Boeksamenvatting bij Sociologie: Een inleiding van Elchardus

1. De sociologische verzuchting

Een poging tot een definitie van het woord sociologie

Het is erg lastig om een definitie van sociologie te geven. Toch zijn er wel pogingen gedaan. Hieronder een aantal citaten uit het boek: ‘Sociologie. Een inleiding van M. Elchardus – pagina 6’.

Sociologie is de studie van het menselijke, sociale leven, van menselijke groepen en maatschappijen. Het is een overweldigende en dwingende onderneming omdat het over ons eigen handelen als sociale wezens gaat. De sociologie heeft een zeer breed belangstellingsveld, gaande van de analyse kortstondige ontmoetingen van mensen op straat tot onderzoek naar globale sociale processen”.(Giddens, 2001:2)

Sociologie is ‘de wetenschap die zich bezighoudt met het analyseren, beschrijven en verklaren van: 1. Het gedrag van en tussen mensen voor zover dat beïnvloed wordt door het feit dat zij in bepaalde verhoudingen tot elkaar staan; en van 2. De daaruit voortgekomen – min of meer vaste – gedragspatronen, structuren en bindende opvattingen in hun ontstaan, voortbestaan en veranderen”. (De Jager en Mok, 1978:21)

De sociologie is… de wetenschap van de enigszins stabiele structuren en processen van sociale aard”. (Van Doorn en Lammers, 1967:24)

De sociologie is de wetenschap die de totale verschijnselen bestudeert in het geheel van hun aspecten en hun beweging, door deze onder te brengen in gedialectiseerde typen, hetzij microsociale, dan wel op groepen of op de gehele maatschappij betrekking hebbende typen, welke bezig zijn zich te vormen en tot ontbinding te geraken”. (Gurvitch, 1968:52)

Bovengenoemde citaten zijn allemaal afkomstig uit succesvolle handboeken. Voor iemand die niet weet wat sociologie is zeggen deze begrippen niet zoveel. Degenen die wel weten wat sociologie inhoudt zullen merken dat deze begrippen oppervlakkig en niet volledig zijn. Vakmensen zijn het met elkaar eens over het feit dat het erg moeilijk is om een definitie te vinden voor sociologie.

Max Weber (1864-1920) omschreef de sociologie als volgt: “… wetenschappelijke poging om het sociale handelen te begrijpen, met de bedoeling op die manier tot een causale verklaring voor het verloop van de effecten van dat handelen te komen”. Op deze verklaring zijn wel twee opmerkingen te geven. Ten eerste noemt Weber de taak van de sociologie ook als iets wat al taak is van de psychologie, de antropologie en de politicologie. Dit is niet zo vreemd, want de werkvlakken van psychologie, antropologen, politicologen en sociologen vallen deels samen. Ten tweede stelt Weber dat de verklaring oorzakelijk moet zijn. Hiermee zijn lang niet alle sociologen het eens.

Er schuilt een sociologische les in het willen definiëren van het woord sociologie. Definities kan je gebruiken om een verschijnsel vast te leggen. Maar de sociologie is een wetenschap die zichzelf constant aan het vernieuwen is. Daardoor is het misschien wel nodig om de sociologie zelf te beleven om te weten wat het inhoudt.

De dingen die de sociologie ons leert

Sociologie is een discipline die kijkt naar de manier waarop mensen met elkaar samenleven. De definitie van het begrip moet daar dus iets mee te maken hebben. Volgens de schrijver (Mark Elchardus) houdt de sociologie de volgende les in:

Haast alles wat in de maatschappij bestaat – de wijze waarop we verliefd worden, wat we mooi vinden, de wijze waarop we ons eten klaarmaken en ons aan tafel gedragen, de wijze waarop we wonen en ons verplaatsen, de belangen die we hebben en nastreven – had ook anders kunnen zijn. Al die dingen waarvan we soms aannemen dat zij natuurlijk zijn en verbonden met onze diepste eigenheid, hadden zich in de loop van de geschiedenis ook anders kunnen ontwikkelen. Zij zijn contigent. Iets is contigent als het noodzakelijk noch onmogelijk is en het dus ook anders had kunnen zijn dan het nu is.

Dat is echter slechts het eerste deel van de les. Het tweede, moeilijker gedeelte ervan is dat het contingente niet gelijkgesteld kan worden aan arbitraire. Het is niet omdat een bepaalde instelling, bijvoorbeeld het huwelijk, ook anders had kunnen zijn, ja in andere culturen soms totaal andere vormen aanneemt, dat er geen goede redenen bestaan voor de vorm die het bij ons heeft aangenomen.

Het is dus een dubbele les, want aan de ene kant is alles contigent, maar aan de andere kant is het nog niet altijd willekeurig of arbitrair.

De sociologie en de antropologie leren je dat gewoonten en handelingswijzen, opvattingen over gerechtigheid en alle instellingen die voor ons vanzelfsprekend zijn, ergens anders vaak totaal anders zijn. En dat betekent dat het zich bij ons ook heel goed anders had kunnen ontwikkelen.

George Murdock heeft informatie over het huwelijk uit 565 verschillende culturen verzameld. Hij heeft daarbij gekeken naar de verdeling van het werk tussen man en vrouw, de rechtssystemen, de politieke organisatie, verwantschapssystemen, enzovoorts. Hij ontdekte dat er in 20% van de gevallen sprake is van monogamie. Dat betekent dat twee partners zich exclusief met elkaar verbinden. In 80% van de gevallen gaat het om polygamie. Dat betekent dat een persoon van het ene geslacht zich verbindt met meerdere personen van het andere geslacht. In 79.3% van de gevallen heeft een man meerdere vrouwen. En in de overgebleven 0.7% heeft de vrouw meerdere mannen. Dat is slechts in 4 van de 565 culturen.

De Westerse cultuur heeft ontdekt dat er veel verschillen bestaan tussen culturen. In het begin was dit erg vreemd en konden mensen zich het niet goed voorstellen. Een andere cultuur werd achterlijk genoemd, en de verschillen die er waren zouden vanzelf wel weer bijtrekken dacht men.

Contingentie

Het begrip van contingentie speelt in de sociologie een hele belangrijke rol. Afwijkend wordt geproduceerd door de samenleving volgens Howard Becker (1963). Dit betekent niet dat de criminele jeugd wordt gevormd door de samenleving, maar wel dat de normen die we hanteren om het criminele gedrag te beoordelen van sociale oorsprong zijn. Als je bijvoorbeeld kijkt naar verkrachting gaan verschillende culturen er anders mee om. In Nederland kwam er relatief laat een wetsbepaling voor. De definitie van verkrachting verschilt ook per cultuur.

Howard Becker wilde duidelijk maken dat sociologie een dubbele taak heeft met betrekking tot het afwijkende karakter. Enerzijds was het om te verklaren hoe bepaalde mensen tot afwijkend gedrag komen. Anderzijds was het om te verklaren hoe bepaalde afwijkingen in de ene samenleving wel afwijkend zijn en in de andere niet. Hij schreef een boek; Outsiders. Dit boek kreeg nogal wat kritiek, omdat het de normen en waarden zou ondergraven.

Niet arbitrair, maar wel contingent

De zorgen over normen en waarden zijn niet nieuw. Rousseau vroeg zich in de 18e eeuw al af hoe je mensen de wet op kon laten volgen, terwijl ze weten dat ze de wet zelf gemaakt hebben. Volgens hem volgen mensen de wetten pas op als een religie hen daartoe aanzet. Civiele religies waren volgens hem nieuwe religies die de burgerdeugd centraal moesten stellen.

Op het moment dat het besef van het contingente er is, dan kan je wetten en dergelijke niet meer op de goddelijke wil of natuurlijke noodzaak af schuiven. Zo bekeken, is er helemaal geen sprake van een optimistisch geloof. Mensen worden regelmatig gezien als hulpeloze, stuurloze en stuntelige scheppers.

Karl Max schrijft hierover dat mensen hun eigen geschiedenis maken, maar dat het niet gebeurt onder voorwaarden die ze zelf kiezen. Het bewust worden van de contingentie is geen fijn bewustzijn. Rousseau zag buiten de religie geen oplossing om mensen de wet op te laten volgen. Het moeilijkste onderdeel van de sociologische les is de vraag: Waarom is het contingente niet arbitrair of willekeurig? Volgens veel inzichten is dit de vraag waarom de moderne sociologie zich heeft gevormd. Er komen drie voorbeelden uit de sociologie, met de manier waarop ze aangepakt zijn in de geschiedenis.

1. Tegen-Verlichting en Verlichting

In de Verlichting was het geseculariseerde, geïndividualiseerde en het gerationaliseerde denken centraal komen te staan. Dit verwierp een beroep op de religie als handhaver van de orde. Veel mensen uit de Verlichting verwachtten dat wanneer de mens redelijk zou handelen, de samenleving vooruitgang zou boeken. Er kwam een Tegen-Verlichting. Zij geloofden dat het respect zou verdwijnen en dat het egoïsme, sociale ontreddering en vervreemding juist zou komen. Godsdienst en gezag waren noodzakelijk volgens de aanhangers van de Tegen-Verlichting.

2. Auguste Comte (1798 – 1857); grondlegger van de sociologie

Hij bedacht de term sociologie, en was dus ook de eerste die dit gebruikte in zijn intellectuele werken. Hij heeft veel invloed gehad op verschillende sociologen. Comte was voor een sterk zakelijke, op strakke wetenschappelijke observatie en logica gesteunde sociologie. Hij pleitte voor de positieve benadering van de sociologie. Als je naar het menselijk handelen kijkt moet je kijken naar regelmaten. Kennis en theorie zijn er om waargenomen feiten te coördineren tot grotere gehelen. Er zijn drie stadia in de menselijke ontwikkeling. Eerst de religieuze, daarna die van het metafysische, gevolgd door die van het wetenschappelijk denken. In het laatste wordt het menselijk handelen geleid door de rede. Hij was een voorstander van de Verlichting.

Comte was gevoelig voor de stellingen van de aanhangers van de Tegen-Verlichting. Hij vroeg zich ook af hoe en waarom mensen wetten en normen zouden accepteren als ze weten dat ze verzonnen zijn door een klein groepje machtige mensen. Hij nam het idee over dat het respect voor de wetten en de maatschappelijke orde ook een irrationele grondslag heeft. Religie moest voor Comte voor praktische en maatschappelijke doelstellingen dienen. Het moest de mensheid vooruithelpen en het moest aangepast zijn aan de nieuwe inzichten van het wetenschappelijk denken.

3. Debat tussen Luhnmann en Habermas

Hun debat ging over de vraag die Comte ook al stelde:

Hoe kunnen mensen hun lot in eigen handen nemen, niet individueel, maar gezamenlijk, zonder dat hun samenhang steunt op macht en/of misleiding?”
“Waarom en in welke mate is de door de mens geschapen maatschappelijke orde niet willekeurig, niet arbitrair en ons vertrouwen de inzet waard?”

Habermas was enthousiast over het werk van de wetenschap. De geschiedenis is door de mens gemaakt en dat wijst volgens hem op een overwinning van de rede. Die wetenschap kan ons vertellen waarom het eerder goed gegaan is, maar kan ons niet vertellen waarom het in het heden weer op een bepaalde manier zou moeten. De wetenschap kan niet kiezen tussen bijvoorbeeld hoofdpijn verhelpen of een hongersnood verhelpen. Het arbitraire hiervan is een doorn in het oog voor Habermas. Habermas is voor een wetenschappelijke methode die ervoor zorgt dat we op een open wijze met elkaar kunnen communiceren. Hiermee plaatst Habermas zich duidelijk in het verlengde van de Verlichting.

De Verlichting is volgens hem een onvoldragen proces. Hij vindt dat er een nieuwe stap in de ontwikkeling moet komen. Hiermee kom je volgens hem tot een open en redelijke wijze van debatteren, waardoor alle eerlijke en redelijke mensen het eens zullen worden over wat er moet gebeuren. Hiermee verdwijnt het arbitraire en dus het willekeurige.

Luhnmann vindt dat we niet kunnen leven met het contingente. Je moet het op sommige punten gewoon accepteren. Mensen worden het nooit eens over welke doelen goed zijn. Volgens hem moet je met het arbitraire leren leven. Dat is ook de reden dat de meerderheidsregel bestaat. Een andere manier om te aanvaarden dat we niet onder het arbitraire uitkomen is het rechtspositivisme. Dit houdt in dat je respect moet hebben voor de bestaande wetten, ongeacht wat ze inhouden. De wet moet wel tot stand zijn gekomen via de juiste procedure. Luhnmann heeft veel aandacht voor religie en natuur. En hij heeft respect voor tradities, maar ook voor de sociologie. Deze drie waren belangrijk voor de sociale orde.

Habermas is het niet eens met Luhnmann en hij vindt dat een wet wel rechtvaardig moet zijn. Luhnmann is tot op zekere hoogte een verlenging van de Tegen-Verlichting, en hij gelooft niet dat we het ooit allemaal eens zullen zijn met een wet. Hij denkt dat je mensen moeten laten geloven dat een wet terecht is, en dit kan onder andere door religie.

Luhnmann en Habermas schetsen slechts twee mogelijke standpunten, er zijn natuurlijk veel meer standpunten mogelijk. Hun opvattingen zijn sterk filosofisch geïnspireerd.

Veel zorgen om de orde, maar waarom?

Sociologen hebben het maar zelden over de bestaande regels en wetten en dergelijke. Maar ze hebben het over het behoud van de mogelijkheid om tot nageleefde regels te komen. Het probleem van de orde is volgens sociologen het voorspelbare karakter van het sociale leven.

Veel mensen geloven niet meer dat de bestaande orde door God geven is, of door de natuur bepaald is. Het gevolg daarvan is dat de mens zelf de touwtjes in handen gaat nemen. Het is wel duidelijk geworden dat een leven zonder regels niet mogelijk is, dat zou leiden tot chaos.

In de sociologie zijn twee vragen fundamenteel:

  1. Hoe worden voorspelbaarheid en een mate van orde gerealiseerd? Dit wordt in de sociologie ook wel het probleem van de orde genoemd.

  2. Welke regels zijn absoluut nodig en zijn dus niet-arbitrair? Dit wordt in de sociologie ook wel het probleem van de niet-arbitraire contingentie genoemd. Dit is een vraag die moeilijk te beantwoorden is, en zal ook grotendeels onbeantwoord blijven.

Natuur, geschiedenis en samenhang; de legitimerende derden

Er zijn drie legitimerende derden die geen sluitend antwoord geven op de vraag welke aspecten van onze maatschappelijke orde contingent zijn. En op de vraag welke gemakkelijk te veranderen zijn en welke niet. Dit zijn natuur, geschiedenis en samenhang.

Natuur

Mensen hebben bepaalde eigenschappen. Mensen hebben bijvoorbeeld een welbepaalde levensduur, mensen hebben voedsel nodig, mensen kunnen niet vliegen, enzovoorts. De fysieke beperkingen kan de mens wel verleggen en overwinnen. Sommige gedragingen zitten op de rand van natuur en cultuur. Emoties zijn daar een voorbeeld van. Het is niet makkelijk te zien als bepaalde kenmerken van onze sociale organisatie worden veroorzaakt door natuur, en in die zin dus als niet-contingent kunnen worden beschouwd.

In de 19e eeuw, en in het begin van de 20e eeuw grepen mensen snel naar natuur. Als het iets natuurlijks was hield het in dat het boven de menselijke willekeur verheven werd. Bij een natuurlijke orde moet iedereen zich neerleggen, en daarom werd het veel gebruikt. De Oostenrijkse economist F.A. Hayek (1899-1992) is daar een voorbeeld van. De markteconomie zou een ordening zijn die overeenkomt met de ‘aangeboren instincten’ van de mens. Inzicht in de natuur van de mens leidt tot een keuze voor de radicale vormen van vrijemarkteconomie. Vandaag de dag wordt dit soort beroep op de natuur niet meer als wetenschappelijk verantwoord ervaren.

Het is duidelijk dat de natuurlijke condities en de natuurlijke eigenschappen van de mens en zijn omgeving beperkingen opleggen aan zijn keuzemogelijkheden. Het is niet duidelijk welke beperkingen dat precies zijn. Daar komt bij dat we de grenzen die gesteld worden door de natuurlijke condities en natuurlijke eigenschappen van de mens en zijn omgeving elke keer verleggen.

Geschiedenis

Mensen en samenlevingen ondergaan altijd invloeden van het verleden. De keuzes die samenlevingen of culturen maken beperken latere keuzemogelijkheden, ze maken sommige keuzes moeilijk tot onmogelijk. Onze samenleving is niet denkbaar zonder wetenschap en technologie. Dat besef heeft aanleiding gegeven tot veel theorieën die in de geschiedenis een bepaalde, dwingende volgorde en ontwikkeling onderkennen.

August Comte onderscheidde bijvoorbeeld de tijdperken van religie, metafysica en het positivisme. Elke cultuur onderging deze fasen. Als eindbestemming van een cultuur was er altijd het positivisme.

Karl Max (1813-1883) had ook een zeer invloedrijke historische theorie. Hij dacht dat alle fasen te voorspellen waren. De eindbestemming zou dus ook al kunnen worden voorspeld, en deze was veelbelovend. Het werd gekenmerkt door de afwezigheid van beperkingen en door een aangename orde waarin niets nog arbitrair was. Het handhaven van de orde kende geen enkele dwang.

De toekomst van de samenleving wordt in dergelijke historische theorieën dus voorgesteld als een onvermijdelijke toekomst van de mensen. Dit is vandaag de dag nog nauwelijks aan de orde. Mensen geloven deze theorieën niet meer.

De geschiedenis legt grenzen op aan de keuzemogelijkheden van een samenleving. Luhnmann beschreef dit als; het is een manier om de keuzes te beperken, de complexiteit te reduceren en de kans op chaos te verkleinen. Jeffrey Alexander (1995) zegt dat mensen een behoefte hebben aan de theorie van een geschiedenis. Ze moeten zich in de tijd kunnen situeren, een opvatting hebben over waar zij en hun cultuur vandaan komen en naartoe gaan. De waarde van een theorie van de geschiedenis schuilt daarom niet alleen in het waarheidsgehalte, maar ook in haar motiverende en zingevende kracht.

Samenhang

Gezinssociologen uit de 15e eeuw hadden het volgende nucleaire gezinsbeeld. De man werkte buitenshuis en was dus kostwinner. De vrouw zorgde voor het huishouden en voor de opvoeding van de kinderen. Oudere generaties woonden niet in hetzelfde huis. Een aantal sociologen dacht dat dit de natuur van de man en de vrouw was in plaats van een gevolg van werkverdeling en samenhang tussen gezin en economie. Dit traditionele nucleaire gezinsmodel heeft geen stand gehouden. Het is dus niet noodzakelijk voor de economie dat de vrouw alleen het huishouden doet, en de man alleen werkt. Een gevolg van de huidige verdeling binnen gezinnen is meer stress, en minder kinderen. Economie en gezin moeten opnieuw afgesteld worden op elkaar.

In de samenleving die tot het inzicht van contingentie gekomen is, is er een voortdurende tendens om de wetten, de normen, de vormen van de instellingen, enzovoorts te verankeren in een principe dat buiten de wil van de mens ligt.

Samenlevingen die vroeger geleid werden door de wil van God, maar die opgegeven hebben, worden tegenwoordig geleid door natuur, geschiedenis en samenhang. Deze legitimerende derden leggen ongetwijfeld beperkingen op, ze staan boven de wil van de mens. In de sociologie wordt vooral gezocht naar beperkingen die voortvloeien uit de samenhang tussen instellingen. In de sociologie is het belangrijk hoe mensen ertoe komen orde te scheppen en in stand te houden. Een vierde legitimerende derde is die van de vanzelfsprekendheid. Deze leidt niet per definitie tot wetenschappelijk onderzoek naar het niet-contingente.

2. De houding en de taak van de socioloog

De socioloog is een cijferaar; zijn empirisch-analytische taak

In de sociologie gaat het om betrouwbare kennis over de samenleving. Het in beeld brengen van samenlevingsvormen, organisaties, relatienetwerken, groepen, enzovoorts wordt de empirisch-analytische opdracht van de socioloog genoemd.

In het Vlaamse onderwijs doken rond 1998 geruchten op dat meisjes het beter zouden doen dan jongens in het onderwijs. De vragen die een socioloog zich dan meteen stelt zijn:

  • Is dat echt zo?

  • Is dat een nieuw verschijnsel?

  • Doet dit zich ook elders, in andere landen, voor?

Het bleek dat het echt zo was, dat dit verschijnsel al vanaf 1957 bestond. En dat het zich ook in andere landen voordeed. In de loop van de tijd was het verschil alweer een beetje afgenomen.

Het komt in de sociologie regelmatig voor dat verschijnselen die al langer bestaan ineens als een probleem worden ervaren. Als bovenstaande vragen drie keer gunstig beantwoord worden gaat de socioloog ook kijken waarom het verschijnsel er is. De waarom vraag is altijd de moeilijkste vraag. Jongens zijn minder goed dan meisjes op school omdat ze een stoere houding hebben. Dat gaat ten koste van hun prestaties op school. Sociologen gaan kijken naar een oplossing. Sommige auteurs beweren dat de houding van jongens niet makkelijk te veranderen is, omdat het een natuurlijke houding is. Het onderwijs zou zich aan moeten passen aan deze jongens. Het blijkt dat het onderwijs beter aansluit bij meisjes, en dat de arbeidsmarkt beter aansluit bij jongens.

In bovenstaand geval leidt het niet tot concrete beleidsaanbevelingen. Soms is dat wel het geval. Er wordt beweerd dat het groeiende aantal vrouwelijke leerkrachten slechte gevolgen heeft voor het onderwijs. Jessy Siongers (2002) onderzocht in databanken of de proportie vrouwelijke leerkrachten en/of vrouwelijke schoolhoofden effect heeft op de leerprestaties en houdingen van de leerlingen. Dit bleek niet het geval te zijn.

Twee voorbeelden waarin wel sprake is van conflictgeladen onderzoeksbevindingen

Vaak zijn de onderzoeksbevindingen meer conflictgeladen. Twee voorbeelden zijn hieronder gegeven. Het gevoel van veiligheid nam in verschillende westerse landen af in de jaren negentig van de 20e eeuw. Criminaliteit zou de veroorzaker zijn. Sommige partijen wilden een hardere aanpak voor criminaliteit. Dat roept twee vragen op. Is een harde aanpak de meest doeltreffende manier om criminaliteit te bestrijden? En; zijn de hoge gevoelens van onveiligheid wel een gevolg van criminaliteit? Na onderzoek bleek dat criminaliteit maar voor een heel klein deel zorgde voor het onveilige gevoel.

Partijen die de criminaliteit hebben geproblematiseerd kunnen deze conclusie moeilijk aanvaarden. In dit geval is de conclusie van het onderzoek niet wat ervan verwacht werd. Vaak wordt dit onderzoek genegeerd door de vertegenwoordigers van die belangen.

Het tweede voorbeeld is een voorbeeld over de sterk geïndividualiseerde mens. De gedragingen van de mens zouden veel minder bepaald worden door zijn omgeving. Vooral jongere mensen zouden in grotere mate zelf kiezen tegenwoordig. Ulrich Beck (1992) en Anthony Giddens (1991) deden hier uitspraken over. Beck zegt dat mensen tegenwoordig in de stuurcabine van hun eigen leven zitten. Giddens spreekt van een ‘reflexief individu’. Het individu leunt op psychotherapeutische kennis en een individu maakt bij het maken van keuzes gebruik van rationeel denken. Een mens ziet zich graag als een autonoom en zelfstandig wezen. Empirisch onderzoek zorgt voor een flinke domper op dit inzicht. Er blijkt namelijk nog een sterk verband te bestaan tussen onze omgeving en ons handelen en denken.

De conclusie over empirisch-analytische onderzoeken

Empirisch-analytische onderzoeken zijn nuttig voor het uitstippelen en evalueren van het beleid van de overheid en andere organisaties. In de studie van de sociologie is het aanleren van de methoden om die kennis te verwerven belangrijk. Het gaat dan om het leren van verschillende methoden om waar te nemen. Je leert die handelingen zo te registreren dat ze ook makkelijk te gebruiken zijn voor andere onderzoekers. Bij de opleiding tot socioloog hoort ook het trekken van verantwoorde conclusies. De moeilijkste fase van onderzoek is de fase waarin wordt gezocht naar samenhangen en verklaringen. Dit is de moeilijkste fase omdat het gaat om het toepassen van interpretaties van bevindingen. Hierbij doet de socioloog een beroep op theorieën.

Theorieën zijn algemene uitspraken. Er is sprake van een onderzoekscyclus. Die bestaat uit: een algemene stelling, een verbijzondering van de stelling, een hypothese, een toetsing en observatie en een aanpassing van de theorie. Het is gebleken dat het verstandig is om sociologische theorieën te koppelen aan maatschappelijke ontwikkelingen/problemen. Als je dat niet doet ga je sociologie beoefenen ‘met je rug naar de samenleving toe’.

De socioloog is een mythejager; de kritische taak

Het verwerven en verspreiden van kennis is zelden zonder conflicten. Dit blijkt wel uit bovenstaande voorbeelden over individualisme en onveiligheidsgevoelens. Je hebt namelijk vaak te maken met verschillende partijen. De politiek zou een ongunstige onderzoeksuitslag negeren. Ze beroepen dan op de legitimerende stellingen; natuur, geschiedenis en samenhang. Politieke partijen zijn soms tegen onderzoeksuitslagen, omdat ze de bestaande orde kunnen veranderen. Het verwerven van betrouwbare kennis over het handelen en samenleven van mensen zal dikwijls leiden tot spanningen en conflicten. De socioloog kan botsen met de overheid, maar hij kan net zo goed botsen met andere belangengroepen.

Iets anders waarmee een socioloog kan botsen is met gezond verstand. Iedereen heeft een bepaalde opvatting over de samenleving. We geloven bijvoorbeeld graag dat we uniek en bijzonder zijn, en niet dat we alleen maar deel zijn van een sociale groep en dat we door hen beïnvloed worden in ons denken en handelen. Het is bewezen dat het niveau dat je haalt afhankelijk is van het gezin waar je uit komt. Dit wordt in de doofpot gestopt, omdat mensen liever horen dat het komt door talent en inzet.

De socioloog zal vaak tegen haren inwrijven, en wordt daarom ook wel gezien als mythejager. Of anders gezegd, de kritische functie van de socioloog. Pioniers van deze functie zijn Karl Marx en Sigmund Freud (1856-1939). Marx toonde aan dat achter de schijnbare objectieve beschrijving van economische en sociale wetmatigheden het belang van dominante klassen schuilt. Freud zegt dat het denken van mensen ook wordt bepaald door het onderbewustzijn. Als een mens zich daarvan bewust wordt kan het tot een hoger niveau van denken komen.

De kritische functie van de socioloog steunt op de hoop dat een zo nuchter en realistisch mogelijke kijk op de werkelijkheid uiteindelijk de beste kansen biedt op welvaart, welzijn en vrijheid voor iedereen.

De socioloog is een levenskunstenaar; de praktische taak

Friedrich Nietzsche (1883-1945) vroeg zich af of men door de kritische taak niet de maatschappelijke rol van illusie en mythe onderschat. Hij schrijft dat je de mens niet de boeien van een religie en moraal mag afpakken. Hij vindt dat mensen wel kunnen leven met het besef dat religie en moraal middelen zijn om de mens te beperken. Dit sluit aan bij de Tegen-Verlichting.

Sommige sociologen vragen aandacht en respect voor mogelijke positieve functies van mythe, bijgeloof en ongeredeneerde aanvaarding. Jeffrey Alexander is van oordeel dat mensen behoefte hebben aan een theorie van de geschiedenis die niet alleen probeert weer te geven hoe de geschiedenis verloopt, maar ook een opvatting over de oorsprong en de bestemming van de eigen cultuur aanreikt. Hij wil dus dat de mythes worden onderkend en erkend in hun maatschappelijke rol.

De socioloog Claude Javeau, maar ook anderen, vinden dat de mens teveel wordt bekeken vanuit een wetenschappelijke kijk. Mensen zouden meer moeten geloven op het gevoel en minder op de theorieën.

De praktische taak van de socioloog is als volgt te beschrijven. Kennis moet niet alleen dienen om te beheersen en te veranderen. Even belangrijk zijn het leren begrijpen, waarderen en genieten. De empirisch-analytische taak blijft de belangrijkste taak.

De houding van de socioloog

De houding van de socioloog bestaat uit vier kenmerken. Namelijk; belangstelling voor samenhang, afstandelijke betrokkenheid, empirische gezindheid en respect.

1. Belangstelling voor samenhang

Marcel Mauss (1872-1951) is van oordeel dat je sociale verschijnselen in hun totaliteit moet zien. Hij heeft Polynesië en het noordwesten van de VS bestudeerd. Daar heerst een gifteconomie. Mensen zijn verplicht te geven, men is verplicht de gift te aanvaarden en men is verplicht om een geschenk op middellange termijn terug te geven. In Nederland zie je dat terug bij de omgang met vrienden, als je uitgenodigd bent is het niet sociaal om niet te komen, en er wordt van je verwacht dat je binnen een bepaalde termijn je vrienden ook bij jou thuis uitnodigt. Het heeft een sociaal verplichtend karakter.

Volgens Mauss kan je dit alleen begrijpen door het te zien als betekenisvolle samenhang met het geheel van de bestudeerde samenleving. De goederen die in omloop zijn hebben een religieuze betekenis, er zou een geest in huizen van de vorige eigenaar. Hij verbindt de mensen. Het gaat naast religieuze redenen, ook om economische redenen. Goederen blijven in de circulatie. Ook zijn er politieke functies. Dat is de reden dat Mauss het een totaal sociaal verschijnsel noemt. Volgens Mauss moet een socioloog zoeken naar de diepere samenhang.

2. Afstandelijke betrokkenheid

Sociologen hebben zich dikwijls aan de rand van de samenleving opgesteld om de eigen maatschappij beter te kunnen observeren. Ze moeten zoveel mogelijk afstand houden van de belangen en vooringenomenheden. Het zou overigens vreemd zijn als sociologen helemaal geen standpunt in nemen over maatschappelijke en politieke kwesties.

Max Weber vindt dat sociologen zich op een wetenschappelijke manier op moeten stellen. Als ze deelnemen aan debatten moeten ze hun feiten baseren op empirisch-analytische basis. Een socioloog moet zich de discipline van socioloog opleggen en er moet voldoende intellectuele vrijheid zijn om een tussenkomst mogelijk te maken. De gewenste houding kan het best worden beschreven als afstandelijke betrokkenheid.

3. Empirisch gezind

Empirische gezindheid is kenmerkend voor sociologen. Het is namelijk een empirische wetenschap. Emile Durkheim (1858-1917) ging tekeer tegen economisten en moralisten omdat zij dachten dat je via hersengymnastiek kon bepalen hoe mensen hun leven in moesten richten. Dat waren alleen ideologische visies dacht hij. Mensen worden door tijd en omgeving getekend en daarom is het niet mogelijk om zo abstract over mensen te denken. Daarnaast hebben ze ideeën, vooroordelen en passies. Om de mens te bestuderen moet je gebruik maken van empirische en experimentele studies. Het verschil tussen economen en sociologen is hun kijk op de wereld.

Economen missen het abstracte bij sociologen, terwijl zij dat bewust niet hebben. Want als je dat niet hebt moet je de werkelijkheid constant opnieuw toetsen aan de werkelijkheid, dat is wat sociologen doen.

4. Respectvol

Durkheim ligt aan de basis van deze houding. Godsdienst was voor hem een verschijnsel dat je kon verklaren op een empirisch-analytische manier. Zijn werk over religie werd niet in dank afgenomen. En het werd gezien als een poging om het heilige en onreduceerbare toch tot sociale oorzaken te herleiden. En om het vanuit sociale verschijnselen te verklaren. Als je het boek leest merk je dat hij zich afzet tegen de manier waarop een aantal vrijdenkers over religie hadden nagedacht en geschreven.

Durkheim heeft de basis gelegd van een houding. Die houding bestaat uit sociale verschijnselen die je nooit toe kan wijzen aan onwetendheid of vergissing. Hij kwam daarbij door te zeggen dat je een instelling als religie niet toe kon schrijven aan leugen en vergissing. Het is de taak van de socioloog om redenen te bedenken voor andere gewoonten. Een socioloog kan zich inleven in de situatie van zijn studieobjecten. Hij moet respect hebben voor bijvoorbeeld een andere religie. En hij moet zich af vragen waarom de aanhangers van dat geloof overtuigd zijn van hun geloof.

3. De ontdekking van de samenleving 1

De opkomst van de sociologie

Er zijn twee verschillende benaderingen van de sociologie. De eerste is gegroeid omdat een aantal sociologen zich heeft verzet tegen de mensen die alles terug willen brengen naar het gedrag van individuen. De tweede is ontstaan als reactie tegen de wetenschap die al het menselijk handelen tot de natuur wil reduceren. Soms laat men de geschiedenis van de sociologie teruggaan tot de oudheid, dat is in principe niet reëel, omdat er toen sprake was van filosofie, rechtsgeleerdheid en politieke leer, maar niet van sociologie. De sociologie als wetenschap ontstond pas in de 19e eeuw. De grondslagen werden gelegd door het conflict tussen Verlichting en Tegen-Verlichting.

Verlichting

Denkers van de Verlichting zijn onder andere Voltaire (1694-1778), Condorcet (1743-1794) en Goethe (1749-1832).

De denkers van de Verlichting:

  • hadden een grote aandacht voor het individu.

  • waren ervan overtuigd dat individuen een gemeenschappelijke natuur hebben die hun handelen sterk beïnvloed.

  • denken dat rede en rationaliteit onderdeel zijn van die menselijke natuur.

  • wijzen variaties van menselijk gedrag toe aan traditie, bijgeloof en andere irrationeel beschouwde fenomenen. Helemaal als het gedrag strijdig is met de rede.

  • geloven niet dat mensen er zijn om tradities te respecteren, maar om zelf rede, regels en instellingen te scheppen.

Als mensen zich zouden laten leiden door de rede zouden ze erin slagen om vooruitgang te boeken. De nadruk die werd gelegd op de menselijke natuur en de natuurlijke redelijkheid maakt het makkelijker om sociologie als wetenschap te zien. Natuurwetenschappen werden ook aantrekkelijker omdat mensen die allemaal dezelfde natuur hebben, ook het hetzelfde handelen.

Utilitarisme

Met de stelling dat een mens redelijk is maakt men nog geen menswetenschap. Want iedereen die zijn gezonde verstand gebruikt kan als redelijk beschouwd worden. Het begrip moest verder worden gespecificeerd en aangevuld om er de grondslag van een wetenschappelijke studie van te maken. Een belangrijke stap daartoe werd gezet door de utilitaristen. Onder de universele, rationele natuur van de mens verstonden ze dat iedereen uiteindelijk dezelfde doelen heeft. Pijn verminderen en plezier maximaliseren. Het doel van de mens is nut (utiliteit) maximaliseren. Nut kan worden omschreven als plezier minus pijn. Mensen worden gedreven door passie en door de rede. De rede staat in dienst van de passie.

Eén van de invloedrijkste ideeën van de 17e en 18e eeuw is dat het menselijk handelen uiteindelijk wordt bepaald door het rationeel vermijden van pijn en het zoeken van plezier.

Empirische waarneming

In de 19e eeuw kwam er veel kritiek op die opvatting. Enerzijds werd het rationele vervangen door de geduldige en systematische waarneming van de mens. Anderzijds werd dit mensbeeld in twijfel getrokken. Deze twee reacties zijn erg met elkaar verbonden.

In de 19e eeuw wordt de rationele kijk inderdaad aangevuld met groeiende belangstelling voor de wetenschappelijke, empirische waarneming van het sociale leven. Le Play (1806-1882) komt oorspronkelijk uit de mijnbouw, zijn aandacht ging naar arbeidersgezinnen. Hij beschreef de invloed van het beroep op het gezinsleven en de relatie tussen de gezinnen. Hieruit blijkt het gezinsbudget.

De Belg Quetelet (1796-1874) was opgeleid tot wiskundige en astronoom. Hij ontwikkelde aan de hand van statistiek de BMI (body mass index). Dat geeft een goede verhouding tussen lengte en gewicht weer.

Door sociologen kregen de mensen voor het eerst zicht op de levens van gewone mensen. Ze moesten het soms afleggen tegen romanschrijvers.

De verankerde mens

De reactie tegen het verlichtingsdenken is ook belangrijk geweest voor de sociologie. Er komt een grotere belangstelling voor de omgeving van de mens. De mens wordt meer gezien als deel van de samenleving en minder als individu.

Emile Zola probeert in zijn romans te werken als natuurwetenschapper of socioloog. Zijn verhalen hebben niet altijd een goede afloop, mensen komen niet altijd goed terecht. Hij schrijft een boek dat in feite een aanval is op het individualisme van de Romantiek en de Verlichting. De mens is een product van de sociale voorbestemming.

Alle grondleggers van de sociologie hebben de ambitie om de samenleving op een wetenschappelijke manier te bestuderen.

De ontdekkingen van het sociale kan je samenvatten in het volgende schema:

Mattheus-effect

Sociologen stellen zichzelf meerdere keren de vraag of mensen niet bevoorrechten wie al bevoorrecht is. Bekende wetenschappers die al veel erkenning hebben gehad, krijgen makkelijk meer erkenning. Er wordt beter geluisterd naar bekende wetenschappers dan naar onbekende. Dat noem je het Mattheus-effect. Hiermee wordt een belangrijk en veelvoorkomend sociaal fenomeen zichtbaar.

Onbedoelde gevolgen

Individueel handelen heeft dikwijls onbedoelde gevolgen. Als ze naast onbedoeld ook ongewenst zijn is er sprake van perverse effecten. Individuele redelijkheid hoeft dus niet altijd te leiden tot redelijke of gewenste gevolgen. Het is redelijk dat er meer vertrouwen en meer geld gaat naar de wetenschappers die zichzelf al bewezen hebben. De verspreiding van wetenschappelijke vernieuwingen wordt hierdoor afgeremd. Als verschillende individuen samen handelen dan zie je een complex van individuele effecten. Ze vormen een belangrijk onderdeel van het sociale of van de sociale werkelijkheid.

Karl Popper schreef:

De belangrijkste taak van de fundamentele sociale wetenschappen betreft de studie van de onbedoelde gevolgen van het intentionele menselijk handelen”. (1962:342)

Dat was een van de manieren waarop het sociale ontdekt is. Het is niet genoeg om te kijken hoe een individu handelt, je moet kijken hoe een groep individuen handelt.

Perverse en onbedoelde effecten

Als veel mensen handelen alsof een voorspelling juist is, gaan zij die voorspelling in een aantal gevallen ontkrachten. Eén van die gevallen kan je studiekeuze zijn. Als je nu in de krant ziet staat dat studiekeuze A een veel gevraagde studierichting is kan je die kiezen. Vier tot zes jaar later blijkt dat veel mensen die richting gekozen hebben en dat je dus een overvloed aan studenten met richting A hebt. Dit is een voorbeeld van een zelfvernietigende voorspelling.

Robert Merton had het naast een zelfvernietigende voorspelling ook over een zelfbevestigende voorspelling. Een verkeerde verwachting kan door handelen van mensen een verkeerde voorspelling toch waar maken. Het meest bekende voorbeeld is de ‘zwarte woensdag’, de beurscrash. Het gerucht dat banken deposito’s niet meer terug konden betalen heeft ertoe geleid dat iedereen zijn geld van de bank weg ging halen. Met het gevolg dat de bank dus inderdaad die deposito’s niet meer terug kon betalen, omdat ze die hebben belegd.

Men kan een poging doen om rekening houden met zelfvernietigende en zelfbevestigende voorspellingen. Het is een sluwe manier om met het sociale en zijn zelfvernietigende voorspellingen om te gaan. Het blijft voor een individu moeilijk om het sociale te slim af te zijn. Onbedoelde effecten zijn we niet gewend. De sociologie wil deze wereld in kaart brengen. Met het beschrijven van het Mattheus-effect, de onbedoelde en perverse effecten en de zelfvernietigende en zelfbevestigende voorspellingen vervult de sociologie haar empirisch-analytische, haar kritische en haar praktische taak.

Het probleem van de collectieve actie; mee-eters en zwartrijders

In een middelgrote stad, met nette burgers is er sprake van vieze straten. Iedereen is het erover eens, de straten moeten worden schoon gemaakt. Er zou een belangengroep moeten ontstaan die ervoor zorgt dat de plaatselijke overheid maatregelen neemt en de straat schoon gaat maken. Een rationeel handelend en verstandig nadenkend individu zal de volgende redenering hebben. “Ik kan me inzetten voor die actie. Dat kost me een vrije avond om pamfletten uit te delen, en geld om het te realiseren. Als de actie lukt zal mijn straat ook wel schoon gemaakt worden, en als de actie niet lukt heeft het ook geen zin om daaraan mee te doen. Mijn inzet en geld zal wel niet beslissend zijn. Er zijn 25.000 mensen in deze stad. Succes met de beweging.” Een rationeel denkend persoon zal zich niet inzetten voor het verwerven van collectieve goederen. Collectieve goederen zijn belangrijk voor ons welzijn en voor de welvaart. Als er sprake is van een grote groep zullen de rationeel denkende mensen niet meedoen. Hij zal toch wel kunnen genieten als het slaagt, ongeacht als hij mee doet of niet. Kortom, wie rationeel zijn eigenbelang nastreeft, heeft als een onbedoeld en pervers gevolg daarvan, een grote kans op in een straat met vuile straten te wonen.

 

 

We doen niet mee

We doen mee

De actie lukt

Dit is even boffen, zonder zelf een inspanning te leveren lukt de actie. Je doet ‘gratis en voor niets mee’.

Positieve uitkomst.

Nou ja, de actie lukt, maar we hebben ons er ook voor ingezet. Je betaalde wat, en je kreeg wat.

Neutrale uitkomst.

De actie mislukt

De actie mislukt, maar we hebben er ons ook niet voor ingezet.

Neutrale uitkomst.

Brute pech. Er is een inspanning geleverd voor niets. Dit is dus een cel voor ‘losers’.

Echt negatieve uitkomst.

Waarom dan toch zoveel collectieve acties?

Drie mogelijke verklaringen daarvoor zijn:

  • De gegeven redering klopt niet.

  • Mensen zijn niet rationeel en/of handelen niet uit eigenbelang.

  • De redenering klopt wel en mensen zijn wel rationele egoïsten. Er moet dus nog een andere verklaring zijn waarom er zoveel collectieve acties zijn.

Het heeft volgens Olson ook te maken met de manier waarop het bestuur de leden manipuleert. Dit gebeurt aan de ene kant door dwang. En anderzijds door in te spelen op de persoonlijke belangen. Olson zegt dat mensen met dezelfde belangen niet spontaan een vereniging oprichten. Die moeten door de samenleving ontwikkeld worden.

Die verenigingen kunnen gezien worden als mechanismen om in te spelen op het individu, maar ook als mechanismen die dwang uitoefenen. De markt en de staat spelen een belangrijke rol. Het inzicht dat een samenleving niet zelfregulerend is speelt ook een belangrijke rol.

Adam Smith (1723-1790) vroeg zich af waarom sommige landen arm, en andere landen rijk zijn, als iedereen zijn eigen belangen nastreeft. Hij noemde de volgende redenen. Arbeidsindeling; hoe gespecialiseerder, hoe meer goederen per hoofd, hoe meer inkomen. Vrije markt; iedereen heeft de mogelijkheid om zich te specialiseren. En daardoor ontstaat er ook meer specialisatie. Smith was het met Olson eens dat een samenleving niet spontaan collectieve goederen opricht, de staat is daarbij nodig. Een advies uit bovenstaande: regel zoveel mogelijk door op de vrije markt in te spelen. En laat de overheid via dwang maatregelen opleggen die nodig zijn om te voorzien in collectieve goederen.

Rationele-keuzetheorie

Kritiek op de redenering van Olsen is onder andere de vraag waarom kernleden zich wel inzetten voor een organisatie. Olsen zegt dat ze denken dat ze er uiteindelijk zelf beter van worden. Er zijn voor de tegenstanders dan weer genoeg voorbeelden te noemen waar ook de kernleden er niets aan hebben. Denk daarbij aan het geven van bloed. De discussie gaat dus om de vraag als mensen altijd uit eigen belang handelen.

In de neoklassieke economische theorie worden belangen en voorkeuren niet verklaard. De theorie vraagt zich af hoe mensen met een voorkeur zich toch rationeel kunnen gedragen: normatieve onderdeel. Mensen volgen altijd hun eigenbelangen, alle handelingen en gedragingen zijn te verklaren door rationeel gedrag; verklarende onderdeel. Dit staat bekend als de rationele-keuzetheorie.

In onderstaand schema zie je hoe je van een zelfregulerende naar een geregelde samenleving gaat.

4. De ontdekking van de samenleving 2

Individu en samenleving

Tegenstanders van de rationele-keuzetheorie (rational choiche) zeggen dat het niet meer is dan een veronderstelling dat mensen altijd hun eigenbelangen nastreven. Durkheim heeft een fundamenteel bezwaar tegen de rational choice theorie. Zijn kritiek staat op pagina 60 in het boek Sociologie. Een inleiding van Mark Elchardus:

Het Mattheus-effect, de zelfvernietigende voorspelling, onbedoelde gevolgen, perverse effecten… telkens wordt daarbij uitgegaan van individueel gedrag. Het sociale verschijnt in die voorbeelden slechts als de som of het aggregaat van individuele gedragingen. Het wordt eigenlijk pas echt relevant als dat aggregaat negatieve effecten heeft en pervers wordt. Het samenleven verschijnt dan als iets wat zich tegen de individuen keert… als een probleem. Geen wonder dat de aanhangers van die voorstelling zich de relatie van het sociale ten opzichte van het individu slecht kunnen voorstellen onder de vorm van dwang en manipulatie. Voor hen is het alsof er individuele atomen zijn die elk een eigenzinnige baan volgen en steeds maar pijnlijk tegen elkaar opbotsen. Het sociale is dan, volgens hen, het onaangename gevolg van die botsingen. De aanhangers van de rationele keuzetheorie kunnen in de maatschappij blijkbaar niet anders zien dan een oorlogstuig dat tegen het individu werd ingezet.

Volgens Durkheim haalt een individu alles uit de samenleving, en die samenleving is het product van handelen van individuen. De samenleving is als geheel altijd meer dan de som van de individuen. Het is moeilijk om te denken vanuit de samenleving, omdat men gewend is te denken vanuit het individu. Het verschil tussen individu en samenleving kan worden gezocht in de ontwikkeling en in de geschiedenis. De mens die rationeel uit eigenbelang handelt is volgens Durkheim het product van een specifieke historische ontwikkeling in een welbepaalde samenleving.

Foucalt onderscheidt in zijn boek drie betekenissen van individuen. Ten eerste de waarde die aan de individu wordt gehecht, als onderscheiden van de groep waartoe het behoort. Ten tweede is de waarde die een individu hecht aan intimiteit, privé-leven en aan het dagelijks leven. De derde die hij noemt is de mate waarin het individu zichzelf als voorwerp van zijn handelen neemt. Met het oog op verbetering, verandering en ontplooiing. In alle drie betekenissen is een duidelijke geschiedenis voorafgegaan. Elke samenleving heeft andere individuen. Durkheim is van mening dat je niet kan spreken over een algemeen individu.

Over ziekte en misdaad

Ziekte is een natuurlijk verschijnsel. En de woorden schuld en straf spelen hierbij geen rol. Misdaad is een bewuste handeling. Het is niet waarschijnlijk dat er verwarring ontstaat tussen beiden. Samenlevingen houden rekening met ziektes, ze vangen op en verwerken. Onze samenleving is ook op zoek naar oplossingen en wil de dood overwinnen. Er kan van alles mis zijn met ons lichaam en er zijn veel manieren om ons lichaam te genezen. Mensen hebben vaak de indruk dat medicijnen doeltreffend zijn.

Artsen die afgestudeerd zijn aan de universiteit zijn populairder dan alternatieve genezers. Er is sprake van de ziekterol en van het gezag van de dokter.

De ziekterol

Iemand die de ziekterol toegewezen kreeg bezit twee kenmerken. Artsen beslissen wanneer iemand de ziekterol op zich mag nemen. Iemand die ziek is kan niet normaal functioneren, denkt men. Een tweede kenmerk is dat een zieke niet gestraft kan worden voor zijn onbekwaamheid.

De ziekterol is een onderdeel van de sociale werkelijkheid. Iemand met de ziekterol heeft een verantwoorde reden voor afwijking. De ziekterol hoeft niet aangeleerd te worden, net als de rol die de dokter heeft. Voor sommige sociologen zijn zulke rollen en de opvattingen over hoe men zich kan en hoort te gedragen belangrijker dan belangen en preferenties. Het sociale schuilt in dergelijke verwachtingen.

La réaité surpasse la fiction

De aanpak van Erewhon is sterk aanwezig in onze samenleving. Heel wat gedragingen die vroeger werden gezien als misdaad worden tegenwoordig gezien als ziekte. In de rechtszaal zijn naast rechters nu ook psychiaters aanwezig. Vanuit sommige hoeken wordt de uitbreiding van de ziekterol uitgebreid. Bijvoorbeeld door de Wereldgezondheidsorganisatie. Die organisatie zegt dat gezondheid een toestand van volledig fysiek, mentaal en sociaal welzijn is. Mensen gaan voor veel meer dingen naar de dokter. Het gaat nu ook om psychische problemen. Het gaat hierbij om een sociale en culturele ontwikkeling die drie dingen inhoudt. Ten eerste wordt over bepaalde handelingen niet meer gesproken in termen van verantwoordelijkheid en schuld. Ten tweede worden geestelijk zieke mensen nu eerder in een praktijk gestopt voor genezing in plaats van straffen. Ten derde zijn medische en therapeutische beroepen een voorbeeld voor die praktijken.

Er is sprake van medicalisering van het dagelijks leven. De ontwikkeling roept spanning op tussen instellingen, organisaties en beroepsgroepen. Mensen worden afhankelijker van artsen, geneesmiddelen en therapeuten.

Vroeger was lijden en dood een taak van de filosofie en godsdienst. Tegenwoordig is dat een taak van de medische wereld. Dit heeft meegewerkt aan de secularisering. De uitbreiding van de ziekterol heeft de behoefte aan tragiek groter gemaakt.

Individualisme en collectivisme; tweemaal het sociale

Het samen handelen van verschillende individuen brengt processen op gang die gevolgen heeft die betrokken individuen niet gepland had. De gevolgen zijn niet te herleiden tot individuele bedoelingen. De andere sociale werkelijkheid bestaat uit rollen, patronen van verwachtingen en normen die in de samenleving aanwezig zijn. Dit heeft invloed op het handelen van de individu. Beide verschijnselen kunnen niet tot natuurlijke regelmaten worden herleid. Ze sluiten elkaar niet uit.

Iets wat niet met elkaar in overeenstemming gebracht kan worden zijn de verschillende benaderingswijzen. Aan de ene kant komt alles uit het individu. En aan de andere kant gaat het om een samenleving die niet te reduceren is tot individuen. Het boek van Elchardus is geschreven vanuit een meer collectief perspectief.

5. Rol en zelf

De sociale werkelijkheid

Kernbegrippen voor de sociologie zijn rol, verwachting en norm. Het is niet mogelijk om over de samenleving te praten zonder deze begrippen te gebruiken. Elke keer als er nieuwe inzichten kwamen in de sociologie kregen bovenstaande begrippen een andere betekenis (ze werden dus aangepast). Als het begrip wordt gebruikt in een andere context dan ontstaat er een nieuwe theorie. De sociologie is een levendige wetenschap. Wetenschap gaat over nieuwe uitvindingen. Sociologen laten daarom graag zien dat ze een nieuwe kijk hebben. Er zijn veel verschillende sociologische visies geweest. Toch kijkt Elchardus (de schrijver van het boek) naar de gemeenschappelijke dingen.

De rol; inhoud noch persoon telt

Een rol is een bundel van verwachtingen van een persoon. Als iemand ziek is kruipt hij in de ziekterol, dat betekent dat hij niet normaal hoeft te functioneren en in bed moet blijven liggen. Iemand heeft altijd meerdere rollen (bijvoorbeeld; een vaderrol, partnerrol, enzovoorts). Er wordt ook wel gesproken over een rollenset om het geheel van rollen aan te duiden die aan een positie verbonden zijn.

We kunnen vaststellen dat mensen erg slechte luisteraars zijn. We luisteren naar iemand om de rol die hij of zij speelt. We zullen niet luisteren als de professor verkleed als schoonmaker binnen komt. Dat kan je van twee kanten bekijken, mensen luisteren niet omdat ze de cursus niet interessant vinden en alleen maar heen gaan om het uiteindelijk af te kunnen sluiten. Gezien vanaf de andere kant kan je zeggen dat mensen sowieso beter luisteren naar experts. Niet alleen in een collegezaal maar ook in de kroeg of op tv.

In de sociologie is een verklaring gevonden voor het feit dat er beter geluisterd wordt naar experts. Als je bijvoorbeeld naar een dokter moet en je krijgt een diagnose, weet je zelf niet als die diagnose juist is. Je kan natuurlijk naar allemaal verschillende doktoren gaan, maar dan heb je verschillende behandelingen. Je vertrouwt erop dat de dokter het bij het juiste eind heeft, omdat hij een universitaire studie afgerond heeft. Een persoon die in de rol van dokter zit wordt dus vertrouwd om zijn diploma. Het gaat dus om functies die rollen vervullen. Rollen en rolgedrag helpt om problemen in de samenleving op te lossen. In het algemeen heeft het betrekking op het scheppen van de mogelijkheid bepaalde verwachtingen bij mensen op te roepen.

Als een vader het niet eens is met zijn kind, en hij even niet zo blij is met zijn rol dan is er sprake van een conflicttheorie.

Functionalisme

De functionalistische theorie verklaart het bestaan van verschijnselen op basis van hun gevolgen. De functionalistische gezinstheorie verklaart het bestaan van een traditioneel gezin en de rol die het gezin speelt in de industriële economie. De functionalistische theorie hecht minder waarde aan oorzaken. Als je kijkt naar gezin en economie dan gaat het ervan uit dat wanneer het traditionele gezin verandert er spanningen ontstaan. Dat kan gevolgen hebben, zoals het uitstellen van het krijgen van kinderen, de daling van het kindertal, het invoeren van de mogelijkheid tot loopbaanonderbreking, enzovoorts.

Antropologen Malinowski (1884-1942) en Brown (1881-1955) hebben een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de functionalistische theorie.

De functies van:

  • Economie: De samenleving is een systeem dat middelen moet generen om mensen te laten leven en overleven.

  • Politiek en onderwijs: De samenleving is een systeem dat voor iedereen bindende beslissingen moet kunnen nemen en voor iedereen geldende regels opleggen.

  • Onderwijs: De samenleving is een systeem dat om leefbaar te zijn aan zijn leden een aantal gedeelde opvattingen en vaardigheden moet bijbrengen.

  • Gerecht: De samenleving is een systeem dat geschillen moet kunnen beslechten die (onvermijdelijk) rond de afgesproken regels ontstaan.

Parsons onderscheidde drie niveaus in de maatschappelijke organisatie; persoonlijkheid van de mensen, de cultuur en het samen handelen en het sociale. Hij vindt dat er een goed evenwicht moet zijn tussen deze drie.

De functionele analyse krijgt snel de kritiek dat het van veel instellingen of regels zegt dat ze functioneel zijn. Er wordt te snel naar ‘samenhang’ gegrepen. Het wordt te snel gelijkgesteld aan nuttig en functioneel.

Een ander gevaar is het veronderstellen dat als een bepaald verschijnsel een duidelijke functie heeft, deze er ook wel zal komen. Functie en oorzaak wordt dan met elkaar verward.

Met het oog op bovenstaande kritieken willen sommige sociologen de nadruk meer op macht leggen. Maatschappelijke instellingen, regels en regelmaten worden beschouwd als de uitkomst van conflicten en machtsverhoudingen. Vandaar de naam conflictsociologie.

Conflictsociologie

De meest invloedrijke conflicttheorie was die van het sociaaldarwinisme. Herbert Spencer paste het idee van struggle for existence en het idee van struggle for survival toe op het sociale leven. Mensen in dit perspectief zijn egoïstisch en kennen geen normen en waarden.

Het sociaaldarwinisme ziet dit als natuurlijk en universeel. De resultaten worden positief genoemd. De sterkste winnen en zullen blijven leven, hun (goede) genen worden doorgegeven.

Ludwig Gumplowicz (1838-1909) is één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de conflictsociologie. De gewelddadige behartiging stond centraal bij hem. Wetten zijn altijd wetten van de sterkste. Kennis en macht is een kenmerk van groepen, niet van individuen.

Het sociaaldarwinisme en de conflicttheorie van Gumplowicz vind je nog maar zelden terug in de overzichten van de sociologie.

Als grondlegger van de moderne conflictsociologie wordt George Simmel soms aangewezen. De conflictsociologie van voor de Tweede Wereldoorlog wordt vooral geïnspireerd door het sociaaldarwinisme. Die van na de Tweede Wereldoorlog vooral door het marxisme.

Marxistische conflictsociologie

Er ontstaan volgens Marx conflicten tussen de productiekrachten en de productieverhoudingen. Productieverhoudingen laten op een gegeven moment verdere ontwikkeling van productiekrachten niet meer toe. De strijd die gevoerd wordt zal plaatsvinden tussen klassen waarvan de positie bepaald wordt door productieverhoudingen. De bestaande instellingen zullen de dominante klasse helpen, dit verandert alleen als de klassenstrijd revolutionair wordt en de productieverhoudingen omgegooid worden. De strijd is pas ten einde als het proletariaat (zij hebben alleen de eigen arbeidskracht) de dominante klasse wordt. Alleen dan zal de ongelijkheid verdwijnen.

Het denken van Marx is geïnspireerd door het utilitarisme van de sociaaldarwinisten. De radicale conflicttheoretici denken in het verlengde van Marx. Maar toch verschillen ze op twee belangrijke punten. De sociale klasse die het conflict draagt wordt vervangen door conflict en strijd als algemeen kenmerk van de samenlevingen. Daarmee wordt ook de utopische kant van Marx’ theorie verworpen. De strijd zal nooit over zijn volgens hen.

Conflictsociologen en rational choice-aanhangers blijven erg verschillen van elkaar. Een vreedzame competitie zal nooit leiden tot welvaart en welzijn.

Functie en macht

Conflictsociologen zien in de ongelijkheden tussen mensen een bron van conflicterende belangen. Competitie voor de schaarse goederen is daar een gevolg van. Al die conflicten samen zijn het gezicht voor de samenleving. De hedendaagse conflictsociologie vraagt aandacht voor ongelijkheid.

Macht en functie zijn twee onmisbare elementen van de sociologische analyse en verklaring. Je moet naast kijken waarom mensen rollen naleven ook kijken naar de gevolgen van de rollen. Functionalisten verwijten conflict-sociologen dat ze te weinig oog hebben voor functies van sociale verschijnselen. En de conflict-sociologen verwijten de functionalisten juist weer dat ze te weinig oog hebben voor macht en conflict.

Voorlopig kunnen we de volgende dingen zeggen over rollen:

  • Ze roepen wederzijdse verwachtingen in het leven.

  • De kans dat rollen nageleefd worden kan niet worden begrepen zonder rekening te houden met macht en machtsverhoudingen.

  • Rollen zijn ook ‘uitvindingen’.

  • Het zijn sociale bouwstenen die het samenleven mogelijk maakt.

  • Een rol maakt een verdeling tussen de factoren die de verwachtingen kunnen kleuren en de factoren die dat niet mogen doen.

Door rollen kan je voorspellen wat een ander gaat doen, de ander weet ook wat het van jou kan verwachten. Als je dat niet zou kunnen dan was het leven nauwelijks leefbaar.

Rollentheorie, dramaturgie

Parsons heeft een visie op rollen; de relatie tussen rol en de persoonlijkheid. Het is niet nieuw dat mensen de samenleving zien als een geheel van rollen. In de 16e en 17e eeuw was dat ook al zo. In een dramaturgische opvatting van de rol worden de rollen gespeeld. In de hedendaagse Westerse cultuur is de persoon belangrijker dan de rol. Zoals de dramaturgische metafoor ons voorhoudt wordt de rol alleen maar gespeeld.

Goffman spreekt van impression management. Volgens hem spelen mensen een rol. Zij laten zich door anderen in een bepaalde rol erkennen. Dit gebeurt door manipulatie van kledingstukken, houdingen, poses, uitspraken en andere symbolen. Mensen laten zien dat ze aan een aantal verwachtingen van een bepaalde rol voldoen, in de hoop dat ze de andere verwachtingen ook kunnen koesteren. Achter dat alles schuilen echte personen die van masker kunnen wisselen. Er is sprake van roldistantie als iemand afstand doet van zijn rol, en echt zichzelf is. Dit gebeurt in vertrouwde omgevingen.

Goffman heeft veel oog voor details voor het dagelijks leven. Hij zegt zelf dat hij zich bezig houdt met de microstudie van de openbare orde. Hij maakt een onderscheid tussen het zelf en de persoon. Een individu probeert een bepaald zelf te presenteren om als bepaald persoon te worden erkend. Iedereen wil graag zichzelf zijn volgens Goffman. Het is nuttig om te vragen; vanwaar komt het dat een individu een zelf realiseert en zich als persoon aan de anderen voorstelt? Als je het antwoord zoekt in het werk van Goffman dan kom je uit bij het streven van een maximalisatie van plezier en een minimalisatie van pijn. Dit roept wel eens twijfels op bij andere sociologen. De spanning tussen rol en persoon laat zich moeilijk oplossen.

Van schouwspel naar tweede natuur

In de dramaturgische theorie IS men die persoon, en dat ondanks de rollen die gespeeld worden. Achter de coulissen is men zichzelf. Dit is een individualistische theorie. Als iemand van het podium af komt kan het een individu zijn, zonder dat hij verbonden is door zijn rollen aan anderen. De rollen van een persoon kunnen gescheiden worden van de persoon zelf.

In de collectieve of durkheimiaanse opvatting is het niet denkbaar dat men niet via rollen of bundels van verwachtingen handelt. Alleen via een rol kan iemand zichzelf zijn. Iemand kan geen afstand nemen van een rol, een leraar kan wel door de ogen van een student kijken, maar daarmee verdwijnt zijn leraarrol niet. Mead (1863-1931) was de grondlegger van deze visie op rolgedrag. Volgens Mead leer je pas samenleven als je de rol van anderen ook kent. Zelfbewustzijn ontstaat door kennis van rollen, en niet door distantie van rollen. Hij bekritiseerde de individuele theorie, omdat die de belangrijkste eigenschappen en bekwaamheden in het individu situeren. Volgens Mead worden individuen gevormd door het sociale leven, door interactie. Je reageert niet rechtstreeks op de handeling van de ander, maar je reageert op de interpretatie en symbolen van de ander.

Elias toont aan dat regels worden geïnternaliseerd. Etiquetteregels zijn regels van buitenaf, die zich op een gegeven moment in je genesteld hebben en daardoor een soort ‘tweede natuur’ geworden zijn. Ten tweede kunnen regels veranderen in tijd of door maatschappelijke ontwikkelingen.

Van dwang naar drang

Hobbes is een grondlegger van het utilitarisme. Hij stelde dat iedereen zoveel mogelijk macht wilde hebben, om met die macht zoveel mogelijk zijn of haar belangen te behartigen. De wereld zou in dat geval een hele vrije wereld zijn, waarin veel mag. Maar het zou ook leiden tot veel conflicten. De samenleving kan dan beschreven worden als een oorlog van allen tegen allen, je zou je nooit veilig voelen en je zou nooit kunnen genieten van je eigendommen. Om dat te voorkomen is er een staat of overheid nodig die regels stelt, en ervoor zorgt dat deze regels ook nageleefd worden. De hobbesiaanse oplossing bestaat dus uit externe dwang door de staat.

Er is ook een andere, moderne, visie. Mancur Olson stelde dat collectieve goederen er alleen komen als het nastreven ervan wordt bevorderd door het te koppelen aan individuele belangen. Of door het te laten gebeuren onder dwang. De markt en de staat zijn daartoe geschikte mechanismen. De staat krijgt een monopolie op het gebruik van geweld. Er kwam kritiek, want het was volgens veel auteurs niet mogelijk de aanvaarding van wetten en beperkingen op dwang en geweld te laten steunen. Comte was het er niet mee eens, en hij was het ook niet eens met de voorstanders van de Tegen-Verlichting. Deze stelden dat misleiding via manipulatie van symbolen, via rituelen en religie noodzakelijk was.

Elias en Mead voegden iets toe aan de eeuwenoude discussie. Dwang hoeft niet alleen extern te zijn. Een aantal normen en regels worden voor de mensen een tweede natuur.

Het verschil tussen conflictsociologen en tussen functionalisten is het grootste op dit vlak. Conflictsociologen kijken naar de manieren hoe gedrag van mensen door dwang beïnvloed kan worden. Zij hebben oog voor dwang, geweldig en conflicten. Functionalisten hebben meer oog voor de manier waarop via opvoeding en interactie gedrag van mensen tot stand komt.

6. Verklaren en verwachten in de sociologie

De grondstof van het samenleven; verwachten

De samenleving bestaat in zekere zin uit verwachtingen. Als je het over rollen en normen hebt dan kom je sowieso uit bij verwachtingen. De staat, de markt en het recht zijn patronen van verwachtingen. Als je gaat beginnen met al je verwachtingen opschrijven dan is dat een taak die bijna niet te volbrengen is, want er zijn ontelbaar veel verwachtingen. Op het moment dat er sprake is van een crisis worden mensen zich bewust van bepaalde verwachtingspatronen. Normaal hebben verwachtingen een ‘natuurlijkheid’. Ze zijn vanzelfsprekend.

Niemand wordt graag bij ordeverstorende experimenten betrokken, ook dat wijst op het bijzondere van verwachtingen. Als verwachtingen uit de dagelijkse routine worden verstoord voelen we ons gekrenkt.

Als je de vraag stelt; wat is het verschil tussen onze vader en onze buurman? Het verschil ligt grotendeels in de verwachtingen die wij hebben van de persoon. Biologisch kan het mogelijk zijn dat je vader ook de buurman is. Biologische en sociale verwantschap zijn dus niet tot elkaar te reduceren.

Er zijn verschillende soorten patronen of bundels van verwachtingen. Die kunnen betrekking hebben op rollen maar ook op programma’s. Als je uit eten gaat verwacht je een bepaalde volgorde (je wordt naar je tafel gewezen, bestelt iets te drinken, krijgt de kaart, enzovoorts). Maar ook tijdens een operatie is er sprake van een vast programma. Programma’s moeten wel een mate van flexibiliteit hebben, want er kan altijd iets onverwachts gebeuren.

Sommige verwachtingspatronen waarmee we door het leven gaan zijn gebonden aan bepaalde rollen/plaatsen/tijdstippen. Anderen zijn algemener. Een toerist verwacht dat de mensen uit hun vakantieland anders kunnen reageren dan de mensen thuis. Ze vallen terug op de gedragsverwachtingen die zij als algemeen laten gelden.

Verwachtingen kunnen ook tijdsgebonden zijn. Als je om tien uur ’s ochtends naar iemand toe gaat verwacht je dat je koffie krijgt. Als je ’s avonds rond negen uur naar iemand toe gaat verwacht je een borrel of iets fris. Als je om drie uur in de middag gebeld wordt sta je vaak niet vreemd te kijken, als je om drie uur in de nacht gebeld wordt sta je vaak wel verschrikt te kijken.

De sociologische verklaring; verwachten, voorspellen en begrijpen

Als we het handelen van anderen niet meer gaat zoals we hadden verwacht dan raken mensen wel eens in paniek. Conrad laat dat mooi zien in zijn boek. Je gebruikt verwachtingen om aan te geven dat je iets verwacht van een persoon. Maar verwachtingen kan je ook gebruiken om iets te verklaren wat een persoon gedaan heeft.

Het achteraf denken ligt ook in verband met begrijpen en goedkeuren. Het verband tussen verwachten en begrijpen is een belangrijk verband in de sociologie. Max Weber definieerde sociologie als:

De wetenschappelijke poging om het sociale handelen te begrijpen, met de bedoeling op die manier tot een causale verklaring van het verloop en de effecten van dat handelen te komen.”

Een causale verklaring is een verklaring in termen van algemene regelmaat, die ons toelaat te voorspellen wat er onder bepaalde omstandigheden zal gebeuren. Je kan zo bijvoorbeeld voorspellen dat in een groep kettingrokers meer mensen met longkanker zijn als in een groep niet-rokers. Er is hier ook sprake van begrijpen, want men weet waardoor longkanker kan ontstaan. Weber spreekt naast begrijpen ook over een oorzakelijke verklaring. De sociale werkelijkheid kan volgens hem niet op dezelfde manier worden bestudeerd als natuur. In tegenstelling tot de natuur hebben mensen een vrije wil. Mensen koesteren verwachtingen, en ze hebben opvattingen over wat er van hen wordt verwacht. Een sociaal-wetenschappelijke verklaring formuleert dus eigenlijk verwachtingen, met betrekking tot de effecten van verwachtingen. Dat maakt verwachtingen over gedrag op basis van redenen die mensen kunnen hebben voor hun gedrag. We begrijpen het handelen van mensen als we het gedrag ‘hadden kunnen verwachten’. Het begrijpen wordt in de sociaal-wetenschappelijke verklaring ook wel aangegeven met Verstehen. Dit geeft aan dat het iets anders is als het woord uit het dagelijks leven.

Verklaren = het vaststellen van een statistisch verband + het begrijpen van dat verband in termen van verwachtingen.

De Verstehende methode van Weber werkt goed dicht bij huis, maar werkt minder goed voor andere groepen of culturen ver weg of in het verleden. Een Vlaams meisje kan zich moeilijk voorstellen hoe een Romein uit de eerste eeuw dacht. Maar het is ook niet altijd makkelijk om de verwachtingen van onze medeburgers zonder verdere informatie goed in te schatten.

Begrijpen en hermeneutiek

Het verklarend begrijpen van Weber bevat geen enkel middel om onze interpretatie te toetsen aan dat van anderen. De regelmaten in het leven van de mens zijn door de mens zelf ontwikkeld. Daarom is het niet genoeg om de statistische regelmaten te observeren. Het moet ook te plaatsen zijn in interpretaties, opvattingen en verwachtingen van de betrokken personen. Socialisatie vindt plaats in een bepaald milieu, en je leert de rollen uit dat milieu kennen. Je kan met die kennis niet de rollen uit andere culturen en tijden beschrijven. Om dat te kunnen moet je de voorstelling van de werkelijkheid van die mensen weten.

Begrijpen en interpreteren is een belangrijk probleem. Dit wordt ook wel het hermeneutische moment van de verklaring genoemd. In de moderne samenleving wordt hiermee bedoeld dat menselijk handelen niet kan worden begrepen met de methoden van de natuurwetenschappen, maar door de interpretatie van de bedoelingen, verwachtingen en motieven van de persoon. De Verstehende methode van Weber wil dit graag doen, maar het nadeel is dat die methode vooral kijkt vanuit eigen perspectief naar de anderen. Begrijpen is moeilijker dan de Verstehende methode van Weber suggereert. Om anderen te begrijpen moet je altijd kijken naar hun rollen en naar hun bundels van verwachtingen. Je moet je dus verdiepen in hun cultuur. Alleen dan kan je andere mensen begrijpen.

Vaststellen van een statistische regelmaatSociologisch verklaren.

De Verstehende methode: ons in de plaats van de andere plaatsen.

Begrijpen, kunnen verwachten.

Hermeneutiek; de cultuur, het denken en voelen van anderen leren kennen en interpreteren.

Dilthey stelde dat reacties van personen bepaald worden door de cultuur waar zij uitkomen. Het individu kan alleen begrepen worden uit betekenissen, voorstellingen en interpretaties. En niet uit gemeenschappelijke belangen.

Cultuur en handeling

Om de rol van verwachtingen te verduidelijken kom je terecht bij de begrippen voorstelling, betekenis en cultuur. Met behulp van cultuur kan je een aantal sociologische stijlen makkelijk van elkaar onderscheiden. Elke sociale handeling heeft vier belangrijke componenten, namelijk:

1. De bedoeling

Dit zijn handelingen die met een bedoeling worden gesteld of waaraan een zin/betekenis gegeven kan worden. De bedoeling hoeft niet gespecificeerd te zijn. Het sociale handelen mag als doelgericht worden beschouwd. Het doel van een handeling hoeft ook niet per se redelijk te zijn.

2 en 3.De middelen en de condities; samen de situatie

Een sociale handeling vindt plaats in een gegeven omgeving. Dit kan opgedeeld worden in de middelen die voorhanden zijn in die omgeving. En in de condities waaraan de handelende persoon onderworpen is. Middelen zijn aspecten waarvan de persoon gebruik kan maken. Voor het kopen van een stereotoren bijvoorbeeld het geld, de vriend met advies, tests van consumentenorganisaties, prijs/kwaliteit verhouding, enzovoorts… Bovengenoemde middelen zijn afhankelijk van omstandigheden en condities. Het zijn beperkingen. Het bestaande aanbod is een voorbeeld van een conditie.

4. Een reeks normatieve standaarden voor het beoordelen van de relatie tussen condities, middelen en doelen.

Situatie, middelen en doel moeten met elkaar in verband worden gebracht. Kennis is daarbij onmisbaar. Vaak moet je je behelpen met een vaag idee, van iets wat zou kunnen werken. We vertrouwen daarbij vaak op gevoel en gewoonte. Technologie, magie, geloof en wetenschap zijn allemaal vormen van kennis die mensen vertellen hoe ze middelen en doelen met elkaar in verband kunnen brengen. Dingen die cultuurbepaald zijn zullen het gebruik van middelen ook beïnvloeden.

Veel handelen is routinematig en onnadenkend. Mensen gaan pas na denken over hun handelen als er iets mis gaat of als er iets bijzonders aan de orde is. Dit doet geen afbreuk aan de waarde van het handelingsschema. Het is nuttig om het reflexieve, nadenkende handelen te analyseren. En het is nuttig om het denken van mensen die uit hun routine gedrukt zijn te bestuderen. En het is ook nuttig omdat veel van onze handelingen ooit begonnen zijn als reflexief handelen.

Situatie en cultuur

Twee van de vier componenten hebben direct verband met cultuur. Namelijk de doelgerichtheid van het handelen en in de normen. Je zou onder cultuur kunnen verstaan; opvattingen over wat nastrevenswaardig is enerzijds. En normen, opvattingen en kennis over hoe die doelen of waarden kunnen worden verwezenlijkt anderzijds. De beschikbaarheid van middelen en de gegeven omgeving hebben minder rechtstreeks met cultuur te maken.

In de sociologie wordt onderscheid gemaakt tussen cultuur en structuur. Onder cultuur worden de doelen en de normen die het handelen kunnen richten genoemd. Structuur verwijst in dat geval dan naar de middelen en de condities of naar de situatie.

Communicatief handelen

In het dagelijks leven gebeurt het maar zelden dat iemand leeft zonder toezicht van anderen. Heel af en toe komt het voor. Ons handelen is vaak communicatief. Zelfs als er geen anderen in de buurt zijn hou je rekening met algemeen geldende gedragsnormen.

Om sociaal handelen te bekijken moet je altijd kijken naar een tweede persoon. Alter genoemd. De eerste handelende persoon noem je ego.

Definitie van de situatie

Een handeling is pas zinvol als het door anderen geïnterpreteerd wordt. Het kan in dat geval invloed uitoefenen op het verdere verloop van de interactie. De betekenis die aan handelen gegeven wordt is sterk afhankelijk van de situatie. Mag ik een vuurtje? Kan bijvoorbeeld betekenen dat iemand contact wil, of dat iemand wil roken. Een interactie heeft succes als mensen een definitie delen. Er treden moeilijkheden op als verschillende definities van de situatie botsen.

In een huwelijk, tijdens een voetbalwedstrijd en tijdens een examen is het duidelijk wat er verwacht wordt. Andere situaties kunnen minder duidelijk zijn. Mensen die in zo’n situatie terechtkomen moeten ter plekke de definitie ervan verzinnen/maken. In sommige culturen bestaan meer definities die van te voren vast staan dan in andere culturen. Spel en sport kennen over het algemeen duidelijke regels. Deelnemers weten welke middelen ze kunnen gebruiken en ze weten welke regels van toepassing zijn.

Symbolen

Handelingen en voorwerpen hebben geen betekenis op zich. Een lap stof kan gebruikt worden als vlag die ‘vaderland’ weergeeft. Mensen hebben dan meer respect voor die lap stof gekregen.

Het woord ja kan verschillende betekenissen hebben, net als knipogen. Een handeling wordt nooit gesteld, maar wordt altijd voorgesteld.

Symbool: het aspect van het handelen en van de voorwerpen dat de betekenis communiceert. Simpel gezegd is het iets wat staat voor iets anders. Een knipoog staat niet meer voor een beweging met het ooglid, maar het staat voor een knipoog.

Een symbool is expressief als het iets uitdrukt, een gevoel losmaakt en een emotie stabiliseert. Veel symbolen doen beiden tegelijk.

Cultuur, de inprenting van gedrag en de situatie

Een complete betekenis van het woord cultuur is:

Cultuur is een overgeleverd geheel van betekenissen die vervat zijn in symbolen; een geheel van opvattingen uitgedrukt in de symbolen via welke de mensen met elkaar communiceren, hun kennis van en houdingen tegenover elkaar ontwikkelen en doorgeven.

De samenhang tussen handeling en cultuur:

 

Intentionele aspecten van de handeling

Communicatieve aspecten van de handeling

Culturele componenten van de handeling

Doelen, waarden.

Normen

Symbolen

Definities van de situatie

Betekenissen

Situationele componenten van de handeling

Middelen en condities.

Middelen en condities

Het utilitarisme en de rationele keuzebenadering gaan er vanuit dat alle mensen pijn willen minimaliseren en plezier willen maximaliseren. Daarom hanteren zij rationaliteit als gedragsnorm.

Niet utilitaristische benaderingen gaan er vanuit dat culturen en mensen kunnen verschillen in de doelen die ze zich stellen. En ook de normen die ze daarbij hanteren zijn verschillend.

Sociologen die van mening zijn dat doelen en normen van het handelen uiteindelijk allemaal hetzelfde zijn zullen verschillen in gedrag niet wijten aan cultuur. Daarom worden verschillen dikwijls toegekend aan technologie.

Er zijn ook stromingen die de verschillen wel wijten aan cultuur. Een duidelijk voorbeeld daarvan vindt je in de antropologie. Dat komt omdat de antropologie vaak kijkt naar extremere cultuurverschillen.

7. Methoden van samenleven en socialisatie

Discursieve en praktische kennis

Middelen voor samenleven zijn onder andere; normen, betekenissen en definities van de situatie. Mensen weten snel om te gaan met normen en betekenissen zonder ze echt onder woorden te kunnen brengen. Een wetenschapper kan soms succesvol zijn, zonder dat hij exact op kan schrijven wat een wetenschapper is. Dit wordt praktische kennis genoemd.

Daar tegenover staat discursieve kennis. Dat wil een uitdrukkelijke formulering of interpretatie van de regels. Of van de normen die inzicht geven in gedrag.

Praktische kennis is belangrijk voor de mensen om lid te zijn van een groep. Als je niet voldoet aan de verwachtingen die bij een rol horen dan val je door de mand.

Socialisatie verwijst naar het geheel van processen die ervoor zorgen dat een persoon een bepaald aantal rollen kan vervullen. Dit gaat via regels, verwachtingen, kennis en vaardigheden. Die normen en vaardigheden gaan ook deel uitmaken van onze persoonlijkheid. Bij socialisatie worden zowel discursieve als praktische kennis verworven. Socialisatie kan maar ten dele toegewezen worden aan het onderwijs, omdat er ook een groot praktisch deel bij zit.

Lichaamstaal

Wie het sociale leven gaat bestuderen ontdekt al snel dat er veel ongeschreven regels zijn. Die regels worden vaak trouw nagevolgd. Een voorbeeld daarvan is het gebruik van de ogen. Je mag niet te lang staren naar iemand, dus in een lift of in een overvolle bus gaan mensen maar naar de knopjes of naar buiten kijken.

Goffman heeft in zijn boek ‘Territories of the self’ beschreven hoe mensen hun eigen territorium afbakenen. Iedereen heeft zijn personal space, en het is niet beleefd, of zelfs onbeschoft om daarbinnen te komen. In een lege zaal is het niet netjes om op de stoel naast iemand te gaan zitten, terwijl in een volle zaal alle stoelen gebruikt mogen worden. Hij spreekt van the stall als mensen voor een langere tijd gebruik maken van een plek, bijvoorbeeld op het strand.

Regels voor toenadering tussen personen verschilt per land. Goffman ontdekte ook dat via non-verbale communicatie soms veel meer duidelijk wordt dan uit het gesproken woord. Het is belangrijk om naast verbale communicatie ook gebruik te kunnen maken van non-verbale communicatie. Dat is ook de reden dat er nog zoveel (internationale) vergaderingen zijn en dat er relatief weinig mensen thuis werken. Non-verbale communicatie zorgt ervoor dat eventuele storingen opgevangen worden.

Etnomethodologie

Veel van de regels die Goffman vermeld zijn geen nieuwe regels. Iedereen kent ze, en anders lijken ze wel logisch. Het correct beschrijven van de vaak subtiele regels kent een zwaar begrippenapparaat. Daarom krijgt de sociologie vaak als klacht dat het onnodig moeilijk is. Dat het iedereen zo bekend voorkomt wijst erop dat mensen onbewust veel regels, normen en verwachtingen bezitten. Sommige sociologen hebben vooral de discursieve interpretatie te bekijken.

Dit heeft zich uitgebouwd tot twee centrale vraagstellingen:

  1. Door observatie regels ontdekken die het sociale leven beheersen.

  2. Die regels oriënteren het gedrag van mensen. Bijna iedereen kent die regels en dat zorgt voor een grote voorspelbaarheid van het sociale leven.

Dit wordt wel eens de blauwdruktheorie genoemd, omdat de regels kunnen worden gezien als blauwdruk van de orde. Mensen gaan er in een conversatie vanuit dat de ander kennis heeft van praktische zaken. Als er dan steeds de vraag komt; wat bedoelt u? Dan kan dat als erg vervelend ervaren worden. De persoon kan vaak niet alle vragen beantwoorden, omdat het zo vanzelfsprekend is, en dat is niet altijd te verwoorden. Garfinkel onderzocht dit. Hij liet zijn studenten een stukje lezen en dat moesten ze vervolgens helemaal uitleggen aan iemand (hij speelde diegene) die geen enkele regel kende, en geen enkele cultuur kende en geen enkele norm kende. Uiteindelijk hebben de studenten het opgegeven. Het is dus onmogelijk om alles letterlijk te beschrijven.

Etnomethodologie; de studie van de methoden die gewone mensen gebruiken om elkaars gedrag te interpreteren. En daarbij kom je tot wederzijdse verwachtingen en tot wederzijds begrijpen.

De Verstehende methode van Weber en Berger en Luckmann wijzen erop dat mensen handelen op basis van de kennis van de wereld en van anderen.

De etnomethodologen kijken hoe mensen tot een bepaalde voorstelling van de werkelijkheid komen. En hoe ze komen tot gedeelde verwachtingen. Het gaat in de studie dus eigenlijk om samenleven en samen handelen.

Een grammatica van het samenleven

Etnomethodologen hebben zich vaak beziggehouden met dagelijkse dingen. Ze vinden dat ze op die manier veel leren van de samenleving. Sommige sociologen zetten vraagtekens bij deze methode. Zij vinden dat je van een afstand moet kijken naar de samenleving. Etnomethodologen vinden dat sociologen te weinig kennis hebben over hoe mensen eigenlijk met elkaar omgaan om iets nuttigs te kunnen zeggen over sociale orde, rollen of verwachtingen.

Garfinkel legt de nadruk op het elke keer opnieuw moeten bepalen van de situatie. Het is niet te oriënteren zoals Parsons denkt.

Het symbolisch interactionisme is nauw verwant aan de etnomethodologie. Er wordt ook veel nadruk gelegd op het individuele, handelende mens. Normen worden gecreëerd in een interactie tussen twee mensen. Daarom respecteren mensen de normen. Het beeld van de samenleving dat zo geschetst wordt is een beeld dat de samenleving volkomen contingent is. De interactie tussen mensen zorgt voor de orde. Blumer (aanhanger van het symbolisch interactionisme) zegt dat Parsons teveel kijkt naar de beperkingen van mensen, en teveel naar de gemeenschap. Volgens hem is alleen het individu belangrijk. In zijn visie verdwijnt de situatie (middelen en condities) helemaal. Mensen worden niet geleid door de gemeenschappelijke cultuur, maar zij maken de gemeenschappelijke cultuur met hun handelen.

Een pertinente vraag is in hoeverre mensen cultuur en samenleving maken. En in hoeverre ze de voorgekauwde cultuur en samenleving overnemen van eerdere generaties.

Etnomethodologen zijn op zoek naar regels om de samenleving te ontdekken. Regels waarmee wij via communicatie en interactie verwachtingen en normen scheppen. Zij lieten zich inspireren door het leren van taal en grammatica. Veel kinderen beheersen de taal al voordat ze naar school gaan, op school komen daar de regels (grammatica) bij. Etnomethodologen hoopten een soort sociale grammatica te ontdekken. De regels zouden beperkt zijn, maar ze zouden met creativiteit onbeperkte gebruiken toelaten. Het is de etnomethodologen nog niet gelukt om een sociale grammatica te maken. Ze stellen elke keer de sociale orde vast, die worden onder normale omstandigheden geregeld door interactie. Er is nog geen verklaring gevonden voor de orde die voorspelbaarheid biedt.

Daarom denken sociologen dat mensen zich de heersende cultuur eigen hebben gemaakt. Denken, voelen en handelen wordt verklaard door cultuur en situatie. Het inspelen op de situatie of de doelen en normen, met als doel het sturen van gedrag, wordt ook wel sociale controle genoemd.

Een terugblik op alle sociologische theorieën

Een sociologische theorie kan je zien als een bril waardoor een socioloog door kijkt, naar de wereld. Het doel is het begrijpen en verklaren van de samenleving. Een theorie stuurt de waarnemingen en de interpretaties daarvan. Een theorie mondt uit in; verbanden, feiten, observaties of regelmaten.

De theorieën die tot nu toe voorbij gekomen zijn kan je in twee tegenstellingen vatten. De eerste tegenstelling is de manier waarop de samenleving tot stand gekomen is. Aan de ene kant komt de sociale orde spontaan tot stand; etnomethodologen.

Aan de andere kant komt de sociale orde tot stand door controle op het denken en handelen. Er is een overstijgende factor nodig; geloof, traditie, gemeenschappelijke opvoeding en vorming of fysieke beperkingen.

De tweede tegenstelling heeft te maken met het beeld van de mens. Aan de ene kant denkt men dat mensen rationeel handelen uit eigenbelang. Aan de andere kant denkt men dat handelen kan worden gericht door geloof, waarden, overtuigingen en andere culturele elementen. Deze zijn niet terug te brengen tot eigenbelang.

In een schema weergegeven komt dat er zo uit te zien:

 

Spontane orde

Orde door sociale controle

Rationeel handelend individu

1. Nutstheorieën

1. Rational choice-theorieën

1. Exchange theory

2. Conflictsociologie

2. Marxistische theorieën

Normatief handelend individu.

3. Etnomethodologie

3. Symbolisch

interactionisme

4. Hermeneutiek

4. Functionalisme

  1. Hierin staan het liberalisme en neo-liberalisme.

  2. Hierin staan het marxisme en fascisme.

  3. Hierin staan anarchisme, romantische stromingen en groene ideologieën.

  4. Hierin staan de sociaal-democratische en het christen-democratische ideologieën.

De ideologieën zijn verzamelingen van opvattingen over hoe een goed leven en een goede samenleving tot stand komt. Het lijkt uit bovenstaand schema dat er een groot onderscheid gemaakt wordt. Maar er is tussen alle stromingen veel overlap. Een voordeel van het schema is dat het netjes te ordenen is.

De studie van de etnomethodologen hebben bijgedragen aan vier belangrijke inzichten.

Ten eerste moet de sociologie de sociale werkelijkheid op een wetenschappelijke manier bekijken. Dit is niet mogelijk zonder rekening te houden met de manier waarop mensen de wereld bekijken.

Ten tweede is het niet mogelijk de sociale constructie te bekijken op een subjectieve manier.

Ten derde is er het besef dat de constructie niet helemaal transparant is. Niet alles is onder woorden te brengen.

Ten vierde blijkt dat rollen en normen (evidente elementen) flexibel zijn. Dit wordt ook wel de robuustheid van het sociale genoemd.

De robuustheid van het sociale

Mensen worden veel geconfronteerd met situaties waarin ze niet precies weten hoe ze moeten handelen. Een stap die ze dan nemen kan makkelijk een misstap zijn.

Het werk van etnomethodologen heeft een aantal mechanismen gesteld die ervoor zorgen dat je vertrouwen blijft houden ondanks onvolledigheden, frustraties en afwijkingen. Ze helpen ook verklaren hoe vernieuwingen mogelijk zijn.

Het krenken van normen, het overtreden van de regels en het frustreren van de verwachtingen leidt maar zelden tot ruzie, geweld en straf. Daarom kunnen nieuwe verwachtingen uitgeprobeerd worden zonder je daarbij afwijzend behandeld wordt. Er worden in de omgang veel mechanismen gebruikt om met gefrustreerde verwachtingen om te gaan.

Humor

Overtreding van de norm zorgt vaak voor een gespannen situatie. Mensen kunnen zich bedreigd voelen. De overtreder kan er een grapje van maken, hij plaatst zich in de positie van een nar. Een misstap kan erkend worden als misstap. Het kan dan opgevangen worden met humor. Er wordt achteraf een grapje van gemaakt.

Tact

Als je weet dat iemand liegt kan je er iets van zeggen of je kan doen of je neus bloedt. Als je net doet alsof je niet op mensen let dan zorgt dat voor een comfortabel gevoel. Tact is een middel dat je gebruikt om ‘het gezicht van anderen te redden’. Er zijn veel dingen mogelijk en de mogelijke gevolgen worden geminimaliseerd. Net als humor gebruik je tact om te laten blijken dat een aantal gebeurtenissen niet echt meetellen.

Afwachten

Als iemand iets doet wat buiten de verwachting valt zal men vaak afwachten op welke gedragingen er nog meer gaan komen. Misschien heeft men niet goed gezien wat er gebeurde. Misschien kan humor gebruikt worden, misschien kan tact gebruikt worden om de situatie te minimaliseren. Als mensen in een verborgen camera groep meedoen zie je dat ze eerst vooral een afwachtende houding aannemen. Mensen beginnen te lachen om een grap, of ze hopen op tact van anderen.

Uitleggen

Je kunt iets niet opzettelijk gedaan hebben, dan kan je het uitleggen. Er zijn veel redenen om toch iets te doen, je stond bijvoorbeeld onder grote druk.

Vergiffenis vragen en verontschuldigingen aanbieden

In dit geval bekent de dader dat hij fout zat, maar geeft hij wel aan dat hij het eigenlijk niet had willen doen. De regels en verwachtingen worden hiermee hersteld. De regels en verwachtingen worden niet ter discussie gesteld, maar de persoon die ze overtreden heeft. Als personen uit de politiek of het bedrijfsleven ‘sorry’ zeggen via de media blijkt dit vaak al genoeg te zijn.

Durkheim stelde dat crimineel gedrag niet te missen was. Door de straffen en verontschuldigingen die daarbij ontstaan worden algemene regels en normen vastgesteld. Dat is volgens Durkheim onmisbaar.

Door bovenstaande mechanismen worden pijnlijke situaties opgevangen. Het sociale leven wordt gaande gehouden door deze middelen. Als je door de buffer van deze mechanismen heen gaat dan kan er over worden gegaan tot straffen geven. Straffen geven is het uitoefenen van de sociale controle; het waarmaken van verwachtingen en normen.

De sociologische tijdas

+- 1775 voorlopers Adam Smith (1723-1790)
Jeremy Bentham (1748-1832)
Thomas Robert Malthus (1766-1834)

1825 het ontstaan van de sociologie August Comte (1798-1857)
Karl Max (1803-1883)
Herbert Spencer (1820-1903)

1875 de klassieke sociologie Emile Durkheim (1858-1917)
Max Weber (1864-1971)
George Herbert Mead (1891-1939)

1925 de periode van de scholen Functionalisme
Talcott Parsons (1902-1979)
Robert King Merton (1910-2003)

Kritische sociologie
Herbart Marcuse (1898-1979)
Theodor Adorno (1909-1969)

Symbolisch interactionisme
Herbart Blumer (1900-1986)

Etnomethodologie
Harold Garfinkel (1927-…)
Erving Goffman (1922-1982)

1975 een paar hedendaagse Pierre Bourdieu (1930-2002)
sociologen Anthony Giddens (1938-…)
Jeffrey Alexander.

10. Criminaliteit

Afwijkend gedrag; zeven gordels van sociale controle.

1. Routine.

Mensen komen in hun leven in een bepaalde routine terecht van werken, sporten, slapen, enzovoorts. Het komt maar zelden voor dat ze afwijken van hun routine. Sociologen spreken van het institutionaliseren van het gedrag. Het gaat dan om gestandaardiseerde gedragspatronen. Deze worden grote naarmate:

  • Het gedragspatroon onveranderlijk wordt herhaald.

  • De mensen die het gedragspatroon vertonen daartoe kennis bezitten.

  • Het gedragspatroon moet neergeschreven zijn in wetten en reglementen. Als het overtreden wordt moet er een straf op staan.

  • De normen van het gedrag moeten geïnternaliseerd zijn.

  • Het gedragspatroon moet zinvol zijn. Het dient dus voor belangrijke waarden of belangrijke doelstellingen.

Geïnstitutionaliseerde gedragspatronen kunnen verbonden zijn met organisatievormen; het huwelijk, de universiteit, een bedrijf, enzovoorts.

Mensen volgen een groot deel van hun leven vastgelegde gedragspatronen. Dat zorgt voor een bepaalde voorspelbaarheid van het leven. Daardoor voelen mensen zich veilig en zeker. Als deze gordel doorbroken wordt volgt de volgende gordel.

2. Het politieagentje binnenin.

Iedereen controleert zichzelf en heeft een ingebouwd controlesysteem.

3. Velden van gesanctioneerde verwachtingen.

Iedereen heeft een sociaal netwerk. Dat netwerk zorgt ervoor dat mensen op het rechte pad blijven. Ze voelen zich verantwoordelijk voor bijvoorbeeld hun kinderen.

4. Buffers.

Als het afwijkende gedrag niet te storend of te hardnekkig is wordt het opgevangen door humor, tact, een afwachtende houding, uitleg en verontschuldigingen.

5. Uitlaatkleppen.

Wilde fuiven, carnaval, megadancing, het holst van de nacht, de uren na het winnen van een voetbalwedstrijd, sun-sea-and-sex-vakanties.

6. Informele sancties.

Als bovenstaande gordels niet helpen kan de omgeving optreden. Ouders kunnen bijvoorbeeld zakgeld inhouden. Op dit niveau is het duidelijk dat het gaat om sociale controle.

7. In de handen van politie en gerecht.

In deze laatste gordel komen gevallen terecht die in aanmerking komen met politie of gerecht. Instellingen spelen maar een kleine rol maatschappelijk gezien. Ze zijn (spreekwoordelijk) het topje van de ijsberg.

Wat heet crimineel?

Overtreden van normen is iets wat dagelijks gebeurt bij mensen. Normen en regels die formeel worden bekrachtigd zijn opgeschreven in de wet. Afwijkingen daarvan zijn crimineel. Afwijkingen die opgevangen kunnen worden met humor en tact lopen over in afwijkingen die aanleiding geven tot gerechtelijke vervolging.

Een grijze zone

In deze zone vallen drugs en alcohol, materialen die voor thuisgebruik meegenomen worden van het bedrijf, belasting ontduiken, enzovoorts. Over wat wel en niet kan zijn verschillende meningen binnen een maatschappij.

Gevoeliger voor geweld

Geweld wordt tegenwoordig vaker gemeld, en er valt meer onder de kop ‘geweld’. De notie van geweld wordt ook uitgebreid tot een reeks handelingen met emotionele/psychische gevolgen.

Witteboordencriminaliteit

Vroeger werd ketterij gezien als een ernstig misdrijf, tegenwoordig wordt het gezien als een geval van vrije meningsuiting. En iets wat in onze samenleving niet wordt gezien als een misdrijf, kan in een andere samenleving wel gezien worden als een misdrijf. Rechtvaardigheidsgevoelens spelen een belangrijke rol in de wetgeving. De witteboordencriminaliteit leidt ertoe dat mensen die hoger opgeleid zijn en tot een betere sociale klasse behoren minder straffen krijgen voor een relatief hoger delict.

Het contingente van criminaliteit

De verschillen tussen samenlevingen zijn misschien wel te groot om overtuigende antwoorden te kunnen vinden op de vraag waarom sommige misdaden in de ene samenleving wel gezien worden als misdaden en in de andere samenleving niet.

Het functionalistische perspectief en het conflictperspectief komen beiden met hele andere antwoorden. Functionalisten kijken vooral naar waarden, die functioneel verklaard worden. Conflictsociologen kijken naar belangen en ongelijkheid.

Wie wordt crimineel?

Mensen die crimineel worden zijn een speciaal soort mensen; misdadigers. Anderen denken dat iedereen crimineel kan worden, afhankelijk van de situatie waar je in terechtkomt.

Het criminele type

Vroeger werd vooral aandacht gehecht aan het misdadige type. Men dacht dat er iets mis wat met de hersenen waardoor mensen misdadig werden. Deze studie noemde men de frenologie.

De frenologie verloor haar aanzien. Lombroso (1836-1909) dacht dat je een misdadiger kon herkennen aan zijn uiterlijk. In de 19e eeuw was de natuur erg belangrijk. Men wou sociologische en biologische hiërarchieën met elkaar in verbinding brengen.

In sommige landen werden criminelen gesteriliseerd. In Frankrijk wilde Raphael Simons een uitbreiding van de doodstraf, dit om de Franse bevolking te veredelen. Tegenwoordig is de stelling dat criminelen een bepaalde lichaamsbouw hebben nog niet verdwenen. Criminelen zouden een atletisch lichaam hebben. Critici zeggen dat het in groepen van misdadigers stoer is om een goed lichaam te hebben, en dat misdadigers daarom een gespierder/atletischer lichaam hebben. Een andere reden voor de atletische lichamen is het feit dat het niet mogelijk is om met een niet-atletisch lichaam behendig te zijn. En dus wordt het misdaden plegen dan lastiger.

Door de nieuwe ontwikkelingen kijkt men niet meer naar de lichaamsbouw, maar naar de genen. Mannen met een criminele aanleg zouden een extra Y chromosoom hebben. Andere onderzoekers zeggen dat het een fout in de steekproef was, en dat mannen met een extra Y geen extra risico hadden om crimineel te worden.

Sociale controletheorie toegepast op de criminaliteit

Sociologische theorieën kijken naar de omstandigheden van mensen. Als mensen tot de zevende gordel gekomen zijn, en dus niet meer gecontroleerd worden door hun omgeving gaat het mis. Merton (1938) kijkt naar het veld van gesanctioneerde verwachtingen. Mensen stellen bepaalde doelen. In deze cultuur is succes erg belangrijk. Mensen kunnen zichzelf doelen stellen die niet haalbaar zijn, ze grijpen dan soms naar criminele middelen. Iemand kan bijvoorbeeld drugs gaan dealen om daarvan dure kleding of een dure auto te kopen.

Groepen in zo’n anatomische situatie weten al op jonge leeftijd dat het niet makkelijk wordt om iets te bereiken in deze samenleving. Deze mensen vormen op school vaak al een subgroep, die zijn eigen normen en waarden ontwikkelt. Ze komen terecht in situaties waarin er weinig remmen zijn. Sociale controle werkt bij deze groepen averechts. Het werkt als een incentivesystem.

In bepaalde omgevingen wordt afwijkend gedrag als normaal gedrag beschouwd. Het is dan een kwestie van handigheid en verstand. De volgende termen hoor je dan wel vallen:

  • ‘zaken zijn zaken’

  • ‘hier geldt de wet van de jungle’

  • ‘dit is geen baan voor doetjes’

  • ‘als je ziet wat politici in hun zakken steken, waarom zou ik dan niets mogen pikken?’

  • ‘stelen van een groot bedrijf is een manier om wat meer gelijkheid te brengen in deze onrechtvaardige wereld’ (zegt de would-be Robin Hood)

Stimulansen tot afwijkend gedrag komen niet alleen voor in afwijkende subculturen. In films worden geweld en rechtvaardigheid vaak met elkaar in verband gebracht. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen in Westerse landen veel minder gewelddadige misdaden plegen.

Een andere theorie zegt dat criminaliteit wordt opgewekt door een bepaalde omgeving/buurt. Het gaat dan om wijken met veel alleenstaanden, een lage sociale cohesie, hoge werkloosheid, conflicten tussen groepen, enzovoorts. De kans is namelijk groot dat in deze wijken normen en waarden ontstaan die crimineel gedrag aansporen.

Hirschi vatte bovenstaande inzichten samen in een controletheorie van afwijkend en crimineel gedrag. Mensen raken minder snel in aanmerking met crimineel gedrag als ze in een sociaal en cultureel veld opgenomen zijn, als ze zich de normen en waarden eigen gemaakt hebben, als ze betrokken zijn bij school/werk en als ze opgenomen zijn in een sociaal weefsel van familie en vrienden.

Wilson en Kelling bedachten de theory of broken windows. Dit betekent dat een gemeenschap op verschillende sociale niveaus de sociale controle moet bewaken. Kleine vormen van afwijkend gedrag (broken window) kunnen het begin zijn van grotere misdaden. Gemeenschappen moeten de sociale controle dus samen met de politie uitvoeren.

Criminaliteit als rationele keuze

De rationele keuzetheorie gaat er vanuit dat iedereen zoveel mogelijk geld wil. Het gaat om een kosten- en batenanalyse. Deels is dit waar, maar niet alle misdaden hebben te maken met materiële belangen. Katz onderzocht dit in Amerika. Mensen die daar in de gevangenis terechtkomen hebben uiteindelijk minder verdiend. Als ze zouden werken tegen minimumloon zouden ze na vijf jaar meer verdiend hebben. Het is volgens Katz dus geen rationeel gedrag. De keus om een overval te plegen wordt in de meeste gevallen impulsief, en weinig voorbereid genomen. Als het ging om een rationele keuze werd de overval goed voorbereid.

Als mensen een gewapende overval plegen dan zorgt dat voor aanzien in hun milieu. De relatie tussen misdadiger en slachtoffer wordt voorgesteld in sterk moreel geladen termen. De overval is een vergelding voor de ongelijkheid.

Katz mist delen in zijn rationele beschrijving. Het lijkt er nu op dat sociale controle averechts werkt doordat het uitgevoerd wordt door de groep waar ze uit komen. Misdaad wordt daar positief voorgesteld. Hiermee is niet gezegd dat Katz’ theorie onbruikbaar, het is waarschijnlijk bruikbaarder bij de witteboordencriminaliteit. Daar is namelijk meer sprake van planning en reflectie.

Gemeenschappelijke punten van de sociaal-culturele controletheorieën en rationele keuzetheorieën is dat ze beiden denken dat armoede bestrijden een oplossing biedt voor het oplossen van criminaliteit. Armoede maakt misdaad aantrekkelijker, en armoede zorgt voor het ontstaat van subculturen.

De rationele keuzetheorie wil de pakkans verhogen en de straffen verzwaren. Een rationeel handelend mens zal dan minder snel misdaden plegen.

De aanhangers van de sociaal-culturele controletheorie zal pleiten voor het bieden van legale kanalen van statusverwerving. Er moet daarom geïnvesteerd worden in gezinsbeleid. Buurtwerkers zouden de subculturen moeten beïnvloeden, en als dat niet lukt moeten ze er sowieso voor zorgen dat de communicatie tussen beide groepen niet stopt.

In de praktijk komen beide perspectieven vaak samen.

Criminaliteit waarnemen

Als mensen gaan kijken naar criminaliteit doen ze dat vooral door te kijken naar statistiek en media. De media is erg ongeschikt om criminaliteit te beoordelen. Het gaat in de media vooral om sensatie. Het wordt soms te spectaculair weergegeven. Verkrachting door een vreemde wordt uitgebreider in het nieuws gebracht als verkrachting door een bekende, omdat de schuldvraag en oorzaak dan wat complexer liggen. Dat vertekent het beeld over verkrachtingen. Als de media ontdekt wat zijn publiek interessant vindt dan zal het op zoek gaan naar soortgelijke misdaden.

Gerechtelijke statistiek

Quételet was de eerste die keek naar statistieken (19e eeuw). Hij keek naar de veroordeelde feiten. Dat is geen geschikte manier, want slechts drie procent resulteert in veroordeling. Omdat slechts drie procent veroordeeld wordt kan je weinig zeggen over de toename of afname van criminaliteit.

Politiestatistiek

Hierbij wordt gekeken naar de geregistreerde meldingen. Ook dit heeft nadelen, want niet elke melding is terecht. Uit onderzoek blijkt dat 50-60% van de delicten niet gemeld wordt. Dus ook bij politiestatistiek kan je vraagtekens zetten.

Slachtofferenquêtes

In een slachtofferenquête wordt aan mensen gevraagd of ze de laatste tijd in aanmerking zijn geweest met misdrijven. Deze onderzoeken brengen ons dichter bij het aantal misdrijven. Maar de mensen die dit invullen kunnen het overdrijven of juist onderschatten. Het beeld is dus nog niet reëel. Slachtofferenquêtes laten vaak minder verandering zien dan politiestatistiek en gerechtelijke statistiek.

Een kwart van de Nederlandse bevolking acht zich slachtoffer van het ene of andere feit. Slachtofferschap is daarom iets wat breed gedefinieerd kan worden. Het is moeilijk te zeggen als criminaliteit toeneemt of afneemt. Sommige delicten worden vaker gemeld, anderen juist minder vaak.

11. Ongelijkheid

De verborgen pijn van gelijkheid; stand, klasse en kaste

Mensen zijn niet gelijk, er zijn in veel opzichten verschillen. Sociale ongelijkheid is één van die verschillen. In elke maatschappij zijn er mensen die ‘geld als water hebben’ en tegenover die mensen staan de mensen die ‘elk dubbeltje om moeten draaien’. In de loop van de 20e eeuw wordt het vermogen eerlijker verdeeld in Nederland. De houding van rijke mensen veranderde in de loop van de tijd sterk.

Sociologen onderscheiden een aantal typen van stratificatie om het soort ongelijkheid te vatten. Sociale stratificatie verwijst naar de manier waarop ongelijkheid vorm krijgt in een samenleving. Bij slavernij is de persoon eigenaar van zijn onderdanen, hij behandelt ze als dingen.

Stand en kaste

Een extreme vorm van ongelijkheid is het kastensysteem. Als mensen worden geboren staat al vast in welke kaste ze horen. De rijkere kasten mogen de armere kasten niet aanraken. Je moet je per kaste op een bepaalde manier kleden, en je mag maar een beperkt aantal beroepen beoefenen. In India is het verdwenen uit de wet, maar vooral op het platteland blijft het bestaan.

Het woord kaste wordt ook wel eens gebruikt naar een bepaalde groep in de samenleving die gekenmerkt wordt door ongelijkheid. Tegenwoordig blijven kinderen uit een arm gezin vaak de rest van hun leven arm. Dat wordt ook wel kaste genoemd.

Onze maatschappij is egalitair. Er bestaat bij ons wel ongelijkheid, maar de gelijkheid wordt wel erkend en tot op zekere hoogte ook nagestreefd.

In een kastenstelsel wordt niet gekeken naar een individu. Je wordt ingedeeld naar sociale klasse en geloof. Vaak zijn de mensen uit de hoogste kaste blank, en uit de laagste kaste donker.

Klasse

Het klassensysteem is afgeschaft, maar je kan over de hedendaagse samenleving wel zeggen dat ze een klassenkarakter heeft. De klasse waarin men terecht komt heeft in basis niets te maken met levensstijl of geloof. Sociale klassen onderscheiden zich in middelen en rijkdom. Een groot verschil tussen klasse en kaste/stand is dat het bij klasse vooral betrekking heeft op het individu. Het staat bij de geboorte niet vast in welke klasse je terechtkomt. Je blijft vaak wel terugzien dat mensen die uit een lager sociaal milieu komen, in een lagere sociale klasse terechtkomen.

Het staat bij de geboorte niet vast welke klasse je op latere leeftijd krijgt. Van iemand met een lagere klasse wordt al snel gezegd dat hij niet genoeg bekwaam is. Vandaar dat deze moderne mensopvatting zo vaak leidt tot racisme. Mensen die uit een lagere sociale klasse komen nemen het zichzelf vaak kwalijk.

Met de overgang van kaste en stand naar klasse verdwijnt de ongelijkheid niet. De Nike shirts en schoenen die in Nederland gekocht worden in Pakistan gemaakt. Die kinderen krijgen 4 eurocent per uur. In de praktijk verdwijnt de ongelijkheid dus niet.

De overgang naar klasse heeft er niet voor gezorgd dat de samenleving gelijk is geworden.

Collectiviteit en ongelijkheid

Ongelijkheden zie je overal, zelfs binnen het gezin. Ouders hebben meer te vertellen dan kinderen en oudere kinderen hebben meer te vertellen dan jongere kinderen. Overal zie je ongelijke posities:

  • Sociale ongelijkheid. Deze doen zich overal voor waar mensen samen zijn.

  • Collectieve ongelijkheid. Het gaat hier om ongelijkheid in verband met de vormen van ongelijkheid die zich in een bepaalde collectiviteit voordoen.

  • Maatschappelijke ongelijkheid gaat over de hele maatschappij.

Dit verschil is belangrijk, omdat een positie die iemand inneemt in het gezin vaak niet terug komt in de maatschappij.

Statuscompensatie en bevestiging van de lage status

In een klas heb je vaak de ‘stuudjes’ en de ‘relschoppers’. De relschoppers gebruiken een compensatie- en verdedigingsmechanisme. Als ze een slecht cijfer halen doen ze net alsof het hun allemaal niets boeit. Als ze zich wel geïnteresseerd opgesteld hadden, en dan een slecht cijfer zouden halen was het een soort van falen geweest. De lage status van de ouders speelt vaak wel mee in het succes van kinderen op school.

Etikettering

Als mensen zich afwijkend gedragen bestaat de kans dat anderen hun negatief beoordelen. Een persoon krijgt dan een etiket opgedrukt, bijvoorbeeld ‘ordeverstorend’. Als een leerling dat etiket gekregen heeft kan het zijn dat leraren die leerling eerder zien als ordeverstorend, omdat het dat etiket gekregen heeft. De geëtiketteerde gaat op den duur zelf ook beseffen dat het dat etiket draagt en gaat zich er naar gedragen. Dit wordt wel de etiketteringtheorie genoemd. Politiemensen wordt geleerd hoe ze afwijkend en crimineel gedrag onder controle kunnen houden en hoe ze criminelen uit de spiraal van etikettering kunnen houden.

Etikettering sluit mooi aan bij symbolisch interactionisme. Het kan worden beschouwd als een toepassing van dat perspectief. Die theorie richt zich op de wijze waarop interactie tussen mensen bepaalde verschijnselen produceert. In dit geval criminaliteit.

Ongelijkheid en smaak

In elke groep en in elke maatschappij worden een aantal verschillen tussen mensen belangrijk gevonden. Op die manier worden mensen sociaal geplaatst. Verschillen houden vaak wel verband met elkaar, een hoge opleiding en een hoog inkomen gaan bijvoorbeeld vaak samen.

Kleine, succesvolle ondernemers hebben soms geen enkele studie gedaan, en hebben toch een hoog inkomen. Dat is een voorbeeld van inconsistentie. Zij zullen het belang van geld en inkomen benadrukken en het belang van onderwijs relativeren. Mensen met een hoge opleiding en een laag inkomen zullen het net omgekeerd doen. Bij beiden zal het streven naar statusconsistentie of statuscongruentie de smaak beïnvloeden.

Theorie van de nietsdoende klasse

Veblen (1857-1929) schreef een boek over de nietsdoende klasse. Het ging om de manier waarop mensen sociale positie een betekenis geven. Dat kan door smaak, levensstijl en ideologie bepaald worden. Hij benadrukte het individualisme. Waarde was niet langer gekoppeld aan de stand of kaste, het werd een individuele eigenschap.

In een kapitalistisch systeem werd die waarde vooral gemeten aan bezit. Vanaf de 19e eeuw was bezit niet meer genoeg. Mensen moesten ook laten zien dat ze rijk zijn. Dit leidde tot opvallende consumptie. Er moest veel geld uitgegeven worden zonder dat daarbij iets productiefs gedaan werd.

Men draagt tegenwoordig merkenmode omdat het, naast duur, ook mooi is. Mensen dragen het omdat mensen met wie ze graag geassocieerd worden het ook dragen.

De theorie van Bourdieu

Pierre Bourdieu (1930-2002) werkte een hedendaagse theorie uit. Relaties tussen sociale posities plaatste hij enerzijds. Anderzijds plaatste hij smaken, opvattingen, levensstijl en gedragspatronen. Hij denkt dat smaken gebonden zijn aan sociale posities van mensen.

Als je kijkt naar namen of sporten van kinderen zie je een verschil tussen hoogopgeleide en laagopgeleide ouders. Sporten kunnen in basis vooral door de elite beoefend worden, maar diezelfde sporten kunnen een aantal jaren later ook veel door de middenklasse worden beoefend. Er is samenhang, dus wordt er meer gekeken naar sociale positie dan naar een individu. Kosten en baten worden ook cultuur en sociaal bekeken, voor sociale relaties, respect, zingeving, enzovoorts.

Volgens Veblen onderscheiden samenlevingen zich door wat zij waardevol achten. Mensen streven altijd naar meer. Bourdieu denkt daar anders over. Hij vindt dat je naast geld ook over vaardigheden en kennis moet beschikken. Hij maakt daarom onderscheid tussen economisch, cultureel en sociaal kapitaal. Economisch verwijst naar geld. Cultureel verwijst naar onderwijsniveau, kennis, informatie en vaardigheden. Sociaal verwijst naar de toegang tot sociale netwerken en relaties die men heeft.

Habitus is volgens Bourdieu een combinatie van smaak, gedragsdispositie, en mogelijkheden en vaardigheden om zich zo te gedragen. Omdat mensen in een bepaald sociaal milieu opgroeien verwerft men bepaalde vaardigheden die een bepaalde smaak mogelijk maken. Maar ook de middelen en de mogelijkheid mensen met dezelfde smaak te ontmoeten zijn aanwezig. Habitus is dus het geheel van factoren die bij een individu een bepaalde smaak en daarbij horende gedragingen waarschijnlijk maakt.

Er zijn volgens Bourdieu drie typen te onderscheiden.

  • De hoge klasse.
    Haar positie wordt uitgedrukt met wat schaars en moeilijk toegankelijk is. Economisch, sociaal en cultureel vergt het veel kapitaal.

  • Middenklasse.
    Ze willen boven de lage klasse staan, en ze willen de hoge klasse nabootsen. Deze groep is zich goed bewust van de statuswaarde van smaken, consumpties en culturele praktijken. De kleinburger lijkt aangetrokken te worden door de dramaturgische rollentheorie van Goffman.

  • De lage klasse.
    Alle vormen van kapitaal zijn schaars. Dingen moeten nuttig zijn.

12. Stratificatie en macht

Ongelijkheid van macht

In de tijd van Marx, toen het kaste/standensysteem nog aan de orde was, was er veel meer sprake van de ongelijkheid van macht. Het leek er niet op dat het gat tussen de standen kleiner zou worden. Dat bleek niet het geval te zijn. Maar het denken in termen van ongelijkheid van macht bleef bestaan, en is dus geïnspireerd door de marxistische scholen.

Soorten macht

Macht is de mogelijkheid om goederen die men zou willen, ook daadwerkelijk krijgt. Macht kan worden beschouwd als een gemeenschappelijk kenmerk van de drie soorten kapitaal die Bourdieu noemt.

Max Weber definieert macht als volgt; ‘macht is de mogelijkheid om, eventueel tegen de wil van anderen in, te krijgen wat men wil’. Dit beantwoordt nog niet de vraag waar de mogelijkheid op steunt om het gedrag van anderen te beïnvloeden. Dat gaat via de sanctioneringswijzen (behandeld in hoofdstuk 8, een hoofdstuk wat op de RUG niet behandeld wordt).

Er zijn vier soorten macht te onderscheiden.

  1. Economische macht.
    Er is sprake van controle over schaarse goederen en diensten. De macht is makkelijk overdraagbaar, want er wordt vooral gesproken over geld.

  1. Politieke macht.
    Er is sprake van de mogelijkheid om geweld en dwang te gebruiken, en dat is legaal. Het gaat hierbij om macht van een rechter, een leraar, een directeur, een ploegbaas, enzovoorts. Zij kunnen dreigen met een straf als bepaalde personen hun opdracht niet uitvoeren. De macht kan overgedragen worden als ze wordt gedelegeerd.

  1. Sociale macht.
    Er is sprake van invloed. Als iemand bijvoorbeeld wordt gekozen als vertegenwoordiger van een groep heeft hij veel sociale macht. Dit houdt nauw samen met sociale relaties en netwerken. Als mensen vertrouwen in je hebben, willen ze eerder wat voor je doen dan als er sprake is van wantrouwen.

  1. Culturele macht.
    Er is sprake van het activeren van waardegetrouwheid. Het gedrag van anderen wordt gestuurd door aanspraak op waarden. Sociale en culturele macht wordt ook wel gezag genoemd.

In elke maatschappij is sprake van een combinatie van bovenstaande machten. Een persoon/groep kan meerdere machten bezitten. De culturele macht is de laatste vijftien jaar verschoven van religieuze leiders naar managers en ondernemers. Culturele en economische macht komt dus steeds meer bij dezelfde personen te liggen.

Het gemaakte onderscheid tussen machten is analytisch. Het heeft een variabele relatie ten opzichte van posities.

Een minister laat zijn personeel werken voor de campagne, dat is politieke of reguliere macht. In de propaganda zelf wordt sociale en culturele macht gebruikt. Er wordt dan gebruikt gemaakt van bijvoorbeeld ondernemers of kerken die veel sociale en culturele macht hebben.

Stratificatie – veralgemeenbaarheid van status

Posities – eigenaar, directeur, vader, leraar – geven toegang tot verschillende media of machtsvormen. De posities zijn te vergelijken op basis van de mate waarin ze macht hebben. Een directeur heeft meer macht dan de leider van een kleuterklas. De leider van de kleuterklas kan wel absolute macht hebben, alle kleuters luisteren naar hem. De macht van een directeur is veralgemeenbaar.

Meerdimensionale stratificatie

Marx was vooral voor economische macht. Hij dacht daarbij aan controle over middelen van productie. Als er op de markt veel vraag naar mensen met diploma A is zullen ze snel aan een baan komen, en hebben ze minder kans om werkloos te worden. Hun mogelijkheid tot het verwerven van economische macht is groter.

Erik Olin Wright (1947-) volgt het marxisme nauwgezet. Hij hanteert bij het onderscheiden van klassen de volgende criteria: vermogen, controle over productiemiddelen en de mate waarin de arbeidskracht geschoold is en toegang heeft tot posities van gezag.

Hiërarchie van beroepen

Het beroep dat iemand uitoefent zegt iets over het inkomen. Iemand met een bepaald beroep heeft een bepaalde identiteit. Mensen die niet werken zijn afhankelijk van een uitkering, en dus van de werkende mensen. Er wordt een hiërarchie van beroepen gemaakt om sociale klassen af te bakenen.

Nadelen eendimensionale benadering

De hiërarchie van beroepen is te discutabel. Kleine zelfstandigen zonder personeel staan hoger dan ploegbazen, maar je kan je afvragen of het wel terecht is. Nog een nadeel is dat je beroepen slecht kan organiseren op één niveau. Eigenlijk zou je ze moeten organiseren in economische macht, politieke macht, sociale macht en culturele macht.

Er is nog een ander nadeel. Je brengt alle beroepen onder in categorieën. Ze worden voorgesteld als de lagen van een piramide. Dit is overzichtelijk, maar verder heeft het weinig waarde. Verder is het voor sommige beroepen moeilijk te zeggen waar ze thuishoren.

Om beter onderzoek te verrichten zouden sociologen moeten proberen om de verschillende dimensies van macht beter te meten. Verder moeten ze proberen opleiding in grotere categorieën te beschouwen, dan gaat er minder informatie verloren.

De groei van een meerdimensionale benadering

Weber onderscheidt klasse, stand en partij als hij het heeft over stratificatie.

Een klasse is een categorie van mensen die steunt op een gelijke economische situatie. Ze hebben dezelfde positie op de arbeidsmarkt, en hebben evenveel economische macht.

Een stand is een groep mensen die onderling verbonden zijn met elkaar via sociale relaties.

Partijen zijn groepen die zich georganiseerd hebben om reguliere macht te verwerven.

 

Vorm van macht

Dimensie van Weber

Indicatoren empirisch onderzoek

Economisch

Klasse

  • Inkomen

  • Arbeidsmarktpositie

  • Werkloosheidrisico

  • Beroepsklasse

  • Bezit, vermogen

Cultureel

Stand

  • Opleidingspeil

  • Cultuurpraktijken

  • Bezit cultuurgoederen

Sociaal

Stand

  • Aanzien (bijvoorbeeld beroepsprestige)

  • Sociale participatie

  • Positie in sociale netwerken

Politiek

Partij

Wordt doorgaans niet gemeten

Armoede

Armoede toont een gebrek aan alle vormen van macht. Het meten van armoede gaat bijna alleen maar uit van de economische zin.

Een methode om dat te meten is de budget- of korfmethode. Er wordt een armoedegrens gesteld, iedereen die onder die grens zit valt onder arm.

Een variant op die methode is de deprivatiemethode. Daarbij wordt men als arm beschouwd als men zich niet de goederen kan veroorloven die 50% van de bevolking noodzakelijk vindt.

In internationaal onderzoek wordt gebruik gemaakt van de relatieve methode. Daarbij wordt een EU-norm gesteld. Men moet minstens 50% van het gemiddelde inkomen hebben om niet arm te zijn. Er wordt rekening gehouden met de samenstelling van het gezin.

De subjectieve methode gaat na wat een samenleving als minimum aanvaardt voor een bepaald gezinstype. Iedereen die daar onder zit wordt als arm beschouwd.

Als laatste is er het wettelijke erkende minimum. Het beleid hanteert bijvoorbeeld bij het uitkeren van een bestaansminimum een definitie van wat economisch minimaal is.

Van categorieën naar personen

In de studie van sociale stratificatie en ongelijkheid wordt gekeken naar categorieën die een herkenbare eigenschap hebben. Ook nemen deze groepen een belangrijke plaats in met betrekking tot verschillende vormen van macht of kapitaal. Twee belangrijke groepen zijn etnie. Etnie wordt afgebakend door taal, nationale origine, huidskleur en/of culturele praktijken. Gender is een onderscheid in geslacht. De relatie tussen gender en etnie enerzijds en de vormen van macht is problematisch. Er is een grote ongelijkheid. De arbeidspositie van vrouwen blijft zwakker omdat ze ook een belangrijke rol in het gezin hebben.

Sociale mobiliteit en culturele macht of cultureel kapitaal

Sociale mobiliteit is de mogelijkheid voor mensen om zich van de ene naar de andere sociale positie te plaatsen. Sociale mobiliteit kan plaatsgrijpen tussen generaties (intergenerationele sociale mobiliteit), maar ze kunnen ook plaatsgrijpen tussen mensen van dezelfde generatie (intragenerationele mobiliteit).

Toegewezen en verworven status

Kinderen met laaggeschoolde ouders lopen meer risico om de school te verlaten zonder diploma of om te blijven zitten. Er worden pogingen gedaan deze verschillen te verkleinen, maar dat lukt nog niet zo goed. Het effect van het beroepsprestige van de vader op het onderwijspeil van de zoon wordt kleiner. Daaruit is te concluderen dat kinderen uit zwakkere sociale milieus meer kansen gekregen hebben. De beroepsstatus van leerlingen wordt nu vooral bepaald door onderwijs, en minder door het gezin. Er is een verschuiving van ‘ascribed’-status naar ‘achieved’-status. Dit is kenmerkend voor een samenleving die overgestapt is van een standen- naar een klassencultuur.

Nederlanders zijn getuige van een evolutie waarbij:

  • De statusverwerving minder toegewezen en meer verworven wordt.

  • De statusverwerving vooral in het onderwijs plaatsvindt.

  • Het behaalde diploma belangrijker wordt voor de levenskansen.

  • De culturele kenmerken van een gezin belangrijker zijn dan de beroepsstatus van de ouders.

In Vlaanderen heeft het sociale milieu nog steeds erg veel invloed. Hetzelfde als in Nederland is dat de invloed van het verworven diploma op de eigen loopbaan veel groter is.

Het toegenomen belang van onderwijs

De invloed van de beroepsstatus van ouders wordt kleiner. En het opleidingsniveau is een grotere rol gaan spelen. De culturele macht van het gezin wordt belangrijker. Het opleidingsniveau van de ouders heeft een grotere invloed dan hun beroepsprestige. Kinderen van ouders met een belangrijke mediavoorkeur blijken het minder goed te doen op school.

Het is tegenwoordig moeilijker om op te klimmen binnen het bedrijfsleven. Een diploma is een toegangsbewijs tot beroepsgroepen en beroepsniveaus. Een diploma is doorslaggevend geworden voor levenskansen.

Naar een meritocratie?

Meritocratie houdt in dat onderwijskansen worden geboden op basis van talent. Posities worden toegewezen op basis van prestaties in het onderwijs. En bevorderingen vinden alleen plaats op basis van inzet, bekwaamheid en prestatie. Het is dus het belonen van verdienste. Young (1915-2002) schreef in 1958 een sciencefiction verhaal over meritocratie. Hij had veel dingen goed.

Onbedoelde gevolgen van een meritocratie

Het is misschien onwaarschijnlijk dat alleen op basis van IQ je levensweg bepaald wordt. Strikt genomen leven we niet in een meritocratie, want de onderwijskansen hangen samen met de sociale positie van het gezin. Een ontwikkeling die zich wel voltrokken heeft in onze samenleving is de ontwikkeling dat ongelijkheid samenhangt met scholing. Een diploma is essentieel voor een verdere loopbaan.

Nieuwe vormen van ongelijkheid

In een standenmaatschappij was het afhankelijk van je familie in welke stand je terechtkwam. In een klassenmaatschappij is het afhankelijk van je eigen prestaties waar je terechtkomt. Toegewezen status is ascribed en verworven status is achieved. Waarden van de hedendaagse samenleving staan aan de kant van de verworven status. Een aantal decennia geleden gingen de poorten open voor groepen die nog niet toegelaten werden tot het onderwijs. Er ontstonden gelijke kansen voor iedereen.

Als je naar het onderwijs kijkt dan zie je:

  1. Het onderwijs is belangrijker geworden in het verwerven van sociale posities.

  2. Een lage scholing houdt daardoor in dat het voorspelbaar is dat je arm wordt.

  3. Het is geen ‘ongeluk’ als de laaggeschoolden arm worden, het is een conditie van hun eigen status.

  4. Er blijft een sterk verband bestaan tussen het gezin van herkomst en het onderwijsniveau, ondanks dat er veel pogingen worden gedaan om dat te verkleinen.

  5. Het is over de tijd wel gelukt om meer kansengelijkheid te creëren. Iemand die laaggeschoold is heeft dat te danken aan zijn eigen (gebrek aan) verdienste.

Een cognitieve klasse?

Het lukt in de satire van Young om twee redenen niet om gelijkheid in het onderwijs te creëren. De elite wil hun kinderen bevoordelen en niet iedereen heeft evenveel talent. Een groot aantal sociologen en psychologen gelooft in een algemene bekwaamheidsindex, ook wel g-factor genoemd. De vraag of IQ erfelijk is varieert van niet erfelijk tot sterk erfelijk.

Herrnstein en Murray (1994) stellen vast dat het IQ normaal verdeeld is. Vanaf de leeftijd van 9 á 10 jaar blijft het IQ redelijk stabiel. Het IQ is een goede maatstaf voor het meten van de verdere loopbaan. Een hoger IQ biedt meer kansen op de arbeidsmarkt. Doordat scholen meer gericht zijn op individuele prestaties zullen een hoog IQ en de sociale positie een sterker verband krijgen. Een hoog IQ betekent meer kans op een goede sociale positie. Doordat vroeger minder gekeken werd naar individuele prestaties waren er onder de laaggeschoolden relatief veel mensen met een hoger IQ. Er is sprake van een opkomst van de cognitieve klasse tegenwoordig.

Mensen hebben de neiging om te trouwen met iemand die in dezelfde sociale positie zit; homogamie. Dat kan volgens Hernnstein en Murray alleen maar zorgen voor het uitlopen van de cognitieve klasse en het groter worden van de kloof.

De theorie van Herrnstein en Murray heeft weinig invloed gehad binnen de sociologie. Dat komt omdat sociologen een grote weerstand hebben tegen IQ-maten en het geloof dat IQ erfelijk is.

13. De architectuur van de samenleving en macht

Scheiding van de macht en concentratie

In de ongelijkheid kun je drie niveaus onderscheiden:

  1. Verdeling van schaarse en goederen. Deze beïnvloedt de levenswijze en levensstijl van mensen.

  2. Macht en machtsverwerving.

  3. Fundamenten van de macht of spelregels waaraan het gebruik van macht is verbonden.

Mensen krijgen geen gelijke kansen in een maatschappij en de regels zijn te wijzigen. Er is een verband tussen de regels van een samenleving die gelegd worden aan de omgang met macht en tussen de architectuur van die samenleving. Er worden drie invalshoeken bekeken. Namelijk:

  • De scheiding van machten of de beperkingen die worden opgelegd aan de omzetbaarheid of ruilbaarheid van verschillende soorten macht.

  • De minima van macht die aan elke burger gegeven wordt.

  • De conflictlijnen die zich vormen rond de spelregels.

Scheiding van de machten

De heersende klasse heeft veel macht, financiële middelen, politieke ervaring en sociale relaties. Sommige sociologen laten de rijkste klasse buiten beeld, omdat het maar om een klein percentage gaat. Andere sociologen vinden het juist belangrijk dat deze groep ook genoemd wordt, want het is in hun ogen de belangrijkste groep.

Marcuse (1898-1979) publiceerde een boek waarin stond dat multidemensionaliteit verloren is gegaan. De staat, vakbonden en grote ondernemingen streven samen naar een zo groot mogelijk groeiritme. Er was sprake van samenvloeien van economische, reguliere en sociale macht. De culturele macht heeft zich afzijdig opgesteld en is een handlanger van de andere geworden. Er ontstond dus een eendimensionale maatschappij, en de economische macht kon niet langer beperkt blijven.

Mills zegt dat de elite de economische, politieke, sociale en culturele macht bezit. De andere machten, de ze niet bezitten, zijn onbelangrijk.

Heersende klasse versus pluralisme

Verschillende vormen van macht kunnen zich ook tegen elkaar afzetten volgens de theorie van de meerdimensionale kijk. Een pluralistische kijk houdt in dat politieke of wetgevende macht gebruikt kan worden om tegen bepaalde economische belangen in te gaan. Als verschillende organisaties en groepen zich samenvoegen kunnen ze wetgevende macht veroveren en kunnen ze de besluitvorming beïnvloeden.

Pluralisten hechten een groot belang aan het bestaan van verschillende pressiegroepen, verenigingen, enzovoorts. Dit staat recht tegenover het geloof in een heersende klasse. De theorie van de heersende klasse heeft tegenwoordig nog maar weinig aanhangers.

De theorie van de pluralistische kijk is sinds het origineel bijgesteld. Er bleken vier bijdragen van de theorie van de heersende klasse van belang. (1) er bestaat in de hedendaagse samenleving ook een machtselite. (2) die mensen kunnen zonder een homogene klasse te vormen toch via netwerken onderling verbonden zijn. (3) sommige soorten van macht zijn belangrijker dan andere soorten. (4) het ene type macht kan omgezet worden in het andere type, waarbij economische macht in onze samenleving een grote rol speelt.

Scheiding der machten

De mate waarin een samenleving multidimensioneel is en de mate waarin verschillende soorten macht tot een of andere vorm kunnen worden teruggebracht kan sterk variëren. Er worden beperkingen opgelegd aan de omzetbaarheid van verschillende soorten macht. Een diploma, een zetel of een overheidsbeslissing zijn niet te koop. Politieke machten kunnen niet beslissen over de bekwaamheid van de artsen. Als bij openbare werken sprake is vriendschaprelaties wordt er al snel gesproken over vriendjespolitiek of corruptie.

Veel samenlevingen proberen de omzetbaarheid van macht te beperken. Maar er zullen altijd mensen zijn die proberen de grenzen te overschrijden. Daar zijn wetten, regels en normen voor gesteld.

Vooral de politiek is vatbaar voor de beschuldiging van corruptie. Hoe meer aandacht de media eraan besteedt, hoe minder vertouwen er is in de politiek.

Burgerschap; gegarandeerd minimum aan macht

Samenlevingen zijn politiek georganiseerd. De EU neemt vandaag de dag een deel van de regelende bevoegdheden van de staten over. Als een samenleving een formeel georganiseerde vorm aanneemt zullen lidmaatschappen van de samenleving ook formeler worden. Dat lidmaatschap is burgerschap.

De groei van modern burgerschap

Het burgerschap krijgt vanaf de 18e eeuw meer rechten. Begin 18e eeuw is er het afschaffen van de privileges van de adel en er komt toegang tot alle beroepen voor iedereen. Daardoor is er sprake van economische groei. In de 19e eeuw kwam het besef dat die rechten formeel bleven als ze niet afgedwongen werden door de politiek. Er waren namelijk sterke arbeidsbewegingen gevormd. De arbeiders hebben het voor elkaar gekregen dat elke burger stemrecht krijgt. Vanaf de 20e eeuw moet er een gegarandeerd bestaansminimum zijn. Iedereen moet recht hebben op verzorging, pensioen, steun bij arbeidsongeschiktheid, enzovoorts. Het burgerschap wordt niet langer geleid door economische krachten. Iedere burger heeft een minimum aan macht gekregen.

Burgerschap en de vier vormen van macht

Marshall probeert via rechten aan burgers een minimum te creëren. Iedereen heeft een minimum aan economische macht. De theorie van de meerdimensionaliteit tekent een project van machtsverdeling uit. De vraag is waar de minima uit moeten bestaan.

Burgerschap als minimum aan macht:

Machtsdimensie

Vorm van de minima

Economische macht

  • Leefloon, bijstand

  • Vervanginkomen

  • Verplichte ziekteverzekering

Politieke macht

  • Stemrecht

  • Actief burgerschap

Sociale macht

  • Burgerrechten

  • Recht op vereniging

  • Steun aan verenigingen en actief burgerschap

Culturele macht

  • Gratis of goedkoop onderwijs

  • Kansen op levenslang leren

  • Steun voor cultuurparticipatie

Burgerschap en migratie

Een vraag die tegenwoordig opkomt is wie heeft toegang tot (welke aspecten van) het burgerschap? Er is veel meer sprake van migratie dan eerder. In de tijd van Marshall was daar nauwelijks sprake van. Door de groeiende migratie is er een groeiende mate van een multi-etnisch karakter. In verschillende landen zijn de regels versoepeld. Opname in de samenleving moet vooral gebeuren door arbeid en onderwijs. Het verlenen van basisrechten kan sociologisch worden beschouwd als een voorwaarde voor het streven naar een gemeenschap.

Rechten en plichten van het burgerschap

Een andere correctie op de theorie van Marshall is de aandacht voor rechten én plichten. Marshall had vooral aandacht voor rechten. Er is geen eensgezindheid over de plichten van de burgers.

Spelregel, breuklijnen en conflicten

De ‘spelregels’ in een samenleving veranderen. Regels produceren macht en zijn bovendien de inzet in een machtsstrijd. Condities en de machtsstrategieën die zich ontwikkelen zijn zichtbaar in:

  • Spelregels van een economisch systeem; hoe en door wie wordt er beslist over investeringen, arbeidsvoorwaarden, lonen en tewerkstelling.

  • Spelregels in een politiek systeem; wie mag kiezen, wie mag zich kandidaat stellen, wat er beslist wordt in de kamers, enzovoorts.

  • Definities van de gemeenschap; afbakenen van groepen waarmee men zich verbonden voelt, waarbinnen men ook rekening wil houden met de behoeften en niet alleen met verdiensten.

  • Spelregels van het waardesysteem; selecteren van de waarden die worden gehanteerd en bepalen van de wijze waarop.

Conflicten

Traditioneel hebben scholen een belangrijke rol gespeeld in de waardeoverdracht. De kerk kwam soms in strijd met de school. Er ontstonden onder andere katholieke scholen. Er kwamen naast scholen ook communicatiekanalen, kranten, vakbonden, ontspanningsverenigingen en partijen die de levensovertuiging over wilde dragen. Op die manier is de verzuiling tot stand gekomen.

Verzuiling

Een zuil is een netwerk van organisaties dat het geloof centraal stelt. Er kwamen in elke zuil scholen, partijen, vakbonden, dagbladen, bibliotheken, ziekenhuizen, enzovoorts. Het wordt ook wel eens gesegmenteerd pluralisme genoemd. Groepen leven naast elkaar, maar vormen wel een geheel. Nederland is sterk ontzuild.

De nieuwe strijd voor invloed

Onderwijs is relatief minder belangrijk geworden voor de waardeoverdracht door het ontwikkelen van communicatietechnologie. Massamedia en televisie zijn belangrijker geworden. In Nederland zijn nog steeds veel zenders oorspronkelijk van een zuil. De publieke omroepen worden steeds minder bekeken in Nederland. De commerciële omroepen worden steeds meer bekeken.

Economische conflicten

Volgens Marx is het bezitten van productiemiddelen een privilege in de kapitalistische maatschappij. Een gevolg zou zijn dat de verschillende sociale klassen tegenover elkaar kwamen te staan en dat er ruzie zou ontstaan. De afloop zou leiden tot een verandering; het privaat eigendom van productiemiddelen.

De spelregels van het economische systeem is een conflict geworden. Hoe worden goederen en macht verdeeld? De linksen in de politiek willen zoveel mogelijk sociale voorzieningen uitbouwen. En de rechtsen willen zoveel mogelijk een vrijemarktproject, dus zoveel mogelijk controles in handen van privéondernemingen.

De verzorgings- of welvaartsstaat

Een verzorgingsstaat kent relatief lage armoede en relatief hoge gelijkheid doordat het culturele en sociale zekerheid waarborgt.

Op het moment dat je werkloos bent kan je een uitkering krijgen. Hoe groter het percentage van het bruto nationaal product uitgegeven wordt aan sociale uitgaven, hoe minder de kans op armoede is.

Verschillende types van verzorgingsstaten

In onder andere Nederland en België zijn de sociale zekerheden het sterkst uitgebouwd. In de Angelsaksische landen zijn de uitgaven voor sociale zekerheden veel beperkter.

Het bismarckiaanse type van sociale zekerheid is gekoppeld aan arbeid. De sociale zekerheid wordt gefinancierd door werknemers en werkgevers. (Wordt onder andere in België gebruikt). Dit type is afhankelijk van participatie aan de arbeidsmarkt.

Het beveridgiaanse type van sociale zekerheid wordt gefinancierd door algemene belastingen. (Wordt onder andere in Nederland gebruikt)

Naast deze twee types zijn er volgens Esping-Andersen nog drie types:

  • Het sociaal-democratische model. Dit is een actieve welvaartsstaat die arbeidsplaatsen wil verschaffen. De sociale zekerheid wordt gefinancierd door belastingen. De uitkeringen zijn hoog, daardoor is er meer gelijkheid. Deze kenmerken vind je ook terug in het Nederlandse stelsel.

  • Het conservatief-corporatistische type. Dit steunt op bijdragen. De rechten blijven nauw verbonden met de arbeidsprestaties. Het is minder beschermend en accepteert grotere niveaus van werkloosheid.

  • Het liberale type is een zwak ontwikkelde verzorgingsstaat. Het gelijk maken van de machtsverdeling is zwak. Mensen blijven vaak afhankelijk van privéverzekeringen. Vaak is in die landen niet eens iedereen verzekerd.

Breuklijnen

Er zijn maatschappelijke en politieke conflicten, dit wordt breuklijnen genoemd. Het gaat om langdurende politieke conflictmaterie en de strijdende kampen en partijen. De moderne staatsvorming is tot stand gekomen door secularisering van de staat. In veel landen zorgde dit voor conflicten. Er kwamen confessionele en niet-confessionele partijen.

Breuklijnen en het politieke landschap

Politieke partijen steunen op een affiniteit met één of meerdere maatschappelijke segmenten. Er is sprake van een herverkaveling in de politiek als de breuklijnen veranderen. Zaken worden bekeken vanuit een bepaalde sociale hoek, daardoor kan één zaak verschillend bekeken worden.

Breuklijnen structureren twee conflicten. Ten eerste op de breuklijnen zelf, bijvoorbeeld tussen rechts en links of verschillende levensbeschouwelijke groepen. Ten tweede zijn er conflicten tussen de breuklijnen. Het is de vraag of het beter opgevat kan worden als een klassenconflict, of als een taalstrijd, of toch als levensbeschouwelijk conflict. Wie zijn bril (zijn kijk) bij anderen op kan zetten, beïnvloedt de wijze hoe zij de werkelijkheid zien.

Breuklijnen en de vier vormen van macht

Economische breuklijnen hebben betrekking op hoe goederen moeten worden verdeeld. Politieke breuklijnen hebben betrekking op de vraag hoe de samenleving politiek georganiseerd moet worden. De belangrijke conflicten op sociaal en cultureel gebied gaan over wie zijn we eigenlijk? Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende confessionele groepen.

Nieuwe breuklijnen?

De verschillende levensbeschouwingen staan tegenwoordig niet meer tegenover elkaar, maar ze staan naast elkaar. Beiden hebben ze te kampen met een commerciëler wordende maatschappij. De vraag ‘wie zijn wij?’ speelt zich tegenwoordig vaak af tussen verschillende etnische groepen. Wat laat een maatschappij toe aan ‘nieuwe’ culturen? is een vraag die dan opkomt.

14. De aanloop tot modernisering

Een beschavingsproject

Een vraag die nog niet beantwoord is, is de vraag hoe normen en regels tot stand komen. Het moet gaan om regelmaten die de mens niet zelf kan veranderen. Het gaat om elementen die het gedrag op een dwingende manier sturen. Het gaat dan weer om de legitimerende derden; natuur, geschiedenis en samenhang.

Malthus stelde dat mensen zich elke 25 jaar zouden verdubbelen. En dat er dus een tekort aan alles zou komen, hongersnood zou een gevolg zijn. Hij vond dat er geen geboortebeperking op mocht treden. Uiteindelijke zouden de sterkste toch winnen. Malthus’ theorie stelde dat sociale maatregelen alleen maar aanzetten tot het krijgen van meer kinderen. Hij werd beschouwd als een conflictsocioloog van de sociaaldarwinistische school. Zijn theorie is op een aantal vlakken absurd. Hij houdt geen rekening met de groeiende voedselproductie en met de toename van geboortebeperking.

De moderne beschaving

Een samenleving is een min of meer samenhangend geheel.

400 jaar modernisering

De samenleving waarin wij leven is de afgelopen 400 jaar erg veranderd. Het resultaat wordt de moderne samenleving genoemd. Die 400 jaar bestaan uit twee delen. Een aanloop tot modernisering en de modernisering zelf. Een aantal sociologen vindt dat we vandaag de moderne samenleving alweer voorbij zijn en leven in een postmoderne samenleving. Het is niet precies te zeggen wanneer de veranderingen zijn begonnen, maar het is rond 1600 geweest. Een verandering in de geschiedenis verloopt langzaam, vaak is er sprake van een hoogtepunt.

De polysemie van het verleden

Polysemie is meerduidigheid van het verleden. Polysemie en onbepaaldheid zorgt ervoor dat er meerdere interpretaties mogelijk zijn. Revoluties zijn niets en alles tegelijk, er zijn veel meningen en opvattingen over en in allen zit wel een kern van waarheid. Er wordt op vier manieren gekeken naar de modernisering in het boek van Mark Elchardus.

De aanloop tot moderniteit

Moderne staatsvorming

Een staat heeft wetgevende en uitvoerende macht. Via de staat organiseert een samenleving de mogelijkheid om problemen op te lossen. De staat is ontstaan doordat verschillende staten al geruime tijd met elkaar in conflict waren, maar geen van allen was sterk genoeg om de anderen te onderwerpen. Tussen 1600 en 1800 ontstond de moderne staat. Pas na 1800 hebben de staten veel invloed. In de 19e eeuw willen de staten hun bevolking beter reguleren, en worden belastingen ingevoerd.

Mensen voelen zich vanaf toen verbonden met de staat; nationalisme. Dat werd in de hand gewerkt door onder andere de leerplicht en het tot stand brengen van een standaardtaal.

In de 17e en 18e eeuw proberen koningen boven de andere edelen te komen. Ze nemen mensen in dienst en beperken de macht. Toch bleef de macht van de koningen beperkt. Maar ondanks dat was het streven naar meer macht van koningen en het beperken van edelen het begin van de moderne staat. De staat kan tegenwoordig via maatregelen meer doordringen in het leven van alle burgers.

De dynamiek van het kapitalisme

De rol van de economie heeft al die tijd meer aandacht gekregen dan de staat. De consequenties worden pas duidelijk in de tweede fase van de modernisering. Volgens Braudel zijn er drie niveaus te onderscheiden in het economische leven. Ten eerste producten voor eigen gebruik of voor verwanten. Ten tweede is er de groenteboer of de zaterdag- en zondagsmarkten. Ten derde zijn er de luxe goederen en activiteiten die grote afstanden overbruggen. Er komen steeds meer dagelijkse producten in omloop. Die handelsbetrekkingen zijn een belangrijkere rol gaan spelen in de moderne staten.

Wetenschap en technologie

In de 16e eeuw was het nog erg gevaarlijk om de zee op te gaan, want je kon je positie niet bepalen. De koning van Spanje beloofde een grote beloning aan degene die het kon berekenen, niemand is dit toen gelukt. Het was nodig een horloge te ontwikkelen die tegen het bewegen van de boot kon. Het duurde tot 1761 tot de uitvinding van het horloge kwam. Het was geen doorslaggevende uitvinding, maar het heeft wel een symbolische waarde. Tussen 1600 en 1800 werd de wetenschap de zorg van de overheid. In het begin van de 17e eeuw is er sprake van een snelle ontwikkeling van de moderne wetenschap.

Puritanisme, rationalisering en Verlichting

Het mens- en wereldbeeld verandert in de 17e eeuw door het puritanisme. Zij hebben een moderne houding.

Situatie en cultuur

Sociologen verschillen onderling in welke verandering ze het belangrijkste vinden. Aanhangers van de nutstheorieën, van de rationele keuzetheorie en van de marxistische conflicttheorieën zijn voor de benadering van de situatie. Hun interesse ligt vooral bij wetenschap en technologie, en bij de belangen van ondernemers.

Friedman onderscheidt drie fases in de modernisering (2005). In de eerste fase (1500-1800) winnen de landen die zeevaart beheersen. De tweede fase (1800-2000) wordt bepaald door stoomkracht, spoorweg en multinationale ondernemingen. De derde fase vanaf 2000 gaat over de communicatietechnologie.

Auteurs die vinden dat de cultuurverschillen niet tot een nutscalculus kunnen worden herleid kijken meer naar de verandering van het mensbeeld. Zij hebben vooral oog voor de ideële voorwaarden van het project.

De eersten vinden dat technologie een antwoord geeft op de ontwikkeling van de geschiedenis. En de tweeden vinden dat op die manier geen antwoord wordt gegeven op de vraag hoe de transformaties zich afgespeeld hebben.

De verschillende kijk op situatie en op cultuur vormt één van de grootste verschillen tussen sociologen, en in het bijzonder op de kijk naar het moderniseringsproces.

De geest van het kapitalisme en de protestantse ethiek

Max Weber was de eerste die probeerde om de materialistische en de idealistische posities te verzoenen. Zijn aandacht ging in de eerste plaats uit naar de wisselwerking tussen economie en cultuur. Culturele veranderingen voltrekken zich langzaam. Weber was erg geïnteresseerd in religie, dat legde volgens hem de grondslag voor cultuur. Dat was volgens hem de enige sleutel tot het begrijpen van de geschiedenis.

Marx en Weber dachten beiden dat de heersende religie, de religie was van de machtigste klasse. Marx dacht dat religie, kunst, wetenschap en cultuur alleen de mensen rustig hield. Weber zag er ook een creatief en vernieuwend deel in. Weber schreef een essay, en dat was belangrijk omdat het een klassiek voorbeeld uit de sociologie is om materialisme en idealisme te verzoenen. Verder heeft het ook betrekking op de hedendaagse samenleving, want in bijna elke discussie over werk en vrije tijd komt het essay van Weber ter sprake.

De geest van het kapitalisme

Er was volgens Weber een verband tussen modern kapitalisme en protestantisme. Het kapitalisme zou zich sneller ontwikkelen in protestantse gebieden. Verder waren protestanten vaker te vinden in hogere functies. Weber vraagt zich af hoe dat tot stand gekomen is, hij verklaart dat door een houding: de geest van het kapitalisme. Deze heeft, zeker in het begin, de ontwikkeling van het kapitalisme bevorderd. Weber kijkt ook naar de beginfase van het economische stelsel. Hij gaat daarbij terug naar de geschriften van Benjamin Franklin.

Benjamin Franklin schreef ‘tijd is geld’. Hieruit blijkt waar Weber het over heeft; een cultuurverandering waarbij en bepaalde houding verandert van een afwijkende houding naar een houding die geldt voor iedereen. Franklin stelt dat iets pas nuttig is als het waardevol is. In de geest van het kapitalisme is geld verdienen een morele plicht. Men werkt niet langer om te leven, maar men leeft om te werken. Dit is in de 17e en 18e eeuw een nieuwe houding. Daarvoor was het een soort van zonde als je in je leven veel gewerkt had en daardoor rijk geworden was.

De protestantse ethiek

Weber vraagt zich af waarom de geest van het kapitalisme niet opgekomen is in de 14e eeuw. Het ligt volgens hem aan het protestantisme, en de levenswijze die daarbij hoort. In de middeleeuwse traditie was werken een noodzakelijk kwaad, Luther brak daarmee. Hij vond werken een heilige plicht. Zijn boodschap was dat werken goed was. Na hem hebben Calvijn en verschillende puriteinse sekten bijgedragen tot de vorming van de protestantse ethiek. Het zijn vooral onbedoelde effecten geweest die geleid hebben tot de evolutie van de economie. De puriteinse God was alwetend. Hij wist wie uitverkoren was en wie gedoemd was. Puriteinen deden daarom niet aan biecht en aflaat. Er was een onzekerheid; ben ik uitverkoren of niet? Mensen moesten voldoende vertrouwen hebben en geloven dat men tot de uitverkorenen behoorden. Of mensen moesten hun plicht doen, daaruit zou blijken als men uitverkoren was of niet. Bovenstaande oplossingen om de onzekerheid weg te nemen hebben geleid tot beïnvloeding van de moderne levenshouding. Deze ethiek combineerde volgens Weber twee elementen die leidde tot individueel succes en tot het groeien van het moderne kapitalisme.

15. De transformatie

Voor de transformatie

De tweede fase van de modernisering begint met een soort explosie; de industriële revolutie. De materiële basis wordt niet gelegd door handelaren. Aan het eind van de 18e eeuw vindt nog veel werk plaats op boerderijen, maar er worden ook al veel arbeiders samengebracht in fabrieken. De eigenlijke kern van de industriële revolutie is het concentreren van arbeidskrachten die producten maken die massaal verkocht worden. En de staat wil de belangen van zijn handelaars en industriëlen actief verdedigen. Toch is de industriële revolutie maar een deel van de transformatie.

Je kan de maatschappijen van voor de transformatie traditioneel noemen en de maatschappijen van na de transformatie modern. Voor de transformatie spelen lokale elites een belangrijke rol. Koningen beschikken over weinig middelen om hun territorium doeltreffend te controleren. De koning spreekt niet uit naam van het volk, en veel groepen worden uitgesloten van verkiezingen. Het grootste deel van de bevolking is analfabeet en woont in dorpen. Economische transacties moeten worden bekeken op dorpsniveau. Transport en communicatie middelen bestaan bijna niet. Het leven wordt beheerst door godsdienst. De gemiddelde levensverwachting is 35 à 40 jaar, kinderen worden opgevoed door hun ouders zodat ze later hun bedrijf over kunnen nemen.

Na de transformatie

Politieke systemen worden gekenmerkt door een grote mate van centralisatie. Een groot deel werkt voor de overheid, en nationale machtscentra hebben de macht. Er zijn veel staten ontstaan, en alle burgers kunnen politiek participeren. Een klein deel (2-5%) van de bevolking is nog maar analfabeet. Economische activiteiten voltrekken zich grotendeels in ondernemingsverband. Nog maar een klein deel werkt in de landbouw, het grootste deel werkt in de nijverheid en in de industrie. De primaire sector neemt af en de tertiaire sector neemt toe. Dat wordt ook wel de komst van de postindustriële samenleving genoemd. De economische ruil vindt in grote mate plaats op internationale schaal. De gemiddelde levensverwachting ligt hoger en mensen wonen steeds meer in steden.

De verspreiding of de reis rond de wereld in de jaren tachtig

Engeland en Frankrijk waren de landen met de meeste overzeese gebieden. Vanuit Londen en Parijs worden de transformaties verspreid over de rest van de wereld. In Duitsland nemen elites zelf het initiatief om te moderniseren. Er is een proces dat ‘remmende voorsprong’ wordt genoemd, dit is van toepassing op de landen die het eerste moderniseerden. Zij moesten alles zelf uitvinden, landen die later moderniseerden konden de kunst afkijken bij landen die al een stap verder waren. De modernisering is vaak van militaire aard.

Modernisering kan vanuit de burgers komen, dan mondt het zich uit tot parlementaire democratieën. Als het van bovenaf komt, mondt het zich uit in totalitaire regimes.

De timing van de modernisering en de kansen op democratie

Parlementaire democratie kan op veel manieren ontstaan. Maar het gebeurt vooral als er een economische en politiek sterke burgerklasse aanwezig is. De burgers zijn dan de initiatiefnemers.

Totalitaire regimes ontstaan als de politieke en economische burgerklasse zwak is. Die traditionele elite zit vaak allemaal dicht bij het koningshuis.

Als het land gekenmerkt wordt door grootgrondbezitters, en als zij ook politiek een belangrijke rol spelen dan ontstaat er een rechtse dictatuur (fascisme). Een andere voorwaarde is dat de burgerij matig ontwikkeld is.

Communistische regimes ontstaan als de grootgrondbezitters zwakker zijn en de traditionele staat al sterk gecentraliseerd is. De boerenbevolking is georganiseerd in traditionele dorpsgemeenschappen en de burgerij is haast niet ontwikkeld.

Late en afhankelijke ontwikkeling

Een groep landen werd pas erg laat economisch onafhankelijk. Zij werden wel gebruikt als toeleveranciers, maar ze hadden zelf geen industrie. Latijns-Amerikaanse landen volgden dit ontwikkelingspatroon. In de jaren 20 van de 19e eeuw werden ze onafhankelijk, maar het valt op dat ze nog steeds zwak zijn.

Sociologen uit Latijns-Amerika zeggen dat ze economisch afhankelijk zijn. Het is een gebrek aan interne dynamiek. Ze worden gebruikt voor goedkope grondstoffen door de beter ontwikkelde landen. Ze worden afhankelijk gehouden. Dit wordt ook wel de ‘dependency-theorie’ genoemd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het centrum, de semiperiferie en de periferie. De periferie is sterk afhankelijk van het centrum. De semiperiferie neemt een tussenpositie in. Ze kunnen wel samenwerken met multinationale ondernemingen, maar ze zijn nog steeds afhankelijk.

Endogene en exogene verklaringen van de economische groei

Uit onderzoek blijkt dat er inderdaad onderscheid gemaakt kan worden tussen centrum, semiperiferie en periferie. Ook blijkt dat het centrum sneller groeit dan de rest. Toch blijven sociologen, economisten en andere historici twisten over de mate waarin onderontwikkeling kan worden toegekend aan afhankelijkheid ten opzichte van andere landen of aan de positie die in het wereldsysteem wordt ingenomen. Ze vinden dat het misschien ook wel toegekend moet worden aan de geografische ligging en culturele tradities.

Algemeen geldt dat de protestantse ethiek een nieuw soort mens heeft geproduceerd; rationeel, gedisciplineerd, vlijtig en daarom productief. Deze houding wordt gezien als de sleutel tot economische ontwikkeling en welvaart.

Een tussenstand

Er wordt gekeken naar vier gevolgen van de modernisering die een uitdaging vormen voor de hedendaagse samenleving.

Demografische transitie en bevolkingsexplosie

Mensen worden tegenwoordig gemiddeld 80 jaar oud, en eerder maar 40. Dat komt mede doordat de kindersterfte erg is afgenomen. En mensen worden tegenwoordig gemiddeld ook ouder dan eerder. Dit heet demografische transitie. Er is sprake van een snelle bevolkingsgroei, of zelfs van een bevolkingsexplosie. Er is sprake van geboortebeperking, en dus van een laag kindertal. In sommige landen is de geboortebeperking (nog) niet van toepassing, daar groeit de bevolking dus erg snel.

Vergrijzing en vergroening

Doordat mensen ouder worden is er sprake van een grote hoeveelheid oudere mensen. Als er sprake is van geboortebeperking zullen er meer oudere mensen zijn dan in landen waar geen sprake is van geboortebeperking. Als er geen sprake is van geboortebeperking zullen er veel jongeren zijn en kan er sprake zijn van politieke instabiliteit. Jongeren zullen minder aandacht schenken aan veiligheid en verzorging.

Een globaal en stabiel patroon van ongelijkheid op wereldvlak

Sommige landen doen het beter dan eerder, en sommigen doen het slechter op het gebied van welvaart, levensduur en gezondheid. Er is wel een stabiliteit in rangorde. De Human Development Index heeft aangetoond dat 20 van de 25 landen die het eerste begonnen zijn met de modernisering nog steeds in de top 25 staan.

Dependistas vindt dat derdewereldlanden in een positie worden gedrukt waarin ongelijkheid en afhankelijk aan de orde is. Andere moderniseringstheorieën vinden dat het een interne oorzaak heeft, en dat het de schuld van de landen zelf is. Het blijkt dus dat modernisering niet voor alle landen mogelijk is. Duurzame ontwikkeling kan een oplossing bieden. Er wordt daarbij meer gestreefd naar economische ontwikkeling, maar daarbij worden de fysieke hulpbronnen niet uitgeput en de vervuiling wordt tot een minimum beperkt. Ook worden hernieuwbare grondstoffen gebruikt.

Migratie

Migratie naar de steden heeft een belangrijke rol gespeeld in de industrialisering. Er wordt geschat dat er in 1990 over de hele wereld zo’n 80 miljoen migranten waren, waarvan een kwart vluchtelingen. Migratie wordt tegenwoordig gesteund door de afstoting in de landen van herkomst. Er is een aantrekkingskracht vanuit immigratielanden ten gevolge van rijkdom en vraag naar arbeidskrachten. Vaak hebben familieleden zich al gevestigd in de immigratielanden en wordt het migreren makkelijker. Migratie leidt tot spanningen, maar het leidt ook tot economische vooruitgang. Het is voor een staat moeilijk om een duidelijk standpunt in te nemen. Steeds meer mensen stemmen voor een selectieve immigratie.

16. De transformatie van interactiekaders

Bindingen

De manier waarop mensen verbonden zijn worden in de sociologie interactiekaders genoemd. Tijdens de modernisering ondergingen interactiekaders belangrijke veranderingen. Als je een vest koopt zit daar een hele productieketen aan vast. De relatie met de mensen die aan die productieketen verbonden zijn, zijn onpersoonlijk. Als we beslissen geen katoen meer te dragen, dan komen veel gezinnen in arme landen in de problemen. Dat is de reële inhoud van het economische systeem.

Vroeger dacht men dat sociale bindingen het karakter van vriendschapsbanden moest hebben. Echte bindingen steunen op gedeelde normen en waarden. Sanctioneren gebeurde via invloed en waardegetrouwheid. Elke persoonlijke relatie die vervangen werd door een onpersoonlijke relatie werd gezien als een ontbinding van de maatschappij. Tegenwoordig is geld het medium waarmee in dergelijke relaties iets wordt uitgedrukt en overgebracht.

Interactiekaders

Posities bestaan niet los van rollen en rollen bestaan niet los van verwachtingen. Moeder en kind staan bijvoorbeeld in een rolrelatie. Ook de relaties met broer, zus en vader binden hen. Interactiekader is een samenhangende rolrelatie. Het is een welbepaalde verzameling van rollen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen intieme en hechte banden enerzijds en onpersoonlijke interdependenties anderzijds.

Primaire relaties

Een primaire groep, of een primaire relatie heeft de volgende kenmerken:

  1. Leden staan in direct contact met elkaar. Ze praten met elkaar en hebben aan een half woord genoeg.

  2. De communicatie heeft een intiem karakter. Er worden onderwerpen aangesneden die voor andere relaties te intiem zijn.

  3. Ze hebben vaak een affectief karakter. Mensen die aan een relatie deelnemen hebben intensere gevoelens voor elkaar dan voor mensen uit een andere relatie. Ze staan dus niet neutraal tegenover elkaar.

  4. Het zijn persoonlijke relaties. Het gaat om het individu, en niet om de rollen die ze heeft (baan en dergelijke).

  5. Je spreekt van een primaire groep als een interactiekader bestaat uit mensen die onderling primaire relaties hebben.

Persoonlijke en onpersoonlijke relaties

Je kan een persoonlijk interactiekader tegenkomen, of een onpersoonlijk interactiekader.

Cooley kende daar de volgende kenmerken aan toe:

Persoonlijk interactiekader:

  • Face-to-face relaties zijn belangrijk.

  • Een eigen taal wordt ontwikkeld.

  • Contacten zijn intiem.

  • Verschillende doelen kunnen worden nagestreefd.

  • De relaties zijn affectief.

  • De mensen voelen zich onderling verbonden.

  • De relaties zijn persoonlijk.

  • De gevolgen van veranderingen qua samenstelling zijn van grote invloed op het interactiekader.

Onpersoonlijk interactiekader:

  • De interactie is indirect.

  • Er wordt gesteund op algemene taalconventies.

  • De relaties zijn oppervlakkig.

  • Het doel is gespecificeerd.

  • De mensen staan neutraal tegenover elkaar.

  • De relaties zijn onpersoonlijk.

  • De relaties worden niet of nauwelijks beroerd door veranderingen van leden.

Cooley stelt dat de aanwezigheid van primaire groepen essentieel is voor mensen, en voor hun socialisatie. Het gemaakte onderscheid tussen interactiekaders werd aan het eind van de 19e eeuw / begin 20e eeuw belangrijk. Niet elke relaties bevat alle kenmerken even sterk.

Sterke en zwakke banden

Sterke banden zijn belangrijk voor emotionele steun en groepsbinding. Zwakkere banden zijn banden met kennissen. Zij zijn belangrijk voor het opzetten van ondernemingen en sociale bewegingen. Mensen met veel zwakke banden zijn machtig, omdat ze veel groepen kunnen bereiken.

Differentiatie

Een gezin van eerder lijkt op iets wat wij tegenwoordig een kleine onderneming noemen. Kinderen gingen niet naar school, de vader was hun werkgever. Tegenwoordig hebben de meeste mensen werk dat totaal gescheiden is van het gezin, het voorbeeld van de ouders is dus minder leerrijk. Vroeger had het personeel dat in dienst was praktisch geen kans tot het stichten van een eigen gezin.

Een aantal taken en functies zijn geheel of ten dele verschoven naar andere interactiekaders dan het gezin.

Traditioneel en modern gezin

Als het differentiatieproces voltrokken is hebben de gezinnen geen onderwijzende, verzorgende en economisch-productieve functie meer. Parsons en Bales zien dit als specialisatie. Er ontstaat een intiem en liefdevol gezin. Niet alle sociologen denken er zo optimistisch over.

Liefde en het romantisch huwelijk

Vroeger trouwde je om praktische redenen, tegenwoordig trouw je omdat je van elkaar houdt. Huwen uit liefde wordt het romantisch huwelijk genoemd. Gevoelens zijn tegenwoordig belangrijker dan praktische redenen. Er worden nu seksuele en emotionele bevrediging verwacht van een huwelijkspartner.

De moderne kwetsbaarheid van het huwelijk

Er zijn tegenwoordig veel meer echtscheidingen. Mensen worden ouder en dat zorgt ervoor dat vroegtijdige dood van de partner bijna niet voorkomt. Vroeger waren echtscheidingen bijna verboden en was het een grote schande. Vrouwen hebben tegenwoordig ook de mogelijkheid om zonder een man te leven. Scheidingen zorgen ervoor dat kinderen opgroeien in een eenoudergezin, of in twee verschillende gezinnen.

De betekenis van kinderen

In een landbouwbedrijf waren kinderen vroeger nuttig. Ze werden al jong ingezet voor allerlei klusjes. Ze zijn nodig voor het inkomen. Tussen 1870 en 1920-1930 is er sprake van technologische vernieuwingen. Kinderen konden steeds minder ingezet worden. Het duurt erg lang voordat er wetten komen tegen kinderarbeid. De middenklasse keerde zich als eerste tegen kinderarbeid, zij konden zonder het inkomen van hun kinderen ook rondkomen.

De sacralisering van kinderen

In de eerste helft van de 20e eeuw verspreidt de nieuwe betekenis van kinderen zich onder alle bevolkingslagen. Langzaam groeit de overtuiging dat de relaties tussen ouders en kinderen puur affectief moeten zijn. Via financiële beperkingen wordt voorkomen dat ouders hun kinderen gebruiken als nutsobject. Als men tegenwoordig een kind adopteert vraagt men vooral naar baby’s, vroeger werd er gevraagd naar oudere kinderen die een handje konden helpen. Ook hieruit blijkt de veranderde positie van kinderen.

Het is makkelijker om van een kind te houden als je weet dat het ouder wordt. Als je weet dat je kind waarschijnlijk zijn eerste verjaardag niet haalt kan je het minder liefde geven. Kinderen zijn niet langer in economische waarde uit te drukken (sacralisering). Dat heeft geleid tot een liefdevolle houding tegenover het kind.

Scheiding van gezin en onderneming is maar één voorbeeld van het differentiatieproces. Formele organisaties zijn meer opgekomen. Het belang ervan is toegenomen en de emotionele afstand tussen gezin en onderneming is groter geworden. Dat kan je ook de sentimentele revolutie noemen.

17. Beheersbaarheid en organisatie

Georganiseerd leven en sterven

De relatie met formele organisaties begint al bij de geboorte, praktisch alle kinderen komen in aanmerking met een gynaecoloog, huisarts of verloskundige bij de geboorte. Peuters gaan vaak naar de kinderopvang of naar de crèche. Organisaties zijn in ons leven een belangrijke rol gaan spelen.

Als je de samenleving opvat als een zorgzame samenleving is er sprake van modernisering en differentiatie. Maar ook van een groei van het nieuwe concept van burgerschap. Lidmaatschap is ook een sociaal lidmaatschap. Mensen sluiten zich aan bij allerlei organisaties.

De problemen van het leven in en met organisaties

Veel mensen die zich aansluiten bij een organisatie hebben gevoelens van nostalgie. Er treden verschillende problemen op. Trivialisering van het individu, verlies van mondigheid en verlies van controle zijn daar voorbeelden van.

De trivialisering van het individu

Een individu heeft geen persoonlijke band met de organisatie, leden zijn vervangbaar. Sommige mensen gaan zich daarom terugtrekken. Deelname aan werk, politiek en andere aspecten van het publieke leven zien ze als noodzakelijk kwaad. Een oplossing is betrokkenheid opwekken op het werk.

Democratie en organisatie

Organisaties gaan regelmatig een eigen leven leiden en zijn ongevoelig voor de belangen van hun leden. Een oplossing is om leden te betrekken in het beleid. Het is voor organisaties soms moeilijk om democratisch te blijven. Leiders plaatsen zichzelf graag boven anderen, leden zijn vaak erg volgzaam. Dat zorgt ervoor dat het noodzakelijk is dat er een leider is. Michels noemt dit de ijzeren wet van oligarchie. Een kleine groep is aan de macht. Als organisaties democratisch blijven gaat het vaak om zwakkere organisaties. Hiermee sluit Michels zich aan bij de groep die gelooft dat het onvermijdelijk is dat er een heersende klasse is.

Het beheersen van organisaties

Dagelijkse problemen zijn vaak de oorzaak van organisaties, en de individu is secundair aanwijsbaar. Een organisatie kan effecten hebben op hun leden of op de natuurlijke omgeving. De maatschappij kan die effecten onder controle krijgen door er wetten voor te maken. Het is niet altijd makkelijk die wetten te maken.

Staat en zelfbeheersing

De staat probeert via wetten en regels organisaties in de hand te houden. Een andere manier is organisatorische zelfbeheersing. Er komen dan een aantal organisaties bij elkaar. Organisaties zullen alleen tot zelfbeheersing overgaan als de resultaten gunstig zijn voor hen. De staat komt regelmatig te pas aan zelfbeheersing.

Kleine staten, grote organisaties

De staat zorgt ervoor dat maatschappijen grip krijgen op organisaties en dat zelfbeheersing kan ontstaan. De staat is zelf ook een organisatie, dus de vraag komt op in hoeverre de staat macht heeft. Een staat moet daarvoor aan vijf kenmerken voldoen:

  1. De activiteiten moeten in meerdere landen worden uitgevoerd.

  2. Activiteiten moeten van het ene naar het andere land verschoven kunnen worden.

  3. Er moet een grote samenhang zijn.

  4. Verschillen tussen landen moeten maximaal benut worden.

  5. Ze benutten niet alleen de omstandigheden, maar proberen ze ook naar hun hand te zetten.

18. Organisme of machine

Wat is een formele organisatie?

Een formele organisatie is gericht op een bepaald doel. Het wordt gespecificeerd en het nastreven van dat doel gebeurt op een rationele manier. Een organisatie wordt gecontroleerd en gecoördineerd door een groep mensen. Een organisatie op deze manier beschrijven wordt ook wel doelparadigma genoemd.

Bureaucratie

Het delegeren van macht

Volgens Weber is de scheiding tussen het privé-leven en de taak en de rol van een bureaucraat in een organisatie kenmerkend. Tegenwoordig is het verschil tussen persoon en positie erg duidelijk, vroeger was dat niet zo. Naaste familieleden kregen vaak topfuncties, omdat ze betrouwbaar waren.

Kenmerken van de bureaucratie

De organisatie zoals we die nu kennen kon pas ontstaan als persoon en positie gescheiden waren volgens Weber. De scheiding is tot stand gekomen doordat het werk verdeeld werd en iedereen een eigen taak had. Die taak was verbonden met een positie binnen het bedrijf. Er zijn regels die voorschrijven wat de bekleder van die positie mag doen. Binnen een organisatie is een duidelijke hiërarchie. Naast dit alles is er een goede boekhouding binnen een organisatie, dat fungeert als het geheugen van de organisatie.

Taylorisme en fordisme

In fabrieken was ook weinig onderscheid tussen privé en positie. Vanaf het midden van de 19e eeuw kwam daar verandering in. Er werd precies omschreven wie wat, in welk tijdsbestek moest doen. Arbeiders lijken nu op menselijke machines.

Henry Ford had een autofabriek waarbij alles lopende band werk was, en hij wist precies wat er geproduceerd werd. Alles was op elkaar afgestemd. Arbeiders kregen een korte opleiding, en konden dus snel aan het werk.

Braverman spreekt van een taylorisme. Administratief werk is makkelijker geworden. De werkgever kan kijken hoeveel typfouten er gemaakt zijn, hoe snel iemand werkt, welke sites hij bezoekt, hoe lang hij het toetsenbord niet gebruikt, enzovoorts.

Organisatie in de organisatie

De doelen van formele organisaties

Organisaties hebben allemaal andere doelen, en daar wordt rekening mee gehouden bij de vormgeving van het bestuur. Organisaties hebben een officieel doel, en een doel wat ze werkelijk nastreven.

Het probleem met het verklaren volgens de paradigma is dat deze een organisatie verklaart op basis van zijn doelen. Als officiële en werkelijke doelen niet hetzelfde zijn komen ze in een cirkelredenering terecht. De doelen die een organisatie stelt zijn vaak te algemeen, als het doel winst maken is weet je nog niet veel. Op korte termijn? Onder de werknemers of klanten? In welke delen van de organisatie? Enzovoorts… Als je de algemene doelen van een organisatie kent weet je eigenlijk nog niet echt meer dus.

Soms hebben organisaties hun doel bereikt. Ze kunnen dan hun doelen bijstellen of nieuwe doelen bedenken om te blijven bestaan. Een organisatie tegen de ziekte polio is daar een voorbeeld van, de ziekte is namelijk zo goed als uitgeroeid.

De organisaties als organisme

Uit bovenstaande blijkt dat een organisatie niet alleen bestaat om zijn doel na te streven, het is een organisme. Het is een levend interactiekader. Een organisatie bestaat uit samenhangende rolrelaties die tot sociale verandering en vernieuwing in staat zijn.

Burns en Stalker spreken van mechanische en organische organisaties. Mechanische organisaties zijn beter voor routinetaken en organische organisaties zijn beter voor wisselende omstandigheden als technologische vernieuwingen. In het mechanische type zie je alle kenmerken terug die Weber stelt, de taken zijn duidelijk. In een organische organisatie zijn deze taken minder duidelijk. Het algemene doel is duidelijk, en mensen kunnen daar relatief vrij een invulling aan geven.

De informele organisatie

Het is voor de hand liggend dat binnen een formele organisatie een informele organisatie bestaat. Dit wordt dit informele informatie genoemd. In elke informele groep binnen een formele organisatie is meer mogelijk. Werknemers nemen elkaar in bescherming. Dit was een ontdekking van de Hawthorne-experimenten. Zij zorgen voor een breuk met de klassieke organisatieleer.

Het einde van een bureaucratie?

Aandacht voor de cultuur van een organisatie is een belangrijk aandachtspunt van sociologen geworden. De culturele benadering van organisaties steunt op twee kernideeën. Het succes hebben organisaties te danken aan de cultuur en aan het waardepatroon van hun leden. En ten tweede kan men de dynamiek van een organisatie niet alleen begrijpen op basis van formele kenmerken, er moet ook gekeken worden naar geloof, opvattingen en waarden van de werknemers.

In managementkringen wordt tegenwoordig meer aandacht besteed aan de organisatiecultuur. Men wil deze manipuleren met het oog op het verbeteren van de ondernemingen. Dat leidt tot gedeeltelijk verlaten van het klassieke organisatiemodel.

McDonalds wordt door Ritzer gebruikt als symbool om aan te geven dat organisaties steeds meer voorspelbaar en standaard worden. Er is dus juist meer sprake van een mechanische organisatie en minder van een organische. Tegenwoordig is dat inderdaad het geval.

19. Individu en organisatie

Indringendheid en omvang van controle

Onder de omvang van controle verstaat men de mate waarin het handelen van mensen in de organisatie zichtbaar is voor de controlesystemen. Duur van lidmaatschap is daar een voorbeeld van. Als een werknemer echter op de wc de krant gaat lezen komt hij deels onder die meting uit. Mensen zijn beter controleerbaar als ze werken met de deuren van hun kantoor open, of in een grote ruimte samenwerken.

Indringendheid van de controle is de mate waarin het gedrag wordt georiënteerd door normen en verwachtingen van de organisatie. Als mensen constant rekening houden met de normen en verwachtingen van de organisatie is er veel indringendheid. Het leger is een erg indringende organisatie. Indringendheid heeft te maken met de mate waarin privé en werk gescheiden is.

Werknemers hebben geprobeerd de controle en indringendheid te beperken. Controle wordt beperkt door verkorting van de arbeidstijd. Indringendheid kan zich uiten in een gevecht om zich buiten het werk te mogen gedragen zoals men wil.

De totale organisatie

Een totale organisatie heeft mensen 24 uur per dag, 7 dagen in de week onder controle. Dat gebeurt onder andere in gevangenissen. Typisch voor deze organisaties is dat leden de hele dag samen met anderen doorbrengen. Ze houden zich aan een strak tijdschema. Leden en staf praten nauwelijks normaal met elkaar. Niet alle totale organisaties hebben deze kenmerken. Goffman heeft een model/ideaaltype gemaakt van een totale organisatie. Niet elke totale organisatie heeft al die kenmerken.

Als nieuw lid van een totale organisatie wordt vaak een inwijdingsritueel gevolgd. Een aantal kenmerken daarvan zijn:

  • Het nieuwe lid wordt afgesneden van zijn oude omgeving.

  • De eigen, persoonlijke identiteit wordt afgenomen. Ze moeten vaak een tijd naakt staan en hun kleren inleveren.

  • Het afpakken van kleren en naakt staan heeft tot gevolg dat ze zich kwetsbaar voelen, en geeft het besef dat ze niets zelf mogen kiezen. Ze worden klein gemaakt, en worden daardoor overgeleverd aan de mensen van de organisatie.

  • Ze verliezen de rechten die een volwassene normaal heeft.

In een totale organisatie bestaat men niet meer als individu. Individuen worden onzeker en ze worden afhankelijk van de organisatie. Dat voorkomt dat een individu autonoom en zelfstandig handelt. Maar zelfs binnen een totale organisatie is sprake van informele organisaties.

De gulzige instelling

Totale organisaties hebben de omvang van de controle gemaximaliseerd. Dat hebben ze gedaan door de inrichting: tralies, uitkijkposten, prikkeldraad, enzovoorts. Het is emotioneel makkelijk om over de grenzen heen te gaan.

Michel Foucault (1975) stelt dat het emotioneel moeilijker is om over grenzen van een gulzige instelling heen te gaan. Als de materiële vorm van de organisatie minder belangrijk wordt, en de organisatie minder aandacht besteed aan de omvang van de controle en de aandacht volledig richt op de indringendheid van de controle is er sprake van een gulzige instelling. Dit is onder andere het geval in sekten. Een sekte is op een bepaalde manier ook een totale organisatie.

Sociale inbedding en individuele vrijheid

De doelen van gulzige instellingen en totale organisaties zijn hetzelfde; totale controle. De manier waarop het nagestreefd wordt is anders. Beiden proberen hun leden af te snijden van andere organisaties.

De mortificatie van het individu

Totale organisaties en gulzige instellingen richten zich niet direct op het individu, ze maken de banden die het individu heeft kapot. Er zijn twee voorstellingen van de relatie tussen individu en maatschappij. De eerste stelt dat de maatschappij beperkingen oplegt aan het individu. De maatschappij is iets wat ten tonele wordt gevoerd als een allesomvattende organisatie. Alles is een proces van depersonalisatie en deïndividualisering volgens Dahrendorf. De tweede ziet de maatschappij als voedingsbodem en als basis van individuele vrijheid. Dahrendorf is van mening dat gulzige instellingen en totale organisaties via het verbreken van de sociale banden totale controle krijgen over het individu.

Sociale banden maken het individu

Coser staat tegenover Dahrendorf. De individuele vrijheid ligt in de differentiatie zelf volgens Coser. Mensen moeten kunnen participeren in verschillende interactiekaders. Als een individu daartoe in staat is kan het elk interactiekader overstijgen. Een individu kan zich afzetten tegen de opdringerigheid van het werk. De maatschappij verschijnt hier als de basis van het individu.

Het inzicht dat het proces van individualisering door een maatschappij wordt gedragen is de kern van de moderne sociologische theorie over individuele vrijheid. Een individu kan nooit losgekoppeld worden van sociale banden. Sociale bindingen zijn dus de basis van individuele vrijheid en de basis van limieten die aan de vrijheid worden opgelegd. In dat opzicht is het te vergelijken met taal.

20. Postmoderniteit?

Een nieuw tijdperk?

Postmodernisme ontstond het eerst in de architectuur, het wees daar op het gebruik van vormen van het classicisme. Later waaide het over naar de filosofie en de sociologie. Er was sprake van postmoderniteit. Postmoderniteit en postmodernisme kreeg nooit echt een duidelijke betekenis.

Er is een verband tussen de architectuur en de sociologie. Bij beiden gaat het om gevoeligheden. Er is aandacht voor innerlijkheid en redelijkheid. Postmodernisme en postmoderniteit geven een gevoel van breuk of discontinuïteit weer, verder blijven ze vaag.

De dynamiek van de modernisering

Als je uit wilt zoeken of het begrip postmoderniteit zin heeft, moet onderzocht worden of de dynamiek van de moderniteit uitgeput of veranderd is. Een aantal ontwikkelingsgangen op een rijtje:

  • De uitbreiding van de reikwijdte en de capaciteit van politieke staten of systemen.

  • De groei van democratie.

  • Verspreiding van het kapitalisme als economische organisatie.

  • Schaalvergroting van economische relaties tot wereldsystemen.

  • Verspreiding van moderne wetenschap als dominante vorm van kennis.

  • Secularisering.

  • Groeien van banden tussen wetenschap en technologie.

  • Groeien van wetenschaps- en technologiebeleid.

  • Groei van een mensbeeld waarin het individu centraler staat.

  • Het streven naar individuele vrijheid.

  • Rationalisering en bureaucratisering van de organisatie.

  • Minder werk in de landbouw, maar werk in de industrie en dienstsector.

  • Alfabetisering en onderwijsexpansie.

  • Een demografische transitie.

  • Verstedelijking.

  • Verlening van de levensverwachting.

  • Groei van massa en massacultuur.

De meeste van de genoemde tendensen zijn nog steeds actueel. En daarom wordt er bezwaarlijk gesproken over postmoderniteit. Het is juister om te spreken van laatmoderniteit, zoals Giddens.

Van kritiek op modernisering naar neomodernisme

De grootste kritiek kwam van de marxisten. Het ging volgens hen om kapitalisme. Nagenoeg alle landen waren kapitalistisch. Dus het verschil lag niet daarin. Een verschil tussen meer en minder gemoderniseerd is beter.

Convergeren?

De klassieke moderniseringstheorie verdedigde twee stellingen. Ten eerste ging het er vanuit dat er een sterke samenhang was tussen verschillende maatschappelijke sferen, interactiekaders of subsystemen. De moderniteit werd voorgesteld als pakket, als er een paar kenmerken waren, zou de rest wel volgen. De klassieke moderniseringstheorie doet dus een beroep op de derde legitimerende derde; samenhang.

De-rationaliseren?

Een tweede kritiek op de moderniseringtheorie is dat gemoderniseerde samenlevingen steeds meer het wetenschappelijke denken zullen verlaten, en zullen kiezen voor alternatieve denkwijzen. Toch zijn er geen bewijzen dat wetenschap ter discussie wordt gesteld. Integendeel, een leven zonder wetenschap is juist ondenkbaar geworden vanaf de jaren zeventig.

Neo-modernisering

Een derde kritiek was de twijfel over democratie. Een totalitair regime werd waarschijnlijker geacht.

Het einde van de geschiedenis verloopt niet zoals Marx had gedacht, maar zoals de klassieke moderniseringstheorie het had voorspeld. Om economische problemen op te lossen wordt de vrije markt aanvaard. En om politieke problemen op te lossen wordt een parlementaire democratie omhelst.

De secularisering van inspiratie en het einde van de geschiedenis

Max Weber stelde ook dat het einde van de geschiedenis in zicht was. Het uitvoeren van een beroep was een religieuze plicht, maar het was nou al zo vanzelfsprekend dat de meeste mensen er niet meer bij stil stonden.

Het einde van de bezieling

Weber vond de conclusie erg oncomfortabel en onontkoombaar. Hij reageerde op verschillende manieren. Het geheel van opvattingen wat ooit betekenis had gegeven aan de inrichting van het leven van mensen viel uiteen. Het moderne kapitalisme heeft geen waarden en overtuigingen meer nodig, het draait als een machine op de kracht van belangen.

Secularisering

Secularisering is een gevolg van rationalisme stelt Berger. Vooral in de economie is sprake van secularisering.

De godsdienst zal niet helemaal verdwijnen, maar het zal andere vormen aannemen. In het gezin kan nog wel sprake zijn van religie, in de economie en politiek is dat veel minder het geval. Politiek, wetenschap, recht en kunst leven nou naast elkaar en kunnen niet worden ondergebracht onder één gezamenlijke overtuiging. Dat stelt Luhnmann.

Godsdienst wordt tegenwoordig als het ware op de markt gebracht. Kernleden van een organisatie gaan zich gedragen als professionals, en gaan daardoor op elkaar lijken. Er moet gezocht worden naar argumenten die aanslaan, en daardoor raakt het ook het geloof zelf.

Het einde van inspiratie

Weber zag meer in het verdwijnen van de religie. Het was een verandering van cultuur. Tegenwoordig werd er alleen nog maar gevraagd; ‘Brengt het iets op?’ De moderne mens is een speelbal geworden van de materiële condities.

Durkheim ziet secularisering als een transformatie van de geestelijke krachten. Ze komen niet langer uit traditionele religies, maar ze zijn verschoven naar sociale bewegingen. Weber stelt dat secularisering onderdeel is van rationalisering en het is verzakelijking van de wereld. Religie is vervangen door nutsberekening, en door het streven naar doeltreffendheid en efficiëntie.

Convergentie en open toekomst

De theorie van het einde van de geschiedenis heeft een dubbel karakter. Aan de ene kant beschouwt zij het als zegevierend. Aan de andere kant worden samenlevingen vooral bepaald door het vrije marktmechanisme en de parlementaire democratie. Mogelijke vernieuwingen worden gelegd, maar ze worden niet onderkend.

Meervoudige en partiële modernisering

De moderniseringstheorie is aangepast. Het bestaat nog steeds uit de eerder opgesomde ontwikkelingsgangen. Maar zij is vanaf de jaren zeventig en tachtig voorzichtiger geworden met de legitimerende derden. Samenhang is minder belangrijk en daardoor wordt modernisering een meer open proces. Er ontstond binnen de nieuwe moderniseringstheorie meer aandacht voor de diversiteit binnen traditionele en moderne samenlevingen.

Sterke convergentie

Aan het eind van de 20e eeuw gaan veel nuances van het neomodernisme weer verloren. Het geloof in convergentie staat weer centraal. In het begin van de 21e eeuw lijkt convergentie overtuigend. Convergentie is een relatief verschijnsel, er blijft namelijk veel verschil bestaan tussen gemoderniseerde landen. De toekomst is niet te voorspellen op gebied van sociologie.

Globalisering als sociologische en maatschappelijke uitdaging

Globalisering is een typisch moderne ontwikkeling. Het kan worden beschouwd als een belangrijke uitkomst van modernisering. Globalisering krijgt ook zijn politiek beslag in de groei van organisaties die regelend optreden.

De belangrijkste internationale en transnationale organisaties lijden allemaal aan een sterk democratisch tekort. De invloed van dergelijke organisaties blijft zeer beperkt. De machtsverhoudingen van de globale samenleving zijn nog niet ingebed in of opgenomen in een stelsel van democratische beslissingen.

Een vraag die opkomt als er gesproken wordt over de globalisering als moderniseringsdynamiek is of de nieuwe samenleving die dan ontstaat zich politiek kan organiseren.

Bron

  • Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Society and culture - Theme
Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
4801 1