College Deelneming 2 - Rijksuniversiteit Groningen

Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Geen veranderingen

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Geen onderwerpen die niet in de literatuur worden besproken

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • De praktische betekenis van "doen plegen" is tegenwoordiger geringer geworden. Veel gevallen van doen plegen worden nu ook als plegen veroordeeld. 

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • Voor het tentamen is het belangrijk de algemene vereisten van deelneming te kennen. Allereerst dient er sprake te zijn van een strafbaar grondfeit (accessoriteit). Hiernaast dient er sprake te zijn van zowel een objectieve als een subjectieve deelnemingsgedraging, Objectief houdt in dat er sprake dient te zijn van een bijdrage aan de totstandkoming van het feit door medeplegen of medeplichtigheid. Subjectief houdt in dat er opzet is op eigen deelnemingsgedraging of een andere schuldvorm ten aanzien van het grondfeit.
  • Voor het tentamen is het belangrijk te weten wanneer er sprake is van doen plegen. Hierbij dien je te denken aan het Melk en water-arrest. 
  • Voor het tentamen is het belangrijk de vereisten van uitlokking te kennen. Hierbij is art. 47 Sr van belang: als daders van een strafbaar feit kunnen worden gestraft zij die door giften, beloften, misbruik van gezag het feit opzettelijk uitlokken. 
    • Van belang is dat het strafbaar grondfeit (acessoriteit): het uitgelokte moet wel strafbaar zijn. Deelnemingsgedraging objectief dient het bij een ander een crimineel wilsbesluit op te wekken. Subjectief dient er sprake te zijn van opzettelijk uitlokken. 

Hoorcollegeaantekeningen 15/16

Vereisten van deelneming in het algemeen

Er moet een strafbaar grondfeit zijn (accessoriteit, zie week 5), en er moet een deelnemingsgedraging zijn. Het objectieve element hiervan eist dat er een bijdrage is aan het totstandkomen van het feit. Bij medeplegen moet dit komen door een nauwe samenwerking en bij uitlokking moet de verdachte een ander aanzetten totp legen van het delict met behulp van uitlokkingsmiddel.

Het subjectieve element eist opzet op de verdachte zijn eigen deelnemingsgedraging. Bij medeplegen moet het dus een bewuste samenwerking zijn en bij uitlokking moet het ‘een ander aanzetten tot’ opzettelijk gebeuren. Ook moet er een schuldvorm ten aanzien van het grondfeit zijn. Dit verschilt per deelnemingsvorm en de aard van het grondfeit (of het een opzetdelict, culpoos delict, of overtreding bijvoorbeeld is).

Doen plegen

Ook hier moet er een strafbaar grondfeit zijn gepleegd. Een bijzonderheid bij doen plegen is dat de onmiddellijke dader/pleger niet strafbaar mag zijn, wil iemand strafbaar zijn voor doen plegen.

Bij de deelnemingsgedraging vereist het objectieve element dat een ander wordt aangezet tot plegen van het grondfeit. Het subjectieve element vereist dat het ‘een ander aanzetten tot’ opzettelijk gebeurt; er moet dus opzet zijn op de eigen deelnemingsgedraging. Het schuldverband ten aanzien van het grondfeit is dezelfde als bij het plegen (omdat doen plegen een directe deelnemingsvorm is). Dit betekent dat er opzet is vereist bij een opzetdelict, culpa bij een culpoos delict en opzet noch culpa bij een overtreding.

Doen plegen is dus een directe deelnemingsvorm, dit betekent dat de deelnemingsgedraging deel kan zijn van het gronddelict (verdeling van bestanddelen, zie week 5). Als voorbeeld wordt de casus uit het Melk en Water arrest gebruikt. Het delict is opzettelijk aangelengde melk verkopen als ware het volle melk.

De knecht (de pleger) is degene die zich laat aanzetten. Hij is de onmiddellijke dader en vervult een deel van het gronddelict, namelijk ‘aangelengde melk verkopen als ware het volle melk’.

De boer (de doen pleger) is de middellijke dader. Hij vervult ook een deel van het gronddelict, namelijk ‘opzettelijk’.

De praktische betekenis van doen plegen is geringer worden, omdat de onmiddellijke dader meestal strafbaar is, en omdat veel gevallen van doen plegen nu als (functioneel) plegen kan worden bestempeld, net zoals de boer uit het Melk en Water arrest.

Uitlokking

Ook hier moet er een strafbaar grondfeit zijn gepleegd. Bijzonderheid: bij uitlokking moet de uitgelokte/pleger wél strafbaar zijn (dit is anders dan wat de Hullu zegt).

Bij de deelnemingsgedraging vereist het objectieve element dat bij een ander het criminele wilsbesluit wordt opgewekt (hier is sprake van zolang de ander niet al een vaste voornemen heeft tot plegen van het delict), door een wettelijk uitlokkingsmiddel (dit wordt in het artikel ruim opgesomd én ruim uitgelegd, met name het ‘verschaffen van inlichtingen’).

Het subjectieve element vereist dat een ander opzettelijk wordt uitgelokt.

Wat betreft het schuldverband ten aanzien van het grondfeit moet het opzet in beginsel op alle bestanddelen van het grondfeit zijn gericht (dit is enigszins afwijkend van directe deelnemingsvormen).

In beginsel’ omdat art. 47 lid 2 bestaat: ‘Ten aanzien van de laatsten (uitlokkers) komen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen.’ Een voorbeeld wat onder het laatste bestanddeel valt: A lokt B uit tot mishandeling van C. B mishandelt C, maar C overlijdt aan letsel. B is pleger van mishandeling met dood ten gevolge (art. 300 lid 1 jo. lid 3 Sr). B hoeft hier geen opzet op de dood te hebben, want het is geobjectiveerd. Hetzelfde geldt voor A: hij is uitlokker van mishandeling met dood ten gevolge.

Verschillend opzet van uitlokker en pleger

A wil B uitlokken tot zware mishandeling, maar B pleegt slechts mishandeling. A is dan niet uitlokker van zware mishandeling, want dat grondfeit is niet gepleegd (accessoriteit). A is wel uitlokker van mishandeling, omdat dat het gepleegd grondfeit is, en zijn opzet op zware mishandeling ook het opzet op mishandeling impliceert. A is ook strafbaar op grond van art. 46a Sr., poging tot uitlokking van zware mishandeling, zie week 7.

A lokt B uit tot plegen van diefstal. A heeft geen opzet op diefstal met geweld, maar B pleegt dat wel. Het gepleegd grondfeit is diefstal met geweld, dus óók diefstal, maar A had enkel opzet op diefstal, dus A is uitlokker van enkel diefstal.

A lokt B uit tot het plegen van diefstal in de woning van C. B pleegt geen diefstal, maar scheldt C uit. Het gepleegd grondfeit is belediging, art. 266 Sr. A is geen uitlokker van diefstal omdat dat delict niet is gepleegd, A is ook geen uitlokker van belediging omdat A daar geen opzet op had. Wederom wel strafbaar voor poging tot uitlokking van diefstal.

A lokt B uit tot zware mishandeling van C, art. 302 Sr. B moet C zwaar letsel toebrengen door klappen, maar B brengt C zwaar letsel toe door te schoppen. A had wel opzet op de bestanddele nvan het grondfeit (toebrengen van zwaar letsel), maar A heeft opzet op een andere vervullingswijze van bestanddelen. Dit is echter geen probleem, want opzet mag ‘globaal’ zijn (Globaal opzet arrest, NJ 2008, 156).

Verder kan de uitlokker ook meedoen aan de uitvoering. Voorbeeld: A lokt door een gift B uit om C te vermoorden. B zegt toe C te vermoorden, waarna A aan B vertelt waar C woont. A is hier uitlokker van moord (met ‘giften’ als uitlokkingsmiddel) en medeplichtig aan moord (door het verschaffen van middelen tot het plegen van het misdrijf, art. 48 Sr).

Medeplichtigheid

Art. 48 Sr: medeplichtigen zijn (1) zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf en (2) zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.

Art. 49 Sr.: bij medeplichtigheid wordt 2/3e van de straf opgelegd. Bij levenslange gevangenisstraf wordt 20 jaar opgelegd.

Vereisten:

Er moet een strafbaar grondfeit zijn. Bijzonderheid: het grondfeit moet een misdrijf zijn.

Deelnemersgedraging:

  • Objectief element eist dat de medeplichtigheid het grondfeit moet bevorderen (door behulpzaamheid of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen).

  • Subjectief element eist opzet op het bevorderen van het grondfeit. Het schuldverband ten aanzien van het grondfeit heeft dezelfde vereisten als bij uitlokking.

Twee vormen zoals blijkt uit art. 48:

  • behulpzaamheid bij (gelijktijdig met grondfeit)

  • verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen (voorafgaand aan grondfeit). Dit wordt ruim uitgelegd: met name het verschaffen van inlichtingen, zoals bij uitlokking.

Het verschil tussen ‘gelijktijdig’ en ‘voorafgaand’ is gerelativeerd in rechtspraak.

Er is géén medeplichtigheid achteraf, maar: ‘de van tevoren met de pleger van een moord gemaakte afspraak om met een auto dichtbij de plaats van het misdrijf te wachten ten einde hem de vlucht mogelijk en/of gemakkelijk te maken, levert op het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf als bedoeld in art. 48 Sr.’ (HR).

Medeplichtigheid door nalaten; passieve medeplichtigheid

Nalaten is strafbaar indien er een rechtsplicht tot handelen bestaat. Voorbeeld: een moeder kijkt toe hoe de vader het kind doodslaat. Is er een wet die verplicht tot ingrijpen? Ja, er is een wettelijke zorgplicht van ouders ten opzichte van het kind in het BW.

Ze is dus medeplichtig op grond van de onderhoudsplicht van het BW.

Medeplichtigheid door nalaten arrest

Verdachte wordt vervolgd voor medeplichtigheid, door nalaten, aan moord. Voorafgaand aan uiteindelijke moord heeft verdachte al lange tijd geweld toegepast op het slachtoffer, die tevens huisgenoot was. Hij mishandelde hem met een trapleuning waardoor hij medische zorg nodig had, maar verdachte heeft niet ingegrepen. Slachtoffer wordt later doodgeschopt door de dader. Dit zou verdachte medeplichtigheid aan doodslag leveren, dit heeft het Hof ook opgelegd.

Maar: er zou geen rechtsplicht zijn om in te grijpen. Volgens het cassatiemiddel was verdachte niet ouder/verzorger, ook was er geen contractuele verplichting tot het verzorgen.

HR: Er was wel een rechtsplicht om in te grijpen. Geen wettelijke/contractuele plicht, maar zij wijst op de omstandigheden waaronder verdachte heeft nagelaten in te grijpen. Het was de verdachte die het slachtoffer uiteindelijk zo heeft toegetakeld dat hij prooi was voor de uiteindelijke moordenaar. Tevens is het niet zomaar iemand die slachtoffer zo heeft mishandeld, het was zijn huisgenoot. Ook vond de moord plaats in het huis van verdachte. HR kon dus geen wettelijke plicht aanwijzen, maar leidt uit deze omstandigheden af dat verdachte een plicht had om in te grijpen.

Het is daarbij niet duidelijk of er nog steeds een plicht was als het niet zijn huisgenoot was, of als de moord niet plaatsvond in zijn huis.

Schuldverband ten aanzien van grondfeit

Hetzelfde als bij uitlokking (ook een indirecte deelnemingsvorm): in beginsel moet er opzet zijn op alle bestanddelen van het grondfeit. Hier gelden dezelfde uitzonderingen bij geobjectiveerde bestanddelen/strafverzwarende gevolgen door art. 49 lid 4 Sr (“benevens hun gevolgen”).

Uiteenlopend opzet van pleger en medeplichtige

Wat als de pleger minder doet dan de medeplichtige wil? Vergelijkbaar met uitlokking: A wil hulp bieden bij diefstal met geweld, te plegen door B. B pleegt slechts diefstal. Het grondfeit is diefstal en A heeft opzet op diefstal (wat geïmpliceerd wordt door opzet van A op diefstal met geweld), dus A is hooguit strafbaar voor medeplichtigheid aan diefstal.

Wat als de pleger meer doet dan de medeplichtige wil? Dit is iets anders dan bij uitlokking: de medeplichtige krijgt dezelfde bewezenverklaring en kwalificatie (eerste en tweede materiële vraag) als de pleger op grond van art. 49 lid 4 Sr.

Bij het bepalen van de straf wordt pas gekeken naar het opzet van de medeplichtige (4e materiële vraag).

Stel: A wil hulp bieden bij diefstal en heeft geen opzet op geweld, maar B pleegt diefstal met geweld. Bij eerste en tweede materiéle vraag is A dus medeplichtig aan diefstal met geweld. Pas bij het bepalen van de straf wordt A behandeld alsof hij medeplichtig is aan slechts diefstal. Zijn straf wordt dus 4 jaar minus 1/3e.

Wat als de pleger iets anders doet dan wat de medeplichtige wil?

Medeplichtigheid en opzet arrest

A geeft B een mes, denkende dat B het zal gebruiken om C mee te bedreigen, art. 285 Sr. B pleegt echter geen bedreiging, maar steekt C meteen neer.

B pleegt dus een poging tot doodslag. A heeft geen (voorwaardelijk) opzet op doodslag, enkel op bedreiging.

Bijzonderheid ten opzichte van vorige casus: B doet niet meer dan wat A wilde, maar B doet iets anders. Het opzet van A is gericht op een delict dat niet is gepleegd. Is A dan toch medeplichtig? Zo ja, aan bedreiging of poging tot doodslag?

RO 2.5.3: er moet voldoende verband zijn tussen het beoogde misdrijf en het gepleegde misdrijf. Dat verband is er sowieso als het gepleegde gronddelict al het delict, waarop de medeplichtige opzet had, omvat. Als dat niet het geval is, moet er worden gekeken naar de aard van het gronddelict, aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval.

Iemand kan dus medeplichtig zijn aan een delict ook al is het delict waarop hij opzet had niet gepleegd.

Hoorcollegeaantekeningen 14/15

Meerduidigheid van 'schuld'. Er zijn meerdere betekenissen van schuld, maar binnen dit vak gaat het om schuld in de zin van verwijtbaarheid. Dit houdt in dat je geen geen straf zonder schuld kunt krijgen. Het gaat om de binnenkant van schuld: je voelt je schuldig, maar je hoeft dat niet zijn en de buitenkant van schuld: je bent schuldig.

Psychische overmacht
Toestand waaraan dader niet redelijkerwijs weerstand kon en behoorde te bieden. Als je wel die weerstand moest bieden dan ben je wel degelijk strafbaar. Het gaat hier om het gewetensbezwaar als overmacht bijvoorbeeld hele sterke overtuigingen die ingaan over wat in het algemeen gangbaar is. Dit zijn bijvoorbeeld heel streng gelovigen die hun kind niet in willen laten enten. Je stelt jouw wereldvisie tegenover het gangbare.

Gewetensbezwaren zijn soms geoorloofd, er moet sprake zijn van:

  1. vervangende prestatie Bijv niet in dienst gaan maar op een andere manier de samenleving dienen

  2. toetsingsinstantie

  3. begrenzing gewetensbezwaren: je mag niet op alle onderdelen van de samenleving bezwaren hebben

Noodweerexces aspecten
Art. 41 lid 2. Dit is een schulduitlsuitingsgrond
Er is een dubbele causaliteit. Het moet gaan om een overschreiding van een grens en de heftige emotie daarop, de emotie moet weer veroorzaakt zijn door de omstandigheid/aanval zelf. Deze dubbele opzet is beslist in het koevoet-arrest. Ook andere factoren kunnen hebben meegespeeld zoals een burenruzie die al jaren gaande is. Als maar aangenomen kan worden dat deze onmiddelijke omstandigheid/aanval de doorslaggevende factor was voor de gemoetstoestand.

Extensief noodweerexces: Je gaat te lang door. Men gaat door terwijl de aanval al opgehouden is. Het is een te lang doorgezette afweeraanval in de situatie dat er al geen aanval meer is. HR ruzie te loon op zand.

HR ballenknijper
In dit arrest zijn de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden (proportioneel en subsidiar. Aan de hand van de aard en intensiteit van de gemoedsbeweging meet je af of er nog causaliteit is. De overschrijding (slaan met de vaas) is niet het onmiddelijk gevolg geweest van de hevige gemoedsbeweging. De causaliteit wordt in dit arrest behandeld, er is bijna geen causaal verband meer tussen de aanranding en de gemoedsbeweging. De belaagde man heeft dispropotioneel gehandeld.

Een beroep op noodweer exces zal nooit gehonoreerd worden als er nooit een noodweersituatie zich heeft voor gedaan. Stel dus eerst vast of er een noodweersituatie is. HR blijf van mijn auto.

Ontoerekeningsvatbaarheid
Drie vragen

  1. was er ten tijde van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling/ziekelijke stoornis van geestvermogens?

  2. zo ja, is er dan ook een causaal verband met het strafbare feit?

  3. zo ja, kan het strafbare feit aan verdachte worden toegerekend? Dit is een rechterlijke taak.

HR Culpa in causa: geen straffeloosheid wanneer je drank of drugs op hebt. Je bent verwijtbaar, door eigen toedoen in die situatie terecht gekomen. Een beroep op straffeloosheid zal wel slagen als de werking van een bepaald medicijn wat je in hebt genomen niet bekend is.

Gemeenschappelijke aspecten van rechtvaaridings en schulduitsluitingsgronden
Beide gronden zijn een correctie op de straffeloosheid. 'Culpa en causa' en Garantenstellung spelen hier een rol bij. In beide gevallen ga je eerst na of er een strafuitsluitingsgrond is. Je gaat er in principe van uit dat er een strafuitsluitingsgrond is waarna je vervolgens gaat kijken of deze persoon niet anders had moeten handelen (Garantenstellung) of dat het zijn eigen schuld is (Culpa in causa).

Vormen van A.V.A.S
Geen straf zonder schuld dit volgde uit het melk en water arrest. Vier vormen:
Feitelijke dwaling: Leeftijd is een geobjectiveerd bestanddeel, je kan niet zeggen dat je niet wist dat het meisje maar 15 was art. 245 Sr.

Rechtsdwaling

  1. omtrent geldigheid van de norm 'Ik wist niet dat het niet mocht'

  2. omtrent toepasselijkheid van de norm 'ik wist niet dat het op mij van toepassing was'

  3. onjuist advies (wat is de autoriteit van de adviseur?)

Verontschuldigbare onmacht: Dit is een vrij uitzonderlijke categorie. Je kan een beroep doen op AVAS als er geen sticker op medicijnen staat wat de effecten kunnen zijn of dat er bij jou een onvoorzien geval voordoet.

Maximaal te vergen zorg: De hoeveelheid giftige stof in pinda's moeten door de verkoper streng gecontroleerd worden. Er heerst een grote garantenstellung op deze verkopers. Ook deze categorie is vrij uitzonderlijk.

Hoorcollegeaantekeningen 13/14

Het hoorcollege van deze week zal verder ingaan op deelneming. Vorige week werd mede- plegen besproken als deelnemingsvorm. Deze week zal er nader worden ingegaan op de deelnemingsvormen uitlokking, doen plegen en medeplichtigheid. Ook dit hoorcollege zal worden gegeven door professor Wolswijk.

Doen plegen

Doen plegen en uitlokking lijken vrij sterk op elkaar. Er is een duidelijke overeenkomst tussen doen plegen en uitlokking. In beide gevallen wordt een ander aangezet tot het plegen van het strafbare feit. Zelf doet de persoon die de ander uitlokt of een feit laat plegen niet mee aan het plegen van het strafbare feit. Er is echter ook een verschil tussen doen plegen en uitlokken. Bij doen plegen is degene die zich laat aanzetten en het feit pleegt niet strafbaar, terwijl bij uitlokking degene die zich laat aanzetten tot het plegen van het feit wel strafbaar is. Bij doen plegen gaat het daarbij ook om elke vorm tot aanzetten, terwijl uitlokking alleen betrekking heeft op wettelijk vastgestelde middelen.

De doen pleger verricht zijn eigen deelnemingsgedraging; hij zet de ander opzettelijk aan tot het plegen van het strafbare feit. Bij het doen plegen van een opzetdelict, moet de doen pleger opzet hebben op de bestanddelen van het grondfeit. De objectieve deelnemingsgedraging is dus een ander aanzetten tot het plegen van een strafbaar feit en de subjectieve deelnemings- gedraging is het met opzet een ander aanzetten tot het plegen van een strafbaar feit. Er is dus opzet vereist bij een opzetdelict en culpa bij een culpoos delict. Bij een overtreding is noch opzet noch culpa vereist.

In het Melk en Water-arrest liet de boer zijn knecht aangelengde melk verkopen. De knecht wist dit niet en was toch de onmiddellijke dader. Hij was hierdoor niet strafbaar. De middellijke dader, de boer, was wel strafbaar, omdat hij het feit heeft laten plegen door de knecht. Er werd uiteindelijk ook opzettelijk aangelengde melk verkocht door de boer. Er is dus voldaan aan de eis van opzet wat is gericht op de bestanddelen.

Verhouding

Bij de directe deelnemingsvormen ‘doen plegen’ en ‘medeplegen’ bestaat er een verhouding tussen het grondfeit en de deelneming. Het strafbare grondfeit en de deelnemingsgedraging kunnen los van elkaar worden gezien. Bij de directe deelnemingsvormen is dit onderscheid echter niet altijd even gemakkelijk te herkennen. In het Melk en Water-arrest waren er een aantal bestanddelen die waren vervuld door de onmiddellijke dader (het verkopen van aangelengde melk door de knecht) en een aantal bestanddelen die waren vervuld door de middellijke dader (een ander opzettelijk aanzetten tot het verkopen van aangelengde melk). Samen vormen deze gedragingen het strafbare grondfeit, namelijk het opzettelijk aangelengde melk verkopen. Dit kan worden gekwalificeerd als een misdrijf. Indien de boer zelf ook niet wist dat de melk aangelengd was, is er geen sprake van opzet op de bestanddelen. Daardoor is er geen sprake van een misdrijf, maar van een overtreding, omdat er geen sprake is van opzet op het plegen van het feit.

Het strafbare grondfeit is ook niet altijd los te trekken van de deelnemingsgedraging bij mede- plegen. De ene medepleger slaat het ruitje in, waarna de andere medepleger het goed wegneemt. Dit tezamen levert het grondfeit ‘diefstal met braak’ op. De deelnemingsgedraging van de één levert een strafbaar feit op en de deelnemingsgedraging van de ander levert ook een strafbaar feit op. Samen vormt dit het strafbare grondfeit. In het Containerdiefstal-arrest was er één grote organisator die het plan had bedacht. De feitelijke diefstal werd echter verricht door twee andere personen. De verdachte zelf vervulde geen bestanddelen. Zijn deelnemings- gedraging kon daarom wel los worden gezien van het strafbare grondfeit. De verdacht heeft namelijk geen deelnemingsgedraging vervuld ten aanzien van het feit ‘diefstal’.

Straffeloosheid

De wetgever van 1886 zag als ‘onmiddellijke dader’ degene die als willoos werktuig werd gebruikt en hierdoor niet strafbaar was. Dit begrip werd later verruimd door de rechtspraak. In het Terp-arrest liet verdachte (de eigenaar van de terp) twee andere mensen de terp afgraven zonder vergunning. De mensen die de terp afgroeven, wisten zelf ook dat de eigenaar geen vergunning had. Aangezien ze wisten dat het niet mocht, waren ze geen willoos werktuig in handen van de eigenaar van de terp. In casu waren de mensen die de terp afgroeven geen strafbare daders. Het delict was namelijk gericht op de eigenaar van de terp: “als eigenaar, een terp zonder vergunning afgraven […]”. Het begrip ‘onmiddellijke dader’ werd door het Terp-arrest dus verruimd.

Doen plegen komt tegenwoordig echter niet zo heel vaak meer voor. Een praktische reden is dat de onmiddellijke pleger tegenwoordig zelf vaak ook strafbaar is. Een andere reden is dat de middellijke pleger vaak niet meer wordt vervolgd op grond van ‘doen plegen’, maar op grond van ‘functioneel plegen’. Zo kan de boer uit het Melk en Water-arrest tegenwoordig worden vervolgd op grond van het verkopen van aangelengde melk, ondanks het feit dat hij de melk niet zelf heeft verkocht.

Uitlokking

Uit artikel 47 lid 1 onder 2 Sr blijkt dat als daders van een strafbaar feit kunnen worden gestraft zij die dor giften, beloften, misbruik van gezag […] het feit opzettelijk uitlokken. Er moet hierbij sprake zijn van een strafbaar grondfeit (accessoriteit). Hierbij moet de uitgelokte pleger wel strafbaar zijn. De objectieve deelnemingsgedraging hierbij is dat een ander wordt aangezet om een strafbaar feit te plegen door middel van een wettelijk uitlokkingsmiddel. De subjectieve deelnemingsgedraging hierbij is dat de middellijke pleger de uitgelokte opzettelijk uitlokt. Het schuldverband ten aanzien van het grondfeit heeft in beginsel betrekking op alle bestanddelen van het grondfeit. Dit wijkt enigszins af ten aanzien van directe deelnemingsvormen.

Bij uitlokking wordt de ander uitgelokt tot het plegen van het strafbare feit. Hierdoor wordt bij die ander een crimineel wilsbesluit gewekt. Dit wordt ook wel psychische causaliteit genoemd. Uitlokking is mogelijk zolang de ander niet het vaste voornemen heeft tot het plegen van een bepaald delict. Een huurmoordenaar bijvoorbeeld heeft het vaste voornemen tot het plegen van een strafbaar feit. Toch kan een huurmoordenaar ook worden uitgelokt. Het gaat er namelijk om dat de uitlokker bij de huurmoordenaar het concrete, vaste voornemen opwekt om een concreet strafbaar feit te plegen.

Indien een ander al een vast crimineel voornemen heeft, dan kan diegene niet meer uitgelokt worden. Poging tot uitlokking is dan wel mogelijk op grond van art. 46a Sr. Onder de wettelijke uitlokkingsmiddelen vallen giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen. Deze opsomming betreft een ruime opsomming. Ook wordt deze opsomming ruim uitgelegd. Met name het middel ‘inlichtingen verschaffen’ wordt ruim uitgelegd.

Schuldverband

De uitlokker moet opzet hebben op de bestanddelen van het delict. Als iemand een ander uitlokt tot het doden van een persoon, moet de uitlokker opzet hebben op de dood. Er is geen opzet vereist voor de pleger ten aanzien van geobjectiveerde bestanddelen. Een voorbeeld luidt: Albert lokt Bert uit tot seksuele gemeenschap met iemand jonger dan 12 jaar in de zin van artikel 244 Sr. De leeftijd is hier geobjectiveerd voor de pleger, waardoor het ook geobjectiveerd is voor de uitlokker. Er is hierbij geen verschil met de medepleger en de doen pleger.

Een ander voorbeeld luidt: Albert lokt Bert uit tot mishandeling van Carel. Bert mishandelt Carel, waarna Carel overlijdt aan het letsel. Bert is de pleger van de mishandeling met de dood ten gevolge in de zin van art. 300 lid 1 jo. lid 3 Sr. Bert hoeft geen opzet op de dood te hebben, want het is een geobjectiveerd bestanddeel. Dit geldt hierdoor ook voor Albert. Uit artikel 47 lid 2 Sr kunnen als daders van een strafbaar feit worden gestraft zij die door giften, beloften, […] het feit opzettelijk uitlokken. Uit lid 2 blijkt dat ten aanzien van die laatsten (uitlokkers) alleen die handelingen in aanmerking komen die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen. Dit is vergelijkbaar met medeplegen.

In tegenstelling tot doen plegen en medeplegen, is opzet ook vereist bij overtredingen. Dit komt omdat de onmiddellijke pleger in casu wel strafbaar is. Ten aanzien van culpoze delicten bestaat er geen verschil met doen plegen en medeplegen; hier is geen opzet vereist op alle bestanddelen. Een voorbeeld luidt: Albert springt in de taxi en geeft chauffeur Bert geld, opdat deze zo snel mogelijk de stad uitrijdt. Bert rijdt hierdoor een voetganger dood. Bert is zelf dus strafbaar, wat een verschil is met ‘doen plegen’. Albert is daarentegen de uitlokker van art. 6 Wegenverkeerswet. Albert heeft namelijk opzet op het verrichten van de gevaarlijke gedraging door Bert. Albert heeft culpa ten aanzien van het gevolg.

Opzet

Albert wilde Bert uitlokken ten aanzien van zware mishandeling. Bert besluit tot gewone mishandeling over te gaan. Albert kan hierdoor geen uitlokker zijn ten aanzien van ‘zware mishandeling’. Het strafbare grondfeit dat daarentegen wel is gepleegd is ‘mishandeling’. Dit feit is ook uitgelokt door Albert, want als iemand opzet heeft op ‘zware mishandeling’, dan heeft diegene ook opzet op ‘gewone mishandeling’. Albert komt er hierdoor goed vanaf, omdat hij nu slechts strafbaar is ten aanzien van het uitlokken van ‘mishandeling’. In dit geval doet de uitgelokte pleger dus minder dan de uitlokker wil.

Albert en Bert willen samen een diefstal plegen. Albert weet niet dat Bert een wapen bij zich heeft en heeft geen opzet op geweld. Terwijl Albert op de uitkijk staat, neemt Bert de goederen weg en gebruikt geweld tegen de bewoner. Voor medeplegen van diefstal met geweld in de zin van art. 312 Sr is opzet op het geweld vereist. Albert is dus geen medepleger van diefstal met geweld, maar wel medepleger van diefstal. Dit geldt ten aanzien van medeplegen. Ten aanzien van uitlokking geldt iets anders.

Albert lokt Bert uit tot het plegen van diefstal. Albert heeft geen opzet op geweld. Bert pleegt een diefstal met geweld. Op grond van art. 47 lid 2 Sr komen ten aanzien van die laatsten (uitlokkers) alleen die handelingen in aanmerking, die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen. Het gepleegde grondfeit is in casu diefstal met geweld, dus ook diefstal, waar de opzet van Albert wel betrekking op heeft. Albert had enkel opzet op diefstal, waardoor Albert ook slechts de uitlokker is ten aanzien van de diefstal en niet ten aanzien van het geweld. In dit geval doet de uitgelokte pleger dus méér dan de uitlokker wil.

Nu kan de uitgelokte pleger ook iets anders doen dan de uitlokker wilde. Albert lokt Bert uit om een diefstal te plegen in de woning van Carel. Bert pleegt geen diefstal, maar scheldt Carel slechts uit in de zin van art. 266 Sr (belediging). Er is in casu een strafbaar grondfeit gepleegd, namelijk belediging. Albert heeft echter geen opzet op dit feit. Hierdoor geldt wederom art. 47 lid 2 Sr: ‘ten aanzien van die laatsten (uitlokkers) komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen’. Albert is dus geen uitlokker van belediging. Albert is echter wel strafbaar op grond van poging tot uitlokking, wat volgende week aan bod zal komen.

Een ander voorbeeld luidt: Albert lokt Bert uit tot het beroven van een tasje van Christel. Bert rukt het tasje van Christel weg, die daarbij een blauwe plek oploopt. Bert is pleger van diefstal met geweld. Is Albert hierdoor uitlokker van diefstal met geweld? Hier spreekt men van voorwaardelijk opzet. Albert kon verwachten dat Christel letsel zou oplopen bij tasjesdiefstal.

Indien Albert Bert had uitgelokt tot zware mishandeling van Christel in de zin van art. 302 Sr, dan maakt het in principe niet uit op welke manier dat zware letsel wordt toegebracht. Albert wou dat Bert zwaar letsel toebracht door te slaan, terwijl Bert zwaar letsel toebrengt door schoppen. In casu is er sprake van globaal opzet. Het grondfeit is gepleegd, namelijk zware mishandeling, maar de manier waarop is verschillend.

Uitvoering

De uitlokker kan bij het feitelijk plegen van het strafbare feit ook aanwezig zijn als uitvoerder. Zo kan de uitlokker ook aanwezig zijn als medeplichtige of medepleger. Er is dan sprake van meervoudige deelneming: uitlokker én medepleger/ medeplichtige. Een voorbeeld luidt: Albert lokt Bert uit tot het vermoorden van Christel. Albert vertelt Bert hierbij waar Christel woont, waardoor Albert tevens medeplichtig is aan het verschaffen van inlichtingen.

Medeplichtigheid

Medeplichtigen zijn geen dader, omdat ze het plegen van het delict slechts vergemakkelijken en niet het strafbare feit plegen. Uit art. 48 Sr blijkt dat als medeplichtigen van een misdrijf worden gestraft zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf en zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf. Uit art. 49 Sr blijkt dat het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf voor medeplichtigen met 1/3e wordt verlaagd. Er moet voor medeplichtigheid sprake zijn van een misdrijf. De objectieve deelnemingsgedraging is het bevorderen van het misdrijf. Zo kan iemand medeplichtig zijn gelijktijdig aan het plegen van het misdrijf, maar ook voorafgaand, door bijvoorbeeld het verschaffen van inlichtingen. De subjectieve deelnemingsgedraging is het opzettelijk behulp- zaam zijn bij het plegen van het misdrijf.

Bij gelijktijdige medeplichtigheid maakt het niet uit op welke manier de medeplichtige behulpzaam is bij het plegen van het strafbare feit. Bij voorafgaande medeplichtigheid heeft de wetgever beperkingen opgesteld. De wetgever wilde niet elke vorm van voorafgaande medeplichtigheid strafbaar stellen, waardoor de medeplichtige alleen strafbaar is bij vooraf- gaande medeplichtigheid indien hij gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft. Dit wordt, evenals bij uitlokking, ruim uitgelegd.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen medeplichtigheid is achteraf. De Hoge Raad oordeelde dat “overeenkomstig een tevoren met de pleger van een moord gemaakte afspraak met een auto in de nabijheid van de plaats des midsrijfs wachten ten einde hem de vlucht mogelijk en/ of gemakkelijk te maken, levert op het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van een misdrijf als bedoeld in art. 48 Sr”. Degene die met de vluchtauto klaar staat is namelijk behulpzaam gelijktijdig aan het plegen van het misdrijf. Het lijkt dus medeplichtigheid achteraf, maar het is gelijktijdige medeplichtigheid.

Passieve medeplichtigheid

Iemand kan ook strafbaar zijn aan een strafbaar feit door nalaten. Een ouder die zijn kind geen eten geeft en hiermee doorgaat, totdat de dood hierop volgt, is strafbaar aan moord. De ouder laat na om zijn kind eten te geven. Op de ouder rust namelijk de plicht om het kind eten te geven, waardoor nalaten tot strafbaarheid kan leiden. Bij medeplichtigheid kan men ook door nalaten medeplichtig zijn. Een voorbeeld luidt: een vader mishandelt een kind, terwijl de moeder toekijkt hoe de vader het kind mishandelt. Voor de moeder bestaat de rechtsplicht om in te grijpen, wanneer een ander het kind mishandelt. Dit is een wettelijke zorgplicht, waardoor de moeder medeplichtigheid is aan de mishandeling van het kind.

Een ander voorbeeld luidt: een bewaker van een bedrijfspand kijkt toe hoe een dief goederen wegneemt. De bewaker heeft de contractuele verplichting om in te grijpen, indien diefstal wordt geconstateerd. De bewaker heeft niets gedaan, waardoor hij medeplichtigheid ten aanzien van de diefstal.

Voor een voorbijganger (vreemde) die ziet dat een vader zijn eigen kind mishandelt, bestaat geen rechtsplicht om in te grijpen. De voorbijganger kan in die zin niet medeplichtig zijn aan mishandeling door het nalaten om in te grijpen. De voorbijganger kan wel strafbaar zijn op grond van art. 136 Sr. Indien de voorbijganger namelijk verzwijgt dat er een ernstig misdrijf wordt gepleegd, is hij zelf strafbaar wegens een misdrijf.

Schuldverband

In beginsel moet de opzet betrekking hebben op alle bestanddelen van het grondfeit. Hierop bestaan dezelfde uitzonderingen als bij uitlokking, wat tevens een indirecte deelnemingsvorm is. Er hoeft voor de medeplichtige geen opzet te zijn op de geobjectiveerde bestanddelen. Op grond van art. 49 lid 4 Sr komen bij het bepalen van de straf alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtigheid opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen. Een voorbeeld luidt: Albert verleent hulp bij mishandeling, gepleegd door Bert. Het slachtoffer overlijdt tengevolge van die mishandeling. Bert is de pleger van de mishandeling, met de dood ten gevolge op grond van art. 300 lid 1 jo. lid 3 Sr. Albert is hierdoor medeplichtig aan mishandeling met de dood ten gevolge.

Net als bij uitlokking kan de pleger minder doen dan de medeplichtige wil. Albert wil hulp bieden aan diefstal met geweld te plegen door Bert. Bert pleegt de diefstal, maar dan zonder geweld. Het grondfeit is diefstal, waar Albert medeplichtig aan is. Albert had in beginsel namelijk opzet op diefstal met geweld, waardoor hij ook opzet heeft op diefstal. Albert is dus medeplichtig aan de diefstal.

De pleger kan echter ook méér doen dan de medeplichtige wil. Albert wil hulp bieden bij diefstal en heeft geen opzet op geweld. Bert pleegt de diefstal echter met geweld. Hier gaat het anders dan bij uitlokking. Uit art. 49 lid 4 Sr blijkt namelijk dat bij het bepalen van de straf alleen die handelingen in aanmerking komen, die de medeplichtige opzettelijk gemakkelijk heeft gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen. Uit het arrest Medeplichtigheid en Opzet blijkt dat bij het bepalen van de straf hij wordt behandeld als ware medeplichtig aan diefstal. Albert is hierdoor medeplichtig aan diefstal met geweld. Ook al was zijn opzet niet op het geweld gericht, zijn medeplichtigheid is hier wel bij betrokken. Het strafmaximum dat wordt gebruikt bij de 4e materiële vraag is de maximum van diefstal min 1/3e. Bij het bepalen van de straf wordt dus wel gekeken naar hetgeen waar de opzet daadwerkelijk op was gericht.

In het Medeplichtigheid en Opzet arrest geeft Albert Bert een mes, denkende dat Bert het zal gebruiken om Christel mee te bedreigen in de zin van art. 285 Sr. Bert pleegt echter geen bedreiging, maar steekt Christel meteen neer. Bert pleegt hierdoor poging tot doodslag. Albert heeft geen (voorwaardelijk) opzet op doodslag, maar enkel op de bedreiging. Bert doet in casu dus niet méér dan Albert wilde, maar doet iets anders. Alberts opzet is dus gericht op een delict dat niet is gepleegd. De Hoge Raad oordeelde hierover dat in geval het voorwaardelijk opzet van de medeplichtige niet was gericht op het gronddelict, het delict waarop de opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband moet houden met het gronddelict. Indien er dus sprake is van een verband tussen het gronddelict en het delict, waarop de opzet van medeplichtige wel was gericht, kan men spreken van medeplichtigheid aan het gronddelict.

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Strafrecht 2: College aantekeningen - Rechten RUG B2

Strafrecht 2: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Strafrecht 2: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Image

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafrecht 2 voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar2  aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Recht & Bestuur in Nederland: leren, studeren en kennis delen- startpagina

Access: 
Public
College Opzet, Culpa en Avas - Rijksuniversiteit Groningen

College Opzet, Culpa en Avas - Rijksuniversiteit Groningen

Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Geen sprake van veranderingen in de hoorcolleges.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Geen sprake van onderwerpen die niet worden behandeld in de literatuur.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Geen sprake van nieuwe recente ontwikkelingen. 

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • Belangrijk voor het tentamen is om van strafrecht 1 de voorwaarden voor strafbaarheid/structuur van het stafbare feit en het strafprocessueel beslissingsmodel van art. 350 Sv te begrijpen. Dit blijft ook in strafrecht 2 terugkomen
  • Indien het in een casus op het tentamen gaat om opzet. Gelden er drie kernvragen namelijk:

1. Waarop moet opzet gericht zijn?

Hoofdregel: opzet heeft betrekking op de bestanddelen die na het opzet worden genoemd. Let op de geobjectiveerde bestanddelen! Een voorbeeld hiervn is art. 300 lid 1 jo. lid 2/3 

2. Betekenis van opzet?

Opzet is willen én weten. Had kunnen weten, had moeten weten en had behoren te beweten. 

3. Hoe is opzet te bewijs?

Bewijs van "weten": bewustheid van aanmerkelijke kans. Dit kan worden bewezen middels ervaringsregels en feiten van algemene bekendheid.

  • Belangrijk voor het tentamen is de rechtsregels te kennen van: Slaan met pistool-arrest, Onvoldoende rechts houden te Winssen-arrest, Geervliet-arrest en Roekeloosheid in het verkeer-arrest.

Hoorcollegeaantekeningen 15/16

Voorwaarden voor strafbaarheid: wat is de structuur van een strafbaar feit?

Er is sprake van:

  • een gedraging

  • die aan bestanddelen van toepasselijke en verbindende delictsomschrijving beantwoordt,

  • wederrechtelijk (er mag geen rechtvaardigingsgrond zijn), als element

  • en aan schuld te wijten is (er mag geen schulduitsluitingsgrond zijn), als element

Strafprocessueel (rechterlijk) beslissingsmodel, art. 350 Sv

1. Is het ten laste gelegde feit bewezen?

2. Levert het bewezenverklaarde een strafbaar feit op?

De eerste twee voorwaarden voor een strafbaar feit zien we terug in deze eerste twee vragen.

3. Is de dader strafbaar? Hier wordt er gekeken of er strafuitsluitingsgronden aanwezig zijn.

De laatste twee voorwaarden voor een strafbaar feit zien we terug in deze derde stap.

4. Wat is de sanctie?

Bij sommige delicten zijn er afwijkingen van dit stappenplan, in het bijzonder bij culpose gevolgsdelicten, zie hierna.

Opzet

Voorbeeld: primair wordt poging tot zware mishandeling ten laste gelegd: ‘...opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen …, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.’

Subsidiair wordt eenvoudige mishandeling ten laste gelegd: ‘...opzettelijk mishandelend een persoon een kopstoot heeft gegeven.’

Waar is het opzet op gericht? Hoofdregel: opzet heeft betrekking op de bestanddelen die na het opzet worden genoemd.

Art. 279 lid 1 Sr: ‘Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan …’ Als de rechter hier een verklaring gelooft van de verdachte

.....read more
Access: 
Public
College Noodweer(exces), ontoerekeningsvatbaarheid en culpa in causa - Rijksuniversiteit Groningen

College Noodweer(exces), ontoerekeningsvatbaarheid en culpa in causa - Rijksuniversiteit Groningen

Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Bij "dubbele causaliteit" van noodweerexces wordt stilgestaan. Allereerst moet de hevige gemoedsbeweging zijn veroorzaakt door de aanranding, vervolgens dient deze hevige gemoedsbeweging te hebben geleid tot overschrijding van de grenzen.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Geen sprake van onderwerpen die niet worden besproken in de literatuur.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Geen sprake van recente ontwikkelingen.

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • Voor het tentamen is het belangrijk om de vereisten van noodweer(exces) te kennen. Het is handig om deze te onderstrepen in de wettenbundel,artikel 41 lid 1 en lid 2 wetboek van Strafrecht. 
  • Voor het tentamen is het belangrijk de verschillende vormen van noodweerexces te kennen. Namelijk:
  1. Intensief exces:
  2. Extensief exces, 1e graad:
  3. Extensief exces, 2e graag.
  • Voor het tentamen is het belangrijk te weten wat putatief noodweer inhoud. Putatief noodweer is dat de verdachte denkt dat hij zich in een noodweersituatie bevindt, terwijl dit niet het geval is. Deze situatie valt niet onder artikel 41 Sr, omgelijk wel onder "afwezigheid van alle schuld" (avas).

Hoorcollegeaantekeningen 15/16

Opzetdelict en noodweer(exces) gaan prima samen bij de eerste materiele vraag: opzet kan worden bewezen ook al is er sprake van noodweer(exces). Het gaat pas mis bij de derde materiele vraag.

Noodweer, kenmerken en grondslag

Er is een overeenkomst met overmacht-noodtoestand: in beide gevallen is er sprake van een conflict van belangen. In beide gevallen is er sprake van een gerechtvaardigde verdediging van bepaald belangen in een conflictsituatie.

Het verschil is dat het bij overmacht-noodtoestand gaat om recht tegenover recht, en het bij noodweer gaat het om recht tegenover onrecht. Bij noodweer verdedig jij je dus tussen onrecht.

Tweeledige grondslag/ratio van noodweer: iedereen mag zich verdedigen tegen een aanval, het is een natuurrechtelijk verdedigingsrecht. Belangrijker is dat noodweer ook iets is waardoor het recht wordt gehandhaafd: in geval van een aanranding staat het recht het toe om dat onrecht tegen te gaan.

Vereisten noodweer

Er is sprake van een aanranding (van lijf/eerbaarheid/goed en van jezelf/een ander).

Het is een ogenblikkelijke aanranding: de aanranding moet al zijn begonnen en mag nog niet zijn afgelopen.

Het is een wederrechtelijke aanranding.

De verdediging is noodzakelijk: er moet zijn voldaan aan het onttrekkingsvereiste inclusief eis van subsidiariteit (terminologie van HR, werd nog niet zo genoemd bij Strafrecht 1).

Als er aan deze vereisten voldaan is, is er sprake van een noodweersituatie.

Daarna moet er nog wel worden voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De verdediging

Een noodzakelijke verdediging betekent niet gedwongen zijn tot verdediging, maar dat het feitelijk onmogelijk is om

.....read more
Access: 
Public
College Poging en voorbereiding - Rijksuniversiteit Groningen

College Poging en voorbereiding - Rijksuniversiteit Groningen

Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Geen veranderingen in het hoorcollege.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Geen nieuw onderwerp die niet is behandeld in de literatuur.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Poging tot seksuele verleiding.  Nieuw wetsvoorstel voor artikel 248a Sr. Aan dit artikel wordt toegevoegd: "of iemand die zich voordoet als een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt".

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • Art. 45 Sr gaat het om de poging een misdrijf dat strafbaar is wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Hierbij wordt de hoofdstraf met 1/3 vermindert. 

        Hierbij zijn 3 belangrijke punten te onderscheiden:

1. er dient sprake te zijn van een misdrijf. 

2. er dient sprake te zijn van een voornemen. (dit is in beginsel iedere opzet-vorm dus ook voorwaardelijk opzet) 

3. er dient sprake te zijn van een begin van uitvoering. Het kan hierbij zowel gaan om een voltooide poging als een onvoltooide poging. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het Cito-citerium, niet alleen wat iedereen ter plekke kan zien maar ook wat achteraf objectief komt vast te staan. En ook rekening houdend -subjectief- met criminele intentie. 

  • Art. 46 Sr gaat het om de voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer gesteld is. Hierbij wordt de hoofdstraf met 1/2 vermindert.

Vereisten van artikel 46 arceren, namelijk: 

  1. Het moet gaan om een misdrijf met gevangenisstraf van 8 jaar of meer

  2. Opzet is vereist. Voorwaardelijk opzet volstaat.

  3. Dader moet een voorbereidingsmiddel hebben (voorwerpen, geld, stoffen, informatiedragers, ruimten, vervoermiddelen).

  4. Met dat middel moet verdachte een voorbereidingsgedraging verrichten (verwerven, vervaardigen, invoeren, door/uitvoeren, voorhanden hebben).

  5. Het voorbereidingsmiddel moet bestemd zijn tot het begaan van misdrijf.

  • Art. 46a Sr gaat het om een poging om een ander.. te bewegen om een misdrijf te begaan. Hierbij wordt de hoofdstraf met 1/3 vermindert.

Hoorcollegeaantekeningen 15/16

Wettelijke bepalingen

Art. 45 Sr: poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Van de oorspronkelijke straf wordt 1/3e afgetrokken indien de dader wordt veroordeeld voor de poging, zie lid 2.

Art. 46 Sr: voorbereiding. De veroordeelde krijgt de helft van de oorspronkelijke straf, zie lid 2. Voorbereiding is alleen mogelijk bij misdrijven met een gevangenisstraf van 8 jaar of meer. Het moet gaan om de dader die ‘opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van het

.....read more
Access: 
Public
College Daderschap - Rijksuniversiteit Groningen

College Daderschap - Rijksuniversiteit Groningen

Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Geen inhoudelijke veranderingen in het hoorcollege.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Geen nieuwe onderwerpen besproken. 

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Geen sprake van recente ontwikkelingen. 

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • De dader is de pleger, maar "dader" is eigenlijk een veel ruimer begrip. Plegen van een strafbaar feit is aan alle delictsbestanddelen voldoen. 
  • Art. 51 Sr: strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen én door rechtspersonen. 
  • Visie van de wetgever 1886. Het plegen zou het fysiek de delictsomschrijving vervullen zijn. Hiervoor was uitbreiding van de strafbaarheid echter geboden via deelnemingsvormen. Met name noodzakelijk voor de deelnemingsvorm van "doen plegen": iemand zet een ander mens in als instrument en laat zo die ander de strafrechtelijke gedraging verrichten, terwijl die ander toch niet strafbaar is. Denk hierbij aan het melk- en water arrest. Er heeft een uitbreiding plaatsgevonden van fysiek daderschap naar ook functioneel daderschap. 
  • Voor het tentamen is het belangrijk het schema te kennen van (functioneel) daderschap: 
  1. De voorvraag: is X (natuurlijk persoon of rechtspersoon) normadressaat? ofterwijl kan hij het delict hebben gepleegd en is daarbij een bepaalde kwaliteit vereist? 
  2. Zo ja: heeft X het feit gepleegd (functioneel dader)?

- Eerst kijken naar de overtreding, kan de verboden gedraging aan X worden toegerekend?

- Vervolgens kijken of je te maken hebt met een natuurlijk- (ijzerdraadarrest) of rechtspersoon (drijfmestarrest)? 

  • Beschikkingscriterium
  • Aanvaardingscriterium

Hoorcollegeaantekeningen 15/16

Art. 47 Sr.: als daders van een strafbaar feit worden gestraft:

  • zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen

  • zij die door giften, beloften, … het feit opzettelijk uitlokken.

Art. 48 Sr.: als medeplichtigen van een misdrijf worden gestraft:

  • zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf

  • zij die opzettelijk gelegenheid, … verschaffen tot het plegen van het misdrijf

Onder daderschap wordt dus verstaan: plegen, doen plegen, medeplegen en uitlokken.

Sinds 1886 kennen we fysieke en functionele daderschap:

  • Functionele dader (pleger): een ander dandegene die fysiek de verboden gedraging verricht is pleger en heeft dus (functioneel) de delictsgedraging verricht.

  • Delictsgedraging verkopen (uitvoeren bijvoorbeeld) hoeft niet alleen fysiek te worden geïnterpreteerd, maar kan ook “functioneel” worden geïnterpreteerd.

De vraag hierbij is wanneer je kan spreken van ‘functioneel verkopen/uitvoeren/etc.’

  • Vaak wordt die vraag geformuleerd als: Wanneer kan de fysieke gedraging worden ‘toegerekend’?

IJzerdraar arrest

‘Handelingen zijn slechts dan aan te merken als gedragingen van verd., indien verd. erover vermocht te beschikken, of die handelingen al dan niet plaatsvonden, en deze behoorden tot de zodanige, welker

.....read more
Access: 
Public
College Deelneming 1 - Rijksuniversiteit Groningen

College Deelneming 1 - Rijksuniversiteit Groningen

Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Geen sprake van veranderingen in het hoorcollege.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Geen sprake van een onderwerp dat niet in de literatuur wordt behandeld.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Geen sprake van recente ontwikkelingen.

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • Voor het tentamen is het belangrijk artikel 47 en artikel 48 te arceren. Het verschil tussen art. 47 en 48 Sr is dat het bij art. 47 gaat om het straffen als "daders" en bij art. 48 om het straffen als "medeplichtigen".  Let op: de deelnemingsvormen die in artikel 47 worden genoemdn worden net zo zwaar gestraft als wanneer men de dader van het strafbare feit zou zijn geweest. 
  • Daderschap (art. 47 Sr) is mogelijk bij alle delicten, dus zowel misdrijven als overtredingen. Medeplegen (art. 48 Sr) is alleen mogelijk bij misdrijven, de strafmaximum geldt hierbij als 1/3 van de hoofdstraf. Zie hiervoor artikel 49 Sr. Voor het tentamen is het handig om bij artikel 48 dan ook "het misdrijf" te arceren zodat je hieraan wordt herrinert. 
  • Belangrijk voor het tentamen is de vereisten te weten van deelneming: 

- Allereerst dient er altijd een grondfeit/gronddelict te zijn, dit wordt accessoriteit genoemd ("het feit/het misdrijf"). Een. grondfeit kan ook een strafbare poging of voorbereiding zijn (art. 45/46 Sr). Hierbij is belangrijk dat de strafbaarheid wegens deelneming niet verder gaat dan het gepleegd gronddelict ongeacht de opzet van de deelnemer. 

- Naast de accessoriteit dient er sprake te zijn van een deelnemingsgedraging. Objectief gezien dient deze bij te dragen aan de totstandkoming aan het strafbare feit, dit wordt causaal verband gneoemd.  Subjectief gezien moet het opzet gericht zijn op de eigen deelnemingsgedraging. Hierbij kun je denken aan bewuste samenwerking of het opzettelijk een ander aanzetten tot.

Hoorcollegeaantekeningen 15/16

Sinds het plegen is uitgebreid, is ook de deelneming uitgebreid, in het bijzonder medeplegen.

Algemene kenmerken van deelneming

Directe deelneming:

  • medeplegen

  • (doen plegen)

Dit is sterk verwant aan plegen.

Indirecte deelneming:

  • uitlokking

  • medeplichtigheid

Minder sterk verwant aan het plegen. Het onderscheid tussen dirrect-indirect is van belang voor onder andere spreiding van bestanddelen en het vereiste opzet.

Verdeling van bestanddelen is alleen mogelijk bij directe deelnemingsvormen, niet bij indirecte.

Voorbeeld: A slaat een ruit in (braak) en B steelt het goed uit de woning (diefstal). Dit samen levert art. 311, diefstal met braak, op.

  • A en B kunnen, afhankelijk van de omstandigheden, beiden medepleger van diefstal met braak zijn.

  • Indien A geen medepleger van diefstal met braak is, kan B slechts pleger van diefstal (art. 310)

.....read more
Access: 
Public
College Deelneming 2 - Rijksuniversiteit Groningen

College Deelneming 2 - Rijksuniversiteit Groningen

Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Geen veranderingen

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Geen onderwerpen die niet in de literatuur worden besproken

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • De praktische betekenis van "doen plegen" is tegenwoordiger geringer geworden. Veel gevallen van doen plegen worden nu ook als plegen veroordeeld. 

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • Voor het tentamen is het belangrijk de algemene vereisten van deelneming te kennen. Allereerst dient er sprake te zijn van een strafbaar grondfeit (accessoriteit). Hiernaast dient er sprake te zijn van zowel een objectieve als een subjectieve deelnemingsgedraging, Objectief houdt in dat er sprake dient te zijn van een bijdrage aan de totstandkoming van het feit door medeplegen of medeplichtigheid. Subjectief houdt in dat er opzet is op eigen deelnemingsgedraging of een andere schuldvorm ten aanzien van het grondfeit.
  • Voor het tentamen is het belangrijk te weten wanneer er sprake is van doen plegen. Hierbij dien je te denken aan het Melk en water-arrest. 
  • Voor het tentamen is het belangrijk de vereisten van uitlokking te kennen. Hierbij is art. 47 Sr van belang: als daders van een strafbaar feit kunnen worden gestraft zij die door giften, beloften, misbruik van gezag het feit opzettelijk uitlokken. 
    • Van belang is dat het strafbaar grondfeit (acessoriteit): het uitgelokte moet wel strafbaar zijn. Deelnemingsgedraging objectief dient het bij een ander een crimineel wilsbesluit op te wekken. Subjectief dient er sprake te zijn van opzettelijk uitlokken. 

Hoorcollegeaantekeningen 15/16

Vereisten van deelneming in het algemeen

Er moet een strafbaar grondfeit zijn (accessoriteit, zie week 5), en er moet een deelnemingsgedraging zijn. Het objectieve element hiervan eist dat er een bijdrage is aan het totstandkomen van het feit. Bij medeplegen moet dit komen door een nauwe samenwerking en bij uitlokking moet de verdachte een ander aanzetten totp legen van het delict met behulp van uitlokkingsmiddel.

Het subjectieve element eist opzet op de verdachte zijn eigen deelnemingsgedraging. Bij medeplegen moet het dus een bewuste samenwerking zijn en bij uitlokking moet het ‘een ander aanzetten tot’ opzettelijk gebeuren. Ook moet er een schuldvorm ten aanzien van het grondfeit zijn. Dit verschilt per deelnemingsvorm en de aard van het grondfeit (of het een opzetdelict, culpoos delict, of overtreding bijvoorbeeld is).

Doen plegen

Ook hier moet er een strafbaar grondfeit zijn gepleegd. Een bijzonderheid bij doen plegen is dat de onmiddellijke dader/pleger niet strafbaar mag zijn, wil iemand strafbaar zijn voor doen plegen.

Bij de deelnemingsgedraging vereist het objectieve element dat een ander wordt aangezet tot plegen van het grondfeit. Het subjectieve element vereist dat het ‘een ander aanzetten tot’ opzettelijk gebeurt; er moet dus opzet zijn op

.....read more
Access: 
Public
College Deelneming 3 - Rijksuniversiteit Groningen

College Deelneming 3 - Rijksuniversiteit Groningen

Sheetnotes 18/19

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges?

  • Geen sprake van veranderingen in het hoorcollege

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • Geen sprake van stof die niet behandeld is in de literatuur

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Geen sprake van recente ontwikkeling in het vakgebied. 

Wat is belangrijk voor het tentamen?

  • Voor het tentamen is het belangrijk leidinggeven ex art. 51 lid 2 sub 2 Sr te kennen. Een strafbaarfeit kan ook worden begaan door een rechtspersoon. Hiervoor gelden bijzondere vereisten. Allereerst dient er sprake te zijn van een strafbaar grondfeit accessoriteit, de bijzonderheid hier is dat het moet zijn begaan door een rechtspersoon. Verder dient er sprake te zijn van een objectieve deelnemingsgedraging: er moet sprake zijn van een bijdrage aan de totstandkoming van het strafbare grondfeit door: het feitelijk leidinggeven aan feit (of opdracht geven tot). Ook dient er sprake te zijn van een subjectieve deelnemingsgedraging, het opzet dient op de eigen deelnemingsgedraging gericht te zijn: dus het opzettelijk feitelijk leidinggeven. Schuldvorm t.a.v. grondfeit dient in beginsel gericht te zijn op alle bestanddelen.
  • Belangrijk voor het tentamen is te weten dat de deelnemingsgedraging die wordt begaan door een rechtspersoon verschillende personen kunnen zijn. De bestuurder is nog niet per definitie leiddinggever, maar de leidinggever hoeft ook geen bestuurder te zijn. Ook formeel lager geplaatste perosnen en ook personen die formeel geen band hebben met de rechtspersoon kunnen "feitelijk" leidinggeven. Tevens is het mogelijk dat meerdere personen leidinggever zijn. Een leidinggever kan ook zelf nog een leidinggever boven zich hebben, denk bijvoorbeeld aan afdelingshoofd vs. directeur. 
  • Voor het tentamen is het belangrijk het Slavenburg- II en het overzichtsarrest te kennen. Het belangrijkst van het Slavenburg II arrest is dat: ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat
  • Er gelden verschillende vervolgingsmogelijkheden. Zo is het mogelijk dat een en dezelfde persoon aansprakelijk is voor verschillende "hoedanigheden". Bijvoorbeeld afdelingshoofd is: feitelijk leidinggever, functionele pleger en deelnemer. 
  • Als deelneming mislukt kan het mogelijk zijn dat men wordt vervolgd voor een poging tot deelneming: art. 46a Sr. Bij artikel 46a gaat het om gedraging die er niet toe leiden dat het tot begin van uitvoering komt van misdrijf waarop die gedragingen waren gericht. Bij het pogen een ander te bewegen een misdrijf te begaaan wordt verstaan een poging tot uitlokking en poging tot doen plegen. Hier valt niet onder een poging tot medeplichtigheid.

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1541