TentamenTests bij Stofwisseling 1, 2 - Geneeskunde UU - Studiebundel

 

In deze bundel zijn oefenmaterialen samengevoegd voor het vak Stofwisseling 1, 2 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.

Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!

Bundle items:
Oefenvragen bij Stofwisseling I
Stofwisseling - Geneeskunde - Bundel
Image
Crossroads: activities
Follow the author: Medicine Supporter
This content is used in bundle:

Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Stofwisseling 1 - Geneeskunde UU - Studiebundel

Samenvattingen literatuur Thema 1 t/m 2 van Stofwisseling 1 - Geneeskunde UU (2015/2016)

Samenvattingen literatuur Thema 1 t/m 2 van Stofwisseling 1 - Geneeskunde UU (2015/2016)


Thema 1: Fysiologische aspecten van de stofwisseling

Medische Fysiologie - Intestinale vloeistof en elektrolyten - BulletPoints - Chapter 44

  • Absorptie van nutriënten is een functie van de dunne darm. Vocht- en elektrolytenopname vindt in zowel de dunne darm als de dikke darm plaats, door zowel vergelijkbare als door verschillende mechanismen. Secretie vindt in zowel dunne als dikke darm met hetzelfde mechanisme plaats. De dunne darm bestaat uit villi (soort vingertjes) met daaromheen de crypten van Lieberkühn. Beiden worden bedekt door kubische epitheelcellen. De crypten doen voornamelijk secretie, de villi absorptie. Het colon heeft geen villi, maar is glad met crypten/klieren er tussendoor.

  • Celproliferatie vindt plaats onderin de crypten uit een stamcel progenitorcel. Deze verplaatsen zich in 48-96 uur naar het oppervlak, om daarna met de darminhoud afgevoerd te worden.

  • Om het lumen verder te vergroten tot zo’n 200m2 heeft de dunne darm vouwen van Kerckring, villi met crypten en microvilli. Het colonoppervlak wordt minder vergroot, doordat het geen villi heeft.

  • Er is 8-9L vochtaanbod per dag aan de darm. Via de mond nemen we 1.5-2.5L per dag in, er komt 7.5L bij uit speeksel, maagsap, pancreassap en gal en er is 1L secretie uit de darm zelf. 6.5L hiervan wordt opgenomen in de dunne darm, de overige 2L gaat de dikke darm in. Daar wordt vervolgens nog eens 1.9L opgenomen. Netto neemt de dunne darm water, Na+, Cl- en K+ op en secreteert het HCO3- . De dikke darm absorbeert netto water, Na+ en Cl- en secreteert zowel K+ als HCO3-. Met netto wordt hierbij bedoeld, dat wat er overblijft als de vochtstromen in tegengestelde richtingen van elkaar worden afgetrokken. Er is een verschil tussen verschillende stukken van de darm onderling, net als tussen de stukken van het oppervlak en ook tussen gelijksoortige cellen. Darmepitheel heeft een duidelijke basolaterale en apicale kant, gescheiden door de tight junctions. Transport kan zowel actief als passief, en transcellulair of paracellulair plaatsvinden. Waterverplaatsing

.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen literatuur Thema 3 t/m 5 van Stofwisseling 1 - Geneeskunde UU (2015/2016)

Samenvattingen literatuur Thema 3 t/m 5 van Stofwisseling 1 - Geneeskunde UU (2015/2016)


Thema 3: Tractus digestivus nader bekeken

Histologie van het epitheelweefsel volgens Junqueira (4)

Inleiding

Epitheel bedekt lichaamsoppervlakten, lichaamsholten en klieren. Epitheel is niet gevasculariseerd ( het bevat geen bloedvaten). De cellen waaruit het epitheel bestaat hebben drie belangrijke kenmerken:

  • Ze zijn sterk aan elkaar gelinkt, door middel van specifieke cel-tot-cel-adhesiemoleculen. Zo worden cel-junctions gevormd.

  • Ze zijn gepolariseerd en daardoor, en door de morfologische oppervlaktekenmerken, hebben ze verschillende functies. Ze hebben een vrij oppervlak, het apicale membraan, een lateraal membraan en een basaal membraan. Afhankelijk van de functie van het epitheel, verschillen de verhoudingen.

  • Het basale oppervlak is verankerd aan een onderliggend basaalmembraan, een laag zonder cellen, eiwit-polysacharide-rijk, die te zien is onder de microscoop.

Epitheel zorgt voor een selectieve barrière tussen het externe milieu en het onderliggende bindweefsel. Het kan de passage van specifieke stoffen toelaten of juist verhinderen.

Epitheel (eigenschappen)

De indeling van epitheel is beschrijvend en gebaseerd op twee kenmerken, namelijk het aantal cellagen en de vorm van de cellen. De naam zegt dus iets over de structuur en niet over de functie. Termen die gebruikt worden zijn:

  • Simpel/eenlagig: één cellaag dik

  • Gestratificeerd/meerlagig: twee of meer cellagen

  • Plat/plaveisel: de breedte is groter dan de dikte

  • Kubisch: breedte, dikte en hoogte zijn even groot

  • Cilindrisch: de hoogte is veel groter dan de breedte

Er zijn ook nog twee speciale categorieën epitheel:

  • Pseudomeerlagig epitheel: dit lijkt meerlagig, aangezien sommige cellen de vrije oppervlakte niet bereiken, maar alle cellen zitten vast aan het basaalmembraan. Dus eigenlijk is het eenlagig epitheel.

  • Transitioneel epitheel (urotheel): deze term wordt specifiek gebruikt voor het epitheel dat het onderste gedeelte van de urineweg bekleedt. Dit bestaat uit meerlagig epitheel, maar met specifieke morfologische karakteristieken.

Endotheel

.....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Stofwisseling 1, 2 - Geneeskunde UU - Studiebundel
Stofwisseling 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Stofwisseling 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Bevat aantekeningen bij de colleges, werkgroepen en patientdemonstraties van 2015-2016


WEEK 1

.....read more

Access: 
Public
Stofwisseling 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2014-2015)

Stofwisseling 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2014-2015)

Bevat aantekeningen bij de colleges, werkgroepen en patientdemonstraties van 2014-2015


Hoorcollege 1

Voeding bevat bestanddelen die het lichaam nodig heeft voor de opbouw van weefsels en die nodig zijn bij verschillende syntheseprocessen. Daarnaast dienen veel van deze bestanddelen als brandstof. Door afbraak van bijvoorbeeld vetten, eiwitten en koolhydraten komt energie vrij. Deze energie gebruikt het lichaam om te kunnen functioneren. Er zijn verschillende manieren waarop de hoeveelheid energie, die een bepaald voedingsmiddel bevat, kan worden aangegeven. Deze verschillende manier zijn:

In Joule (1J = 0,24 cal)

In calorieën (1 cal = 4,2 J)

In kilocalorieën (1 kcal/Cal = 1000 cal)

Atwater factoren:

De atwaterfactoren weergeven de hoeveelheid energie die vrijkomt, wanneer één gram van een bepaalde stof wordt afgebroken. De atwater factoren van vier belangrijke bestanddelen van onze voeding zijnkoolhydraten = 4kcal/g ofwel 17 kJ/g

vetten = 9 kcal/g ofwel 38kJ/g

eiwitten = 4kcal/g ofwel 17kJ/g

alcohol = 7 kcal/g ofwel 30kJ/g

Het energiegebruik van een mens is ongeveer 100 W. Dit is ook 100 J / seconde. Een normaal dieet bevat 55% koolhydraten, 30-35% vet en 10-15% eiwit.

Het energiegebruik van een gemiddeld mens is ongeveer 100 W. Dit is ook 100 J / seconde. Omgerekend heeft een gemiddeld mens dus 2500 kcal per dag nodig. Een gezond dieet bevat 55% koolhydraten, 30-35% vet en 10-15% eiwit. Het teveel aan energie dat het lichaam via voeding binnenkrijgt, wordt in het lichaam opgeslagen. Het grootste gedeelte van deze energie wordt opgeslagen in de vorm van vet. Dit is ongeveer 97.5%. De overige 2.5%.....read more

Access: 
Public
Stofwisseling 1 - Week 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Stofwisseling 1 - Week 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2014-2015


Verplichte stof ‘Anatomie van de tractus digestivus’

In deze samenvatting zijn afkortingen gebruikt om te verwijzen naar de verschillende leerboeken.
G: Gray’s Anatomy, door Richard L. Drake, A. Wayne Vogl en Adam W.M. Mitchell, 3rd edition.
BB: Medical Physiology, door Walter F. Boron en Emile L. Boulpaep, updated 2nd edition.

De speekselklieren (uit G)

Speekselklieren scheiden speeksel uit in de mondholte via kleine kanaaltjes. De meeste zijn kleine klieren in de submucosa of het slijmvlies van het orale epitheel langs de tong, het gehemelte, de wangen en de lippen. Naast deze kleine klieren zijn er drie grote klieren aanwezig:

  • De glandula parotis

  • De glandula submandibularis

  • De glandula sublinguale.

De glandula parotis is de grootste speekselklier. Deze is onder het oor gelegen en voor de kauwspier. Via een kanaaltje mondt de klier uit in de wang.

De glandula submandibularis is een haakvormige klier, die om de mylohyoïd spier is gelegen. Het submandibulaire kanaal komt uit in het diepe gedeelte van de mondholte, net naast het frenulum van de tong op de sublinguale papilla

De glandulae sublinguales zijn de kleinste speekselklieren van de drie. Het zijn amandelvormige klieren, die direct aan de mediale zijde van de onderkaak gelegen zijn. De klier mondt uit via vele kleine kanalen onder de tong. De superieure grens van de glandula sublinguale vormt een vouw van mucosa die de sublinguale vouw wordt genoemd.

Aderen die de glandula parotis van bloed voorzien, zijn afkomstig van de externe halsslagader. De glandula submandibularis en sublinguale worden van bloed voorzien door aftakkingen van de gezichts- en linguale slagaders. Bloed wordt afgevoerd via de halsader en gezichtsaderen.

De speekselklieren worden aangestuurd door parasympatische innervatie door taken van de nervus facialis.

De buik (uit G)

Belangrijke organen in de buik zijn onder andere de slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, lever, alvleesklier, galblaas, milt, nieren, urineleiders, en bijnieren. Verder bevinden zich in de buik allerlei neurovasculaire.....read more

Access: 
Public
Bulletpoint samenvatting Stofwisseling I

Bulletpoint samenvatting Stofwisseling I

Beknopte samenvatting van het gehele vak.

Stamplijst Stofwisseling l

.....read more
  • Term/proces/..

Bijbehorende informatie/definitie

  • Atwater factoren

Kcal/gram eiwit:4, vet:7, koolhydraten:4, alcohol:7

  • Gebalanceerd dieet

Eiwitten: 15%, vetten 35%, koolhydraten 55%

  • Glucose verbindingen

1-4 en 6-6 dwars

  • Triacylglycerol

Glycerol en vetzuren (3)

  • α-amylase

Verteringsenzym koolhydraten; speekselamylase en pancreas amylase

  • Gastrine

Gesecreteerd door G-cellen (in lamina propria van de fundus), hormoon dat zorgt voor stimulatie mest (ECL) cel die parietaalcellen aanzet tot secreteren (HCl)

  • Histamine

Pariëtaalcel stimulerend hormoon,bevindt zich in granules in mestcellen, stimuleert pariëtaalcel tot HCl secretie

  • Papilla van Vater

Uitmonding ductus choledochus en ductus pancreaticus in duodenum

  • Sfincter van Oddi

Sfincter rondom de papilla van Vater die doorstroomhoeveelheid van gal en pancreassap in het duodenum reguleert

  • Secretine

Hormoon, productie door S- cellen in crypten van Lieberkühn, toenam water en bicarbonaatsecretie van de Brunnerklieren, verhoogt insuline secretie

  • CCK

Cholecystokinine, stimuleert contractie galblaas, aanspanning gastroduodenale sfincter, stimuleert pancreas enzymen

  • Gal

Leverproduct, uitgescheiden bij aanwezigheid CCK, dispergeren vetten. Bestaat uit galzouten, glucuronzuur en billirubine

  • Enterokinase

Stimuleert omzetting trypsinogeen in trypsine

  • Trypsinogeen

Pro-enzym van trypsine, geactiveerd onder invloed van enterokinase

  • Trypsine

Darmenzym welke zorgt voor activering van vele verteringsenzymen

  • Permeabiliteit

Mate van doorlaatbaarheid van stoffen door het membraan. Wel: vetzuren, kleine, nonpolaire, dus ongeladen stoffen. Niet: polaire, grote geladen stoffen. +/- water, urea

  • Ionkanaal

Kanaal om ionen over het membraan te brengen

  • Transporter

Symporter, antiporter, uniporter

  • Carrier

ATP afhankelijk, verzadigbaar, competitie!

  • SGLT

Opname glucose uit lumen dunne darm, tegen concentratie gradient in

  • GLUT’s

1/3 – alle cellen, 2 pancreas/lever/darm, 4 spierweefsel/vetweefsel (insuline gereguleerd), 5 fructoseabsorptie (darm)

    Access: 
    Public
    Stofwisseling II stamplijst

    Stofwisseling II stamplijst

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


    Stamplijst

    WEEK 1

    Endocrien orgaan

    Maakt stof die wordt afgegeven aan de bloedbaan

    Hypothalamus, schildklier, bijnier, pancreas, ovaria, testes

    Endocrien vs neuraal

    Endocrien

    • Doel: bloedbaan

    • Specificiteit signaal bepaald door type receptor

    • Ligand-receptor interactie

    Neuraal

    • Doel: weefsel

    • Specificiteit signaal bepaald door plaats van afgifte

    • Ligand-receptor interactie

    Leptine

    Hormoon dat wordt afgegeven door vetweefsel

    Functie

    • Remming centrum voor voeding hypothalamus

    Peptides

    Dubbelfunctie: kunnen zowel hormoon als neurotransmitter zijn

    Hormoon(achtigen)

    Peptiden

    • Uit eiwitten

    • Voorbeelden: ACTH, PTH

    Aminozuren

    • Worden afgesplitst

    • Voorbeeld: thyroxine (vanuit thyronine)

    Vetachtig

    • Voorbeeld: cholesterol (wordt opgenomen in bijvoorbeeld bijnier, waar weer cortisol gevormd wordt)

    Tripeptides

    • Vaak productie in hypothalamus om hypofyse aan te sturen

    • Voorbeeld: TSH

    Lipofiel vs hydrofiel

    • Lipofiel goed diffunderen over membraan

    • Hydrofiel goed oplosbaar in bloed, lipofiele stoffen hebben hiervoor een transporteiwit nodig

    Vrije fractie

    • Deel van hormoon dat oplost in het bloed

    • Dit deeltje is biologisch actief

    Synthese hormonen

    Algemeen

    • DNA > mRNA > translatie tot pre-eiwitten > (pro-hormonen) >

    Hypothalamus

    • Activatie hypofyse tot afgifte trofische hormonen

    • Aanzet tot productie endocrien orgaan

    • Negatieve feedback of hypofyse en hypothalamus

    Hormoon

    • Wordt geactiveerd en activeert zelf target

    • Effect zorgt voor feedback

    • Niveau en effect hormoon op vaste concentratie

    • Indirecte terugkoppeling

    Invloeden hormonen

    Hormonen beïnvloeden elkaar

    De tijd heeft invloed op de plasmaspiegels van bepaalde hormonen, zoals cortisol en groeihormoon. Deze worden heel pulsatiel afgegeven.

    Eiwitbinding heeft invloed op de biologisch actieve en gebonden verhouding in het bloed.

    • Bij eiwitverlies wordt deze verhouding anders en dus ook de activiteit

    Slapen

    • Tijdens de slaap stijgt de concentratie van groeihormoon en prolactine

    Stress.

    • De belangrijkste stresshormonen zijn cortisol voor chronische stress en adrenaline voor acute stress

    • Bij stress komen ook ACTH, groeihormoon en prolactine vrij

    Vasten en voedsel

    Hypoglykemie.

    De menstruele cyclus

    • Zwangerschap beïnvloedt de hormoonspiegels.

    Medicatie

    Ziekte

    Puberteit

    ACTH

    Peptide

    Synthese

    • Gamma-MSH + CLIP

    Functie

    • Activatie bijnier tot opname cholesterol

    .....read more
    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling I week 1

    Samenvatting Stofwisseling I week 1

    Deze samenvatting van de colleges, werkgroepen en zelfstudies is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

     

    Hoorcollege 1

    Voeding bevat bestanddelen die het lichaam nodig heeft voor de opbouw van weefsels en die nodig zijn bij verschillende syntheseprocessen. Daarnaast dienen veel van deze bestanddelen als brandstof. Door afbraak van bijvoorbeeld vetten, eiwitten en koolhydraten komt energie vrij. Deze energie gebruikt het lichaam om te kunnen functioneren. Er zijn verschillende manieren waarop de hoeveelheid energie, die een bepaald voedingsmiddel bevat, kan worden aangegeven. Deze verschillende manier zijn:

    In Joule (1J = 0,24 cal)

    In calorieën (1 cal = 4,2 J)

    In kilocalorieën (1 kcal/Cal = 1000 cal)

    Atwater factoren:

    De atwaterfactoren weergeven de hoeveelheid energie die vrijkomt, wanneer één gram van een bepaalde stof wordt afgebroken. De atwater factoren van vier belangrijke bestanddelen van onze voeding zijnkoolhydraten = 4kcal/g ofwel 17 kJ/g

    vetten = 9 kcal/g ofwel 38kJ/g

    eiwitten = 4kcal/g ofwel 17kJ/g

    alcohol = 7 kcal/g ofwel 30kJ/g

    Het energiegebruik van een mens is ongeveer 100 W. Dit is ook 100 J / seconde. Een normaal dieet bevat 55% koolhydraten, 30-35% vet en 10-15% eiwit.

    Het energiegebruik van een gemiddeld mens is ongeveer 100 W. Dit is ook 100 J / seconde. Omgerekend heeft een gemiddeld mens dus 2500 kcal per dag nodig. Een gezond dieet bevat 55% koolhydraten, 30-35% vet en 10-15% eiwit. Het teveel aan energie dat het lichaam via voeding binnenkrijgt, wordt in het lichaam opgeslagen. Het grootste gedeelte van deze energie wordt opgeslagen in de vorm van vet. Dit is ongeveer 97.5%. De overige 2.5% wordt opgeslagen in de vorm van koolhydraten. Energie wordt dus nooit opgeslagen in de vorm van eiwitten. Koolhydraten worden in de vorm van glycogeen in de lever (ca. 80 gram) en in de spieren (ca. 350 gram) opgeslagen. Het glycogeen dat in de spieren ligt opgeslagen kan niet opnieuw aan het bloed worden afgegeven in de vorm van glucose, Hersencellen gebruiken als energiebron alleen glucose. In totaal gebruiken zij ongeveer 150 gram glucose per 24 uur. Omdat van de opslag van koolhydraten in ons lichaam, alleen de opslag in de lever weer aan het bloed kan worden afgegeven in de vorm van glucose, zoude de glucoseopslag alleen al voor de hersenen na ongeveer 12 uur tekort schieten. Ongeveer 1/3 van de energie uit voedsel wordt gebruikt voor spierarbeid. De overige 2/3 voor basaal metabool verbruik (BMR)

    Een persoon heeft een goed gewicht als zijn Quetelet index (= BMI = Body Mass Index) tussen de 18 en 25 ligt. Een BMI groter dan 30 heeft ziekelijke obesitas tot gevolg. Obesitas vormt een risicofactor voor veel verschillende aandoeningen. De belangrijkste aandoeningen waarvoor het een.....read more

    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling I week 2

    Samenvatting Stofwisseling I week 2

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. De online samenvattingen zijn nog te gebruiken.


     

    Hoorcollege 4

     

    De tractus digestivus is een 9 meter lange buis die loopt van mond tot anus. De buis bestaat uit de mond, de pharynx (keelholte), de oesophagus, de maag, de dunne darm (ca. 6 m) en de dikke darm. Daarnaast zijn er een aantal klieren die hun product afgeven aan het lumen van de buis. Zo heb je speekselklieren, de lever/galblaas, de pancreas (exocriene secretie pancreassappen) en verder vele kleine klieren (bijvoorbeeld in de wand van de maag).

     

    Oesophagus

    De oesophagus heeft een transportfunctie en verbindt de pharynx met de maag. Qua spijsvertering gebeurt er vrij weinig. De belangrijkste functie van de slokdarm is het passeren van de thorax. Door zijn verloop door de thorax worden er specifieke eisen gesteld aan de bouw van de slokdarm. De druk in de thorax is lager dan de druk in het abdomen. Dit heeft te maken met de ademhaling, longen zijn namelijk elastisch en hebben de neiging om in elkaar te klappen. Om dit te voorkomen moet er rond de longen een lage druk heersen. In de thorax heerst dus een sub atmosferische druk. Benige componenten maken deze lage druk mogelijk. Zij geven de stevigheid die hiervoor nodig is.

     

    In het abdomen is een hoge druk nodig om alle organen die zich hier bevinden op de juiste plaats te houden. Om deze hoge druk mogelijk te maken bestaat het abdomen voornamelijk uit spieren.

     

    De oesophagus heeft aan het begin en aan het eind een kringspier. Deze kringspieren kunnen de oesophagus afsluiten van de mondholte en van de maag. Een dergelijke kringspier wordt een sfincter genoemd. De sfincter die de mondholte kan afsluiten van het begin van de oesophagus wordt de upper esophageal sfincter genoemd, ofwel UES. De sfincter die het eind van de oesophagus kan afsluiten van de maag wordt de lower esophageal sfincter genoemd, ofwel LES. Door de lage druk in de thorax zou de slokdarm zonder UES (upper esophageal sfincter) slijm en lucht aanzuigen vanuit de pharynx en zonder LES (lower esophageal sfincter) maaginhoud aanzuigen vanuit de maag. De LES is in staat om een hoge druk te genereren en is een functionele sfincter. Deze sfincter is moeilijk waar te nemen of te voelen. Het wordt daarom een fysiologische sfincter genoemd. Naast de LES zorgt ook het.....read more

    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling I week 3

    Samenvatting Stofwisseling I week 3

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. De online samenvattingen zijn nog te gebruiken


    Meet the expert 1

    Dit verslag is gebaseerd op 2012-2013.

    Vragen tijdens MTE

     

    Bursa omentalis

    De bursa omentalis ligt achter de maag en achter het omentum minus. Het foramen omentale is een nauw gat dat de natuurlijk weg is naar de bursa omentalis. In theorie is het wellicht bruikbaar om de pancreas te bereiken, maar in de praktijk is dit gat veel te nauw. De meest gebruikte manier om bij de pancreas te komen is het ligamentum gastrocolicum insnijden, zodat de maag opgetild kan worden.

    Het is gevaarlijk om via het mesocolum transversum de pancreas te willen bereiken, omdat je dan door het ligamentum gastrosplenicum moet, waar bloedvaten doorheen lopen.

     

    Het bursa omentalis wordt begrensd door: lig. Spleno renalis, lig gastrocolicum en het mesocolon transversum.
    vena portae

    Bloedvoorziening tractus digestivus
    De aorta vertakt zich op drie verschillende manieren:

    1. Visceraal ongepaard. Vertakken in ventrale richting en leiden naar de organen van de tractus digestivus en de milt.

    2. Visceraal gepaard. Vertakken naar beide zijkanten en leiden naar de bijnieren, nieren en geslachtsklieren,

    3. Parietaal (overwegend) gepaard. Vertakken in de dorsale richting en voorzien de buikwand en het diafragma van bloed.

     

    Zie afbeelding 1

     

    Er zijn drie viscerale ongepaarde vertakking van de aorta. Op basis van deze vertakkingen wordt de embryonale verdeling in voordarm, middendarm en einddarm gemaakt. De drie vertakkingen zijn:

    1. Trunctus coeliacus (voordarm en milt)

    2. A. Mesenterica superior (middendarm)

    3. A. Mesenterica inferior (einddarm)

     

    Speciaal aan de vascularisatie van de tractus digestivus is, dat de venen beginnen in een vasculair bed en in de lever ook in een vasculair bed eindigen.

     

    Langs de vaten van de tractus digestivus lopen lymfevaten en lymfeklieren. Deze verzamelen zich uiteindelijk in de ductus thoraticus en monden vanaf daar uit in de bloedbaan.

     

    Bloedvoorziening lever

    Via de poortader komt het bloed afkomstig van de meeste organen van de tractus digestivus in de lever terecht. Dit is nuttig omdat de lever dan gelijk zijn ontgiftende werking kan uitoefenen, zonder dat de toxische stoffen in het bloed eerst lang andere organen zijn vervoerd en daar schade hebben kunnen aanrichten. Daarnaast kan de lever direct zijn functie uitoefenen op het voedselrijke bloed.

     

    Ook de venen vanuit de milt komen via de poortader eerst in de lever terecht. \De milt zorgt voor de afbraak van rode bloedcellen. Ongeconjugeerd bilirubine wordt in de lever geconjugeerd en vervolgens uitgescheiden.....read more

    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling I week 4

    Samenvatting Stofwisseling I week 4

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. De online samenvattingen zijn nog te gebruiken.


    Hoorcollege 9

    De drie voedselcomponenten waar wij onze energie uithalen zijn koolhydraten, vetten en eiwitten. Voor sommige mensen is ook alcohol een belangrijke energiebron. Alcohol kan in twee stappen via acetaldehyde en azijnzuur in acetyl coA worden omgezet. Vervolgens kan dit in de TCA cyclus verder worden afgebroken, waarbij energie vrijkomt.

    Glucose komt de lever en -cellen van de pancreas in via de insuline onafhankelijke GLUT-2 transporter.

    Glucose kan via glucokinase in de lever en β-cellen van de pancreas omgezet worden tot glucose-6-fosfaat. Glucokinase is een enzym dat door insuline wordt gereguleerd. Zodra er veel insuline is, vindt er transcriptie van glucokinase plaats. Vanuit glucose-6-fosfaat kan glucose omgezet worden tot glycogeen (glycogenese) of tot pyruvaat (glycolyse). Het pyruvaat kan verder omgezet worden tot vetzuren, of verbrand worden.

    Glucose wordt de spieren in getransporteerd via de insuline afhankelijke GLUT-4 transporter. GLUT-4 receptoren komen naar het oppervlak van het celmembraan wanneer er insuline in het bloed zit. Het opgenomen glucose wordt door hexokinase omgezet in glucose-6-fosfaat. Behalve de levercellen en de β-cellen van de pancreas, hebben alle cellen het enzym hexokinase. Als de cellen genoeg glycogeen hebben wordt de concentratie glucose-6-fosfaat hoger. Glucose-6-fosfaat heeft een remmende werking op hexokinase Hierdoor wordt er niet langer glucose omgezet en opgenomen. In een spier wordt glucose vooral omgezet in glycogeen. Alleen vlak na het eten haalt een actieve spier zijn energie uit de reactie glucose-6-fosfaat naar pyruvaat. De glycolysereactie zal alleen lopen als de spier energie nodig heeft. Alle enzymen van de glycolyse worden in een spier geremd als de ATP spiegel hoog is. Een rustende spier gebruikt vetzuren om aan zijn energie te komen.

    Glucokinase begint pas bij een hoge concentratie glucose in het bloed te werken. Wanneer hij eenmaal op gang is, worden er hele grote hoeveelheden glucose omgezet tot glucogese-6-fosfaat. Glucokinase wordt op transcriptieniveau gereguleerd door insuline. Er is dus geen directe activering van glucokinase dat in de cel aanwezig is. Er wordt glucokinase gemaakt als insuline in het bloed zit. Hexokinase dat alle andere lichaamscellen hebben, werkt al bij een lage concentratie glucose in het bloed. De eindsnelheid van hexokinase wordt al.....read more

    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling I week 5

    Samenvatting Stofwisseling I week 5

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


    College 11

    Obesitas is een chronische ziekte waarbij er een zodanig overmatige vetstapeling in het lichaam bestaat, dat dit aanleiding geeft tot gezondheidsrisico's.

    Kwantiteit van vetstapeling: hoeveel vet is er

    Gewicht en vet gaan vaak samen. Er zijn verschillende manieren om vet te meten:

    • Onderwaterweging. Iemand wordt ondergedompeld in water en je weegt het gewicht onder water. Via een formule en het gewicht boven water kun je vet meten. De dichtheid van vet is kleiner dan die van andere componenten in je lichaam, waardoor iemand met veel vet een negatief gewicht kan hebben onder water. Probleem: Nederland heeft twee geschikte baden om dit te doen.

    • huidplooimeting met een tang voor de biceps, achter de triceps, onder het schouderblad en boven het heupbeen. De gevonden waarden vergelijk je met een tabel. Uit de som van de vier plooien bereken je de hoeveelheid vet. Deze meting is niet heel betrouwbaar. Elke onderzoeker meet andere waarden en hoe meer vet je hebt, hoe onbetrouwbaarder de meting wordt.

    • Levensverzekeringstabellen gingen uit van het ideale gewicht, waarbij de minste ziektekosten werden gemaakt. Deze tabellen gebruikte men vroeger.

    • Quetelet-index of Body Mass Index (BMI) wordt tegenwoordig het meest gebruikt. De Belg Quetelet verzon in 1902 deze formule: BMI = gewicht (kg) / (lengte (m))2 .

    Een BMI > 25 betekend overgewicht. Een BMI>30 betekent obesitas. Bij kinderen en bodybuilders klopt de formule niet.

    Kwaliteit van vetstapeling: waar zit het vet

    De plaats van vet, verklaart het risico op ziektes. Er zijn twee soorten figuren voor mensen:

    • appelfiguur. Deze mensen hebben een centrale of androïde vetverdeling met veel vet in de buikholte, rond organen. Dit heet ook wel visceraal of intra-abdominaal vet.

    • peerfiguur. Deze mensen hebben een perifere of gynoïde ververdeling. Ze hebben vet rond de dijen en heupen, genaamd subcutaan vet.

    .....read more

     

    Viscerale vetcellen

    Subcutane vetcellen

    gezondheidsrisico

    groot

    veel minder / bijna niet

    celgrootte

    groter

    kleiner

    cel insulineresistentie

    groter

    kleiner

    celdoorbloeding

    beter

    slechter

    celturnover (verversing) van vrije vetzuren

    sterk verhoogd

    lager

    celgevoeligheid voor hormoon gevoelige lipases (voor turnover)

    gevoeliger

    minder gevoelig

    adipocytokineproductie

    Access: 
    Public
    Stofwisseling - Geneeskunde - Bundel

    Stofwisseling - Geneeskunde - Bundel

    Bundel met diverse samenvattingen op het gebied van stofwisseling, metabolisme, regulatie.

    Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Stofwisseling 2 - Geneeskunde UU - Studiebundel

    TentamenTests bij Stofwisseling 1, 2 - Geneeskunde UU - Studiebundel
    Stofwisseling 2 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

    Stofwisseling 2 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

    De onderstaande lijst bevat notes met de relevante thema's bij het vak Stofwisseling 2 (Geneeskunde - UU - Jaar 2) voor het collegejaar 2016/2017:


    Module: Endocrinologie

     

    HC – Endocrinologie, basisprincipes

    Een endocrien orgaan maakt een stof die wordt afgegeven aan de bloedbaan. Deze stof wordt een hormoon genoemd. Via de bloedbaan wordt deze door het lichaam vervoerd en kan het binden op cellen die hier een specifieke receptor voor hebben. Een neurotransmitter is een bepaald soort ‘hormoon’ dat ter plekke wordt afgeleverd bij de target cel. Er is ook een variant waarbij neurotransmitters via een synaps worden afgegeven aan de bloedbaan, dit zijn neurohormonen.

    Een andere soort signaal overdracht is de paracriene secretie. Hierbij is er secretie van endocriene hormonen die hun specifieke werking hebben op dichtbijgelegen cellen. Het is dus lokale afgifte.

    De verschillen tussen het endocriene en het neurale systeem zijn weergegeven in de volgende tabel:

     

    .....read more
    Access: 
    Public
    Stofwisseling 2 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2014-2015)

    Stofwisseling 2 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2014-2015)

    Bevat aantekeningen bij de colleges, werkgroepen e.d. bij hte blok uit 2014-2015


    HC 1 – Endocrinologie, basisprincipes

    Een endocrien orgaan maakt een stof die wordt afgegeven aan de bloedbaan. Deze stof wordt een hormoon genoemd. Via de bloedbaan wordt deze door het lichaam vervoerd en kan het binden op cellen die hier een specifieke receptor voor hebben. Een neurotransmitter is een bepaald soort ‘hormoon’ dat ter plekke wordt afgeleverd bij de target cel. Er is ook een variant waarbij neurotransmitters via een synaps worden afgegeven aan de bloedbaan, dit zijn neurohormonen.

    Een andere soort signaal overdracht is de paracriene secretie. Hierbij is er secretie van endocriene hormonen die hun specifieke werking hebben op dichtbijgelegen cellen. Het is dus lokale afgifte.

    De verschillen tussen het endocriene en het neurale systeem zijn weergegeven in de volgende tabel:

     .....read more

    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling 2 - UU - week 1 - 1314

    Samenvatting Stofwisseling 2 - UU - week 1 - 1314

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


    HC 1 – Endocrinologie, basisprincipes

    Een endocrien orgaan maakt een stof die wordt afgegeven aan de bloedbaan. Deze stof wordt een hormoon genoemd. Via de bloedbaan wordt deze door het lichaam vervoerd en kan het zijn effect geven op cellen die hier een specifieke receptor voor hebben. Een eurotransmitter is een bepaald soort ‘hormoon’ dat ter plekke wordt afgeleverd bij de target cel. Er is ook een variant waarbij neurotransmitters via een synaps worden afgegeven aan de bloedbaan, dit zijn neurohormonen. Een andere soort signaal overdracht is de paracriene secretie. Hierbij is er secretie van endocriene hormonen die hun specifieke werking hebben op dichtbijgelegen cellen.

     

    De verschillen tussen het endocriene en het neurale systeem zijn weergegeven in de volgende tabel:

     

    Endocrien

    Neuraal

    Afgifte aan de bloedbaan.

    Aflevering in weefsel.

    De specificiteit van het signaal wordt bepaald door het type receptor.

    De specificiteit van het signaal wordt bepaald door de plaats van afgifte van het signaal.

    Ligand-receptor interactie

    Ligand-receptor interactie

     

    Hormonen komen in zeer kleine hoeveelheden voor in het lichaam. Het zijn concentraties van enkele picomol/liter. (1 picomol = 10-12 mol)

     

     

    Belangrijke endocriene organen en de hormonen die zijn produceren zijn:

    • Hypothalamus: TRH, GnRH, CRH, ADH, dopamine, somatostatine

    • Hypofyse: ACTH, GH, LH, FSH, TSH, prolactine, ADH, oxytocine

    • Schildklier: T3 en T4

    • Lever: IGF-1

    • Maag, pancreas, darm: Ghreline

    • Bijnieren: cortisol, aldosterone, oestradiol, testosteron

    • Vetweefsel: leptine adiponectine

    • Pancreas: insuline, glucagon, PP

    • Ovaria: oestrogenen, inhibine

    • Testes: testosterone, inhibine

     

    Hormonen werken via het thermostaat principe. Er is een constant feedback mechanisme, waardoor de concentratie hormonen in het bloed gereguleerd wordt. Vaak is het zo dat de hormonen uit de hypothalamus de productie van bepaalde hormonen in de hypofyse aanzet. Het hormoon uit de hypofyse stimuleert weer de productie van een bepaald hormoon in het eindorgaan. De eindorgaan-hormoon koppelt negatief terug.....read more

    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling 2 - UU - week 2 - 1314

    Samenvatting Stofwisseling 2 - UU - week 2 - 1314

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. De online samenvattingen zijn nog te gebruiken.


    Deel 1 – Hoorcolleges

    HC 5 – Diabetes Mellitus type 1 – Acute en chronische complicaties

    Diabetes kan primair of secundair zijn:

    -        Primair. De ziekte staat op zichzelf en is niet secundair aan een andere ziekte. Dit komt verreweg het meeste voor.

    o   Type 1 diabetes mellitus. Dit is insuline-afhankelijke diabetes. Deze patiënten sterven als ze geen insuline krijgen.

    o   Type 2 diabetes mellitus. Dit is een insuline-behoeftige diabetes. Deze patiënten worden ziek als ze geen insuline krijgen.

    §  LADA staat voor late auto-immune diabetes in adults. De patiënten zijn relatief oud om een type 1 te ontwikkelen, maar vertonen toch tekenen van een auto-immuniteit. Een auto-immuundiabetes kan worden aangetoond met behulp van antistoffen (anti-GAD) in het bloed. Bij LADA is er dus sprake van een type 2 fenotype, maar met antistoffen. 

    §  Zwangerschapsdiabetes wordt voor het eerst gevonden in de zwangerschap maar is een voorloper van de type 2 diabetes. De placentahormonen verlagen de gevoeligheid voor insuline.

    -        Secundair. Dit is het gevolg van een andere ziekte of ingreep. Bijvoorbeeld:

    o   Destructie van de pancreas (pancreatitis, cystic fibrosis)

    o   Endocriene afwijkingen zoals m. Cushing, acromegalie en hyperthyreoïdie. Deze ziekten geven een verhoging van de insuline resistentie.

    o   Virale infecties, zoals rubella (rode hond) of HIV. Bij HIV wordt de diabetes ofwel door het virus zelf, ofwel door de behandeling veroorzaakt.

    o   Medicatie-geïnduceerde diabetes. Dit kan worden veroorzaakt door prednison.

    o   Genetische beelden:

    §  Somatische mutaties (MODY = ouderdomssuikerziekte bij een kind. Door een genetische mutatie werkt de bèta cel minder goed).

    §  Mitochondriale mutaties.

    §  Specifieke syndromen (DIDMOAD).

     

    Het verschil tussen type 1 en type 2 is in theorie niet heel moeilijk. Type 1 diabetes is een selectieve auto-immuungemedieerde destructie van de β-cellen in de pancreas door T-cellen. Dit geeft een absolute insuline-deficiëntie en daardoor ontstaat een hyperglykemie. Omdat er destructie van de β-cellen optreedt worden er allerlei intracellulaire eiwitten voor het eerst blootgesteld aan het immuunsysteem. Hierdoor worden B-cellen geactiveerd en worden antistoffen geproduceerd. Deze kunnen, in tegenstelling tot de T-cellen, wel worden gemeten in het bloed. Dit kan dus worden gebruikt om de diagnose te stellen. 

     

    De type 2 diabetes ligt iets ingewikkelder:

    -        De patiënt is insuline-resistent. Hij heeft meer insuline nodig voor hetzelfde effect. De resistentie ligt op celniveau en komt door de intracellulaire signaalverwerking die optreedt wanneer insuline bindt aan de receptor. Dit proces kan beïnvloedt worden door exogene en genetische invloeden.

    -        Er is ook een mate van insuline deficiëntie. De β-cellen schieten tekort in de insulineproductie. Dit is gebaseerd op genetische invloeden.

    De insuline resistentie neemt toe naarmate de leeftijd.....read more

    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling 2 - UU - week 3 - 1314

    Samenvatting Stofwisseling 2 - UU - week 3 - 1314

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. De online samenvattingen zijn nog te gebruiken.


    Deel 1 – Hoorcolleges

    HC 12 – Functionele anatomie van de tractus digestivus – pharynx t/m maag + lever en pancreas

    De gehele tractus digestivus is ongeveer 9 m lang. De dunne darm maakt hier het grootste deel van uit, namelijk 5-6 m. De organen van de tractus digestivus zijn voornamelijk gelegen in het abdomen. Zij liggen intra en retro peritoneaal.De tractus digestivus bestaat uit een aantal buisstructuren: mond, pharynx, oesofagus, maag, dunne darm en dikke darm en uit een aantal klieren: speekselklieren, lever/galblaas, pancreas en talloze kleine klieren. Deze kleine klieren bevinden zich voornamelijk in de wand van de maag en de dunne darm.

     

    Farynx

    De farynx is een trechtervormige buis die hangt aan de schedelbasis en verloopt tot aan de overgang naar de oesofagus. Het is gelegen ventraal van de cervicale wervolkolom en dorsaal van de neusholte, de mondholte en de larynx. Op basis hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen drie delen: nasopharynx, oropharynx en laryngopharynx. De farynx staat ten diensten van het spijsverteringsstelsel en het ademhalingsstelsel.

    De voorwand van de larynx is voor een gedeelte deficiënt (mist delen). Hier zijn de doorgangen naar de neusholte, de mondholte en de luchtpijp. De wand van de farynx is hetzelfde als de andere organen van de TD. Het bestaat uit mucosa, submucosa, muscularis (longitudinaal en circulair) en bindweefsel. De bindweefsellaag van de organen in de TD krijgt verschillende namen. Bij de farynx wordt gesproken over fascia. Bij de slokdarm wordt gesproken over adventitita. Wanneer het bedekt is met peritoneum wordt er gesproken over serosa.

    Normaal ligt de longitudinale spierlaag aan de buitenzijde van het orgaan, maar bij de farynx ligt de circulaire spierlaag juist aan de buitenkant. Deze circulaire spieren van de farynx worden constrictoren genoemd. Er zijn er 3, die elkaar een beetje overlappen. Ook de longitudinale spierlaag bestaat uit 3 spieren: de levatoren. Bij slikken spannen de levatoren aan: zij heffen de farynx en maken hem wat breder. Dit is gunstig voor het ontvangen van het voedsel. De constrictoren zullen daarna van boven naar beneden samentrekken en vormen zo een peristaltische beweging die het voedsel naar beneden verplaatst. De spieren van de farynx bestaan uit dwars gestreept spierweefsel. Dit wil zeggen dat zij worden aangestuurd door het willekeurige zenuwstelsel (takken van de nervus vagus). Je hebt echter niet een volledig bewuste invloed op de spierwerking. Dit gaat op basis van reflexen.

    De farynx gaat over in de oesofagus. Bij de overgang vindt er een ombouw van spieren plaats. Er kunnen hierdor op deze plaats wat zwakke plekken in de spierwand ontstaan. Divertikels van de farynx ontstaan.....read more

    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling II week 4

    Samenvatting Stofwisseling II week 4

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. De online samenvattingen zijn nog te gebruiken.


    Deel 1 – Hoorcolleges Week 4

    HC 18 – De lever

    De lever zit rechtsboven in de buik en heeft veel verschillende functies:

    -        Synthese van veel onmisbare eiwitten zoals albumine en stollingsfactoren. Als de lever niet goed werkt door bijvoorbeeld levercirrose, ontstaan er problemen met deze eiwitten. Echter een te lage concentratie eiwitten in het bloed hoeft niet veroorzaakt te worden door een probleem in de lever. Er kan bijvoorbeeld ook een probleem zijn in de nieren, waardoor er te veel eiwitten worden uitgescheiden.

    -        Metabolisme van koolhydraten, vet en eiwitten.

    -        Ontgifting van stoffen die via de poortader worden aangevoerd vanuit de darm, zoals ammoniak.

    -        Uitscheiding van stoffen die het lichaam kwijt moet via de gal. Vaak worden deze stoffen eerst omgezet in een hydrofiele metaboliet. Voorbeelden zijn medicamenten, cholesterol en bilirubine.

    De lever kan in 8 segmenten worden verdeeld op basis van de bloedvoorziening. De lever heeft een dubbele bloedvoorziening van relatief zuurstofrijk bloed door de arteria hepatica en de vena portae. Het bloed wordt weer afgevoerd via de vena cava inferior.

    De lever is opgebouwd uit hepatocyten. Deze hepatocyten liggen in platen gerangschikt tot lobuli (leverlobjes). Centraal in elk leverlobje ligt een afvoerde vene. Op de hoeken van het leverlobje liggen de portale gebieden met daarin een galgangetje, een aftakking van de a. hepatica en een takje van de vena porta. Het bloed uit deze vena porta en de arterie hepatica verloopt via de sinusoïden tussen de hepatocyten naar de centrale vene. De galstroom is precies tegengesteld. De gal wordt gemaakt in de hepatocyten en stroomt daarna via galcanuliculi naar de grotere galgangen in de portale gebieden, die het afvoeren naar de ductus hepaticus. Dit wordt het tegenstroomprincipe genoemd. Het is van belang voor de ontgiftende werking van de lever.

    Volgens de indeling van rappaport zijn er drie zones te onderscheiden in het leverlobje:

    ·        Zone 1: periportaal. Zuurstofrijk en voedingsrijke gebied. Ook is hier de hoogste concentratie toxische stoffen.

    ·        Zone 2: midden leverlobulus

    ·        Zone 3: pericentraal. Zuurstofarm en voedingsarm gebied. Ook is hier de laagste concentratie toxische stoffen.

    We maken onderscheid tussen:

    -        Intrahepatische ziekten.

    o   Alcohol. Alcohol is in Nederland nog steeds de meest frequente oorzaak van leverziekte en cirrose. Echter niet elke alcoholmisbruiker krijgt dit (20%). Ook een genetische predispositie speelt een rol. In het bloed wordt een verstoorde leverfunctie gezien: verhoging van ASAT en ALAT, waarbij de ASAT  vaak twee keer zo hoog is als de ALAT.  Daarnaast wordt ook vaak een verhoogd Gamma GT.....read more

    Access: 
    Public
    Samenvatting Stofwisseling II week 5 (verplichte stof)

    Samenvatting Stofwisseling II week 5 (verplichte stof)

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. De online samenvattingen zijn nog te gebruiken.


    Verplichte Literatuur Week 5

    Acute diarree

    Acute diarree komt veel voor. Meestal is het een milde aandoening, die vanzelf weer over gaat. Maar het kan zich ook ontwikkelen tot een levensbedreigende aandoening. Acute diarree duurt minder dan 3 weken. Bij diarree hebben mensen vaak een hogere ontlastingsfrequentie en toegenomen vochtinhoud van de ontlastig.

     

    Fysiologie

    In de normale situatie komt er per dag 9 liter vocht in de dunne darm. De dunne darm neemt daar een groot deel van op, zodat gemiddeld 1-2 liter vocht overblijft om vervolgens naar de dikke darm te gaan. Van deze 1-2 liter wordt het meeste opgenomen, er is nog ongeveer 100 mL aanwezig in de ontlasting. Het colon kan maximaal 3-5 liter vocht opnemen per dag. Als er meer aanbod aan het colon is, zal er diarree ontstaan. Er is sprake van diarree als het gewicht van de ontlasting >200g is.

    Het vocht in de darmen wordt op verschillende manieren opgenomen:

    -                  Passieve osmose van water. Dit gebeurt zowel in de dunnen als dikke darm. 

    -                  Actief transport over het basaalmembraan, dit wordt gestimuleerd door de Na+ gradiënt (in stand gehouden door de Na/K-pomp).

    -                  Cotransport met suikers en aminozuren

     

    Diarree

    Er zijn vier belangrijke pathofysiologische mechanismen die diarree kunnen veroorzaken.

     

    1.               Osmotische diarree

    Osmotische diarree ontstaat als een stof die niet absorbeerbaar is accumuleert in de dunne darm. De osmotische gradiënt, die hierdoor wordt opgebouwd, leidt ertoe dat water uit plasma naar het lumen van de dunne darm migreert, met waterige diarree als gevolg. Wanneer de slecht absorbeerbare stof uit het voedsel geëlimineerd wordt zal de diarree meestal verdwijnen.

    Voorbeelden van osmotische diarree zijn:

                Carbohydraatmalabsorptie (lactaatdeficiëntie)

                Magnesiumzouten

                Lactulose

                Malabsorptiesyndromen

                Resectie van maag en dunne darm

     

     

    2.               Secretoire diarree

    Bij een verlaagde ionresorptie of verhoogde ionsecretie door de dunne darm ontstaat secretoire diarree. Meestal wordt dit veroorzaakt door bacteriële toxine. Het nemen van ander voedsel of vasten zal geen invloed hebben op de diarree. Vaak heeft de ontlasting een erg groot volume (>1 liter/ dag)

    Voorbeelden van secretoire diarree zijn:

                Bacteriële endotoxines, bijv. cholera

                Non-osmotische laxantia

                Galzouten

    Hormoonproducerende maligniteiten, zoals gastrinoom.

     

    Bron: http://www.atsu.edu/faculty/chamberlain/Website/Lects/toxin2.jpg

     

                Exudatieve diarree

    Inflammatie van de dunne darm leidt tot schade aan de mucosa. Inflammatie van de dikke darm leidt vaak tot bloederige diarree.

    Voorbeelden van exudatieve diarree zijn:

                IBD (Morbus Crohn en Colitis Ulcerosa)

                Infecties aan het maagdarmkanaal (bacterieel/ viraal/ parasitair)

                Gluten overgevoeligheid

                Bestralingsschade      

                Coloncarcinoom

                Diverticulitis

     

    3.               Versnelde motiliteit

    Bij een versnelde passage van voedsel is er minder tijd voor opname en kan er diarree ontstaan.

    Voorbeelden van verhoogde motiliteit met waterige diarree als gevolg.....read more

    Access: 
    Public
    Stofwisseling II stamplijst

    Stofwisseling II stamplijst

    Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


    Stamplijst

    WEEK 1

    Endocrien orgaan

    Maakt stof die wordt afgegeven aan de bloedbaan

    Hypothalamus, schildklier, bijnier, pancreas, ovaria, testes

    Endocrien vs neuraal

    Endocrien

    • Doel: bloedbaan

    • Specificiteit signaal bepaald door type receptor

    • Ligand-receptor interactie

    Neuraal

    • Doel: weefsel

    • Specificiteit signaal bepaald door plaats van afgifte

    • Ligand-receptor interactie

    Leptine

    Hormoon dat wordt afgegeven door vetweefsel

    Functie

    • Remming centrum voor voeding hypothalamus

    Peptides

    Dubbelfunctie: kunnen zowel hormoon als neurotransmitter zijn

    Hormoon(achtigen)

    Peptiden

    • Uit eiwitten

    • Voorbeelden: ACTH, PTH

    Aminozuren

    • Worden afgesplitst

    • Voorbeeld: thyroxine (vanuit thyronine)

    Vetachtig

    • Voorbeeld: cholesterol (wordt opgenomen in bijvoorbeeld bijnier, waar weer cortisol gevormd wordt)

    Tripeptides

    • Vaak productie in hypothalamus om hypofyse aan te sturen

    • Voorbeeld: TSH

    Lipofiel vs hydrofiel

    • Lipofiel goed diffunderen over membraan

    • Hydrofiel goed oplosbaar in bloed, lipofiele stoffen hebben hiervoor een transporteiwit nodig

    Vrije fractie

    • Deel van hormoon dat oplost in het bloed

    • Dit deeltje is biologisch actief

    Synthese hormonen

    Algemeen

    • DNA > mRNA > translatie tot pre-eiwitten > (pro-hormonen) >

    Hypothalamus

    • Activatie hypofyse tot afgifte trofische hormonen

    • Aanzet tot productie endocrien orgaan

    • Negatieve feedback of hypofyse en hypothalamus

    Hormoon

    • Wordt geactiveerd en activeert zelf target

    • Effect zorgt voor feedback

    • Niveau en effect hormoon op vaste concentratie

    • Indirecte terugkoppeling

    Invloeden hormonen

    Hormonen beïnvloeden elkaar

    De tijd heeft invloed op de plasmaspiegels van bepaalde hormonen, zoals cortisol en groeihormoon. Deze worden heel pulsatiel afgegeven.

    Eiwitbinding heeft invloed op de biologisch actieve en gebonden verhouding in het bloed.

    • Bij eiwitverlies wordt deze verhouding anders en dus ook de activiteit

    Slapen

    • Tijdens de slaap stijgt de concentratie van groeihormoon en prolactine

    Stress.

    • De belangrijkste stresshormonen zijn cortisol voor chronische stress en adrenaline voor acute stress

    • Bij stress komen ook ACTH, groeihormoon en prolactine vrij

    Vasten en voedsel

    Hypoglykemie.

    De menstruele cyclus

    • Zwangerschap beïnvloedt de hormoonspiegels.

    Medicatie

    Ziekte

    Puberteit

    ACTH

    Peptide

    Synthese

    • Gamma-MSH + CLIP

    Functie

    • Activatie bijnier tot opname cholesterol

    .....read more
    Access: 
    Public
    Stofwisseling - Geneeskunde - Bundel

    Stofwisseling - Geneeskunde - Bundel

    Bundel met diverse samenvattingen op het gebied van stofwisseling, metabolisme, regulatie.

    Contributions, Comments & Kudos

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1844
    Last updated
    08-11-2022