenlijk een soort noodzakelijk kwaad in de samenleving, die tot stand komt doordat ieder lid van de samenleving een klein deeltje van zijn eigen vrijheid opoffert aan de soeverein om het volk te beschermen’’ -> sociaal-contract denken van Cesare Beccaria (je hebt een instrument nodig om tegen heerszuchtige en egoïstische neigingen van leden van.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht

 

Plaatsbepaling

-        Deelneming is uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

·        Uitgangspunt is aansprakelijkheid van de pleger -> diegene die alle delictsbestanddelen zelf vervult

·        Deelneming leidt tot aansprakelijkheid van diegenen die een bijdrage aan het delict hebben geleverd

·        Betrokkenheid van meer personen kan een delict bedreigender en ernstiger maken -> er zijn strafbare feiten die niet door slechts één persoon kunnen worden gepleegd (bijvoorbeeld een bankoverval).

·        Voorafgaande (consecutieve) en gelijktijdige (simultane) vormen van deelneming

·        Meervoudige (als betrokkene op verschillende manieren betrokken bij het strafbare feit) of samengestelde (keten van deelnemingen) deelneming

·        Bijdrage aan een strafbaar feit na voltooiing van dat feit kan niet als deelneming gezien worden (in de loop der tijd kan het wel meewegen met de vaststelling van deelneming)

 

Plegers

Doen plegers

Uitlokkers Daders

Medeplegers

Medeplichtige

 

Algemene kenmerken deelneming

Accessoriteit-vereiste

·        Alleen deelneming als een strafbaar feit is begaan (inclusief poging of voorbereiding). Medepleging is niet als zodanig strafbaar, maar moet betrekking hebben op een bepaald gronddelict.

·        Een rechtvaardigingsgrond geldt ook voor een deelnemer (als één van de deelnemers in noodweer heeft gehandeld, kunnen de andere deelnemers ervan profiteren, want het neemt de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde feit weg) -> de schulduitsluitingsgrond niet.

·        In beginsel kan er geen sprake zijn van een poging tot deelneming, tenzij art. 46a Sr -> poging om iemand te bewegen tot het tot het begaan van het strafbare feit (mislukte uitlokking).

 

Dubbel opzet-vereiste

- Opzettelijk verrichten van de deelnemingsgedraging

- Opzet op het grondfeit -> doleuze delicten

·        Globaal opzet

·        Voorwaardelijk opzet volstaat

·        Geen opzet vereist t.a.v. geobjectiveerde bestanddelen

·        Kwestie van uiteenlopend opzet

 

 

Doen plegen

Kern van doenplegen

·        De doenpleger is diegene die het feit pleegt door tussenkomst van een ander die als werktuig fungeert voor de doenpleger. Hij zorgt ervoor dat iemand anders een strafbaar feit pleegt (denk aan het melk- en waterarrest. De doenpleger is strafbaar, de tussenpersoon niet.

 

Vereisten

- Feitelijke gedraging door een ander laten verrichten

- Straffeloosheid van feitelijke pleger (bv opzet ontbreekt, of op een strafuitsluitingsgrond beroepen)

- Dubbel opzet -> op het doen verrichten van de feitelijke gedraging door een ander en op het grondfeit.

- Accessoriteit: het grondfeit (incl. poging of voorbereiding) is voltooid.

 

Afbakening met uitlokking

Bij doen plegen is vereist dat de feitelijke pleger straffeloos is, bij uitlokking is dit geen vereiste.

 

 

Uitlokken

Kern van de uitlokking

·        Door het aanwenden van bepaalde uitlokkingsmiddelen een ander bewegen tot het begaan van een strafbaar feit

·        Gaat aan strafbare feit vooraf (voorafgaande deelneming)

 

Vereisten

1. Uitlokkingsmiddel uit art. 47 lid 1 sub 2 Sr (bv smeken valt er niet onder)

2. Psychische causaliteit -> het gewekte wilsbesluit om een strafbaar feit te gaan plegen -> er is sprake van uitlokking als de uitgelokte voorafgaand van het feit niet het plan had om het feit te begaan, maar na de uitlokking wel

3. Dubbel.....read more

Access: 
Public
Notes_Inleiding strafrecht_UU

Notes_Inleiding strafrecht_UU

Week 1: Inleiding strafrecht

Hoorcollege 1: Beginselen en achtergronden van het strafrecht

Definities van strafrecht

  • Het materiële strafrecht

    • Het geheel van rechtsvoorschriften dat aangeeft voor welke gedragingen straf [kan of] behoort te worden toegepast en waarin de straf behoort te bestaan (= voorganger van onze docent; Pompe)

    • Het algemeen deel (boek 1 van wetboek van strafrecht, algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid) en het bijzonder deel

  • Het strafprocesrecht

    • Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist (Corstens/Borgers)

    • Het strafprocesrecht normeert de schakel tussen het strafbare feit en de (in beginsel) door de rechter op te leggen sanctie

    • Schakel tussen vermoeden strafbaar feit en de straf zelf. De route daartussen.

  • Het strafrechtelijk sanctierecht

    • Het strafrechtelijk sanctierecht regelt de inhoud en wijze van tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sancties

Cijfers:

  • Overtredingen worden door de kantonrechter behandeld.

  • Ernstige strafbare feiten/misdrijven worden door de rechtbank behandeld.

  • 50/50 OM en rechter, meer dan 90% van de gevallen worden veroordeeld.

  • Overheid is de enige die een strafvervolging

  • Publiekrecht: burger die dus iets misdaan heeft, worden beoordeeld door het OM (officieren van justitie) en ze zitten magistratuur (rechters)

  • Individuen, burgers staan allemaal stukje van hun vrijheid af > democratische rechtsstaat, stoppen dit in een publiek lichaam (overheid) zodat de mensen zo goed mogelijk worden beschermd.

  • De burger mag zelf niet voor eigen rechter, officier van justitie spelen > doorgegeven aan

  • .....read more
Access: 
Public
Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht in 2015-2016.

Bevat aantekeningen bij de eerste 11 hoorcolleges en werkgroepen 3 t/m 9.

Hoorcollege week 1

Hoe dit college eruit ziet

In dit college wordt praktische informatie gegeven over hoe het vak materieel strafrecht eruit ziet, wat je kan verwachten, hoe het tentamen eruit zal zien, accenten van dit vak en ten slotte wordt er een inleiding in het materiële strafrecht gegeven.

Vakinformatie

Materieel strafrecht is een onderdeel van de drie bachelorvakken over strafrecht. De andere twee zijn inleiding strafrecht en strafprocesrecht. Het vak materieel strafrecht ziet op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Wie, waarom, wanneer, maar ook wie, waarom en wanneer niet? Hierbij horen de leerstukken, waar in dit vak de ondergrenzen belangrijk zijn. Wanneer is er minimaal sprake van het desbetreffende leerstuk? Wat zijn de lichtste criteria? Hierbij wordt ook genoemd dat voorwaardelijk opzet een belangrijk onderdeel vak is, aangezien dit de lichtste vorm van opzet is. Voorwaardelijk opzet: het wetens en willens een aanmerkelijke kans aanvaarden.

Overview van het materiële strafrecht

Het materiële strafrecht bepaalt wie wanneer en waarom strafrechtelijk vervolgd zou kunnen worden. Of dit gebeurt en hoe dit gebeurt is strafprocesrecht. Materieel strafrecht ziet alleen op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Essentieel voor strafrechtelijke vervolging zijn de strafbaarstellingen. Dit zijn de wetsbepalingen die bepaalde gedragingen verbieden. Dit zijn dus de artikelen uit Sr als 287, 310, 350 Sr en nog vele anderen, maar dit zijn vrij bekenden. Indien bestanddeel voor bestanddeel bewezen kan worden dat deze gedraging plaats heeft gevonden, dan is er sprake van een strafbare gedraging. Daarna kan er nog gekeken worden naar rechtvaardiging of strafuitsluiting, maar dat is pas relevant op een later moment.

Rechtsbronnen

De belangrijkste bron van het strafrecht is het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit omdat het legaliteitsbeginsel strafvervolging verbiedt.....read more

Access: 
Public
Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

College 1

Het eerste hoorcollege geeft een inleiding van het strafprocesrecht en zal nader ingaan op de aard en het doel van de strafvordering en het EVRM. Het tweede hoorcollege gaat over het voorbereidend onderzoek. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Strafvordering

Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van materieel strafrecht. Voorbeelden daarvan zijn diefstal en moord. In het opsporingsonderzoek betekent dat dat het strafbare feit opgehelderd dient te worden: is er sprake van diefstal? Vervolgens moet men de aanwijzingen uit het vooronderzoek concretiseren in de procedure. Wanneer men dan kan vaststellen dat de verdachte schuldig is ten aanzien van diefstal, dan is het straf- procesrecht juist toegepast. Het hoofddoel is tweeledig. In de eerste plaats moeten schuldigen gestraft worden en ten tweede moet worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. De laatste doelstelling weegt zwaarder dan de eerste doelstelling, zo blijkt uit artikel 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvoor uit het onderzoek op de terechtzitting oor de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Dit betekent echter niet dan men voor 100% overtuigd moet zijn van de schuld van een verdachte. Twijfel is aanvaardbaar, zo blijkt uit het Lucia de B-arrest. In dit arrest bleef Lucia de B. ontkennen dat ze kleine kinderen had vermoord in het ziekenhuis waar ze werkte. Ondanks het feit dat ze bleef ontkennen, werd ze wel vervolgd. Het dagboek dat ze bijhield speelde een belangrijke rol ten aanzien van het bewijs, waardoor de rechtbank haar toch heeft veroordeeld. Na herziening kwam men pas tot vrijspraak. Het strafrecht dient haar functie niet, wanneer men 100% overtuigd moet zijn, omdat dan bijna iedereen wordt vrijgesproken. Het tweeledige hoofddoel omvat enkele waarborgen. De waarborgen verschillen ten aanzien van zware en lichte delicten. In een strafbeschikking kan de officier van justitie een OM-afdoening opleggen. Dit is bij lichte delicten aanvaardbaar, maar niet bij zware delicten, omdat daar andere waarborgen een rol spelen. Bij zware delicten zal men tot langere gevangenisstraffen moeten komen, wat niet mogelijk is via OM-afdoening. Aangezien de kosten van het strafprocesrecht dienen te worden betaald door de belasting- betaler, moet men afwegingen maken met betrekking tot de waarborgen.

Het hoofddoel is niet de enige verklaring voor de manier waarop de strafvordering is ingericht. Wat ook meetelt is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Zo heeft een verdacht het zwijgrecht op grond van artikel 29 Sv en bestaat er een limitering van het voorarrest. Artikel 29 Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan.....read more

Access: 
Public
Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Bevat oefenvragen ter voorbereiding op het tentamen, inclusief antwoordsleutel

Oefententamen (2010)

Deel I

Op 09 december 2009 gaat de 19-jarige Sjoerd naar zijn lokale buurtsuper om daar lekkernijen te gaan stelen. Aangezien de buurtsuper al vaker het slachtoffer is geworden van winkeldiefstallen heeft de eigenaar een particulier beveiligingsbureau ingeschakeld. De aanwezige particuliere beveiliger die in de winkel een oogje in het zeil houdt, doet zijn werk goed en Sjoerd merkt dat hij continu in de gaten wordt gehouden door de beveiliger. Sjoerd probeert de blik van de beveiliger te ontwijken, maar dit lukt hem niet.

Sjoerds kansen keren op het moment dat er twee Marokkaanse jongens de winkel binnenlopen. Vanaf dat moment is de aandacht van de beveiliger voor Sjoerd onmiddellijk verdwenen. Sjoerd ziet zijn kans schoon om even flink in één van de schappen met lekkernijengoed te graaien en in een paar seconden heeft hij zijn jas- en broekzakken goed gevuld met Marsen, KitKats en ander lekkernijengoed. Als hij de twee Antillianen ziet naderen, loopt hij snel verder en doet hij alsof er niets aan de hand is. De Marokkaanse jongens blijven ongeveer een minuut staan bij hetzelfde schap waar Sjoerd even daarvoor stond. Beide jongens is niet ontgaan dat de beveiliger hen opzichtig volgt en vanaf een afstand in de gaten blijft houden. Geïrriteerd door het gedrag van de beveiliger, waaruit in hun ogen onmiskenbaar een stereotiep vooroordeel spreekt, lopen zij in stevige pas langs de kassa richting de uitgang van de winkel, hun handen ondertussen diep in de jaszakken van hun bomberjacks houdend.

Als de beveiliger de jongens volgt, passeert hij het haast leeg gegraaide schap, waarvan hij weet dat het een paar minuten geleden nog helemaal was gevuld. Daarop snelt hij naar de uitgang en verspert deze, om vervolgens beide Marokkaanse jongens aan te houden en te fouilleren.

Vraag 1

Kan de beveiligingsmedewerker de Marokkaanse jongens op het moment dat hij hun wil gaan fouilleren aanmerken als verdachten in de zin van art. 27 Sv? Ga er voor vraag 2, ongeacht uw antwoord bij vraag 1, vanuit dat beide jongens zijn aan te merken als verdachte.

Vraag 2

  1. Is de fouillering door de beveiligingsmedewerker rechtmatig?

  2. Hoe zou uw antwoord onder a. luiden indien de fouillering had plaatsgevonden door een agent, nadat deze door de beveiligingsmedewerker was geïnformeerd over hetgeen hij in de winkel had waargenomen?

Deel II

Als de beveiliger druk bezig is met het fouilleren van de tweede Marokkaanse jongen, probeert Sjoerd langs het drietal naar buiten te glippen. Hij struikelt echter over de drempel en valt voorover op de grond. Het lekkernijengoed dat hij in zijn jas- en broekzakken had verstopt schiet alle kanten op, zodat de grond om hem heen ligt bezaaid met lekkernijengoed. Na zijn val weet Sjoerd echter snel op te krabbelen en half op zijn voeten staand en zonder om zich heen te kijken sprint hij de winkel uit. Als hij de winkel uit rent, botst hij op straat tegen een nietsvermoedende bejaarde.....read more

Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Vragen

Deel A

Casus: Vakantiecontrole

In de zomer van 2010 gaat de in Arnhem woonachtige Simon op vakantie naar Spanje. Dat doet hij ieder jaar. Hij verblijft in een gehuurd appartement aan de Spaanse kust, vlak bij Barcelona.

Als Simon begin augustus vanuit Spanje terug naar Nederland rijdt, wordt zijn auto vlak na het passeren van de Nederlandse grens aan een zogenaamde vakantiecontrole onderworpen. Met dergelijke jaarlijkse controles wil het Korps Landelijke Politiediensten de veiligheid op de weg in de vakantietijd vergroten. Daarom worden personenauto’s steekproefsgewijs aan een controle onderworpen.

Simon wordt door motoragenten naar een parkeerplaats gedirigeerd waar een mobiele keuringsinstallatie staat. De KLPD-agent sommeert Simon zijn auto op een mobiele brug te rijden, zodat ook de onderkant van de auto kan worden gecontroleerd. Als de auto op de brug staat, blijkt dat er aan de onderkant van de wagen metalen constructies zijn bevestigd, waarin zich pakketjes bevinden. Die pakketjes bevatten, zo blijkt na controle door de politie, flinke hoeveelheden heroïne. In totaal gaat het om 10 kilogram.

Simon wordt door KLPD-agenten direct aangehouden op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Meer in het bijzonder gaat het om verdenking van het opzettelijk invoeren van heroïne (art. 2, aanhef en onder A, Opiumwet juncto art. 10 lid 5 Opiumwet). Simon sputtert hevig tegen. Hij roept dat hij erin is geluisd.

Bij het beantwoorden van de onderstaande vragen kunt u ervan uitgaan dat de verkeerscontrole rechtmatig is geschied en dat de resultaten van die controle mogen worden gebruikt in de strafzaak tegen Simon.

Deel I

Stel dat de aanhouding rechtmatig was en dat Simon aansluitend op rechtmatige wijze in verzekering is gesteld. De officier van justitie is van oordeel dat Simon langer in voorarrest moet blijven. Hij vordert daarom tijdig bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van Simon. In zijn vordering stelt de officier van justitie dat het onderhavige delict een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar kent, en dat deze strafbedreiging aangeeft hoe ernstig deze zaak is. Om die reden is inbewaringstelling op haar plaats, aldus de officier.

Vraag 1

  1. Beoordeel of aan de voorwaarden van artikel 67 Sv is voldaan.

  2. Beoordeel de juistheid van het standpunt dat de officier van justitie in zijn vordering inneemt.

Deel II

Stel: het komt tot een strafzaak. Simon wordt gedagvaard. Tijdens het onderzoek ter zitting betoogt de raadsman dat Simon de heroïne niet opzettelijk heeft ingevoerd. Simon heeft altijd ontkend dat hij opzet op de invoer heeft gehad. Tijdens de zitting verklaart hij:

“Op 5 augustus 2010 ben ik om ongeveer 14.00 uur via de grensovergang bij Maastricht vanuit België Nederland ingereisd. Ik kwam uit Spanje. Ik wist niet dat er pakketten heroïne onder de auto bevestigd waren. Een dag voordat ik naar Spanje ging, heb ik die auto zelf in Arnhem gekocht. Het is een auto uit het jaar 1982 Ik heb er € 3.000,- voor betaald. Ik ben alleen van en naar Spanje gereden. Ik heb tijdens mijn vakantie in Barcelona twee Spaanse jongens ontmoet......read more

Access: 
Public
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3

Oefentoets Inleiding strafrecht 3

 

Open vragen

 

Casus I
 

Jan is in het weekend alleen thuis. Dat is voor hem een reden om een mooi feestje te geven. Het feest vindt plaats in de tuin, waarbij ook een vuurkorf wordt aangestoken. Rond twaalf uur besluiten de feestgangers verder te gaan feesten in een kroeg. Omdat het begint te regenen, zet Jan de vuurkorf onder het rieten afdakje van de houten schuur. Hij dooft het vuur in de korf tot een licht smeulend vuurtje. Verder schuift hij voor de zekerheid de in de buurt van de vuurkorf op de grond liggende brandbare voorwerpen aan de kant. Jan vertrekt naar de kroeg. Een half uur later laait het vuur in de vuurkorf op door een opstekende wind, waardoor het vuur overslaat op de houten schuur en deze binnen korte tijd volledig afbrandt. Jan wordt vervolgd voor primair brandstichting (art. 157 Sr) en subsidiair brand door schuld (art. 158 Sr). Op de zitting verklaart hij onder andere dat hij had gehoord dat voor het einde van de avond veel wind was voorspeld.

Vraag 1

De rechtbank besluit Jan vrij te spreken van brandstichting, omdat zij meent dat het opzet van Jan niet kan worden bewezen. Volgens welke redenering mag de rechtbank motiveren dat geen sprake is geweest van opzet? Je mag ervan uitgaan dat alle in de casus genoemde feiten uit bewijsmiddelen blijken. (6 punten)

 

Vraag 2

Mag de rechtbank brand door schuld bewezen verklaren? (3 punten)

 

Casus 2
 

Een zakkenroller leeft op straat. Op een zaterdagavond loopt ze langs een vol terras in Utrecht en pakt ze haar kans. Uit de tas van een gast pikt zij een portemonnee. Dit wordt gezien door een ober en deze waarschuwt de politie en geeft een gedetailleerd signalement op. De politie kan daaraan met grote zekerheid afleiden om wie het gaat. Twee dagen later zien twee agenten de vermoedelijke zakkenroller op straat lopen. Zodra ze de agenten ziet, rent ze weg. Na een achtervolging wordt ze aangehouden op verdenking van diefstal (art. 310 Sr). Ze nemen haar mee naar het bureau. Op maandagavond om 21.00 uur geeft de hulpofficier van justitie het bevel tot ophouden voor onderzoek. De politie slaagt er tijdens het onderzoek niet in de identiteit van de vrouw te achterhalen.

Vraag 3

Waren de politieagenten bevoegd om de vrouw aan te houden? (4 punten)

 

Vraag 4

Tot welk tijdstip mag de vrouw worden opgehouden voor onderzoek? (3 punten)

Vraag 5

Lees het volgende nieuwsbericht:

www.nu.nl/binnenland/4044175/vervolgt-activist-uitspraak-fuck-koning.html

Waarom is het bericht ten aanzien van de strafbeschikking niet correct? (2 punten)

 

Modelantwoorden

 

Casus 1
 

Vraag 1

Jan heeft in ieder geval niet willens en wetens de brand veroorzaakt.....read more

Access: 
Public
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefentoets #2 (2013)

Deel A: Casus telefoonverkoop

Deel I

Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).

Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”

Vraag 1

a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?

b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?

Deel II

Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2

a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?

b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III

De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3

Wat vind je van het betoog van de advocaat?
 

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971,  NJ 1971, 385) van dat van het hof? Gebruik in je antwoord de gebruikte interpretatiemethoden.

Vraag 2

a. Uit welke drie aspecten bestaat voorwaardelijk opzet? Bespreek elk aspect.

b. Hoe kan in een concreet geval.....read more

Access: 
Public
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefentoets #1 (2009)

Deel A Casus Autokraak

Deel I

Sinds 12 november 2016 is er in Amsterdam een politiecampagne die burgers oproept 112 te bellen bij een dreigende autokraak. Deze campagne is ingesteld omdat er in Amsterdam veel autokraken worden gepleegd. De politie maakt burgers door middel van posters, YouTube-filmpjes en een website attent op vier concrete signalen die vooraf kunnen gaan aan een autokraak:

Signaal 1- Door autoramen kijken

Signaal 2- Op de uitkijk staan en rondhangen

Signaal 3- Regelmatig terugkomen

Signaal 4- Lang rond een auto hangen

De gepensioneerde accountant Ali is via verschillende kanalen bekend geraakt met ‘de vier signalen’. Als hij op een avond een man ziet kijken in vier auto’s die in een rij voor zijn flat staan geparkeerd, aarzelt hij geen moment en belt onmiddellijk 112. In een kort telefoongesprek verzekert de medewerkster van de alarmcentrale Ali dat de politie eraan komt.

Maar Ali wil de man zelf in de gaten houden en loopt de trap af naar de centrale hal van zijn flat. Vanachter een pilaar krijgt Ali mee wat er gebeurt. Hij ziet dat de man een hamer tevoorschijn haalt uit een rugzak en met die hamer het zijraam van een auto inslaat. Op dat moment beseft Ali dat de politie te laat zal komen en dat hij zelf tot actie moet overgaan. Vol spanning rent hij de hal uit.

Buiten aangekomen ziet Ali duidelijk dat de man iets uit de auto grist en in zijn jaszak stopt. Vervolgens rent de man weg. Ali rent achter hem aan, pakt hem stevig vast en houdt hem aan wegens diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr).

Beantwoord de volgende vragen gemotiveerd aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1

Is deze aanhouding van de man door Ali rechtmatig?

Deel II

Omdat Ali heeft gezien dat de man iets in zijn jaszak stopte, besluit hij te onderzoeken wat de man precies heeft weggestopt. Ali opent de jaszak van de man en haalt er een gloednieuwe TomTom (een navigatiesysteem) uit.

Ga er bij de bespreking van de volgende vraag van uit dat de man rechtmatig is aangehouden.

Vraag 2

Was Ali bevoegd de man te fouilleren ter inbeslagneming?

Deel III

Ali  houdt de man vast totdat twee politieagenten arriveren. Ali overhandigt één van hen de TomTom en zegt tegen de politieagent dat hij deze TomTom zojuist heeft aangetroffen in de jaszak van de man. De man staat er verdwaasd bij en zegt geen woord. De politieagent doorbreekt de stilte door de man te vragen: “Heeft u deze TomTom soms gestolen en wat bent u van plan om met dit apparaat te gaan doen?”

Vraag 3

Schendt de politieagent een rechtsregel door de man meteen deze vragen te stellen?

Deel IV

Helaas is Ali één van de weinige inwoners van Amsterdam die naar aanleiding van de politiecampagne aan de slag gaat. Omdat de campagne weinig effect heeft en er nog steeds veel autokraken worden gepleegd in Amsterdam, stelt het Amsterdamse.....read more

Access: 
Public
Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Bron: Tim van Iersel. Ik ben masterstudent aan de Universiteit van Utrecht. Ik schrijf deze tentamenticket in het studiejaar 2016-2017.

Vak: Inleiding strafrecht, 1ste studiejaar.

Vorm:
Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Competenties:
In dit vak maak je kennis met het strafrecht. Voor iedereen die later met het strafrecht gaat werken (bijv. als rechter, officier van justitie, advocaat) is dit essentiële stof. Je kunt complexere strafrechtelijke problemen niet doorgronden, laat staan oplossen, als je deze stof niet beheerst. Je leert tevens andere belangrijke vaardigheden, zoals zorgvuldig en begrijpend lezen (dit is en blijft een kunst) en het toepassen van abstracte stof op concrete casus (onmisbaar voor de praktijk, ook buiten het juridisch kader).

Inzicht:
• Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op concrete casus vergt veel oefening. Geef jezelf daarvoor de tijd en de rust. Je bent niet dom, het is gewoon een moeilijk vak.

• Vergeet de basisbeginselen niet: legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr), nulla poena (verbod op terugwerkende kracht), lex certa (bepaaldheidsgebod), subsidiariteit, proportionaliteit, etc.

• In strafrechtelijke casus is de tijdlijn belangrijk. Het begint vaak met een dagelijkse situatie waarin er ‘iets’ strafrechtelijk relevants gebeurt. Vervolgens wordt op een bepaalde manier de politie erbij betrokken. Vaak komt daarna de officier van justitie in beeld en vervolgens de rechter. Houdt dit tijdsverloop in de gaten bij het leren van de stof. Welke wetsartikelen, jurisprudentie en leerstukken zijn van toepassing in welke fasen? Bijvoorbeeld: Diefstal – aanhouding door politie (heterdaad/of juist niet)- verhoor – inverzekeringstelling – dagvaarding en tenlastelegging – onderzoek ter terechtzitting – uitspraak door de rechter. Dit zal je helpen om je kennis te ordenen.

• Om verschillende leerstukken uit elkaar te houden, kan het heel handig zijn om overzichten te maken per onderwerp/leerstuk. Maak bijvoorbeeld mindmaps, of stappenplannen, over verdachte, schuld, culpa en opzet, schuld- en strafuitsluitingsgronden, opsporingsbevoegdheden van politie en officier van justitie. Maak een overzicht van de per gebied relevante wetsartikelen en jurisprudentie, plus sleutelwoorden. Dit zal je helpen om tijdens het tentamen snel de juiste verbindingen te leggen.

• De sleutel tot het oplossen van een casus is een stap-voor-stap benadering. Deze benadering wordt vaak geoefend in de werkcolleges, actieve deelname hieraan is zeer aan te raden. Oefenen, oefenen, oefenen. Practice makes perfect.

• Leer jezelf aan om bij een casus snel te herkennen binnen welke juridische kaders de problematiek wel, en ook vooral niet, valt. Gaat het om de bevoegdheden van de politie? Of gaat het om de strafbaarheid van gedrag en het oordeel van de rechter? Is er sprake van een redelijke verdenking van een strafbaar feit en een verdachte? Gaat het om de zwaarte van de straf? Of zit de moeilijkheid hem in de mate van opzet?

• Maak bij ingewikkelde casus een tekening van de partijen en de relevante handelingen. Dit helpt voor het overzicht.

• Probeer niet vlak van te voren nog kennis te stampen, dat gaat alleen maar ten koste van je concentratie tijdens het tentamen. Je kunt complexe stof niet leren of reproduceren onder grote tijdsdruk, zo werkt ons brein niet.

Leren:
• Kennis van de relevante wettelijke bepalingen en jurisprudentie is belangrijk, maar begrip ervan is nog veel belangrijker. Het heeft weinig zin om zaken letterlijk uit het hoofd te leren. Wel is het belangrijk om tijdens het tentamen snel de juiste informatie te kunnen vinden in de wet of in jurisprudentie en deze goed toe te kunnen passen.

• Markeringen met pen of marker in het wetboek en in jurisprudentie kunnen heel handig zijn om tijdens het tentamen snel de relevante passages en rechtsoverwegingen te vinden.

• Het is meestal toegestaan om bij artikelen in het wetboek verwijzingen op te schrijven naar relevante jurisprudentie of andere artikelen, doen! Dit helpt met het snel leggen van essentiële verbanden. Beter te veel dan te weinig. Denk eraan dat bijna alle praktijkbeoefenaars dit ook doen.

• Hoorcollegesheets zijn vaak handige minisamenvattingen van de stof. De docenten stellen deze meestal zorgvuldig samen, maak daar handig gebruik van.

• Maak ter voorbereiding van het tentamen de werkgroepopdrachten opnieuw en controleer je antwoord. Ook het maken van oefententamens is sterk aan te raden. Het liefst minstens drie dagen van tevoren, zodat je met enige rust kunt leren van de fouten die je maakt.

Inleiding Strafrecht

Inleiding Strafrecht

Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Volledigheid bij het maken van je tentamen Strafrecht
Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Druk: 4e 2010

Auteur: C. Kelk

DEEL A: ESSENTIALIA VAN HET NEDERLANDSE STRAFRECHT

 

1. Wat is strafrecht?

Strafrecht is het ius puniendi, dat wil zeggen het recht van de staat om burgers te straffen op grond van overtreding van normen en waarden. Het publieke strafrecht wil hiermee ongerichte wraak voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers voor eigen rechter gaan spelen waarbij zij de grenzen van het toelaatbare overschrijden. Dit laatste staat bekend als eigenrichting. Volgens velen is het bewaken van de veiligheid en het ordelijk verloop van de samenleving door bepaalde schadelijke en gevaarlijke menselijke gedragingen tegen te gaan door middel van vervolging en bestraffing de belangrijkste functie van het strafrecht.

 

Het Nederlandse strafrecht bestaat uit een materieel en een formeel gedeelte. Het materiële strafrecht kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat regelt

  1. welke gedragingen onder welke omstandigheden strafbaar zijn,

  2. waaruit de straffen bestaan en

  3. onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden toegepast.

 

Tot het materiële strafrecht wordt onder andere gerekend:

  • De algemene bepalingen in het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht, inclusief het geheel van alle afzonderlijke strafbepalingen,

  • Het strafstelsel, de regels betreffende de rechterlijke toepassing van het strafrecht en het executierecht. Dit wordt penitentiair recht genoemd,

  • De voorwaarden voor vervolgbaarheid, waaraan voldaan moet zijn, voordat het tot toepassing van het strafrecht kan komen.

 

Het formele strafrecht, ook wel het strafprocesrecht, kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat voorschriften bevat, die mede kunnen bepalen hoe het strafrecht zich moet verwezenlijken. Het omvat de regeling van de opsporing, vervolging en de berechting van strafbare feiten. Het geeft daarnaast bevoegdheden aan overheidsfunctionarissen en geeft allerlei rechten aan de verdachte en diens raadsman of -vrouw. Het materiële strafrecht bepaalt dus of,.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Beginselen Strafrecht VU
Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamenvragen deel 1

 

Meerkeuzevragen

 

Vraag 1:

Wat is kenmerkend voor de Chicago-school in de criminologie met betrekking tot de oorzaken die zij zocht in de:

 

a. sociale omstandigheden in woonbuurten

b. erfelijke aanleg van mensen

c. vele verleidingen waar mensen aan bloot staan

 

Vraag 2:

De politie valt te typeren als een reactieve organisatie. Dit houdt in dat de politie:

 

a. weinig op zijn omgeving is georiënteerd

b. voor wat betreft zijn input van zaken sterk afhankelijk is van anderen

c. altijd bijstand verleent voor diegene die hulp nodig hebben

 

Vraag 3:

Criminologie is een multidisciplinaire wetenschap. Dit houdt in dat de criminologie:

 

a. ook gebruik maakt van inzichten uit andere wetenschappen zoals de psychologie en de

sociologie

b. diverse aspecten bestudeert, zoals het gedrag van daders, slachtoffers en de toepassers van het strafrecht

c. volgens een wetenschappelijke verantwoorde empirische methode uitspraken doet

 

Vraag 4:

Edwin B wordt op 12 november 2002 door de arrondissementsrechtbank Rotterdam veroordeeld wegens ‘het niet voldoen aan een ambtelijk bevel’ (artikel 184 Sr.). ‘het opgeven van een valse naam’ (artikel 435 sub 4 Sr.) en ‘het niet voldoen aan een identificatieplicht tijdens een voetbalwedstrijd’ (artikel 447e Sr.). Deze feiten zijn afzonderlijk van elkaar gepleegd op verschillende dagen. Wat is de maximale vrijheidsstraf die aan Edwin mag worden opgelegd?

 

a. Vijf maanden

b. Drie maanden

c. Vier maanden

 

Vraag 5:

Adriaan S wordt door een ontvankelijke officier van justitie bij geldige dagvaarding opgeroepen om op 19 december 2002 te verschijnen bij de bevoegde rechter. Hem wordt het volgende feit ten laste gelegd: ‘dat hij op of omstreeks 30 november 2000 een goed, te weten een donut, dat toebehoort aan Netto Markt, althans een ander dan verdachte heeft weggenomen met het oogmerk om het zich toe te eigenen (artikel 310 Sr.).’ In het strafdossier zitten diverse processen-verbaal met belastende verklaringen en een door Adriaan ondertekende volledige bekentenis van het ten laste gelegde feit. Op de zitting stelt Adriaan dat het ten laste gelegde feit is verjaard omdat het gaat om een overtreding. Wat zal gelet op de feiten en omstandigheden, de meest waarschijnlijke uitspraak zijn?

 

a. Veroordeling van Adriaan

b. Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

c. Ontslag van alle rechtsvervolging

 

 

Vraag 6:

Het recht van de verdachte op inzage van de processtukken mag:

 .....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht

 

Oefententamen januari 2011

 

 

Vraag 1.

Volgens Kelk spreekt men over het begrip ‘strafbaar feit’ in drie dimensies. Hiertoe behoort niet:

 

  1. het historische strafbare feit.

  2. het generaal-preventieve strafbare feit.

  3. het juridisch strafbare feit.

 

 

Vraag 2.

Ten aanzien van artikel 1 lid 2 WvSr, het verbod van terugwerkende kracht, geldt voor de vraag wat onder ‘verandering van wetgeving’ wordt verstaan:

 

  1. de formele leer, waarbij het alleen gaat om strafrechtelijke wetswijzigingen.

  2. de materiële leer, beperkt tot wetswijzigingen die berusten op een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het feit.

  3. de onbeperkt materiële leer, waarbij de gehele wetgeving van belang is.

 

 

Vraag 3.

Kelk onderscheidt in zijn boek een eng en een ruim wederrechtelijkheidsbegrip. Met betrekking tot beide begrippen is de stelling juist, dat:

 

  1. de opvatting van de facetwederrechtelijkheid een ruime betekenis aan de wederrechtelijkheid toekent.

  2. de opvatting van wederrechtelijkheid als strijd met het objectieve recht het enge wederrechtelijkheidsbegrip betreft.

  3. de opvatting waarbij wederrechtelijkheid ruim wordt geïnterpreteerd, enigszins parallel loopt aan wat volgens de jurisprudentie onder ‘onrechtmatige’ daad in het privaatrecht moet worden verstaan.

 

Vraag 4.

De betekenis van opzet doet zich in drie gradaties voor. Dit zijn:

 

a. willens en wetens handelen, voorwaardelijk opzet en noodzakelijkheidsbewustzijn.

b. kleurloos opzet, willens en wetens handelen en mogelijkheidsbewustzijn.

c. voorwaardelijk opzet, zekerheidsbewustzijn en dolus in causa.

 

 

Vraag 5.

Kelk beschrijft een aantal situaties waarin het opzet zich langs een andere weg verwerkelijkt dan wel tot een ander resultaat leidt dan de dader had bedoeld. Tot deze situaties behoort niet de vergissing van de dader in de:

 

  1. persoon van het slachtoffer op wie hij het heeft gemunt.

  2. strafbaarheid van zijn gedraging.

  3. aard van het object van het delict.

 

 

 

Vraag 6.

Kelk refereert aan enkele nieuwe, wettelijke strafbepalingen waarin culpa in de vorm van roekeloosheid staat opgenomen. Met betrekking tot deze vorm kan worden gesteld, dat:

 

a. het een merkwaardige splitsing van de culpa betreft, omdat roekeloosheid als synoniem van onbezonnenheid nu juist kenmerkend is voor de culpa als zodanig.

b. de roekeloosheid als een aparte categorie van culpoze misdrijven wordt beschouwd waarvoor lagere strafmaxima gelden.

c. het een onbewust handelen betreft en dus in onze strafrechtsdogmatiek gelijk kan worden gesteld met de onbewuste culpa.

 

 

Vraag 7.

Over de redelijke toerekening als causaliteitsleer kan worden gesteld, dat:

 

  1. de redelijkheid van de toerekening zich primair oriënteert

  2. .....read more
Access: 
Public
Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

Deze samenvatting bevat:

Hoofdstuk I.1, I.2, I.4.6 en 1.5.1

Hoofdstuk II.1.5 en II.1.6

Hoofdstuk III.1 en III.2 (t/m schema onder Ad 4)

Hoofdstuk IV

Hoofdstuk IX.1, IX.2 t/m IX.2.1, IX.2.4, IX.2.5 (t/m Fouilleren, incl. Inverzekeringstelling), IX.3 (t/m Gevangenhouding), IX.3.4 en IX.4.1

Hoofdstuk IX.3.5, IX.4.2, IX.4.4 tot IX.4.4.2 (Bewijsrecht), IX.4.4.2.3, IX.4.4.2.4, IX.4.4.2.5 en korte beschouwing IX.5

Hoofdstuk X, m.u.v. X.1.1, X.2.6, X.3.2 en X.4.7

 

Hoofdstuk I.3.1 en I.3.2 ontbreken in deze samenvatting.

 

Week 46

1. Karakter en plaats van het strafrecht

1.1 Mensen straffen elkaar
Pijn en leed, mensen brengen elkaar dat toe van meer tot minder, van bewust tot onbewust en van ernstig tot minder ernstig. Een voorbeeld hiervan is een tik geven aan een kind die kattenkwaad uithaalt of pesten en getreiterd worden. Hierin zien wij de behoefte van de eens om bepaalde gedragsnormen in eigen kring nageleefd te zien en deze eigenhandig te vergelden. Tot op zekere hoogte zijn deze reacties ‘normaal’ en vallen deze acties buiten het strafrecht.
Daarentegen is het een ander verhaal als deze reacties escaleren, denk aan een vader die zijn kind mishandelt, de buurman die een stalker neerschiet, de vriendengroep die bushokjes vernielt. Deze reacties gaan te ver en deze handelingen komen dan ook in de sfeer van het officiële publiekrechtelijke strafrecht terecht. De overheid neemt als het ware het recht tot straffen over om zo de eigenrichting tegen te gaan, zodat personen niet te ver kunnen gaan, eigen rechter spelen en buiten proportioneel handelen.
Niet alle delicten vloeien zó duidelijk uit een bestaande verhouding aan mensen (relationele context), denk aan een roofoverval van een supermarkt, het in dronkenschap iemand doodrijden van een fietser, invoer van drugs. De criminologie en de forensische psychiatrie hebben ons toch geleerd dat geen enkel delict los kan worden gezien uit de relationele context waarin de gene die het delict pleegt thuishoort (denk aan een ziekelijke behoefte aan luxe, erbij te horen, een ongelukkig huwelijk etc.)
Het is onmogelijk om in één zin een voor ieder bevredigende karakteristiek te geven van het strafrecht, het raakt niet alleen de samenleving, maar ook de menselijke tragiek die ons allen aangaat. Daarom zijn wij bezig met delinquent gedrag in het algemeen als samenlevingsverschijnsel te verklaren. Hoe meer gedragswetenschappelijke informatie beschikbaar komt over afwijkend en delinquent gedrag, over de betekenis die aan de verschillende soorten gedrag moet worden toegekend en ook over de functie van het strafrecht in de samenleving , hoe meer moeite het soms kost om ‘alles begrijpen is alles vergeven’ te weerstaan en om bij het officiële vertrekpunt van het strafrecht te beginnen, dat wil zeggen bij de technische definitie ervan.
Aan de andere kant is het strafrecht door zijn eigenrichting-kerende vergeldingsdriften-kanaliserende functie onmisbaar als maatschappelijk instituut......read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht

 

oefenvragen juni 2010

Vraag 1.

Welk(e) van de onderstaande stelling(en) is/zijn juist?

 

Over de rechtvaardiging van het strafrecht kan worden opgemerkt dat:

 

Stelling I bij absolute vergeldingstheorieën de grondslag en het doel van de straf gescheiden zijn, waarbij het doel specifiek gericht is op generale preventie.

Stelling II bij de verenigingstheorie de rechtsgrond en het doel van het strafrecht niet scherp zijn te onderscheiden, maar beide gericht zijn op bescherming van de samenleving.

 

a. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

b. Stelling I is onjuist, stelling II is juist

c. Beide stellingen zijn onjuist.

 

 

Vraag 2.

Kelk stelt dat wederrechtelijkheid als voorwaarde voor strafbaarheid de objectieve zijde van het delict betreft. Dit betekent dat de voorwaarde van wederrechtelijkheid:

 

  1. de schending van het gehele strafrecht impliceert, waaronder ook ongeschreven rechtsbeginselen.

  2. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht dat alleen het geschreven recht omvat.

  3. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht, dat zowel ongeschreven als geschreven recht omvat.

 

 

Vraag 3.

Volgens Kelk impliceert culpa:

 

a. dat een verhoogde graad van aansprakelijkheid van bepaalde beroepsgroepen niet van toepassing is.

b. tevens de wederrechtelijkheid van het handelen welke zal moeten worden afgeleid uit wat in de concrete omstandigheden van handelen als behoorlijk heeft te gelden.

c. dat een geringe domheid of nalatigheid bij het handelen al voldoende is.

 

 

 

Vraag 4.

Met betrekking tot de begrippen culpa (of dolus) in causa en voorwaardelijk opzet stelt Kelk dat beide begrippen normatieve elementen bevatten. Deze elementen:

 

a. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in kenmerken van de persoon zelf en bij voorwaardelijk opzet in de aard van de situatie.

b. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in de aard van de situatie en bij voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

c. liggen bij zowel culpa (of dolus) in causa als voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

 

 

Vraag 5.

Dolus generalis is een term waarmee Kelk de situatie aanduidt:

 

  1. waarin iemand handelt met het opzet om te doden zonder een of meer specifiek(e) slachtoffer(s) op het oog te hebben.

  2. waarin het uiteindelijke resultaat precies hetzelfde is als wat de dader heeft gewild, zij het dat dit langs een andere weg is bereikt.

  3. waarin er sprake is van een verkeerd

  4. .....read more
Access: 
Public
Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Deze samenvatting is ggeschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamenvragen deel 1

VRAAG 1
Archibald is werkzaam als advocaat en heeft een kantoor ‘aan huis’. Het bedrijfje is gevestigd op hetzelfde postadres als het grachtenpand van Archibald. Voor het overige is het kantoor feitelijk afgescheiden van het herenhuis nu het gesitueerd is op de begane grond en slechts vanaf de straatzijde kan worden binnengegaan terwijl de woning een eigen, andere, ingang heeft. Op een zondag, er is niemand aanwezig en het advocatenkantoor is gesloten, zien twee passerende agenten op brand duidende donkere rookwolken uit de ventilatieroosters van het kantoor van Archibald komen. De twee agenten aarzelen geen moment en gaan direct tot actie over. Ze forceren de voordeur teneinde de beginnende brand te blussen en te voorkomen dat het kantoor en de bovengelegen woning door vlammen worden verzwolgen.
a.    Is het handelen van de agenten in casu rechtmatig?
Ga er bij de verdere beantwoording van deze vraag van uit dat het vorenomschreven optreden rechtmatig is geweest.
Na het geblust hebben van het bescheiden brandje kijken de agenten om zich heen in het kantoor van Archibald. Naast de te verwachten normale inrichting van het kantoor zien ze, door een grote bruine deken grotendeels aan het oog onttrokken, twee grote roestige gele vaten staan die voorzien zijn van teksten en symbolen die wijzen op voor de gezondheid zeer schadelijke chemicaliën. De twee agenten weten niet wat ze met de vaten moeten doen en besluiten in al hun wijsheid de officier van justitie te consulteren en hem te vragen of ze de vaten in beslag moeten nemen.
b.    In het Wetboek van Strafvordering bestaat voor de opsporingsambtenaren soms een mogelijkheid (bevoegdheid) tot inbeslagneming en soms een plicht tot inbeslagneming. In welke gevallen zijn opsporingsambtenaren krachtens het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot inbeslagneming (zonder daartoe verplicht te zijn)? En in welke gevallen zijn zij tot inbeslagneming verplicht? Doet zich één van laatstgenoemde gevallen i.c. voor?
De officier van justitie besluit dat in het belang van het onderzoek de vaten nu beter nog niet in beslag genomen kunnen worden en geeft de agenten telefonisch mee dat ze tegenover de gearriveerde Archibald niets mogen laten blijken betreffende de ontdekte vaten. Wel vindt de officier van justitie het nodig dat opsporingsambtenaren de komende week vaker dan normaal zullen surveilleren in de omgeving van het kantoor van Archibald.
De vaker dan gebruikelijk surveillerende agenten nemen incidenteel waar dat het kantoor veel louche figuren op bezoek krijgt. Ook wordt op een dag waargenomen dat er nieuwe gele vaten, zoals die in het kantoor al eerder waren gezien, de kelder in worden gerold. De officier van justitie, niet begrijpend waar een advocaten-kantoor vaten met chemische stoffen voor nodig heeft, vertrouwt de gebeurtenissen niet langer en besluit in het belang van het onderzoek.....read more

Access: 
Public
Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Hoofdstuk 1

 

1.1 Wat is de kern van het strafrecht in de praktijk?

1.2 Om welke twee tegenstrijdige belangen gaat het binnen het strafrecht?

1.3 Wat zijn de klassieke bronnen van het (straf)recht.

1.4 Wat is het onderscheid tussen bronnen van recht en bronnen van kennis.

1.5 Wat zijn de algemene rechtsbeginselen?

1.6 Welke andere rechtsbronnen zijn er?

1.7 Wat is een verdrag?

1.8 Noem voorbeelden van verdragen.

1.9 Noem het kenmerk van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering.

1.10 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel recht.

1.11 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel strafrecht.

1.12 Wanneer wordt de term strafrecht gebruikt?

1.13 Waarin is het formele en materiële strafrecht geregeld?

1.14 Wat wordt onder commuun strafrecht verstaan?

1.15 Wat wordt onder bijzonder strafrecht verstaan?

1.16 Wat is een wet in formele zin?

1.17 Wat wordt verstaan onder lagere wetten?

1.18 Waarom mag de formele wetgever meer dan de ‘lagere wetgever’?

1.19 Wat verstaat men onder beleidsregels?

1.20 Welke tweedeling in strafbare feiten kent het Nederlandse strafrecht?

1.21 Omschrijf het onderscheid tussen misdrijf en overtreding

1.22 Noem voorbeelden van overtredingen.

1.23 Noem voorbeelden van misdrijven.

 

Antwoorden hoofdstuk 1

 

1.1 De berechting van een strafbaar feit en van de verdachte door de strafrechter.

1.2 Het daadwerkelijk optreden enerzijds en beperking en goede regeling van overheidsmacht anderzijds.

1.3 Wet, rechterlijke uitspraken (‘jurisprudentie’) en rechtsgeleerde literatuur.

1.4 Bronnen van recht kunnen uitsluitend tot stand komen volgens officiële, formele procedures. Hieronder vallen de wetten en de rechterlijke uitspraken.

Onder bronnen van kennis valt, naast de wetten en de rechterlijke uitspraken, ook de literatuur. Bij literatuur gaat het om commentaar op en uitleg van het recht naar de subjectieve mening van de auteur, hier behoeft geen formele procedure voor te worden gevolgd.

1.5 Bepaalde fundamentele uitgangspunten van recht, rechtsstaat en democratie die door de strafrechter gebruikt kunnen worden voor interpretatie van de wet. Ze fungeren zodanig als bron en oriëntatie voor.....read more

Access: 
Public
Stamplijst inleiding strafrecht 2012-2013
Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Deze samenvatting bij Strafrechtelijke rechtshandhaving van Blad & Van der Hulst is geschreven in 2014

Hoofdstuk 1: Strafrechtelijke rechtshandhaving

§ 1.1 Inleiding

  • Wat is strafrechtelijke rechtshandhaving?

Dit is rechtshandhaving met strafrechtelijke middelen.

In dit hoofdstuk wordt strafrechtelijke rechtshandhaving geplaatst in de bredere context van de democratische rechtsstaat. Deze democratische rechtsstaat wordt gezien als een geheel van streefwaarden van onze moderne, open samenleving. De rechtsstaat wordt gekenmerkt door streefwaarden van vrijheid, gelijkwaardigheid en emancipatie.

Hier zal ook de ‘relationele rechtstheorie’ van A.C. ’t Hart en R. Foqué naar voren worden gebracht. Deze ‘relationele rechtstheorie’ is:

Een ‘grondslagentheorie’ waarin theoretische fundamenten voor het strafrecht worden geconstrueerd, die het mogelijk maken om verstandig (dus in overeenstemming met de streefwaarden van een democratische rechtsstaat) gebruik te maken van het recht om te straffen.”

Een belangrijke grondslag van deze theorie is de idee van het maatschappelijk verdrag (sociaal contract) van Cesare Beccaria. Hij leverde een belangrijke bijdrage aan de rationalisering en humanisering van de bestraffingspraktijk. Het sluiten van een sociaal contract is te vergelijken met het oprichten van bijv. een zangvereniging.

Een andere belangrijke historische grondslag is die van de machtenscheiding (de trias politica) van Montesquieu.

§ 1.2. Het maatschappelijk verdrag van Beccaria

Beccaria is één van de belangrijkste grondleggers van het hedendaagse strafrecht. Hij zocht het fundament voor een geordende, stabiele en veilige samenleving in een (denkbeeldig) sociaal verdrag, dat een gemeenschap van vrije mensen tot stand zou kunnen brengen.

Beccaria’s beeld van dit sociale verdrag is niet dat van een verdrag waarbij de onderdanen zich onderwerpen aan een soeverein (een onderwerpingspact waarvan Hobbes uitging), maar een verdrag dat in het teken staat van vrijheid en veiligheid, die wederzijds moesten worden gegarandeerd.

Het grondmotief voor het sluiten van een sociaal contract is dat er in de natuurtoestand sprake is van een oorlog van allen tegen allen (dus onzekerheid en onvrijheid). Het doel van het sociaal contract is de verzekering van vrijheid. Delen van die vrijheid worden alleen afgestaan en mogen door de beheerder alleen worden gehanteerd ten behoeve van het algemeen welzijn. Een maximaal geluk voor een maximaal aantal onderdanen, moet het doel zijn van de soeverein.

Er moet sprake zijn van gelijkwaardige participatie bij de opstelling van de contractsbepalingen. Die bepalingen kunnen alleen instemming hebben als zij

.....read more
Access: 
Public
Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

A. Geschiedenis

Rond de 19e eeuw was Nederland aan de ene kant in de ban van de verzuiling: politieke, maatschappelijke en culturele verdeeldheid wat op gebied van onderwijs leidde tot de schoolstrijd: school aan de overheid of aan de ouders/particulieren? Hoewel tegen het eind van de 19e eeuw vrijwel alle kinderen naar school gingen, zorgde deze ideologische verdeeldheid dat de leerplichtwet met één stem verschil werd ingevoerd. Aan de andere kant kwam het sociaalliberalisme, waarmee geloof ontstond in de maakbaarheid van het individu en de maatschappij, zelfs als er sprake was van degeneratie. Er ontstond aandacht omtrent ‘de gevaarlijke jeugd’ en van hieruit kwam een apart strafrecht voor jeugdigen tot stand. Dit was onderdeel van de nieuwe kinderwetten:

 

  • Burgerlijke kinderwet: dit veranderde de vaderlijke macht in de gezamenlijke macht van beide ouders en verschafte de staat het recht in te grijpen in de opvoeding van de ouders (de bevoegdheid om ouders van hun ouderlijke macht te ontheffen (=tijdelijk) of ontzetten (=permanent))

  • Strafrechtelijke kinderwet: het was gebruikelijk om kinderen niet of minder te straffen dan volwassenen, maar bij veroordeling werd gewoon het volwassenenstrafrecht toegepast alleen dan met een vermindering van het maximum. In 1901 apart strafrecht voor jeugdigen. De meeste regels zijn sindsdien hetzelfde gebleven (bijv. tijdens de zitting gesloten deuren, verdachte verschijningsplicht etc.). De rechter kreeg in 1901 drie nieuwe straffen tot zijn beschikking namelijk de berisping, de geldboete en de tuchtschool, en één opvoedingsmaatregel. Belangrijk in de strafrechtelijke kinderwet was dat maatregelen en sancties in teken van bescherming en opvoeding moesten komen te staan.

 

19e eeuw: Heropvoeding

De totstandkoming van de strafrechtelijke kinderwetten is het gevolg van de belangstelling hiervoor in Nederland mede door inspiratie van Amerikaanse wetten en de Internationale Kriminalistische Verenigung (IKV) De IKV eiste actieve staatinterventie in maatschappelijke verhoudingen en zag het strafrecht als belangrijke sturingsinstrument hierbij. Haar koers werd aangeduid als de Moderne Richting. De strafrechtelijke kinderwet die uit de moderne richting is ontstaan is echter niet geheel tegen de klassieke richting.

 

De klassieke richting: terughoudende overheid, waarbij voorop staat rechtszekerheid van het individu en proportionele vergelding van misdadig gedrag. De klassieke richting legde nadruk op persoonlijke schuld en zag het individu als verantwoordelijke.

 

De moderne richting: maakbaarheid van de maatschappij en het individu. Hierbij nadruk.....read more

Access: 
Public

Strafrecht 3: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - RUG

Strafrecht 3 - RUG - Sheetnotes 2017/2018

Strafrecht 3 - RUG - Sheetnotes 2017/2018

Week 1

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • De onderwerpen voor het tweede hoorcollege van week 1 zijn veranderd. De volgende onderwerpen komen in 17/18 aan de orde:
    • Beginselen die van belang zijn bij de grondslag voor opsporingshandelingen.
    • Artikel 141 Sv en de artikelen 3, 11 en 12 Politiewet.
    • Overschrijding van de bevoegdheid: dan gaat het vooral om de artikelen 447e, 180, 184 lid 1 Sr en artikel 359a Sv.
    • Begrippen en afbakening: ‘vooronderzoek’ en ‘opsporing’.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden geen onderwerpen besproken die niet ook worden behandeld in de literatuur.
  • De docent geeft wel extra voorbeelden bij het onderwerp ‘reikwijdte bevoegdheid’, namelijk:
    • Arrest ‘Zwolsman’.
    • Arrest ‘Warmtebeeldkijker’.
    • Arrest ‘Pseudoverkoop’.
    • Arrest ‘Misleiding’.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er zijn geen recente ontwikkelingen die de docent aanhaalt.
  • Het is wel goed om te weten dat artikel 3 Politiewet in oude jurisprudentie vaak nog artikel 2 Politiewet is.

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • Bij een tentamenvraag over de grondslag van bevoegdheden moet je goed in de gaten houden dat je altijd moet kijken naar de omstandigheden van het geval. Gebruik de besproken jurisprudentie hierbij goed en kijk of een tentamenvraag op zo’n situatie uit een besproken zaak lijkt.

Week 2

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • De onderwerpen zijn grotendeels hetzelfde gebleven, maar toch zijn er enkele veranderingen. De volgende onderwerpen komen in 17/18 aan de orde:
    • Buitengerechtelijke afdoening.
    • Voorbeelden van ‘onpartijdigheid en onafhankelijkheid’ in Nederland: artikelen 12 RO, 271 Sv, 512 e.v. Sv.
    • Beslissing tot vervolging door het OM: met name over de normering, de rol van het slachtoffer en de algemene beginselen van behoorlijke procesorde.
    • Positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht: met name over de aangifte (artikel 160 Sr), klachtdelicten en artikel 265 lid 1 Sr.
    • Spreekrecht van slachtoffers.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Er worden geen onderwerpen besproken die niet ook worden behandeld in de literatuur.
  • De docent geeft wel extra voorbeelden bij het onderwerp ‘reikwijdte bevoegdheid’, namelijk:
    • ECLI:NL:HR:2018:21 (over functiecumulatie).
    • HR:2015:134, NJ 1994/244, NJ 1998/54 (over schadevergoeding voor slachtoffers).
    • Osman t. VK en Rantsey t. Cyprus & Rusland (over positieve verplichtingen in het EVRM).

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er zijn geen recente ontwikkelingen die de docent aanhaalt.

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • De voorwaarden van de criteria ‘independent’ en impartiality’ uit artikel 6 EVRM zijn dit jaar (weer) uitgebreid besproken, dus die moet je goed bestuderen voor het
.....read more
Access: 
Public
Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

College 1

Het eerste hoorcollege geeft een inleiding van het strafprocesrecht en zal nader ingaan op de aard en het doel van de strafvordering en het EVRM. Het tweede hoorcollege gaat over het voorbereidend onderzoek. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Strafvordering

Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van materieel strafrecht. Voorbeelden daarvan zijn diefstal en moord. In het opsporingsonderzoek betekent dat dat het strafbare feit opgehelderd dient te worden: is er sprake van diefstal? Vervolgens moet men de aanwijzingen uit het vooronderzoek concretiseren in de procedure. Wanneer men dan kan vaststellen dat de verdachte schuldig is ten aanzien van diefstal, dan is het straf- procesrecht juist toegepast. Het hoofddoel is tweeledig. In de eerste plaats moeten schuldigen gestraft worden en ten tweede moet worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. De laatste doelstelling weegt zwaarder dan de eerste doelstelling, zo blijkt uit artikel 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvoor uit het onderzoek op de terechtzitting oor de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Dit betekent echter niet dan men voor 100% overtuigd moet zijn van de schuld van een verdachte. Twijfel is aanvaardbaar, zo blijkt uit het Lucia de B-arrest. In dit arrest bleef Lucia de B. ontkennen dat ze kleine kinderen had vermoord in het ziekenhuis waar ze werkte. Ondanks het feit dat ze bleef ontkennen, werd ze wel vervolgd. Het dagboek dat ze bijhield speelde een belangrijke rol ten aanzien van het bewijs, waardoor de rechtbank haar toch heeft veroordeeld. Na herziening kwam men pas tot vrijspraak. Het strafrecht dient haar functie niet, wanneer men 100% overtuigd moet zijn, omdat dan bijna iedereen wordt vrijgesproken. Het tweeledige hoofddoel omvat enkele waarborgen. De waarborgen verschillen ten aanzien van zware en lichte delicten. In een strafbeschikking kan de officier van justitie een OM-afdoening opleggen. Dit is bij lichte delicten aanvaardbaar, maar niet bij zware delicten, omdat daar andere waarborgen een rol spelen. Bij zware delicten zal men tot langere gevangenisstraffen moeten komen, wat niet mogelijk is via OM-afdoening. Aangezien de kosten van het strafprocesrecht dienen te worden betaald door de belasting- betaler, moet men afwegingen maken met betrekking tot de waarborgen.

Het hoofddoel is niet de enige verklaring voor de manier waarop de strafvordering is ingericht. Wat ook meetelt is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Zo heeft een verdacht het zwijgrecht op grond van artikel 29 Sv en bestaat er een limitering van het voorarrest. Artikel 29 Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan.....read more

Access: 
Public
Strafrecht 3 - RUG - Werkgroepaantekeningen 2017/2018

Strafrecht 3 - RUG - Werkgroepaantekeningen 2017/2018

Week 1

Aan het begin van elke werkgroep moet je een ‘entreeopdracht’ maken om de werkgroep te mogen bijwonen. Deze opdracht houdt in dat je een casus maakt waarin een thema uit de betreffende week terugkomt (maximaal 300 woorden). Op Nestor komt steeds te staan over welk onderwerp het moet gaan. Tijdens de werkgroep worden de opdrachten uitgewisseld en daar zal over gediscussieerd worden in groepjes van 2-4. De opdracht van deze week was:

Aantekeningen

Er zijn twee definities van het begrip ‘verdachte’ die samenhangen met verschil in de procesfase. In art. 27 lid 1 Sv staat de definitie die geldt vóór de vervolging (materieel criterium). In art. 27 lid 2 Sv staat de definitie die geldt vanaf de vervolging (formeel criterium). Vervolging: op het moment dat de rechter bij de zaak betrokken wordt, bijv. wanneer de OvJ de verdachte dagvaart of wanneer er verzekeringstelling plaatsvindt.

Art. 27 lid 1 Sv bevat drie elementen:

  • Het vermoeden heeft betrekking op schuld van een dader aan een strafbaar feit.
  • Het vermoeden moet redelijk zijn (objectieve toets, casuïstische jurisprudentie: bv. Damrak, Hollende kleurling)
  • Het vermoeden vloeit voort uit feiten omstandigheden.

Art. 27 lid 2 Sv: degene tegen wie de vervolging is gericht. Het begrip ‘verdachte’ is belangrijk omdat je dan als burger toekenning van rechten krijgt. Bijv. pressieverbod, zwijgrecht en cautieplicht (art. 29 Sv), bijstand raadsman (art. 28 Sv). Voor overheid is het begrip ook belangrijk, want vanaf dat moment kunnen ze dwangmiddelen toepassen.

Dwangmiddelen maken inbreuk op de (grond)rechten/ mensenrechten van burgers. Bijv. doorzoeking woning ter aanhouding. Er zijn vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende dwangmiddelen:

  • Staande houden (art. 52 Sv): als enige vrijheidsbeperkend.
  • Aanhouden, art. 53/54 Sv.
  • Ophouden voor onderzoek, art. 56a Sv.
  • Inverzekeringstelling, art. 57 Sv.
  • Voorlopige hechtenis.

Hoe ingrijpender het dwangmiddel is, hoe strenger de voorwaarden + hoe hoger de autoriteit.

Vragen bij

.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen en studiehulp voor Rechten Bachelor 3 aan de Rijksuniversiteit Groningen
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Sheetnotes!

Op deze pagina vind je handige sheetnotes bij de hoorcolleges van 17/18. Deze kun je gebruiken om te bepalen wat de toegevoegde waarde voor jou is van de hoorcolleges en welke wijzigingen er zijn!

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2268 1