Oefententamens Burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht - UU
- 2795 reads
Dit oefententamen is gebaseerd op het oude curriculum en omvat het gedeelte Burgerlijk Procesrecht. Inhoudelijk is het oefententamen een prima voorbereiding op het vak Burgerlijk- en Bestuursprocesrecht.
De rechter te Rotterdam wijst op 3 mei 2005 een verstekvonnis. Het dictum van het vonnis luidt:
1. Veroordeelt Janssen te betalen aan De Vries een bedrag van 7.000,- euro.
2. Veroordeelt Janssen in de proceskosten.
3. Weigert de gevorderde uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring.
Op welke dag kan De Vries beginnen het vonnis ten uitvoer te leggen?
Geef aan wat de betekenis is van de regel dat beslissingen bij voorraad geen nadeel toebrengen aan de zaak ten principale (art. 257 Rv).
Werkgever Xototron BV, statutair gevestigd te Utrecht, wenst de arbeidsovereenkomst met werknemer Ypenburg, wonende te Amsterdam, te ontbinden wegens gewichtige redenen op grond van artikel 7:685 BW. Ypenburg werkt in het Rotterdamse filiaal van Xototron BV.
a. Welke rechter is bevoegd om de zaak te behandelen? Besteed tevens aandacht aan de sectorcompetentie en relatieve competentie.
Xototron entameert een procedure voor de Haarlemse rechter, omdat hij in de wandelgangen begrepen heeft dat de Haarlemse rechter relatief vaak uitspraken doet die voor de werkgever gunstig zijn. Ypenburg verschijnt in de procedure voor de Haarlemse rechter en voert inhoudelijk verweer. Hij betwist de bevoegdheid van de Haarlemse rechter niet.
b. Geef aan of de procedure voor de Haarlemse rechter zal worden voortgezet of dat naar een andere rechter zal worden verwezen.
Bas Franken wil scheiden van zijn echtgenote Els Zeeman. Franken en Zeeman wonen in Den Haag en hebben twee kinderen van 12 en 14 jaar oud. Franken zal de rechter vragen te bepalen dat de kinderen na de echtscheiding bij hem zullen verblijven. Ten aanzien van het aanhangig maken van de procedure heeft Franken twee vragen:
a.
Voor welke rechter dient hij de echtscheidingsprocedure te beginnen? Besteed tevens aandacht aan de sectorcompetentie en relatieve competentie.
Op welke wijze dient hij deze procedure te beginnen?
Zeeman voert geen verweer in de procedure.
b. Zal in deze zaak een mondelinge behandeling plaatsvinden?
Zeeman is in de procedure niet verschenen. De rechter spreekt de echtscheiding uit.
c. Welk rechtsmiddel staat voor Zeeman open en tot welk moment kan zij dit instellen?
De heer Bommel en de heer Super zijn op 1 januari 1997 met hun auto’s in botsing gekomen. Super is van mening dat dit ongeluk te wijten is aan het onoplettende rijgedrag van Bommel. Hij wil Bommel uit onrechtmatige daad aanspreken tot schadevergoeding. Om een beter inzicht te krijgen in de kansen van deze schadevergoedingsvordering wil hij eerst een voorlopig getuigenverhoor doen houden. Super verzoekt de bevoegde rechter een voorlopig getuigenverhoor te houden. De rechter wijst dit verzoek - zonder Bommel te horen - toe. Hij is namelijk van mening dat Bommel geen redelijk belang heeft om zich tegen het houden van een voorlopig getuigenverhoor te verzetten.
a. Staat hoger beroep tegen deze beschikking open?
Ga ervan uit dat geen hoger beroep wordt ingesteld. Bij het voorlopig getuigenverhoor zijn zowel Bommel, Super als hun advocaten aanwezig. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaart getuige de heer Waggel:
“Ik was niet bij het auto-ongeluk aanwezig, maar ik heb de auto van de heer Super gezien zoals die eruit zag na het ongeluk. De auto was helemaal kapot. Ik weet daarom zeker dat Bommel heel onvoorzichtig heeft gereden.”
Na het voorlopig getuigenverhoor begint Super een bodemprocedure. In deze procedure stelt hij dat Bommel aansprakelijk is voor de schade aan Supers auto aangezien Bommel op zeer onvoorzichtige wijze heeft gereden. Bommel voert hiertegen gemotiveerd verweer. Ten bewijze van het onzorgvuldig rijgedrag van Bommel beroept Super zich op bovenstaande verklaring van Waggel.
b. Wat is in dit kader de bewijswaarde van de verklaring van Waggel, dat Bommel onzorgvuldig heeft gereden?
Bommel heeft zich in de procedure tegen de vordering van Super verweerd met drie verweren:
De rechter in eerste aanleg oordeelt dat Bommel wel onzorgvuldig heeft gereden, maar dat de vordering van Super moet worden afgewezen nu de vordering van Super is verjaard.
Super gaat in hoger beroep. In zijn grieven voert hij uitsluitend aan dat zijn vordering niet verjaard is, nu de vordering tijdig is gestuit. De appelrechter is het met Super eens; de appelrechter is van oordeel dat de vordering van Super niet verjaard is.
c. Geef aan welke verweren van Bommel de appelrechter alsnog moet behandelen.
Zakenman Joep Aarts uit Amsterdam koopt in het Polynesische eilandstaatje
Nauru 10.000 ton fosfaat van de Nauru Mining Corporation Ltd. Aarts dient voor de partij fosfaat 1.000.000,- euro te betalen. Aarts betaalt echter niet. Aarts wordt door de Nauruse overheidsrechter bij vonnis veroordeeld tot betaling van 1.000.000,- euro. De Nauru Mining Corporation neemt vervolgens verdere juridische stappen tegen Aarts in Nederland. Ga er voor de casus vanuit dat tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nauru een speciaal verdrag bestaat met betrekking tot de tenuitvoerlegging van gerechtelijke uitspraken van het ene land in het andere land.
a. Welke stappen moet de Nauru Mining Corporation ondernemen alvorens executoriaal verhaalsbeslag te kunnen leggen op de bankrekening van Aarts bij de Rotterdamse Spaarbank te Rotterdam?
Stel dat het veroordelende vonnis tot betaling van 1.000.000,- euro niet door een Nauruse, maar door een Nederlandse overheidsrechter was gewezen.
b. Aan welke wettelijke vereisten moet het beslag onder de Rotterdamse Spaarbank voldoen om rechtsgeldig te zijn?
Nadat door een deurwaarder namens Nauru Mining Corporation beslag is gelegd, geeft de Rotterdamse Spaarbank in zijn derde-verklaring te kennen dat de beslagen bankrekening op het moment van beslaglegging een positief saldo van 1.500.000,- euro zou hebben. Echter op het moment van uitbetaling constateert de Rotterdamse Spaarbank een fout te hebben gemaakt. Op de voornoemde bankrekening was het saldo niet 1.500.000,- euro, maar 0,- euro.
c. In hoeverre zal de Rotterdamse Spaarbank alsnog gehouden zijn om een bedrag ad 1.000.000,- euro uit te keren aan de deurwaarder?
Marta koopt op 7 januari 2005 bij antiekhandel Curiosa BV een unieke Gispen-bureaustoel uit 1930 ter waarde van 2.500,- euro. Marta betaalt het bedrag meteen aan Curiosa BV. Afgesproken wordt dat de bureaustoel op 1 februari 2005 bij Marta thuis wordt afgeleverd. Echter op 1 februari 2005 ziet Curiosa BV af van de aflevering aan Marta. Marta vordert bij de bevoegde kantonrechter de veroordeling van Curiosa BV tot aflevering van de stoel, zodat Marta alsnog het eigendomsrecht op de stoel verkrijgt. Marta vreest echter dat de bureaustoel intussen zal worden doorverkocht aan een hogere bieder.
a. Welke bewarende maatregel(en) zou Marta in casu volgens u precies moeten nemen om haar gepretendeerde rechten op de bureaustoel alsnog veilig te stellen?
Curiosa BV is van mening dat in het geschil met Marta arbitrage was overeengekomen, zodat de kantonrechter niet bevoegd zou zijn.
b. Geef aan hoe Curiosa BV dit verweer – op welke wijze en met welk bewijs(middel) – in de procedure ten overstaan van de kantonrechter aan de orde moet stellen.
Naast Marta, blijkt ook het Nederlands Architectuur Instituut zijn (juridische) pijlen op de litigieuze bureaustoel gericht te hebben. De bureaustoel zou een uniek monument van Nederlandse vormgeving uit het begin van de 20e eeuw zijn en daarom moeten worden opgenomen in de permanente collectie van het voornoemde instituut. Op 31 januari 2005 heeft de directeur van het instituut Curiosa BV weten te overreden om de bureaustoel in plaats van aan Marta aan haar te verkopen voor 3.000,- euro. Op 15 februari 2005 zal de bureaustoel door Curiosa BV bij het instituut worden afgeleverd. Het instituut dient echter nog voor de geplande aflevering, de door Marta genomen bewarende maatregelen met betrekking tot de bureaustoel ongedaan te maken.
c. Met welke procedure kan het instituut met spoed de opheffing van de voornoemde bewarende maatregelen van Marta bewerkstelligen? Geef daarbij een puntsgewijze beschrijving van het verloop van deze procedure.
Het gaat hier om een condemnatoir vonnis. Dit kan direct ten uitvoer worden gelegd, na betekening op grond van artikel 430 Rv, met dien verstande dat een eventueel ingesteld verzet de tenuitvoerlegging op grond van artikel 145 Rv schorst. Het vonnis is immers niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
(CBP paragraaf 9.3 e.v.)
Artikel 257 Rv is tot de rechter ten principale gericht; deze is niet gebonden aan het oordeel van de kortgedingrechter. Artikel 257 Rv brengt dus niet met zich dat de gevolgen van een kortgedingvonnis niet feitelijk definitief kunnen zijn.
(CBP paragraaf 12.9)
a. De Rechtbank is bevoegd op grond van artikel 42 RO. X moet zich op basis van art. 7:685 lid 1 BW met zijn verzoek tot de kantonrechter wenden. Voor wat betreft de relatieve bevoegdheid wordt in lid 3 van artikel 7:685 BW naar de tweede afdeling van de derde titel (= art 262 e.v. Rv) verwezen: volgens de hoofdregel (art. 262 Rv) zijn relatief bevoegd: de rechter van de woonplaats van verzoeker (Utrecht) en die van de woonplaats van de belanghebbende (Amsterdam). Verder noemt lid 3 van artikel 7:685 als alternatief forum: de rechter van de plaats waar de arbeid wordt verricht (Rotterdam).
(CBP paragraaf 3.5.1)
b. Huidig recht: Op grond van artikel 270 lid 1 Rv kan de rechter naar de relatief bevoegde rechter verwijzen, tenzij partijen geen verwijzing wensen. Nu dit niet het geval is, blijft de zaak bij de Haarlemse rechter.
(CBP paragraaf 13.3.3)
a. Rb bevoegd (42 RO). F moet zich met een echtscheidingsverzoek (1:150 BW en 815 Rv) tot de sector civiel van de rechtbank wenden. De rechtbank Den Haag is relatief bevoegd, nu zowel de verzoeker als de belanghebbende in Den Haag wonen (zie artikel 262 a Rv).
(CBP paragraaf 3.5)
b. Een mondelinge behandeling zal achterwege blijven als er niet tijdig verweer is gevoerd en er geen minderjarige kinderen zijn die ingevolge art. 809 in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun mening kenbaar te maken, aldus art. 818 Rv. Die kinderen zijn er in casu wel: omdat een nevenvoorziening wordt gevraagd als bedoeld in artikel 827 sub c Rv, is op grond van lid 2 van dit artikel art. 809 van toepassing . Dit artikel bepaalt dat de rechter niet beslist dan na de minderjarige van 12 jaar of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken. De kinderen zijn 12 en 14, dus zullen beiden worden gehoord. Een mondelinge behandeling van de zaak vindt daarom wel plaats.
(CBP paragraaf 13.5 e.v.)
c. Ja, op grond van artikel 820 Rv kan zij binnen drie maanden na betekening van de beschikking in persoon hoger beroep instellen. Wordt niet in persoon betekend, dan begint de termijn van drie maanden te lopen na betekening op een andere manier, mits bekendmaking in overeenstemming met 820 lid 2 Rv heeft plaatsgevonden.
(CBP paragraaf 14.1.18)
a. Er is sprake van een appèlverbod op basis van 188 lid 2 Rv. Op dit appèlverbod is de zogenaamde doorbraakjurisprudentie (Organon/Limpens) van toepassing. Deze jurisprudentie leert dat een appèlverbod onder meer wordt doorbroken als essentiële vormen zijn geschonden. In casu is dat het geval aangezien het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden door Bommel niet te horen. Dat Bommel in beginsel gehoord moet worden is nog eens expliciet bepaald in art. 187 lid 4 Rv.
(CBP paragraaf 7.5.10 e.v.)
b. Beide partijen zijn bij het verhoor aanwezig geweest. Art. 192 Rv bepaalt dat de verklaring die bij het voorlopig getuigenverhoor is afgelegd dezelfde bewijskracht heeft als deze verklaring zou hebben als deze in een normaal geding zou zijn afgelegd. Wat is nu deze bewijskracht in een normaal geding? Art. 163 Rv bepaalt dat deze verklaring in het geheel geen bewijs oplevert nu Waggel verklaart over feiten die hij niet zelf heeft waargenomen.
(CBP paragraaf 7.5 e.v.)
c. Het gaat hier om de devolutieve werking van het appèl. Gezien de negatieve zijde van de devolutieve werking hoeft de rechter verweer 1 van Bommel niet meer te behandelen nu de rechter hierover in eerste aanleg heeft beslist en hier geen grieven tegen zijn gericht. Gezien de positieve zijde van de devolutieve werking moet de rechter wel verweer 2 nog behandelen nu hier in eerste aanleg niet over is beslist en dit verweer na gegrondbevinding van de grieven relevant wordt.
(CBP paragraaf 10.2.2)
a. Het vonnis uit Naura kan niet meteen worden tenuitvoergelegd in Nederland. Hierdoor kan in Nederland nog geen executoriaal verhaalsbeslag onder A worden gelegd ex art. 431 Rv. Eerst zal er een Nederlands exequatur moeten worden verkregen op basis van een verzoek daartoe aan de rechtbank ex art. 985-992 Rv
(CBP paragraaf 17.2)
b. Executoriaal derdenbeslag ex art.475 Rv is pas rechtsgeldig gelegd na: betekening beslagexploit aan derde (Spaarbank) inclusief uitreiking verklaringsformulier aan derde en vervolgens de overbetekening binnen 8 dagen aan de beslagene ex art. 475i Rv.
(CBP paragraaf 17.5)
c. In beginsel mag een derde-beslagene zijn foutieve verklaring (afgelegd o.g.v. art. 476a Rv) herstellen; HR-arrest De Jong/Carnifour. Echter het is mogelijk dat de derde-beslagene door zijn handelen jegens Nauru Mining Corporation onrechtmatig heeft gehandeld en derhalve schadevergoeding dient te betalen, of de derde-beslagene heeft zijn recht op herstel van de derde-verklaring reeds verwerkt. In dergelijke gevallen zal de Spaarbank toch nog tot een uitkering moeten overgaan.
(CBP paragraaf 17.5)
a. Verlof verzoeken aan de voorzieningsrechter ex art. 700 Rv tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte op de bureaustoel door een deurwaarder ex art. 730 e.v. Rv. Naast conservatoir beslag kan ook gerechtelijke bewaring worden verzocht (art. 709 Rv).
(CBP paragraaf 18.3 e.v.)
b. Volgens art. 1022 lid 1 Rv moet “voor alle weren” een beroep worden gedaan op de onbevoegdheid vanwege de arbitrageovereenkomst. Uit het arrest Edelsyndicaat/Van Hout blijkt dat dit betekent uiterlijk bij conclusie van antwoord. De arbitrageovereenkomst dient te worden bewezen door een ‘geschrift’ ex art. 1021 Rv.
(Zie arrest en CBP paragraaf 14.1.8)
c. Opheffing van het conservatoir beslag van Marta in kort-geding vorderen bij de voorzieningsrechter ex art. 705 Rv (art.254 Rv. Verloop procedure kort-geding: dagvaarding aan instituut; verweer Marta (gedaagde) tijdens kort-gedingzitting.
(CBP paragraaf 18.4)
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens voor Burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht aan de Universiteit Utrecht
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1729 |
Add new contribution