Samenvattingen per hoofdstuk bij de 3e druk van Why Zebras Don’t Get Ulcers: The Acclaimed Guide to Stress, Stress-Related Diseases, and Coping van Sapolsky

Samenvattingen per hoofdstuk bij de 3e druk van Why Zebras Don’t Get Ulcers: The Acclaimed Guide to Stress, Stress-Related Diseases, and Coping van Sapolsky

Image

Check summaries and supporting content in full:
Welke basisprincipes van het menselijk functioneren zijn belangrijk? - Chapter 1

Welke basisprincipes van het menselijk functioneren zijn belangrijk? - Chapter 1

In dit hoofdstuk worden een aantal principes die belangrijk zijn voor het menselijk functioneren besproken.

Welke veranderingen zijn ziektepatronen ondergaan?

In de laatste decennia is er veel veranderd in de hedendaagse ziektepatronen. Dit komt onder andere door de vooruitgang in de ontwikkeling van medicijnen. Vandaag de dag krijgen meer mensen te maken met hartfalen en vaatziektes, dan met infecties en ondervoeding. Samenhangend met de wijziging in ziektepatronen, wordt er ook anders tegen ziektes aangekeken. Wetenschappers ontdekten dat er een sterk verband tussen onze emoties en de biologische processen in ons lichaam bestaat. Onze gedachten, gevoelens en persoonlijkheden beïnvloeden deze processen, wat ervoor zorgt dat twee mensen die dezelfde ziekte krijgen beide een verschillend ziekteverloop doormaken. Ook stress is van invloed op onze gezondheid en kan er zelfs voor zorgen dat we ons ziek voelen. Stress kan echter leiden tot aanpassing van het lichaam in bepaalde situaties om zo te kunnen overleven.

Er zijn ook verschillen op te merken tussen mens en dier, voornamelijk op de manier waarop zij stress ervaren. Dieren ervaren stress bij acute fysieke crisissituaties. Het lichaam blijkt prima in staat te zijn om met dit soort stress om te gaan. Mensen daarentegen ervaren vaak chronische fysieke stress. Het lichaam kan redelijk goed omgaan met deze vorm van stress.

Naast acute en chronische fysieke stress bestaat er nog een derde vorm: psychische en sociale stress. Deze vorm van stress is kenmerkend voor mensen en bestaat eigenlijk alleen in ons hoofd. Mensen kunnen heftige emoties ervaren die het resultaat zijn van enkel gedachten. Menselijke lichamen kunnen dezelfde reacties geven op psychische en sociale stress als op fysieke stress. Het menselijk lichaam kan zich heel goed aanpassen om te kunnen omgaan met acute stress die een korte tijd aanhoudt. Dit is echter anders wanneer de stress chronisch lijkt te zijn en we ons stresssysteem vaak en lang activeren.

Het lichaam is niet ingesteld op chronische stress, want de fysiologische verdedigingsmechanismen zijn oorspronkelijk bedoeld om het lichaam in staat te stellen snel en efficiënt te reageren op een plotselinge bedreiging. Gedurende een zekere tijd zal het lichaam weerstand bieden aan de psychologische stress, maar daarna volgt onvermijdelijk uitputting. Er kunnen hierdoor stressgerelateerde ziekten ontstaan.

Het lichaam is voortdurend bezig om een staat van homeostase te bereiken. Het lichaam bestaat uit verschillende mechanismen en elke mechanisme heeft een optimale waarde. Homeostase betekent dat het lichaam volledig in balans is, dus dat alle mechanismen hun optimale waarde hebben. Het lichaam is altijd bezig om deze balans te bereiken. Er zijn echter een aantal dingen die het lichaam uit de homeostase halen. Dit noemen we stressfactoren en zijn gebeurtenissen die buiten het lichaam plaatsvinden. Het lichaam reageert hierop door middel van een stressreactie, het gaat activiteiten ondernemen om de homeostase weer te bereiken.

Een stressfactor hoeft echter niet alleen datgene te zijn wat op dit moment plaatsvindt. Mensen kunnen een stressreactie uitlokken door na te denken over potentiële stressfactoren. De stressreactie wordt dus niet alleen opgewekt bij fysieke of psychologische dreigingen, maar ook in afwachting hiervan. Dit werd voor het eerst ontdekt door Selye, ongeveer vijfenzestig jaar geleden. Selye deed een onderzoek bij ratten. Zijn ratten kregen dagelijks een injectie met een extract van een eierstok. Doordat hij wat onhandig was, vielen ze echter vaak en dan moest hij ze de halve ochtend zoeken voordat hij ze kon injecteren. Aan het eind van het onderzoek bleek dat de ratten last hadden van vergrote bijnieren en maagzweren. Om uit te sluiten dat deze verschijnselen het resultaat waren van de injecties gebruikte Selye een controlegroep die geïnjecteerd werden met een zoutoplossing. Ook deze ratten vielen regelmatig op de grond en werden opgejaagd door Selye in een poging hun te pakken te krijgen. De controlegroep bleek dezelfde verschijnselen te vertonen als de experimentele groep, wat Selye tot de conclusie bracht dat deze lichamelijke verschijnselen werden veroorzaakt door de stress die ontstond als hij de gevallen ratten achterna zat.

Selye kwam tot twee conclusies:

  • Het lichaam hanteert gelijke stressreacties voor uiteenlopende stressfactoren. Selye noemde dit het algemene aanpassingssyndroom, nu wordt dit verschijnsel de stressreactie genoemd.
  • Stressfactoren die te lang aanhouden kunnen tot ziekte leiden.

Waarom is de theorie van homeostase uitgebreid met de theorie van allostase?

Het oorspronkelijke concept van homeostase was gebaseerd op twee ideeën:

  • Er is één optimaal niveau voor alle meetbare dingen in het lichaam.
  • Je bereikt dit optimale niveau door een lokaal regulerend mechanisme.

Dit concept bleek echter niet te kloppen en is daarom uitgebreid met de theorie van allostase. Met betrekking tot het eerste idee houdt dit in dat er verschillende optimale niveaus zijn, afhankelijk van wat je aan het doen bent. De optimale waarde voor hartslag is veel lager als je ligt te slapen, dan wanneer je aan het trainen bent voor de marathon. Voor het tweede idee houdt dit in dat er niet één manier is waarop de ideale waarde bereikt kan worden, maar dat dit via verschillende wegen kan. Iedere manier heeft zijn eigen consequenties.

Grof gezegd is het verschil dat homeostase bij een tekort alleen het verantwoordelijke mechanisme aanspreekt en dat allostase ervoor zorgt dat de hersenen veranderingen in het hele lichaam, en daarbij vaak ook in het gedrag van een persoon, teweeg brengt.

Het lichaam hoeft overigens niet alle complexe regulerende processen stop te zetten om een bepaalde waarde weer te herstellen. Bovendien is het lichaam in staat om te anticiperen op waarden die af zullen gaan wijken van hun optimale niveau. De hersenen kunnen vooraf al bepaalde lichaamsfuncties aansturen, die er voor zullen zorgen dat een bepaalde waarde niet zijn optimale niveau zal verliezen. Dit komt overeen met het feit dat het lichaam kan reageren op een stressfactor voordat deze daadwerkelijk plaatsvindt.

Wat is in de theorie van allostase een stressfactor?

In de theorie van allostase wordt een stressfactor gezien als al datgene wat je uit je allostatische balans haalt en de stressreactie als de poging van je lichaam om de allostase te herstellen. Hoewel het gebruikelijk is om te denken dat specifieke uitdagingen voor het lichaam om specifieke aanpassingen vragen, geeft iedere stressfactor dezelfde stressreactie af.

Bij mensen ligt het kernpunt van de stressreactie in het feit dat de spieren in het lichaam veel harder dan normaal moeten werken. Ten eerste moet er glucose worden gemobiliseerd, wat zorgt voor energie. De glucose wordt vervolgens door het opvoeren van de hartslag, bloeddruk en ademhaling razendsnel door het lichaam vervoerd. Het sympatische systeem wordt geactiveerd, terwijl andere processen in het lichaam juist worden stopgezet. Voorbeelden hiervan zijn de spijsvertering, groei en voortplanting.

Ook het immuunsysteem zal tijdelijk worden onderdrukt. De energie die hiermee bespaard wordt, zal worden ingezet om het sympatische systeem harder te laten werken. Het parasympatische systeem wordt tijdelijk uitgezet. Ook kan tijdens acute stress de waarneming van pijn uitgeschakeld worden.

Tijdens acute stress vindt er tevens een verandering plaats in cognitieve en sensorische vaardigheden. Bepaalde delen van het geheugen verbeteren, waardoor je razendsnel kan herinneren of je al eerder in een soortgelijke situatie bent geweest en hoe je eruit kan komen. Bovendien worden je zintuigen scherper.

Selye ontwierp een drie fasen theorie over stressreacties:

  1. De eerste fase is de alarmfase, waarin de stressfactor wordt opgemerkt.
  2. De tweede fase is de fase van aanpassing of weerstand, waarin het systeem voor de stressreactie is gemobiliseerd en het lichaam een poging doet om terug te komen in de allostatische balans.
  3. Bij aanhoudende stress kan de derde fase van uitputting ingaan.

Bij de derde fase ging Selye echter de fout in door te denken dat je ziek werd doordat de hormonen die worden afgescheiden tijdens de stressreacties op raakten. Dit kan echter niet het geval zijn, omdat deze hormonen zo cruciaal zijn dat personen nooit zonder komen te zitten. De stressreactie kan een schadelijk effect hebben op het lichaam als hij voldoende geactiveerd wordt. Het is vooral schadelijk als de stressfactor psychologisch is. Vooral bij langdurige (psychologische) stress kunnen de gevolgen groot zijn. Doordat zo vaak de energie vrij komt als reactie op de stress heeft het lichaam niet de tijd om te herstellen en opnieuw reserves op te bouwen en hierdoor zal het lichaam sneller uitgeput raken. Mensen die onder chronische stress staan hebben ook sneller last van:

  • stoornissen in de voortplanting.
  • Diabetes.
  • Hoge bloeddruk.
  • Infectieziekten.
  • Bepaalde hersenfuncties kunnen worden aangetast.

Wanneer je veel stress hebt en dus vaak stresshormonen uitscheidt, is het iedere keer weer moeilijker om de balans van allostase te vinden. De volgende problemen kunnen ontstaan:

  • Het kost heel veel energie om telkens weer deze balans te proberen te vinden. Deze energie kan niet meer gebruikt worden voor processen die op de lange termijn plaatsvinden.
  • Door het gebruik van stresshormonen wordt de stressfactor wel verholpen, maar hierdoor worden wel vaak kleine processen in het lichaam uit balans gebracht. Zo wordt er nog steeds geen volledige allostase bereikt.
  • Ziekte kan ook ontstaan wanneer de stressreactie te langzaam wordt uitgezet, of wanneer verschillende onderdelen op verschillende tijden worden uitgezet.

Het hebben van een stressreactie is belangrijk, zoals blijkt uit het bestuderen van mensen die de stressreactie vanwege een ziekte niet hebben. Twee van zulke ziektes zijn:

  • de ziekte van Addison.
  • Shy-drager-syndroom.

Bij deze ziektes worden twee belangrijke hormonen voor de stressreactie niet afgescheiden.

Als je herhaaldelijk je stressreactie activeert of wanneer je moeite hebt het weer uit te schakelen als de stressvolle situatie voorbij is, is het mogelijk dat het uiteindelijk schadelijk is voor het lichaam. Het is echter niet de stress of de stressfactor die je ziek maakt. Chronische stressfactoren of stressfactoren die vaak terugkomen vergroten enkel het risico om ziek te worden. Ook vergroten zij de kans dat verdedigingsmechanismen de bestrijding van een ziekte niet goed aankunnen. Er zitten namelijk verschillende stappen tussen het krijgen van een ziekte en het daadwerkelijk ziek worden. Dit zorgt ook voor individuele verschillen.

Access: 
Public
Wat gebeurt er in het lichaam tijdens stress? - Chapter 2

Wat gebeurt er in het lichaam tijdens stress? - Chapter 2

Wat er in je lichaam gebeurt wordt aangestuurd door de hersenen. In dit hoofdstuk wordt besproken wat er in het menselijk lichaam gebeurt tijdens stress.

Wat is het verband tussen stress en het zenuwstelsel?

Je hersenen sturen de rest van je lichaam aan door signalen af te geven aan de zenuwen die vanuit de hersenen omlaag langs het ruggenmerg lopen. Dit kan bewust gebeuren. Deze bewuste handelingen worden aangestuurd door het vrijwillige zenuwstelsel. Handelingen kunnen ook onbewust gebeuren. De bijbehorende signalen gaan automatisch en zijn onvrijwillig.

De set van zenuwen die dit soort automatische, onvrijwillige processen aanstuurt, wordt het autonome zenuwstelsel genoemd. Dit systeem is erg belangrijk bij de stressreactie. De helft van dit autonome zenuwstelsel wordt geactiveerd tijdens zo een reactie, de andere helft wordt onderdrukt. De helft die geactiveerd wordt, heet het sympathische zenuwstelsel. De helft die onderdrukt wordt, heet het parasympatische zenuwstelsel. Beide systemen beginnen in de hersenen en gaan via het ruggenmerg naar praktisch alle plekken in je lichaam, zoals organen, bloedvezels en zweetklieren.

Het sympathische zenuwstelsel wordt geactiveerd in noodgevallen, of wanneer je denkt dat er een noodgeval is. Je zou ook wel kunnen zeggen dat het geactiveerd wordt in geval van vluchten (flight), vechten (fight), angst (fright) en seks.

De sympatische zenuwcellen scheiden epinefrine (adrenaline) en norepinefrine (noradrenaline) uit. De klieren die net boven de nieren (adrenale klieren) zitten scheiden epinefrine uit. Alle andere sympathische zenuwuiteinden scheiden norepinefrine uit. Het parasympatische zenuwstelsel regelt de rustige, tijdrovende activiteiten in het lichaam, zoals de opslag van energie en groei. Het sympathische en het parasympatische zenuwstelsel zijn dus tegengesteld aan elkaar en kunnen niet gelijktijdig op eenzelfde proces in het lichaam werken.

Op welke twee manieren zijn de hersenen betrokken bij de stressreactie?

De hersenen sturen de stressreactie aan via de zenuwen in het sympathische zenuwstelsel. Dit is niet de enige manier. De hersenen scheiden ook hormonen uit.

Een neuron (een cel uit het zenuwstelsel) kan een neurotransmitter uitscheiden. Een neurotransmitter is een chemische boodschapper, die razendsnel naar een ander neuron kan reizen om deze iets anders te laten doen dan dat waar hij op dat moment mee bezig is.

Een neuron kan echter ook een boodschapper sturen die in het bloed terecht komt in plaats van bij een ander neuron en kan ver door het lichaam reizen. Zo’n boodschapper is een hormoon. Sommige hormonen worden geactiveerd tijdens stress, terwijl anderen juist gestopt worden.

Vroeger dacht men dat de lichaamsdelen die de hormonen uitscheiden (perifere klieren) zelf wisten wanneer ze hormonen moesten uitscheiden en wanneer niet.

Zo dachten ze dat het feit dat de seksuele driften van mannen afnemen met de leeftijd komt doordat de testikels minder testosteron uitscheiden. De oplossing zou dan makkelijk zijn: de mannen testosteron geven. Deze testosteron extracten werden uit dieren gehaald en geïnjecteerd in de mannen. Dit werkte echter niet. Het feit dat de testes minder testosteron uitscheiden, komt niet door de testes, maar doordat de hersenen hen niet meer vertelde dat ze dat moeten doen. Eerst dachten wetenschappers dat de hypofyse deze perifere klieren aanstuurde. Zij scheiden namelijk pas hormonen uit nadat de hypofyse een hormoon heeft uitgescheiden. Wanneer de hypofyse beschadigd is, wordt de hormoonhuishouding verstoord.

In de jaren ’50 kwam men erachter dat de hypofyse niet de ‘master gland’ was. Men had de hypofyse verwijderd, en in een soort fles met voedingsstoffen gedaan. Het resultaat was dat bepaalde hormonen die normaal gesproken uitgescheiden worden, nu niet vrijgelaten werden, terwijl andere hormonen juist in hele grote aantallen vrijgelaten werden. Zo kwam men erachter dat de hypofyse niet op zichzelf werkt. Men kwam erachter dat de hypofyse de orders opvolgt van de hersenen. Dit werd onderzocht door delen van de hersenen die vlakbij de hypofyse lagen te beschadigen, met als resultaat dat de hypofyse van slag raakte en in de wilde weg hormonen uit ging scheiden.

Eén vraag blijft over: hoe bewerkstelligen de hersenen dit? Er lopen namelijk geen zenuwen van de hersenen naar de hypofyse. In 1944 kwam fysioloog Geoffrey Harris op het idee dat dat het brein misschien óók hormonen vrijlaat, die vervolgens naar de hypofyse gaan en de acties van dit orgaan regelen. Sommige hormonen stimuleren de uitscheiding van hormonen, andere hormonen zorgen ervoor dat hormonen niet uitgescheiden worden. Guillemin en Schally onderzochten dit en kwamen na jaren van onderzoek erachter dat dit inderdaad het geval is.

We weten nu dat de hersenen aan het hoofd staan van het uitscheiden van hormonen. Aan de basis hiervan ligt de hypothalamus, die een grote hoeveelheid aan verschillende hormonen kan uitscheiden. De hypothalamus kan de hypofyse ook aansturen, door middel van een activerend en een inhiberend hormoon. Dan is er sprake van duale controle. Bovendien is het mogelijk dat de hypothalamus meerdere verschillende hormonen uitscheidt om de hypofyse aan te sturen.

Wat is het verband tussen hormonen en stress?

Hormonen zijn zeer belangrijk bij stress. De twee hormonen die het belangrijkst zijn bij de stressreactie zijn de al eerder besproken epinefrine en norepinefrine die beide worden uitgescheiden door het sympathisch zenuwstelsel. Ook glucocorticoïden zijn erg belangrijk voor de stressreactie. Glucocorticoïden behoren tot de steroïde hormonen. Onder dit soort hormonen vallen:

  • Androgeen.
  • Oestrogeen.
  • Progestageen.
  • Mineralocorticoïden.
  • Glucocorticoïden.

 Zij worden uitgescheden door de bijnieren, die vlak boven de nieren liggen.

De glucocorticoïden lijken wat betreft de werking op epinefrine. Epinefrine werkt echter al binnen enkele seconden, terwijl glucocorticoïden pas na een paar minuten tot een paar uur werken. Men zou kunnen stellen dat glucocorticoïden de activiteiten van epinefrine overneemt.

Ook de uitscheiding van glucocorticoïden worden gecontroleerd door de hersenen. Wanneer er iets gebeurt wat stressvol is of waarvan je denkt dat het stressvol is, scheidt de hypothalamus verschillende hormonen uit naar de hypofyse. Dit is een circulerend systeem. Het belangrijkste hormoon wat de hypothalamus uitscheidt, is CRH (corticotropin releasing hormone). Binnen ongeveer vijftien seconden zet de CRH de hypofyse aan om het hormoon ACTH (corticotropin) uit te scheiden. ACTH komt dan in de bloedsomloop en bereikt zo de adrenale klieren. ACTH laat de bijnieren glucocorticoïden uitscheiden.

Samen met de werking van het sympathisch zenuwstelsel (met name de uitscheiding van epinefrine en norepinefrine) zorgen de glucocorticoïden voor de belangrijkste reacties van het lichaam op stress.

Tevens wordt je alvleesklier tijdens stress gestimuleerd om het hormoon glucagon uit te scheiden. Glucagon, glucocorticoïden en het sympatische zenuwstelsel zorgen ervoor, dat de suikerspiegel (glucose) in het lichaam omhoog gaat. Dit zorgt voor meer energie. Ook scheiden de hersenen en de hypofyse endogene, morfineachtige stoffen uit, namelijk endorfine en enkefaline. Deze zorgen er onder andere voor, dat je nauwelijks tot geen pijn waarneemt. De hypofyse scheidt bovendien nog een antidiuretisch hormoon (vasopressine) uit, dat ervoor zorgt dat er weinig urine uitgescheiden wordt, ten behoeve van waterbehoud in het lichaam.

Naast de activering van bepaalde hormonen, zijn er ook hormonen die juist onderdrukt worden tijdens de stressreactie. Het gaat hierbij vooral om hormonen die te maken hebben met voortplanting, groei en de afgifte van insuline, wat er normaal gesproken voor zorgt dat het lichaam energie opslaat om later te kunnen gebruiken.

Welke toevoeging heeft Taylor op de vecht- en vluchttheorie?

De stressreactie is: vechten of vluchten. De onderzoekster Taylor betwist echter of deze reactie voor mannen en vrouwen gelijk is. Onderzoek heeft uitgewezen dat de vecht- of vluchtreactie eigenlijk bijna alleen maar in mannen voorkomt. Mannen zijn vaak veel agressiever dan vrouwen. Daarom zullen mannen sneller een gevecht aangaan. Vrouwen moeten echter ook rekening houden met hun kinderen, waardoor ze vaak niet in staat zijn om te vechten of te vluchten. Zij zouden dan hun kinderen achter moeten laten. ‘Pas op en wees een vriend’ (tend and befriend) is daarom een meer geziene stressreactie in vrouwen. Dit is voor hen vaak veel nuttiger dan vechten of vluchten.

Welk hormoon scheidt de hypofyse bij vrouwen ook uit tijdens stress?

Tijdens stress scheidt de hypofyse bij vrouwen ook het hormoon oxytocine uit. Dit hormoon zorgt er bij vrouwen onder andere voor, dat ze monogaam blijven. Dit hormoon past daarom veel beter bij de theorie van Taylor over oppassen en bevriend raken. Er zijn tegenstanders die zeggen dat vrouwen net zo goed agressief kunnen zijn en kunnen vluchten, maar vaak zijn vrouwen pas agressief als er een bedreiging voor hun kinderen is.

Over het algemeen wordt de theorie van Taylor geaccepteerd. Men ziet in dat het lichaam niet alleen op stress reageert door het lichaam voor te bereiden op vechten en vluchten. Bovendien realiseert men zich dat er belangrijke sekseverschillen zijn in de fysiologie en de psychologie van stress.

Zijn er verschillen in stressreacties tussen dieren?

Sommige kenmerken van de stressreactie zijn anders voor verschillende dieren. Ook is er een verschil in tijd van de werkingen van epinefrine en glucocorticoïden bij mens en dier. Bij mensen werkt epinefrine al binnen enkele seconden, terwijl glucocorticoïden pas na enkele uren werken. Voor sommige diersoorten is dit echter helemaal niet handig. Wanneer je de zebra bent die opgejaagd wordt, hoef je de vluchtreactie geen uren vol te houden. De werking van de glucocorticoïden zou dus te laat komen. Bij dit soort dieren blijken glucocorticoïden juist meer te zorgen voor het herstel na de stressreactie. In sommige gevallen kunnen glucocorticoïden ook werken als voorbereiding op de volgende stressfactor.

Is de stressreactie voor bepaalde stressfactoren altijd hetzelfde?

Epinefrine en glucocorticoïden kunnen er bij elkaar voor zorgen dat ze uitgescheiden worden, omdat de bijnier ze beiden uitscheidt. Hierdoor is je stressreactie vaak hetzelfde voor alle stressfactoren. Het is echter gebleken dat niet alle stressfactoren voor dezelfde stressreactie zorgen. De snelheid en hoeveelheid van het sympathische systeem en de glucocorticoïden variëren per stressfactor. Bovendien worden niet altijd alle andere endocriene componenten van de stressreactie geactiveerd. Dit verschilt per situatie. Zo verschillen ook de uitgescheiden hormonen en hun exacte hoeveelheid per stressfactor. De sensitiviteit ervoor kunnen ook verschillen in verschillende lichaamsdelen. Dit betekent dat sommige lichaamsdelen niet op de ene stressfactor zullen reageren, maar wel op de andere.

Access: 
Public
Hoe reageert het hart op stress? - Chapter 3

Hoe reageert het hart op stress? - Chapter 3

In dit hoofdstuk wordt besproken wat er met het hart gebeurt tijdens stress.

Hoe activeert stress het cardiovasculaire systeem?

Met behulp van het sympatische zenuwstelsel en glucocorticoïden is het gemakkelijk om het cardiovasculaire systeem (hart en vaten) te activeren.

Om te beginnen gaat het hart sneller slaan door het sympatische zenuwstelsel te activeren en het parasympatische zenuwstelsel te remmen. Glucocorticoïden zorgen ervoor dat er neuronen in de hersenstam geactiveerd worden. Deze zorgen er vervolgens voor dat de sympatische opwinding gestimuleerd wordt door de effecten van epinefrine en norepinefrine op de hartspier te versterken. Het sympatische zenuwstelsel zorgt er ook voor dat het bloed met meer kracht door de aderen stroomt en daardoor wordt het weer met meer kracht tegen de hartwanden aangeduwd . De aderen gaan daardoor met meer kracht kloppen. Om het cardiovasculaire systeem te activeren moeten dus eerst de hartslag en de bloeddruk omhoog.

Daarna is het van belang dat het bloed door het lichaam wordt verspreidt. De aderen die naar de spieren leiden, ontspannen. Met als gevolg dat er meer bloed doorheen kan en er meer zuurstof aan de spieren wordt geleverd. Daarnaast krijgen de delen van het lichaam die niet van belang zijn tijdens de stressreactie minder bloed.

Wat doet het lichaam als het veel bloed verliest?

Wanneer de hoeveelheid bloed in het lichaam vermindert, is het belangrijk om zo snel mogelijk water uit de rest van je lichaam te halen. Dit water kan de rest van het bloed aanlengen en dus vermeerderen, zodat er toch nog genoeg bloed naar de spieren kan. Dit water kan uit de urine, die nog in de nieren aanwezig is, gehaald worden. De nieren werken namelijk in twee richtingen: water kan erin gestopt worden, maar ook weer eruit gehaald worden.

Bij de blaas kan dit echter niet. De blaas kan alleen vocht ontvangen, maar niet meer terugsturen in het lichaam.

In geval van vermindering van bloed in het lichaam zenden de hersenen een signaal naar de nieren, om geen urine aan te maken en het water uit de reeds gemaakte urine te absorberen. Dit water komt dan weer in het circulaire systeem in je lichaam. Bovendien wordt in zo’n geval de bloedtoevoer naar de nieren verminderd. Het hormoon vasopressine en verwante hormonen bewerkstelligen dit. Vasopressine heet ook wel het antidiuretisch hormoon.

Wat gebeurt er tijdens stress als het belangrijk is om stil te zijn?

Er kan ook stress worden ervaren waarbij het juist van cruciaal belang is om stil te zijn en niet op te vallen. In zo’n geval gaat de doorbloeding juist trager en ontstaat er weerstand van het vaatsysteem in het hele lichaam.

Wanneer een stressfactor voorbij is, zorgt het parasympatische zenuwstelsel ervoor dat je hart weer rustiger gaat kloppen door middel van de vaguszenuw. Je lichaam wordt dan weer rustig.

Hoe ontstaan hart- en vaatziekten?

In geval van acute stress gaat je hart sneller kloppen, het bloed stroomt met krachtiger door de aderen en er gaat meer bloed en energie naar bepaalde spieren. Dit is erg nuttig. Wanneer je echter rustig zit en alleen maar aan een bepaalde stressfactor denkt, wordt hetzelfde systeem geactiveerd. Dit kan op de lange termijn schadelijk zijn.

Een stressreactie activeert dus de hart en vaten. Wanneer dit regelmatig gebeurt, verslijten ze sneller.

In het geval van chronische stress gaat ook je bloeddruk chronisch omhoog. Dit heet een verhoogde bloeddruk.

Wanneer het heel vaak voorkomt dat de hartslag en bloeddruk omhoog gaan als gevolg van stress, wordt de kans op hartziekten vergroot. Hoe komt dit? Wanneer er chronische stress is, is er ook chronisch meer kracht op bepaalde bloedvaten, omdat deze bloedvaten leiden naar belangrijke spieren. Deze bloedvaten moeten daarom vaak harder werken en om deze krachtige bloedtoevoer beter aan te kunnen, ontstaan er dikkere spieren om de bloedvaten heen.

Deze dikkere, gespierde bloedvaten gaan echter meer weerstand bieden aan de bloedtoevoer. Door deze weerstand gaat de bloeddruk omhoog en er ontstaat een vicieuze cirkel terecht.

Bovendien komt het bloed dan ook met meer kracht aan in het hart, waardoor ook het hart dikkere spieren gaat ontwikkelen. Dit gebeurt echter alleen aan de linkerkant, omdat het bloed daar het hart inkomt en er rechts weer uitgaat. Dit wordt ‘linker ventriculaire hypertrofie’ genoemd. Doordat het hart nu aan één kant meer ontwikkeld is, kan er een onregelmatige hartslag ontstaan. Bovendien is het mogelijk dat de linkerhartkamer nu, vanwege de extra spiermassa, meer bloed nodig heeft dan de aderen kunnen aanleveren. Dit is de op een na beste voorspeller van hartziekten, wanneer men rekening houdt met de leeftijd.

Wat is bifurcatie?

Een kenmerk van de bloedsomloop is dat de grote bloedvaten zich op verschillende punten gaan vertakken in kleinere bloedvaten. Deze kleinere bloedvaten vertakken zich vervolgens in nog kleinere bloedvaten, enzovoort. Dit proces heet bifurcatie. De bifurcatiepunten zijn vaak kwetsbaar en beschadigen snel.

Als deze punten beschadigd zijn, helpen de immuuncellen om deze beschadiging te herstellen. Dit doen ze door daar vette voedingsstoffen (schuimcellen genaamd) te vormen. Tevens zorgt het sympatische systeem er met behulp van epinefrine voor dat het bloed kleveriger wordt. Tijdens stress gaat er namelijk ook energie door de bloedvaten. Deze energie bevat vet, glucose en de slechte soort cholesterol.

Stress kan er dus voor zorgen dat het bloed kleveriger wordt en dat er meer en meer bloedvaten beschadigd raken. Het gevolg daarvan is dat vet, glucose en cholesterol zich aan de beschadigde bloedvaten zullen vasthechten.

Wetenschappers hebben jarenlang geprobeerd om het risico op het krijgen van hart- en vaatziekten vast te stellen. Hiertoe onderzochten zij met name wat voor cholesterolgehalte je mag hebben zonder dat je (verhoogd) risico loopt op hart- en vaatziekten.

Cholesterol bleek echter niet zo’n belangrijke voorspeller te zijn als men aanvankelijk dacht. Er zijn namelijk veel volken, die last hebben van een (te) hoog cholesterolgehalte, zonder dat zij hart- en vaatziekten krijgen. Bovendien heeft maar de helft van de mensen die overlijdt aan een hartaanval last van een te hoog cholesterolgehalte. Cholesterol is een duidelijke risicofactor, maar is dus geen goede voorspellen voor een hartaanval.

De afgelopen jaren is het duidelijk geworden dat het aantal beschadigde bloedvaten een belangrijkere voorspeller is dan onder andere de hoeveelheid cholesterol die door het lichaam circuleert.

De hoeveelheid schade aan de bloedvaten wordt gemeten met een C-reagerend proteïne: CRP. CRP wordt aangemaakt in de lever en wordt pas uitgescheiden als er een signaal komt dat er ergens een wond is. CRP verplaatst zich naar de gewonde bloedvaten om te helpen met genezen. Daar zorgt CRP er echter onder andere voor, dat slecht cholesterol zich aan de bloedvaten zal hechten.

Het gehalte CRP in het lichaam is een veel betere voorspeller van hart- en vaatziekten dan cholesterol, zelfs al jaren voordat de ziekte ontstaat.

Al met al kan stress dus leiden tot een verhoogde bloeddruk en atherosclerose. Atherosclerose is het ophopen van - onder andere - cholesterol in de beschadigde bloedvaten.

Onderzoek met apen weer uit dat de aap met de grootste sociale stress het vaakst last kreeg van atherosclerose. Dit gebeurde ook als de apen voeding kregen die vetarm was. Wanneer de apen bètablokkers kregen, trad er geen atherosclerose op.

Hieruit kan men dus concluderen dat men ook last kan krijgen van atherosclerose wanneer men vetarm eet. Het vet dat namelijk door de bloedvaten stroomt tijdens stress, is het vet dat al in het lichaam opgeslagen is, niet het vet dat net in je eten zat.

Wanneer je echter een vetrijk dieet volgt en bovendien ook vaak last hebt van stress worden de effecten vergroot. Er zullen dan onder andere meer bloedvaten beschadigd raken.

Wat is claudicatie?

Wanneer je bloedvaten dermate verstopt zitten dat er niet genoeg bloed naar de onderste helft van je lichaam stroomt, wordt dat claudicatie genoemd. Er komt dan te weinig zuurstof en glucose in de onderste helft van je lichaam. Dit doet erg veel pijn aan je benen en borst. Dit kan verholpen worden met een bypassoperatie.

Als dit zelfde in de buurt van het hart gebeurt, kunnen er verschillende hartziekten ontstaan.

Als het bloed met veel kracht door de aderen gaat, wordt de kans vergroot dat plaque afbreekt. Zo’n losgeschoten stukje heet een trombus. Als deze trombus in een kleiner bloedvat terecht komt, raakt dit bloedvat volledig verstopt. Een hartinfarct ontstaat als een trombus in een ader vlakbij het hart komt.

Wat is myocordiale ischemia?

Bij myocordiale ischemia trekken de kransslagaders (de aders die naar het hart leiden) zich samen in plaats van uitweiden, omdat het hart te weinig energie en zuurstof aangeleverd krijgt. Het hart krijgt te weinig energie en zuurstof wanneer de vaten die naar het hart leiden, verstopt zijn geraakt. Myocordiale ischemia veroorzaakt pijn op de borst tijdens stress.

In de jaren ’70 werd ambulatory electrocardiography uitgevonden. Dit is een soort kleine camera, die op de borst gebonden kan worden en waarmee het kloppen van het hart en de bloedtoevoer zichtbaar worden. Met behulp van deze camera bleek dat ischemia zich vaak ongemerkt ontwikkelt. Als je hart en vaten eenmaal beschadigd zijn, ben je veel gevoeliger voor acute stressfactoren, zowel fysieke als psychische.

Wat gebeurt er met het parasympatische zenuwstelsel bij chronische stress?

Als iemand heel vaak gestrest is en daarmee vaak het sympatische zenuwstelsel activeert, staat het parasympatische zenuwstelsel tevens chronisch uit. Dit maakt het steeds lastiger om na een stressreactie het sympatische zenuwstelsel weer uit te schakelen.

Het parasympatische zenuwstelsel stuurt de vaguszenuw aan, om de hartslag kalmer te maken. Het is te meten of de vaguszenuw zijn werk doet. Het hartslag is sneller bij het inademen, omdat het sympatische zenuwstelsel dan actief is. Bij het uitademen, wordt het parasympatische zenuwstelsel ingeschakeld en wordt de hartslag langzamer. Door heel nauwkeurig de hartslag te meten, kun je vaststellen of de vaguszenuw nog goed werkt. Er moet namelijk een klein verschil zitten tussen de hartslag tijdens het inademen en tijdens het uitademen. Wanneer er geen of nauwelijks een verschil tussen zit, betekent dit dat de vaguszenuw niet goed werkt. Hij wordt dan niet goed geactiveerd door het parasympatische zenuwstelsel.

Wat veroorzaakt plotselinge hartproblemen?

Een sterke emotie verdubbelt de kans op een hartaanval tijdens de komende twee uren.

Het is erg moeilijk om te onderzoeken wat de concrete (biologische) oorzaken zijn van zo’n hartaanval, omdat je de persoon achteraf vaak niet kunt interviewen. Bovendien is het moeilijk te voorspellen wat er wanneer zal gebeuren. Iedereen reageert namelijk anders op verschillende situaties.

Cardiologen zijn het er echter wel over eens dat een extreme vorm is van acute stress een hartaanval veroorzaken. Bij een hartaanval maakt het niet zoveel uit in welke richting iemand uit zijn allostatische balans raakt, maar wel in welke mate.

Zo’n plotselinge dood door een hartaanval heeft te maken met het sympatische zenuwstelsel en komt dan ook meestal voor bij mensen van wie het hartweefsel al wat beschadigd is en bij mensen die lijden aan atherosclerose. Vaak zijn mensen zich er niet van bewust dat hun hart en vaten beschadigd zijn. Zolang andere vaten onbeschadigd zijn en de taken overnemen van de beschadigde vaten, zal iemand waarschijnlijk niets merken en zich nog kerngezond voelen. Dat maakt een hartaanval vaak zo plotseling.

Fibrillatie blijkt een belangrijke gebeurtenis te zijn bij een hartaanval. De hartspier van een beschadigd hart wordt namelijk sterker elektrisch geladen. Dit maakt de kans op fibrillatie groter.

Tevens stuurt het sympatische zenuwstelsel twee symmetrische zenuwprojecties naar het hart. Tijdens sterke emotionele opwinding worden deze twee symmetrische inputs dusdanig geactiveerd dat ze ontregeld kunnen raken.

Het bovenstaande kan niet alleen bij een sterke negatieve emotie gebeuren, maar ook bij een sterke positieve emotie.

Hoe is het gesteld met hartziekten bij vrouwen?

Hartziekten komen tot nu toe minder voor bij vrouwen dan bij mannen, maar toch zijn hartziekten de grootste doodsoorzaak bij vrouwen in de Verenigde Staten (VS). Ook stijgt het percentage hartziekten bij vrouwen, terwijl het percentage bij mannen afneemt. Het blijkt ook dat vrouwen ongeveer tien jaar later last krijgen van hartziekten dan mannen.

De volgende factoren vergroten de kans op hart- en vaatziekten bij vrouwen:

  • Stress. De stress is bij vrouwen vaak vergroot als zij buitenhuis werken én het huishouden moeten doen én kinderen thuis hebben.
  • Obesitats.
  • Roken. Het aantal rokende mensen neemt af in de VS, maar dit gaat bij vrouwen langzamer dan bij mannen.

Wetenschappers weten dat oestrogeen beschermt tegen hart- en vaatziekten, omdat vrouwen last hadden van dit soort ziekten dan mannen tot aan de menopauze. Vanaf de menopauze daalt het oestrogeengehalte. Door het onderzoek van Kaplan is er meer duidelijk geworden over oestrogeen en hart- en vaatzieketen:

  • De soort oestrogeen is van belang.
  • De dosis oestrogeen is van belang.
  • Oestrogeen beschermt tegen het ontstaan van atherosclerose in plaats van dat het atherosclerose vermindert als het al aanwezig is. 

Wat is het raadsel van de psycho-fysiologische dood?

Een groot raadsel is de psycho-fysiologische dood. Wanneer iemand in traditionele, niet-westerse culturen verboden voedsel eet, het stamhoofd beledigt, slaapt met een vreemde, of gewelddadig is, huurt de stad iemand in die een voodoopop maakt, of iemand behekst. Spoedig hierna overlijdt de persoon. De volgende punten verklaren veel van deze doden:

  • De behekste personen waren al heel erg ziek.
  • De behekste personen kregen gif toegediend.
  • De behekste personen kregen geen eten meer.

Sommige overlijdens blijven echter een raadsel. Er wordt wel over gespeculeerd. Richter dacht dat dit het gevolg was van teveel activiteit in het parasympatische zenuwstelsel. Volgens hem geeft degene die vervloekt wordt de hoop op, waardoor de vaguszenuw erg actief wordt. Deze vertraagt de hartslag steeds meer, totdat die uiteindelijk stopt. Cannon dacht juist, dat het een gevolg was van teveel activiteit van het sympatische zenuwstelsel. De persoon wordt erg zenuwachtig omdat hij vervloekt is en krijgt daardoor last van stress. De bloedvaten zullen gaan samentrekken, waardoor de bloeddruk steeds lager wordt totdat de persoon overlijdt. Uit onderzoek is gebleken dat Cannon waarschijnlijk gelijk heeft.

Access: 
Public
Wat is het effect van stress op diabetes en het metabolisme? - Chapter 4

Wat is het effect van stress op diabetes en het metabolisme? - Chapter 4

In dit hoofdstuk wordt het effect van stress op diabetes en het metabolisme besproken.

Waar haalt het lichaam zijn energie vandaan tijdens een stresssituatie?

Er is direct energie nodig bij een acute stresssituatie. Het lichaam haalt de benodigde energie dan uit vet, de lever of uit de spieren die op dat moment niet nodig zijn.

Het lichaam haalt het voedsel dat mensen eten uit elkaar om het te gebruiken en op te slaan en deelt het op in de volgende moleculen:

  • Aminozuren: dit zijn de bouwstenen van proteïne.
  • Suikers: later maakt het lichaam hier complexere suikers van.
  • Vetzuren en glycerol: dit zijn de bouwstenen van vet.

Enzymen in de maag en de darmen bewerkstelligen het bovenstaande. Enzymen zijn chemische stoffen die complexe moleculen kunnen doen afnemen. De verkregen bouwstoffen komen in de bloedstroom terecht. Het bloed vervoert ze naar de cellen in het lichaam die deze stoffen nodig hebben.

Het lichaam slaat overtollige bouwstoffen op. Enzymen in vetcellen kunnen vetzuren en glycerol aan elkaar koppelen, zodat er triglyceriden ontstaan. Cellen in de spieren en lever hechten vooral glucosemoleculen aan elkaar. De ontstane glucosekettingen heten glycogen. Enzymen in verschillende cellen in het lichaam binden op die manier ook aminozuren aan elkaar, waardoor proteïnen ontstaan.

De alvleesklier scheidt het hormoon insuline uit. Insuline zorgt ervoor dat de bouwstoffen bij de juiste cellen komen en zorgt op die manier voor de stofwisseling in de toekomst.

Bij regelmatig eten, scheidt de alvleesklier al bij voorbaat insuline uit, nog vóórdat het glucosegehalte in het lichaam is gestegen. Het parasympatische zenuwstelsel stuurt dit aan. Dit vermogen van het lichaam is een goed voorbeeld van de anticiperende kwaliteit van de allostatische balans.

Hoe werkt mobilisatie van energie tijdens een stressfactor?

Het afbreken van voedsel is precies wat het lichaam moet doen na te veel eten. Het is echter ook precies wat het lichaam niet moet doen bij een bedreigende stressfactor. Het lichaam scheidt minder insuline uit tijdens een grote stressfactor, omdat het lichaam het sympatische zenuwstelsel inschakelt en het parasympatische zenuwstelsel uitschakelt. De uitgescheiden glucocorticoïden voorkomen dat er bouwstoffen naar de vetcellen worden vervoerd. Dit werkt de werking van de nog rond circulerende insuline tegen.

De vrijgekomen stresshormonen keren het opslagproces van voedingsstoffen om, zodat er energie vrijkomt. Het gaat om de volgende hormonen:

  • Glucagon.
  • Epinefrine.
  • Norepinefrine.

In de vetcellen worden triglyceriden uit elkaar gehaald, waardoor verzuren en glycerol weer vrijkomen in de circulatie. Deze hormonen zetten glucogen ook weer om in glucose, wat vervolgens weer in de bloedstroom komt.

Dezelfde hormonen zetten de niet gebruikte proteïnes in de spieren weer om in aminozuren. Het lichaam stuurt deze aminozuren vervolgens naar de lever, waar de lever het omzet in glucose voor energie. Dit is nodig, omdat aminozuren geen energiebronnen zijn en glucose wel. Dit aanmaken van glucose door de lever heet gluconeogenesis.

Door al deze processen ontstaat er zeer veel energie voor de spieren, waardoor er actie ondernomen kan worden.

Glucocorticoïden en andere stresshormonen blokkeren tijdens een stressreactie de opname van energie in de spieren en in vetcellen. Tijdens de stressreactie zijn spieren die nodig zijn echter in staat om deze blokkade te doorbreken en voldoende bouwstoffen te bemachtigen. Dit zorgt ervoor dat alleen de benodigde spieren energie krijgen.

Er zijn mensen met bepaalde ziekten waarbij het lichaam onder andere te lage niveaus van glucocorticoïden en/of epinefrine en norepinefrine heeft. Het lichaam heeft dan te weinig energie tijdens een stressreactie, omdat het de bovenstaande processen niet in werking kan stellen.

Waarom worden mensen ziek?

Het te vaak activeren van de stressreactie kan problemen in de stofwisseling veroorzaken. Iedere keer dat het lichaam energie opslaat en vervolgens weer opneemt, verliest het een deel van de energie. Het kost veel energie om de bouwstoffen uit de circulatie te halen en via enzymen aan elkaar vast te maken en op te slaan. Vervolgens kost het weer energie om de enzymen de bouwstoffen uit elkaar te laten halen en de lever heeft energie nodig om glucose aan te maken. Bij het te vaak actieveren van de stressreactie verliest het lichaam dus veel energie.

Bovendien is het slecht voor de spieren. Deze bevatten namelijk veel proteïnen die deels afgebroken worden tijdens stress. De spieren krijgen te weinig kans om te herstellen als het lichaam de stressreactie te vaak activeert. Er is echter een enorme hoeveelheid stress nodig om serieuze schade aan te brengen, omdat de spieren maar een kleine volumevermindering ondergaan bij iedere stressreactie.

Wat is myopathie?

In sommige gevallen geven clinici patiënten grote hoeveelheden glucocorticoïden, hierdoor kan myopathie ontstaan. Dit houdt in dat de spieren steeds verder afgebroken worden. Dit ziet men ook in patiënten die gedurende een lange tijd bedlegerig zijn.

Bovendien is het slecht als vet en glucose vaak in de bloedstroom circuleert, omdat dan de kans groter is dat het zich gaat hechten aan beschadigde bloedvaten. Dit vergroot de kans op atherosclerose. Ook de slechte vorm van cholesterol (low-density lipoprotein-associated cholesterol, oftewel LDL cholesterol) speelt een rol bij het krijgen van atherosclerose. Dit soort cholesterol hecht zich vast aan de beschadigde bloedvaten, terwijl goede cholesterol (high-density lipoprotein-associated cholesterol, oftewel HDL cholesterol) verwijderd is van de beschadigde bloedvaten en onderweg is naar de lever om afgebroken te worden. Het totale cholesterolgehalte in het bloed is niet zo betekenisvol, omdat er twee verschillende soorten cholesterol bestaan. De processen in het lichaam verhogen het LDL cholesterolgehalte en verlagen het HDL cholesterolgehalte tijdens stress.

Wat is diabetes?

Bij sommige mensen ziet het immuunsysteem de cellen in de alvleesklier die insuline uitscheiden als vijandige cellen en valt deze aan. Deze auto-immuunziekte heet jeugddiabetes. Een andere naam voor deze soort diabetes is diabetes type 1, of insulineafhankelijke diabetes. Doordat zo iemand te weinig of geen insuline uit kan scheiden, is hij niet goed in staat om glucose op te nemen in de cellen die ervoor bedoelt zijn. Om deze reden sterven cellen uit, is er niet genoeg energie en functioneren verschillende organen niet goed. Bovendien blijven glucose en vetzuren dan circuleren in de bloedstroom, waardoor de kans op atherosclerose groter is.

Iemand met diabetes moet met insuline spuiten ervoor zorgen dat het insulinegehalte voldoende hoog blijft. Wanneer dit niet het geval is, krijgen cellen te weinig energie en het glucosegehalte wordt te hoog. Te veel insuline is echter ook niet goed. Dit kan leiden tot te weinig energie voor de hersenen, wat weer kan leiden tot een shock en zelfs een coma en neuronen die schade toebrengen.

Bij een diabeet is het belangrijk dat de stofwisseling evenwichtig verloopt. Hoe beter de stofwisseling, des te minder de kans op complicaties en des te hoger de levensverwachting is.

Glucocorticoïden zorgen er voor dat vetcellen minder gevoelig worden voor insuline. Deze vetcellen maken bepaalde hormonen aan die ervoor zorgen dat andere weefsel ook minder gevoelig raken voor insuline. Stress zorgt dus voor weerstand tegen insuline. Deze weerstand tegen insuline is vooral slecht voor mensen die jeugddiabetes hebben. Wanneer zij chronische stress hebben, gaan deze mensen zich slecht voelen, totdat ze er achter komen dat het komt doordat hun insulinegehalte te laag is. Ze moeten dan meer insuline inspuiten, waardoor de cellen nog meer weerstand kunnen gaan bieden. Wanneer de stressfactor voorbij is, is het voor deze personen erg moeilijk om in te schatten wanneer ze weer minder insuline hoeven spuiten, omdat verschillende delen in het lichaam op verschillende momenten weer hun normale sensitiviteit voor insuline terugkrijgen.

Onderzoeken hebben aangetoond dat mensen in de drie jaren vóór het begin van jeugddiabetes significant meer grote stressfactoren hadden dan anderen. Regelmatige stress en/of grote stressreacties vergroten mogelijk de kans op het ontstaan van jeugddiabetes, versnellen de ontwikkeling van jeugddiabetes en kunnen zorgen voor grote complicaties als de ziekte zich eenmaal helemaal ontwikkeld heeft.

Kan diabetes ook op latere leeftijd ontstaan?

Diabetes kan ook ontstaan op latere leeftijd. Het probleem ligt dan niet bij een tekort aan insuline, maar bij een fout van de cellen om te reageren op insuline. Dit soort diabetes wordt daarom ook wel insulin-resistant diabetes genoemd. Een andere naam hiervoor is diabetes type 2.

Wanneer men ouder wordt, wordt men vaak iets dikker en tegelijk iets minder actief. Dit vergroot het risico op diabetes type 2. Het heeft te maken met verschijnselen die in de Westerse wereld vaak samengaan met ouder worden en staat los van het ouder worden zelf. Mensen die oud zijn, maar niet dik zijn, hebben geen vergroot risico op dit type diabetes.

Het aantal vetcellen in het lichaam staan vast in de volwassenheid. Deze vetcellen kunnen vol raken. Als dit het geval is, kunnen overtollige vetzuren niet meer opgeslagen worden en zullen deze door het lichaam circuleren, met alle gevolgen van dien (zoals atherosclerose). De vetcellen zullen minder responsief worden ten opzichte van insuline en deze cellen nemen minder glucose op.

De overvolle vetcellen scheiden bovendien hormonen uit die ervoor zorgen dat ook andere vetcellen en spieren resistent worden tegen insuline. De alvleesklier reageert hierop door steeds meer insuline uit te scheiden, totdat de cellen die de insuline uitscheiden vernietigd worden. In dit geval heb je jeugddiabetes gekregen. Dit is onomkeerbaar, terwijl de diabetes type 2 hersteld kan worden door gewicht te verliezen.

Stress heeft dus een ongunstige werking op dit soort diabetes, omdat dit er voor zorgt dat je vetcellen minder responsief zijn voor insuline en dat er vetzuren en glucose door de bloedstroom circuleren.

In de Westerse wereld en met name in de VS hebben steeds meer mensen last van overgewicht en lijden ook steeds meer mensen aan deze diabetesvorm voor volwassenen. Bovendien worden de mensen die deze vorm van diabetes krijgen steeds jonger. Zelfs onder kinderen komt deze vorm al vaker voor dan jeugddiabetes. De voornaamste oorzaken hiervan zijn het meer eten van (ongezond) voedsel en minder bewegen.

Wat houdt het metabolisch syndroom in?

Het stofwisselingssysteem en het systeem van hart en vaten zijn nauw met elkaar verbonden. Het metabool syndroom (een stofwisselingsziekte, ook wel ‘syndroom X’ genoemd) heeft te maken met de connectie tussen deze twee systemen.

Er zijn verschillende dingen die verkeerd kunnen gaan in het lichaam:

  • Verhoogd insulineniveau.
  • Verhoogd glucoseniveau.
  • Verhoogde bloeddruk.
  • Insulineweerstand.
  • Té veel LDL-cholesterol.
  • Té weinig HDL-cholesterol.
  • Té veel vet of cholesterol in het bloed

Wanneer iemand last heeft van meerdere van deze dingen, lijdt diegene aan het metabool syndroom. Het metabool syndroom voorspelt ook de kans op andere grote ziekten, zoals hartaanvallen en beroertes. Dit is gebleken uit een onderzoek van Seeman.

Het kan voorkomen dat alle bovenstaande niveaus nog net binnen de medische grenzen liggen, maar dat er meerdere niveaus tegelijk erg hoog zijn. Deze mensen hebben dan veel kans op het metabool syndroom en ook op ernstige ziekten. Hetzelfde gebeurt bij stress.

Access: 
Public
Wat is de relatie tussen stress, eetlust en maagzweren? - Chapter 5

Wat is de relatie tussen stress, eetlust en maagzweren? - Chapter 5

In dit hoofdstuk wordt de relatie tussen stress, eetlust en maagzweren besproken.

Wat is het verband tussen stress en voedselconsumptie?

Niet genoeg te eten of te drinken hebben is een stressfactor. Niet weten hoe aan een volgende maaltijd te komen, is een stressfactor en datzelfde geldt voor het bewust kiezen om niet te eten. Stress kan eetpatronen veranderen.

Stress leidt er bij twee derde deel van de mensen toe dat ze meer gaan eten (hyperfagisch) en bij een derde deel dat ze minder gaan eten (hypofagisch). Tijdens stress worden er verschillende hormonen uitgescheiden. Eén daarvan, CRH, onderdrukt de eetlust.

Het lichaam scheidt glucocorticoïden uit tijdens stress en deze stimuleren de eetlust echt. Dit is aangetoond in onderzoek met ratten. Het aparte is dat glucocorticoïden niet alleen de eetlust vergroten, maar specifiek ook de trek in voedsel waar veel zetmeel, suikers en vet inzitten.

Glucocorticoïden maken de hersenen minder gevoelig voor het hormoon leptine. Leptine zorgt voor een vermindering van eetlust. Door glucocorticoïden neemt de eetlust niet af, waardoor mensen meer eten.

Het lichaam scheidt in een paar seconden tijd CRH uit tijdens stress. Vervolgens wordt binnen vijftien seconden ATCH uitgescheiden. Het duurt wat langer voordat glucocorticoïden uitgescheiden worden. Als het CRH-gehalte hoog is en de glucocorticoïdengehalte laag, bevind iemand zich waarschijnlijk in de eerste paar minuten na de stressfactor en heeft diegene weinig eetlust. Wanneer zowel het CRH-gehalte als het glucocorticoïdengehalte hoog zijn, is er waarschijnlijk sprake van een aanhoudende stressfactor. Ook dan heeft iemand waarschijnlijk weinig eetlust. Als de glucocorticoïdengehalte hoog en de CRH-gehalte laag is, is een persoon waarschijnlijk aan het herstellen van de stressfactor. Diegene krijgt weer meer eetlust, zodat de energie en voedingsstoffen weer aangevuld kunnen worden. Glucocorticoïden zorgen dan voor het herstel van de stressreactie.

Als er sprake is van een kortdurende stressfactor (bijvoorbeeld tien minuten) is het CRH-gehalte ook gedurende een korte tijd erg hoog (ongeveer twaalf minuten). Het glucocorticoïdengehalte is in dit voorbeeld gedurende twee uur lang erg hoog. Twee uur is als volgt berekend: de pakweg 8 minuten van uitscheiding gedurende de stress plus de tijd die nodig is om de glucocorticoïden weer uit het lichaam te laten verdwijnen. In deze situatie wordt de eetlust verhoogd.

Wanneer een stressfactor echter dagen aanhoudt, is het CRH-gehalte en het glucocorticoïdengehalte ook dagenlang erg hoog, gevolgd door een aantal uur een hoog glucocorticoïdengehalte en een laag CRH-gehalte. De eetlust wordt dan onderdrukt. Het type stressfactor bepaalt dus of het nettoresultaat hyper- of hypofagie is.

Frequente psychologische stressfactoren gedurende de dag is een belangrijke reden waarom veel van de westerlingen hyperfagisch worden door stress.

Een andere variabele die hyperfagie of hypofagie voorspelt, is hoe het lichaam reageert op een bepaalde stressfactor. Bij de een gaat bijvoorbeeld het glucocorticoïdengehalte sneller omlaag dan bij de ander. Psychische en fysiologische factoren veroorzaken deze verschillen. De mensen die erg veel glucocorticoïden uitscheiden tijdens stress zijn vaak ook de mensen die hyperfagisch worden. Bovendien zijn er veel mensen die eten vanuit een emotionele behoefte.

De mensen die normaal terughoudend zijn in hun eetgedrag en hun best doen om niet teveel te eten, worden tijdens stress sneller hyperfagisch dan anderen. Dit komt doordat ze normaal al streng voor zichzelf zijn en ze vinden dat ze zichzelf tijdens deze stress wel een beetje mogen verwennen. Verder verschillen mensen ook in het opslaan van voedsel na een stressfactor met betrekking tot snelheid en plaats.

Hoe werkt de opslag van voedingsstoffen?

Tijdens stress wordt de opgeslagen energie aangewend om je spieren genoeg energie te geven voor de stressreactie. Na de stressfactor is het noodzakelijk om deze voorraden weer aan te vullen. Glucocorticoïden sturen vetcellen aan om enzymen te maken die de circulerende voedingsstoffen weer omzetten in hun opslagvormen.

Het lichaam slaat vet vooral in de (onder)buik op als dit vooral door glucocorticoïden gebeurt. Deze mensen zullen sneller een rond figuur krijgen (appelvormig) en hun buikomvang is groter dan de omvang van de billen. Glucocorticoïden hebben dit effect alleen als ook het insulinegehalte hoog is. Een hoog niveau van glucocorticoïden en insuline vindt plaats in de herstelfase na stress. Mensen met vetopslag vooral in de onderbuik hebben een groter risico op het metabool syndroom dan mensen die vet vooral bij hun billen opslaan (peervormig). ‘Appels’ hebben een buik die groter is dan hun heupen en bij ‘peren’ zijn de heupen groter dan de buik.

Als iemand bij een bepaalde stressfactor dus meer glucocorticoïden uitscheidt dan de meeste andere mensen bij eenzelfde soort stressfactor, heeft diegene een grotere eetlust tijdens het herstel van de stressreactie, slaat diegene het vet meer op in de (onder)buik en daardoor loopt diegene meer kans op het metabool syndroom en op hart- en vaatziekten.

Welke rol spelen ingewanden in het verteringsproces?

Voedsel komt het allereerst in het maag-darmkanaal. Het voedsel wordt zowel chemisch, door bepaalde hormonen, als mechanisch door de spieren, afgebroken en omgezet in voedingsstoffen. De maagwanden trekken zich samen, waardoor het voedsel met kracht heen en weer geslingerd wordt en uit elkaar valt in zuren en enzymen. De dunne darm maakt peristaltische bewegingen, waardoor het vermalen voedsel omlaag zakt.

Aan het begin en eind van ieder orgaan zitten circulaire spieren, sphincters, die open en dicht kunnen, zodat het voedsel pas omlaag kan zakken als de vorige fase geheel is afgerond. Bovendien moet er regelmatig water aan het proces worden toegevoegd om ervoor te zorgen dat het geen droge brij wordt in de ingewanden. Dit gebeurt in de mond, de maag en de dunne darm. Daarna gaat het naar de dikke darm, waar het water er weer uitgehaald wordt en weer in de bloedstroom terechtkomt. Dit hele proces kost veel energie. Daarom wordt het tijdens stress snel stopgezet.

Het parasympatische zenuwstelsel gaat weer aan en de spijsvertering gaat weer verder na een stressreactie. Voordat het voedsel de dunne darm bereikt, zorgen de andere organen er al voor dat het voedsel is opgedeeld in samengestelde delen, zodat de dunne darm alleen nog de voedingsstoffen eruit hoeft te halen en ze in de bloedstroom hoeft te brengen. De overgebleven delen worden door de dikke darm omgezet in ontlasting.

Het sympatische zenuwstelsel stopt de activiteiten van de maag en de dunne darm tijdens een stressreactie, terwijl het die van de dikke darm juist stimuleert. Doordat de voedselresten erg snel door de dunne darm worden geduwd, is er niet genoeg tijd om al het water er weer uit te halen. Daardoor krijg je vaak diarree bij een grote stressfactor.

Wat is het verband tussen stress en maag-darmstoornissen?

Er zijn twee soorten maag-darmstoornissen:

  • organische en functionele maag-darmstoornissen. Bij organische maag-darmstoornissen kunnen de doktoren iets vinden wat niet goed functioneert.
  • Bij functionele maag-darmstoornissen werkt er ook iets niet goed, maar de doktoren kunnen niets vinden. Deze stoornissen zijn zeer gevoelig voor stress. Een voorbeeld van zo’n stoornis is het irritable bowel syndrome (IBS). De patiënt heeft last van buikpijn wat met name door ontlasting verdwijnt.

Onderzoeken hebben uitgewezen, dat grote, chronische stressfactoren het risico op symptomen van IBS vergroten en de symptomen van al bestaande IBS verergeren. Mensen met IBS ervaren waarschijnlijk meer stressfactoren. De stoornis kan echter ook te maken hebben met overgevoeligheid van de maag en darmen voor stress. Ook kan stress ervoor zorgen dat iemand minder pijn in de huid en de spieren voelen, maar in de ingewanden. Verder is ook het sympatische zenuwstelsel overactief bij mensen met IBS. Dit zenuwstelsel zorgt voor de samentrekkingen van de darmen tijdens stress. De pijn van de darmen kan bovendien het sympatische zenuwstelsel nog meer activeren, waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat.

Traumatische stress op jonge leeftijd vergroot het risico om op volwassen leeftijd IBS te krijgen. Er zijn echter ook tegenstanders van het verband tussen stress en IBS. Voor prospectieve onderzoeken kan het moeilijk zijn om een verband aan te tonen, omdat de stressfactor soms pas op latere leeftijd doorwerkt. Dit is onder meer te zien bij het effect van een trauma in de kindertijd op het ontwikkelen van IBS als volwassene. Bovendien wordt IBS waarschijnlijk veroorzaakt door verschillende dingen en heeft stress alleen op een deel daarvan invloed.

Wat zijn zweren?

Een zweer is een gat in de wand van een orgaan. Er bestaan onder andere de volgende zweren:

  • Spijsverteringszweren (peptic ulcers). Dit zijn zweren die in de maag of verwante organen beginnen.
  • Maagzweren (gastric ulcers). Deze zweren zitten in de maag zelf.
  • Slokdarmzweren (esophagenal ulcers). Dit zijn zweren die iets boven de maag liggen.
  • Twaalfvingerige darmzweren (duodenal ulcers). Deze zweren bevinden zich aan de rand van de maag en de dunne darm.

De twaalfvingerige darmzweren worden door leken gezien als de ziekten die het grootste verband hebben met stress. De meeste clinici zijn het erover eens dat er een subtype van deze zweren is dat zeer snel gevormd kan worden bij mensen die blootgesteld worden aan een zeer grote stressfactor.

Een eeuw geleden dacht men echter dat alle maagzweren een gevolg waren van een dieet, stress of genen. De revolutie kwam in 1983 met de ontdekking van een bacterie die ‘heliobacter pylori’ heet. Marshall ontdekte dat de bacterie voorkwam in de maag van mensen met twaalfvingerige zweren en gastritis. Marshall en Warren hebben ook aangetoond dat microbiële medicijnen de zweren vrijwel geheel kunnen verwijderen.

Waarschijnlijk wordt 85 tot 100% van de maagzweren in Westerse populaties veroorzaakt door de bacterie. Toch kunnen zweren niet alleen het gevolg zijn van de heliobacter, want slechts 10% van de mensen die geïnfecteerd zijn met deze bacterie krijgt maagzweren. Een risicofactor met betrekking tot de levensstijl kan zorgen voor een groter risico op een maagzweer. Stress draagt echter ook bij aan het krijgen van dergelijke zweren. Talloze onderzoeken hebben aangetoond dat zweren aan de twaalfvingerige darm vaker voorkomen bij mensen die angstig of depressief zijn of aan vele stressfactoren blootgesteld worden die een grote invloed hebben op het leven.

Hoe ontstaan maagzuren?

In je maag zitten hydrochlorische zuren. Zij breken samen met het samentrekken van de maag het voedsel af. Om de maag te beschermen tegen deze agressieve zuren zitten er veel lagen tegen de maagwand die bedekt zijn met een laag slijm. Ook wordt er bicarbonaat, een soort zuiveringszout, uitgescheiden om de maagzuren te neutraliseren.

Tijdens de stressreactie worden er minder zuren uitgescheiden en wordt het beschermende laagje van de maagwand wat dunner. Dit kan dan geen kwaad, omdat tijdens de stressreactie het parasympatische systeem stopt en er nauwelijks iets hoeft te verteren.

Iemand heeft een grotere kan op zweren als diegene iets eet na een grote stressfactor. Er zijn dan namelijk nog niet genoeg eigen zuren en de maagwand is dunner. De verdedigingsmechanismen zijn daarmee nog niet goed geactiveerd om de vorming van zweren goed tegen te houden.

De herstelperiode kan dus heel schadelijk zijn. Daarom is het voor de ontwikkeling van zweren erger om vele korte perioden van stress te hebben, dan een lange periode van stress, omdat tijdens de lange periode het parasympatische systeem constant uitgeschakeld is.

Door een stressfactor kunnen er kleine infarcten in de maag ontstaan, waardoor er dood weefsel ontstaat. Dood weefsel is de bouwstof van zweren. Er zijn twee oorzaken van deze afsterving:

  • Tijdens een stressfactor komt er minder bloed bij de darmen. Als er minder bloed stroomt, worden er minder zuren weggespoeld.
  • In het lichaam ontstaan ook gevaarlijke zuurstofradicalen. De darmen maken onder normale omstandigheden afval-eters aan die beschermen tegen deze zuurstofradicalen. Tijdens een periode van chronische stress stoppen de darmen met het aanmaken van deze afvaleters. Na de stressfactor wordt de bloedtoevoer naar de darmen weer normaal, terwijl de darmen nog te weinig afvaleters hebben. Daardoor kunnen de zuurstofradicalen cellen in de maagwand vernietigen.

Tijdens stress verslechter het immuunsysteem, waardoor de bacterie helicobacter zich sneller kan vermenigvuldigen. Ook ontstaan er normaal gesproken in het lichaam kleine zweren, die het lichaam verhelpt door middel van chemische prostaatklieren (prostaglandine). Tijdens stress wordt de uitscheiding van deze prostaatklieren gestopt, waardoor deze kleine zweren uit kunnen groeien tot grote maagzweren.

Om redenen die niet bekend zijn, zorgt stress ervoor dat de maag zich in een langzaam ritme samentrekt. Eveneens is het onbekend hoe het komt dat dit de kans vergroot op maagzweren. Een mogelijke oorzaak is dat tijdens de samentrekkingen de bloedtoevoer naar de maag verstoord is, waardoor hier een tekort aan bloed ontstaat. Hier is echter niet veel bewijs voor. Een ander idee is dat de samentrekkingen de maagwand beschadigen.

Access: 
Public
Hoe beïnvloedt stress de groei? - Chapter 6 - Exclusive
Hoe beïnvloedt stress de voortplanting? - Chapter 7 - Exclusive
Welk verband houden stress, het immuunsysteem en ziekten? - Chapter 8

Welk verband houden stress, het immuunsysteem en ziekten? - Chapter 8

In dit hoofdstuk wordt het verband tussen stress en het immuunsysteem plus ziekten gelegd.

Vroeger dacht men dat de hersenen en het immuunsysteem twee verschillende systemen waren die onafhankelijk van elkaar werkten. Deze onafhankelijkheid bleek echter niet waar te zijn. De hersenen kunnen het immuunsysteem beïnvloeden.

Het autonome zenuwstelsel stuurt zenuwen aan in het weefsel dat de cellen van het immuunsysteem aanmaakt en opslaat, zodat deze later in de circulatie terechtkomen. De weefsels van het immuunsysteem blijken gevoelig te zijn voor alle belangrijke hormonen die uitgescheiden worden door de hypofyse, die wordt aangestuurd door de hersenen.

Ongeveer honderd jaar geleden leverde men het bewijs dat de hersenen invloed hebben op het immuunsysteem. Een bekend voorbeeld is het houden van een neproos voor de neus van iemand die allergisch was voor rozen, terwijl deze persoon dacht dat het een echte roos was. Hierbij ontstond een allergische reactie, afkomstig uit de hersenen. Ook bleek dat professionele acteurs die de hele dag een depressieve scene moesten spelen een verlaagde immuunresponsiviteit hadden, terwijl de acteurs die een vrolijke scene moesten spelen een verhoogde responsiviteit hadden.

Uit een ander onderzoek bleek het geconditioneerde immuunsuppressie paradigma. Het immuunsysteem kan geconditioneerd worden. Wanneer een dier een medicijn krijgt dat het immuunsysteem onderdrukt tegelijk met bijvoorbeeld een drankje met een bepaalde smaak, zal er conditionering optreden. Wanneer het dier later alleen het drankje krijgt, wordt ook automatisch het immuunsysteem onderdrukt.

Het zal niet verbazen dat wanneer een neproos en een kunstmatig drankje het immuunsysteem kunnen beïnvloeden, stress dit ook kan.

Wat is de basis van het immuunsysteem?

De taak van het immuunsysteem is het lichaam beschermen tegen virussen, bacteriën, schimmels en parasieten. Het immuunsysteem moet onderscheid kunnen maken tussen de cellen van het lichaam zelf en cellen die er niet thuis horen (de binnendringers). Het immuunsysteem is in staat om exact te onthouden hoe iedere cel in het lichaam eruit ziet. Wanneer het een cel niet herkent als eigen, valt het deze cel aan. Daarnaast is het immuunsysteem capabel genoeg om ook de exacte structuur van vijandige cellen te onthouden, zodat deze in de toekomst sneller aangevallen kunnen worden. Wetenschappers baseerde hier het idee van vaccinatie op. Bij een vaccinatie krijgt iemand een kleine hoeveelheid cellen ingespoten, zodat het vervolg kan herkennen als zijnde vijandig.

De verdediging van het immuunsysteem is gebaseerd op witte bloedlichaampjes. Deze bestaan uit:

  • lymfocyten
  • monocyten.

Er zijn twee soorten lymfocyten:

  • T-cellen: het lichaam maakt deze cellen in het beenmerg aan en laat ze verder groeien in de thymusklier. Er zijn verschillende soorten.
  • B-cellen: het lichaam maakt deze cellen ook in het beenmerk aan en laat ze daar opgroeien. Deze cellen produceren antilichamen.

Wanneer er een vijandige cel in het lichaam is, wordt deze eerst waargenomen door een monocyte, namelijk een macrofaag. Deze presenteert de vijandige cel aan een T-helpercel en scheidt interleukin-1 uit, wat de T-helpercel in werking stelt. De T-helpercel scheidt vervolgens interleukin-2 uit, waardoor het zich gaat vermenigvuldigen (Interleukin-2 stimuleert de groei van de T-cel). Dit zorgt ervoor dat een cytotoxische cel zich vermenigvuldigt en de vijandige cel vernietigt.

Bij mensen met AIDS werken de T-cellen niet meer. Als de T-helpercellen in werking gesteld zijn door de macrofaag stimuleren zij de B-cellen om zich te vermenigvuldigen. De B-cellen moeten tegengif aanmaken in de vorm van grote proteïnes, die een bepaald kenmerk van de vijandige cel kunnen herkennen en zich daar aan vast kunnen hechten. De proteïnes zullen op de vijandige cel passen, zoals een sleutel in het slot past. Hierdoor zal de vijandige cel geïmmobiliseerd worden, zodat hij vervolgens vernietigd kan worden.

Het immuunsysteem werkt echter niet vanuit één plaats. Om toch het hele lichaam te alarmeren worden er cytokinen in de bloedstroom vrijgelaten.

Over het algemeen werkt dit immuunsysteem erg goed, maar soms kan het voorkomen dat het immuunsysteem een vijandige cel over het hoofd ziet of een cel aanvalt die niet vijandig is. Het laatste geval heet een allergie. Ook is het mogelijk dat het immuunsysteem een eigen cel aanvalt. Dit is onder meer het geval bij auto-immuunziekten. Bij multiple sclerose wordt bijvoorbeeld een deel van het zenuwstelsel aangevallen.

Bovenstaande zaken gaan over aangeleerde immuniteit. Deze vorm van immuniteit bestaat alleen bij gewervelde dieren.

Aangeleerde immuniteit heeft drie kenmerken:

  • Het lichaam leert om zich specifiek op ziektekiem X te richten met antilichamen en celimmuniteit die specifiek die ziektekiem herkent.
  • Het duurt een tijdje voordat de immuniteit opgebouwd is wanneer je voor de eerste keer blootgesteld bent aan ziektekiem X. Het immuunsysteem moet namelijk eerst een antilichaam vinden dat het best past en vervolgens heel veel kopieën hiervan maken.
  • Na herhaalde blootstelling aan ziektekiem X zullen de verdedigingen des te meer aangespoord worden.

De mens heeft echter ook een andere soort immuniteit die mensen delen met bijna alle diersoorten, namelijk aangeboren immuniteit. Dit systeem wordt meteen in werking gesteld zodra er een vijandige cel gesignaleerd wordt. Deze immuunreactie wordt in werking gesteld op de plaats waar de vijandige cel het lichaam binnenkomt.

Het speeksel bevat daarmee ook tegengif tegen iedere microbe. Op de plaats van de infectie laten de haarvaten los, zodat de cellen van de aangeboren immuniteit meteen naar de geïnfecteerde plek kunnen. Deze cellen bevatten:

  • macrofagen;
  • neutrofielen;
  • natuurlijke killercellen.

Doordat de haarvaten loslaten, kan er ook een vloeistof die proteïnen bevat door. Deze vallen de microbe ook aan en zorgen er tevens voor dat het gebied opzwelt, waardoor oedeem ontstaat. Dit betekent dat het aangeboren immuunsysteem in actie komt, waardoor er een ontsteking ontstaat.

Wat is de invloed van stress op het immuunsysteem?

Het is ongeveer 60 jaar geleden dat Seyle het eerste bewijs ontdekte van stress-gerelateerde immuunsuppressie: ratten die Seyle blootstelde aan iets onaangenaams kregen atrofie in immuunweefsels.

Onderzoek toonde aan dat een periode van stress verschillende functies van het immuunsysteem kan verstoren:

  • Het gaat de vorming van nieuwe lymfocyten tegen.
  • Stress onderdrukt het vrijkomen van lymfocyten in de bloedstroom.
  • Het verkort de tijd dat bestaande lymfocyten in de bloedstroom blijven.
  • Daarnaast stopt het de productie van nieuw antigif als reactie op een vijandige cel.
  • Stress verstoort de communicatie tussen de lymfocyten door relevante boodschappers vrij te laten.
  • Stress stopt de aangeboren immuniteit. Dit wordt bewerkstelligd door alle soorten stress.

Glucocorticoïden regelen vooral deze onderdrukken van het immuunsysteem. Zij zorgen ervoor dat de thymusklier kleiner wordt. Dit doen ze door de vorming van nieuwe lymfocyten in de thymus tegen te gaan. Lymfocyten zijn het belangrijkste bestanddeel waaruit de thymus is opgemaakt.

Tevens stoppen glucocorticoïden de vrijlating van interleukins en intereronen, waardoor de lymfocyten minder reageren op een alarm. Glucocorticoïden zorgen er tegelijkertijd voor dat het lichaam lymfocyten uit de bloedstroom haalt en weer opslaat in de weefsels van het immuunsysteem. Bovendien kunnen glucocorticoïden de lymfocyten vernietigen. De meeste effecten van de glucocorticoïden zijn gericht op de T-cellen en niet zozeer op de B-cellen.

Ook bèta-endorfine en CRH, hormonen van het sympatische zenuwstelsel spelen een rol bij de onderdrukking van immuniteit tijdens stress.

Wat is een reden voor onderdrukking van het immuunsysteem?

Het is handig om te weten hoe het komt dat het immuunsysteem onderdrukt wordt tijdens stress. In het hoofdstuk over de 'basisprincipes van het menselijk functioneren' werd uitgelegd dat het immuunsysteem tijdens stress voor een bepaalde periode uitgeschakeld wordt, zodat er geen energie gaat naar langetermijnprojecten en alle energie direct gebruikt kan worden. Dit zou logisch zijn als het immuunsysteem op ieder moment meteen geheel uitgeschakeld kan worden. Dit is echter niet het geval. Tijdens stress breekt het immuunsysteem juist af. Het kost energie om dit te doen.

De reactie van het immuunsysteem bestaat uit 3 fasen:

  • Fase A, waarin de stress begint,
  • Fase B, waarin de stress aanhoudt,
  • Fase C, waarin sprake is van chronische stress.

Tijdens een infectie scheidt het immuunsysteem interleukin-1 uit. Deze activeert onder andere de hypothalamus om CRH uit te scheiden. CRH stimuleert vervolgens de hypofyse om ACTH uit te scheiden, wat ervoor zorgt dat de bijnier glucocorticoïden vrijlaat. Deze onderdrukken het immuunsysteem. Met andere woorden: onder sommige omstandigheden vraagt het immuunsysteem het lichaam om hormonen vrij te laten die het immuunsysteem onderdrukken.

Tijdens het eerste half uur na het begin van de stressfactor wordt het immuunsysteem niet direct uitgeschakeld, maar juist versterkt. Dit geldt met name voor de aangeboren immuniteit, maar ook voor de andere soorten immuniteit. Tijdens zo een versterking gebeurt het volgende:

  • Er komen meer immuuncellen in de bloedstroom.
  • Er gaan meer ontstekingscellen naar de plaats van een wond.
  • De lymfocyten zijn dan beter in het uitscheiden en antwoorden aan de boodschappers van het immuunsysteem.
  • In het speeksel worden meer antilichamen vrijgelaten.

Deze korte, versterkte activiteit van het immuunsysteem vindt zowel plaats bij infecties als bij fysieke en psychologische stressfactoren.

Vanaf het moment dat de stressfactor al ongeveer een uur aanhoudt, gaan glucocorticoïden en het sympatische systeem het immuunsysteem onderdrukken. Wanneer de stressfactor dan snel genoeg eindigt, wordt het immuunsysteem tamelijk snel weer geactiveerd tot het gebruikelijke niveau. Wanneer de stress echter langer duurt of wanneer er zeer veel glucocorticoïden zijn vrijgekomen, kan het immuunsysteem veertig tot zeventig procent onder het standaardniveau blijven. Dit is pas vrij laat ontdekt, omdat de meeste technieken er vroeger niet toe in staat waren kleine, snelle verschillen in het immuunsysteem te detecteren. Tientallen jaren hebben onderzoekers gedacht dat ze de ‘immune respons’ op stress aan het meten waren, terwijl ze eigenlijk het herstel hiervan maten. Bovendien onderzochten de meeste onderzoekers vooral grote stressfactoren en grote hoeveelheden glucocorticoïden die een langere tijd bleven.

De ontdekkingen zijn later vooral gedaan door Munck. Ook voorspelde hij waarom het niveau van het immuunsysteem niet altijd op dat hogere niveau (het eerste half uur na een stressfactor) blijft staan, maar weer daalt naar een basisniveau. Dit komt doordat de kosten anders te hoog zijn en als het immuunsysteem altijd té alert is, is de kans groter dat het eigen, goede cellen aanvalt. Dit gebeurt met immuunsystemen die chronisch geactiveerd zijn. Auto-immuunziekten kunnen hierdoor ontstaan.

Munck voorspelde ook dat zonder fase B, de kans op een auto-immuunziekte groter is. Dit resultaat is geverifieerd op ten minste twee gebieden:

  • Ten eerste: wanneer je glucocorticoïdeniveaus in ratten afsluit, en zorgt dat ze gestrest raken, hebben de dieren wel fase A, die vooral geregeld wordt door epinefrine, maar ze hebben geen stijging van glucocorticoïden, zodat ze niet in fase B kunnen komen. Nu heeft de rat een groter risico op een auto-immuunziekte.
  • Ten tweede: soms zijn doktoren gedwongen één van de twee bijnieren te verwijderen. Gelijk hierna wordt het glucocorticoïdengehalte voor een tijdje gehalveerd, totdat de andere bijnier zo groot geworden is dat die de functie van twee bijnieren uit kan voeren. Tot dit moment zijn patiënten vatbaarder voor een auto-immuunziekte of voor een ontsteking.

Tijdens stress wordt het immuunsysteem dus eerst geactiveerd, maar vervolgens zorgt de stressreactie ervoor dat het immuunsysteem weer onderdrukt wordt, zodat er geen auto-immuunziekten ontstaan.

Wanneer stress lang genoeg aanhoudt om het immuunsysteem te onderdrukken, zijn er aspecten die subtiele kenmerken zijn van de activering van het immuunsysteem. Bij grote hoeveelheden glucocorticoïden zullen hormonen zonder onderscheid te maken lymfocyten doden. Wanneer iemand voor een korte tijd een subtiele stijging van het glucocorticoïdengehalte heeft, dan doden de hormonen alleen een deel van de lymfocyten: het deel dat oud is en dat niet meer goed werkt. Op deze manier helpen glucocorticoïden de ‘immune response’. Daarnaast heeft Dhabbar aangetoond dat de glucocorticoïden een gedeelte van de lymfocyten opslaan in onder andere de thymus en een ander deel van de lymfocyten wordt naar de plaats van infectie gebracht, zodat wonden sneller helen.

Wanneer auto-immuunziekten het gevolg zijn van te sterke activering van het immuunsysteem, kunnen stresshormonen gegeven worden zodat er veel glucocorticoïden in het lichaam komen. Deze verminderen de schade die de auto-immuunziekte aanbrengt. Door het immuunsysteem dramatisch te onderdrukken, kan het niet langer de alvleesklier of het zenuwstelsel aanvallen.

Bij ratten bleek ook dat langdurige, hevige stress dezelfde gevolgen heeft als het geven van stresshormonen. Stress kan echter ook de auto-immuunziekten verergeren. Dit blijkt uit retrospectieve studies bij patiënten. Veel onderzoekers die wisten dat stresshormonen helpen bij het reduceren van een auto-immuunziekte, negeerden dit.

Het risico op auto-immuunziekten wordt vergroot door blootgesteld te worden aan veel kortdurende stressfactoren en door het uitblijven van fase B. Wanneer iemand blootgesteld staat aan grote, aanhoudende stressfactoren, kan het beste fase C (dramatische immuun suppressie) geactiveerd worden. De symptomen van auto-immuniteit nemen hierdoor af. Ook bij ratten met de auto-immuunziekte multipele sclerose bleek dat chronische stress de symptomen van de ziekte verminderde.

Wat veroorzaakt chronische stress?

Verschillende bewijzen suggereren dat stress het immuunsysteem aan kan tasten en het risico op ziekten kan vergroten. Het is echter onduidelijk hoeveel chronische stress er nodig is om iemand kwetsbaarder te maken tegen ziekten die het immuunsysteem normaal gesproken af zou weren.

Onderzoeken hiernaar betreffen altijd vier stappen, die de psychoneuro-immuun route vormen:

  1. Individuen zijn gestrest geweest. Wie de effecten van stressoren op het immuunsysteem bestudeert, zal altijd moeten worstelen met het probleem of de vermeende stressfactor ook werkelijk een stressfactor is voor de persoon. Bovendien is het niet altijd duidelijk of mensen ook werkelijk blootgesteld zijn aan de stressfactor, waaraan ze beweren blootgesteld te zijn.
  2. Er was een stressreactie.
  3. De stressreactie was lang en sterk genoeg om het immuunsysteem te onderdrukken.
  4. Dit zou de kans vergroten dat deze mensen een ziekte zouden krijgen en dat ze zich ook minder goed zouden kunnen verdedigen tegen zo’n ziekte.

Immunologen zijn er echter nog niet over uit hoe vaak een verandering in het immuunprofiel de ziektepatronen verandert. Tegenovergesteld hieraan staat de levensstijlroute. In deze route hangt stress samen met de levensstijl, maar dat geldt ook voor onder meer de beschermende en de risicofactoren.

Wanneer een bepaalde ziekte meer voorkomt bij mensen met veel stress, moet men eerst nagaan of de bovenstaande stappen van toepassing waren. Vervolgens moet men nagaan of er nog andere verklaringen zijn waardoor deze personen gestrest kunnen zijn geweest en deze ziekte hebben gekregen.

Bij dieren blijkt dat stap twee tot en met vier altijd volgen na voldoende stress. De stressfactoren waaraan dieren echter blootgesteld worden in experimenten, zijn erger dan verschillende stressfactoren die mensen ervaren. Bovendien verschillen mensen in wat ze als stressvol ervaren. Het kan zijn dat iemand eigenlijk in stap één zit, terwijl hij dat niet zo ervaart. Ook is het mogelijk dat iemand denkt dat hij in stap één zit, maar dat dit niet het geval is. Wanneer een arts vraagt of de patiënt veel last van stress heeft gehad de laatste tijd, zal de patiënt vaak besluiten dat er inderdaad stress was waar de ziekte aan te wijten kan zijn. Dit gebeurt ook als er normaal gesproken geen sprake was geweest van stress. Retrospectieve onderzoeken leiden daarmee vaak tot een verkeerd verband tussen stress en ziekte.

Ook zijn bij subtielere stressfactoren de stressreacties subtieler (stap twee) waardoor deze minder snel opgemerkt worden. Matige stressfactoren stimuleren het immuunsysteem juist meer (stap drie).

Wat betreft stap vier: een sterke onderdrukking van het immuunsysteem leidt inderdaad tot een grotere kans op ziekte. Bij subtiele verschillen in de immuniteit zijn de implicaties echter niet zo duidelijk. Bovendien zijn bij onderzoeken met ratten de verschillende stappen gemanipuleerd. Het is namelijk te duur en te tijdrovend om een rat voor de rest van zijn leven in het laboratorium te houden ter observatie. Om die reden doen onderzoekers geen onderzoek naar het spontaan ontstaan van ziekten.

Wat is het verband tussen stress en ziekte?

Uit onderzoek blijkt dat hoe minder sociale relaties iemand heeft, hoe korter de levensverwachting en hoe erger de effecten van verschillende infectieziekten zijn. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. De impact hiervan is erg groot, ongeveer even groot als het effect van roken, hoge bloeddruk, obesitas, lichamelijke activiteit op de gezondheid en levensverwachting.

Dit zou kunnen komen, doordat mensen met minder sociale relaties eenzaamheid ervaren, wat hen meer stress oplevert. Stap één is dan in werking gesteld, waardoor de kans op de volgende stappen groter zouden kunnen zijn. Er is echter weinig bekend over stap twee. Stap drie is wel bewezen. In een onderzoek maakten sociaal geïsoleerde individuen minder anti-gif aan bij vaccinatie dan normaal gebruikelijk is. De bewijzen voor stap vier zijn erg zwak.

Het is echter ook mogelijk dat een kortere levensverwachting en sterkere effecten van infectieziekten niet komen door de stappen één tot en met vier, maar door heel andere dingen. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat eenzame mensen hun medicatie niet goed innemen, omdat er niemand is die hen eraan helpt herinneren.

Er zijn veel onderzoeken gedaan waarbij ervoor factoren van een risicovolle levensstijl gecontroleerd was. Er was dan nog steeds een sterk verband tussen sociale isolatie en een slechte gezondheid. Een ander punt is het verlies van een dierbare. In een onderzoek zijn de ouders van alle Israëlische soldaten die overleden in de oorlog tegen Libanon, tien jaar gevolgd. Het verlies van een kind bleek over het algemeen geen effect te hebben op de sterftecijfers, maar er waren wel significant hogere cijfers bij hen die al weduwe/weduwnaar waren of gescheiden.

Een grotere kans op sterfte leek dus vooral geassocieerd te zijn met het risico op minder sociale steun. Mensen die een kind verloren liepen een groter risico te overlijden wanneer ze alleenstaand waren, dan wanneer ze getrouwd waren. Dit lijkt samen te gaan met de psychoneuro-immuun route, hoewel de levensstijlroute niet uitgeschakeld kan worden.

Tijdens stress is ook de kans op een verkoudheid groter. Uit onderzoeken waarbij stress het risico op een verkoudheid vergrootte, bleek dat deze mensen minder antistoffen tegen een verkoudheid in hun speeksel en neuswegen hadden. Ook hier is het niet duidelijk of het te maken heeft met de psychoneuro-immuun route of met de levensstijlroute. Stress verandert namelijk de levensstijl en een andere levensstijl zorgt voor een andere blootstelling aan virussen die verkoudheid kunnen veroorzaken.

Er is echter ook een grootschalig onderzoek gedaan waarin de controle van de levensstijl centraal stond. Hieruit bleek dat meer stress de kans drie keer zo groot maakte dat iemand verkouden werd, nadat hij was blootgesteld aan het virus dat verkoudheid veroorzaakt.

Stress kan ook een invloed hebben op AIDS. Dit heeft men onderzocht door menselijke lymfocyten in een schaaltje te doen en ze bloot te stellen aan HIV. Als de lymfocyten ook blootgesteld werden aan glucocorticoïden was de kans groter dat ze het virus kregen. Ook norepinefrine maakte het gemakkelijker voor het virus om de lymfocyt binnen te dringen en zich te kopiëren. Tevens hebben mensen met HIV een grotere kans op achteruitgang en sterfte als ze:

  • een ontkennende copingstijl hebben;
  • weinig sociale steun hebben;
  • hun temperament door de sociale omgeving geremd;
  • meerdere stressfactoren ervaren, met in het bijzonder het verlies van een dierbare.

Ook bleken zij een verhoogde activatie van het sympathische zenuwstelsel te hebben (stap twee). Stap drie en vier lijken ook voldaan te worden. De psychoneuro-immuun route zou dus kunnen bijdragen aan het verband tussen stress en het verslechteren van de aspecten van AIDS. Er is echter nog meer onderzoek nodig:

  • naar hoeveel stress mensen beïnvloedt;
  • in hoeverre zij zich houden aan hun behandeling;
  • in hoeverre deze behandeling werkt.

Wat zijn verborgen virussen?

Er zijn virussen, die niet meteen actief zijn zodra ze het lichaam binnendringen. Ze kruipen in een paar cellen en wachten daar, totdat ze later door iets anders in beweging worden gezet. Dit zijn verborgen of latente virussen. Als het virus geactiveerd wordt, kopieert het zich en houdt zich daarna opnieuw verborgen. Een voorbeeld van zo’n virus is het herpes virus.

Sommige virussen houden zich verborgen, totdat het immuunsysteem als het ware ‘lui’ is geworden. Dan kopiëren ze zich snel. Het immuunsysteem is ‘lui’ tijdens fysieke en psychologische stressfactoren.

Er zijn verschillende verklaringen gegeven over hoe deze virussen weten dat het immuunsysteem tijdelijk minder actief is. Het zou kunnen zijn dat het virus altijd probeert uit te breken, maar dat het immuunsysteem ingrijpt voordat het virus een kans heeft gekregen. Het is ook mogelijk dat het virus kan meten hoe het immuunsysteem eraan toe is.

De laatste jaren is duidelijk geworden hoe deze virussen weten wanneer ze uit kunnen breken, namelijk door het glucocorticoïdengehalte te meten. Wanneer het glucocorticoïdengehalte hoog is, activeert een DNA-sensor de genen die betrokken zijn bij het ‘wakker worden’ uit de latentie.

Wat is het verband tussen stress en kanker?

Uit onderzoeken met dieren bleek dat stress het verloop van sommige soorten kanker kan beïnvloeden. Zo groeien tumoren bij muizen sneller als ze in een stressvolle omgeving zitten. Wanneer onderzoekers enkele tumoren in een rat transplanteren en ze stellen de rat bloot aan elektrische schokken waaraan hij kan ontsnappen, dan zal de rat de tumoren afstoten. Als zo’n zelfde rat echter niet kan ontsnappen, is hij niet in staat om de tumoren af te stoten.

Stress lijkt in deze onderzoeken op zijn minst gedeeltelijk via de psychoneuro-immuun route te werken. De hoeveelheid glucocorticoïden wordt namelijk hoger. De glucocorticoïden beïnvloeden direct de biologie van de tumor. Dit gebeurt zowel via het immuunsysteem als via andere systemen.

Het immuunsysteem bevat natuurlijke vernietigingscellen die de verspreiding van tumoren voorkomen. Stress onderdrukt deze vernietigingscellen, waardoor tumoren meer kans krijgen om te groeien.

Wat is angiogenese?

Als een tumor vervolgens begint te groeien, heeft hij veel energie nodig. Daarom zendt hij een signaal naar het meest dichtstbijzijnde bloedvat om haarvaten in de tumor te laten groeien. Dit heet angiogenese en zorgt ervoor dat er bloed en voedingsstoffen bij de tumor komen. Glucocorticoïden ondersteunen dit proces.

Tevens heeft een tumor zeer veel glucose nodig. Hij is daarom heel goed in staat om heel veel glucose uit het bloed en verschillende opslagplaatsen in het lichaam te halen, nog voordat deze glucose de spieren bereikt, waarvoor het bedoeld was. In een stress-situatie wordt daarnaast de opslag van energie gestopt en het glucosegehalte dat in het bloed circuleert wordt verhoogd, zodat dit naar de spieren vervoerd kan worden. De tumor krijgt de glucose echter voordat deze de spieren bereikt.

Deze resultaten van de onderzoeken die zijn uitgevoerd met dieren kan men niet zomaar generaliseren naar mensen. Bij deze onderzoeken was er namelijk sprake van een geforceerde tumor, die ontstaan was door het inspuiten van tumorcellen. Stress heeft deze tumoren niet veroorzaakt en het gaat daarmee niet om het effect van stress op natuurlijke wijze ontstane tumoren.

Bovendien zijn de meeste van deze onderzoeken gebaseerd op tumoren die veroorzaakt zijn door virussen. Bij mensen ontstaan de meeste tumoren door genetische factoren en blootstelling aan kankerverwekkende stoffen uit de omgeving. Deze soorten tumoren zijn niet onderzocht in dierstudies.

Retrospectieve onderzoeken bij mensen lijken aan te tonen dat stress de kans op kanker vergroot. Een aantal onderzoeken heeft bovendien een verband aangetoond tussen grote stressfactoren, zoals en het begin van darmkanker vijf tot tien jaar later.

Ook zijn er onderzoeken gedaan bij vrouwen die zich lieten controleren op borstkanker. Bij deze vrouwen werd de stressgeschiedenis nagegaan. Vervolgens werd gekeken welke van deze vrouwen borstkanker bleek te hebben en welke niet. Sommige van deze onderzoeken toonden een verband tussen de stressgeschiedenis en het krijgen van borstkanker. Dit onderzoek is echter niet helemaal betrouwbaar, omdat deze vrouwen over het algemeen tamelijk goed in kunnen schatten of ze borstkanker zullen hebben, gebaseerd op bijvoorbeeld een familiegeschiedenis van deze ziekte of eigen blootstelling aan risicofactoren.

Al met al lijkt er op basis van prospectieve onderzoeken goed bewijs te zijn voor een verband tussen stress en kanker. Zo is het hebben van een depressie gelinkt aan stress en een verhoogde uitscheiding van glucocorticoïden. Een beroemde studie naar tweeduizend mannen liet zien dat depressie geassocieerd was met een verdubbeld risico op kanker. Prospectieve onderzoeken bij andere populaties tonen echter een verwaarloosbaar verband tussen stress en kanker. Het verband tussen stress en kanker kan echter ook iets te maken hebben met de levensstijlroute.

Vrouwen die bijvoorbeeld jarenlang in nachtploegen hebben gewerkt, blijken een grotere kans op borstkanker te hebben. Dit is echter niet te wijten aan stress, maar aan het feit dat zij een lager niveau van melatonine hebben, een hormoon dat reageert op licht. Een tekort aan dit hormoon vergroot de kans op onder andere borstkanker.

Bij mensen met AIDS komen verschillende soorten kanker vaker voor. Ook bij mensen die een orgaantransplantatie krijgen, hebben meer kans op huidkanker, doordat zij glucocorticoïden toegediend krijgen, om te voorkomen dat hun immuunsysteem het nieuwe orgaan afstoot. Dit is echter geen bewijs voor het verband tussen kanker en stress, omdat stress het immuunsysteem nooit zó erg onderdrukt. Bovendien krijgt maar een klein aantal van de mensen die AIDS hebben of een orgaantransplantatie krijgen kanker.

Er is met dit alles maar weinig steun voor de theorie dat stress het risico op kanker zou vergroten. Sommige onderzoekers denken dat er een soort persoonlijkheid is die vatbaarder is voor kanker. Slecht omgaan met stress, onderdrukking van emoties, inschikkelijkheid en meegaand zouden dan belangrijke kenmerken van deze persoonlijkheid zijn.

De meeste onderzoeken naar een dergelijke persoonlijkheid waren retrospectief. Er zijn echter ook enkele prospectieve onderzoeken gedaan die een klein verband aantonen.

Er zijn een paar onderzoeken uitgevoerd om te onderzoeken, of stress een verhoogd risico geeft op de terugkeer van kanker als deze genezen is. De resultaten zijn wisselend, maar over het algemeen lijkt er geen verband te zijn.

Wat is de invloed van stress op het verloop van kanker?

Verschillende coping-strategieën voorspellen verschillende resultaten bij kanker. Mensen die ervoor vechten en optimistisch blijven, leven langer dan de mensen die depressief worden, ontkennen en het onderdrukken. Door deze bevindingen ontstonden er verschillende onderzoeken waarin clinici probeerden te interveniëren, zodat stress verminderd kon worden en zodat deze mensen optimistischer bleven en bleven vechten.

Psychiater Spiegel heeft een onderzoek gedaan waarbij hij het effect van groepstherapie onderzocht. Hij dacht dat het alleen de psychologische stress bij patiënten zou verminderen. Daarnaast bleek het echter ook de levensduur met gemiddeld achttien maanden te verlengen. Groepstherapie heeft ook een gunstig biologisch effect.

In 2001 verscheen echter een artikel over een onderzoek waarin geen effect op de overlevingstijd gevonden werd.

Dit komt volgens Spiegel door het feit dat doktoren kanker vroeger vaak verzwegen. Ze wilden de beschamende, hopeloze situatie liever niet bekend maken aan de patiënten. Later (ongeveer vanaf 1990) was het wel gebruikelijk om de patiënten de situatie bekend te maken, omdat de doktoren het psychologische belang ervan inzagen. Bovendien was voor iedereen het belang van stressvermindering duidelijk. Daarom zocht bijna iedereen sociale steun en was het erg moeilijk om personen voor de controlegroep, die geen groepstherapie kregen, te krijgen. Deze proefpersonen zochten toch vaak hulp, desnoods bij mensen die niet officieel geregistreerd waren als psycholoog.

Met betrekking tot de psychoneuro-immuunroute hebben enkele onderzoeken aangetoond dat psychosociale interventies het glucocorticoïdengehalte kunnen verlagen. Een té actieve stressreactie voorspelt echter niet de mate van een kortere overleving van kanker.

Het immuunsysteem lijkt beter te zijn bij kankerpatiënten met meer psychosociale steun. Patiënten met borstkanker die veel psychosociale steun hadden, bleken meer natuurlijke vernietigingscellen te hebben dan patiënten met minder psychosociale steun. De hoeveelheid activiteit van deze natuurlijke vernietigingscellen leek echter niet te leiden tot een langere levensduur.

Het is heel goed mogelijk dat de levensstijlroute een belangrijke rol speelt bij het verband tussen stress en het verloop van kanker, maar dit is erg moeilijk aan te tonen. Dit komt doordat ongeveer een vierde van de patiënten zijn/haar medicijnen niet goed inneemt. Wanneer iemand aangesloten is bij een therapiegroepje, stimuleren de verhalen van lotgenoten om de medicijnen goed in te nemen.

Al met al lijkt er dus geen verband te zijn tussen een geschiedenis van stress en een vergroot risico op kanker of op een terugval. Wel lijkt er een verband te zijn tussen verschillende persoonlijkheden en een groter risico op kanker, maar het is niet wetenschappelijk aangetoond of dit te maken heeft met de fysiologie van stress of dat het ligt aan een bepaalde levensstijl.

Wat beweert Siegel over de genezing van kanker?

Te positief ingesteld zijn met betrekking tot kanker kan ook een negatieve werking hebben. Als iemand denkt dat hij de macht heeft om kanker te voorkomen of te genezen door positief te denken, kan diegene het als zijn eigen schuld gaan zien als hij toch sterft aan kanker.

Invloedrijke gezondheidsdeskundigen, zoals Siegel, kunnen deze té positieve houding bewerkstelligen. Zo heeft Siegel in zijn bestseller ‘Love, medicine and miracles’ gezegd dat je kunt genezen door lief te durven hebben. Het lijkt hierdoor dat kanker genezen kan worden als de patiënt maar voldoende liefheeft. Wanneer een patiënt dan niet geneest, zou dit te wijten zijn aan een persoonlijk tekort aan deze positieve eigenschappen. Dit is niet hoe kanker werkt.

De auteur geeft aan dat men zeer voorzichtig moet zijn en zeker van zijn zaak, voordat men iets dat gevonden is in een onderzoek weergeeft als de norm. Wanneer iets eenmaal als de norm wordt gezien, is het erg moeilijk om er opnieuw objectief naar te kijken en uitzonderingen te vinden op de norm.

Access: 
Public
Welke invloed heeft stress op de pijnperceptie? - Chapter 9 - Exclusive
Hoe werkt het geheugen onder invloed van stress? - Chapter 10

Hoe werkt het geheugen onder invloed van stress? - Chapter 10

In dit hoofdstuk wordt de invloed van stress op het geheugen besproken.

Hoe werkt het geheugen?

Het geheugen bestaat uit verschillende onderdelen. Allereerst is er het onderscheid tussen het langetermijngeheugen en het kortetermijngeheugen. In het langetermijngeheugen ligt die informatie opgeslagen die niet meteen nodig is, maar wat wel beschikbaar is. Informatie die maar heel even nodig is, is opgeslagen in het kortetermijngeheugen. Ook bij het voeren van een gesprek doet iemand een beroep op het kortetermijngeheugen, door te kunnen onthouden wat iemand net heeft gezegd. Neuropsychologen hebben ontdekt dat er een bepaald deel van het langetermijngeheugen is dat herinneringen opslaat die ver teruggaan in de kindertijd. Deze worden opgeslagen in het deel van de hersenen dat onderscheiden is van delen waarin meer recente herinneringen opgeslagen zijn. Bij demente mensen is vaak een groot deel van het langetermijngeheugen beschadigd, maar het deel met de herinneringen van vroeger blijft vaak in tact.

Een andere belangrijke onderscheiding is het verschil tussen het expliciete (ook wel ‘declarative’ geheugen genoemd) en het impliciete geheugen (dat een belangrijk subtype bevat dat ‘procedureel geheugen’ heet). Het expliciete geheugen bevat herinneringen van feiten en gebeurtenissen. Het impliciete procedurele geheugen daarentegen bestaat uit vaardigheden en gewoontes. Handelingen kunnen eerst opgeslagen liggen in het expliciete geheugen, waarna ze overgaan naar het impliciete geheugen. Het geheugen kan heel erg verstoord worden wanneer iemand een herinnering die impliciet is, expliciet probeert te maken.

Zoals er verschillende soorten geheugen zijn, zo zijn er ook verschillende gebieden van de hersenen betrokken bij het opslaan en terughalen van herinneringen. Belangrijke delen zijn de cortex en de hippocampus. Deze twee onderdelen zijn beschadigd bij een patiënt met de ziekte van Alzheimer. De cortex is een beetje zoals de harde schijf van een computer, waar de herinneringen zijn opgeslagen. De hippocampus is het toetsenbord, het middel om herinneringen op de harde schijf op te slaan en terug te halen. Het deel van het geheugen dat de lichaamsbewegingen voor zijn rekening neemt, zijn de kleine hersenen.

Het onderscheid tussen expliciet en impliciet geheugen, alsmede de neuroanatomische basis hiervan, is rond 1950 ontdekt aan de hand van een van de meest tragische personen in de neurologie: patiënt H.M. Hij was een patiënt met een ernstige vorm van epilepsie die zijn oorsprong vond in de hippocampus.

Hij was resistent tegen de behandelingen met de medicijnen die in die tijd beschikbaar waren. Als een laatste uitkomst werd een groot deel van zijn hippocampus weggehaald. Het resultaat hiervan was dat hij niet meer in staat was om herinneringen op korte termijn om te zetten in herinneringen op langere termijn. Het was opvallend dat hij nog wel even snel als anderen wist hoe hij dingen moest doen.

Men heeft lang gedacht dat ieder individueel neuron in de cortex een eigen taak heeft. Dit idee kwam op door onderzoek in de jaren ’60 door Hubel en Wiesel uit Harvard. Ze ontdekten dat er een deel van de visuele cortex was waarin elk neuron op één ding antwoordde, namelijk een lichtpuntje op de retina. Van neuronen die antwoorden op een aaneenschakeling van naburige lichtpuntjes, lopen projecties naar een neuron in de volgende laag. De neuronen beantwoorden dus aan een rechte lijn. Een serie van deze neuronen heeft projecties naar de volgende laag, doordat elk neuron op dat corticale niveau beantwoordt aan een bepaalde bewegende lichtlijn. Deze ontdekking zorgde ervoor dat mensen gingen geloven dat er nog een vierde niveau moet zijn, waarin elk neuron beantwoordt aan een bepaalde verzameling van lichtlijnen. Ook dachten ze dat er nog een vijfde, zesde, zevende (enz.) laag zou zijn, waar een neuron antwoordt op één ding.

Geheugen van informatie worden echter opgeslagen in neurale netwerken in plaats van in enkele neuronen. Deze neurale netwerken zijn vaste rijen neuronen. De eerste laag bestaat uit neuronen van het type van Hubel en Wiesel, waarbij elk neuron één feit weet. Deze drie neuronen zenden informatie naar de tweede laag, die we nu even de neuronen A tot en met E noemen. Zo geeft 1 bijvoorbeeld informatie door aan A, B en C, 2 aan B, C en D en 3 aan C, D en E.

Hoe versterken mensen de takken van een netwerk?

Neurowetenschappers zien leren en het opslaan van informatie als het versterken van sommige takken van een netwerk. Een neuron scheidt chemische boodschappers uit. Deze boodschappers noemen we ook wel neurotransmitters. De neurotransmitters gaan naar de synaps. Synapsen zijn kleine gaatjes tussen de takken van twee neuronen. Via de synaps wordt de boodschap doorgegeven van het ene neuron naar het andere. Er zijn heel veel verschillende soorten neurotransmitters. Zo maken synapsen in de hippocampus en de cortex gebruik van de meest prikkelbare neurotransmitter, namelijk glutamaat. Behalve het feit dat ze snel reageren, hebben glutamatergische synapsen twee eigenschappen die heel belangrijk zijn voor het geheugen:

  • De synapsen zijn nonlineair in hun functie. Bij andere neurotransmitters wordt er een aantal neurotransmitters uitgescheiden waardoor de volgende neuron geprikkeld wordt. Wanneer er meer van de neurotransmitter uitgescheiden wordt, is de prikkeling ook meer. Bij glutamatergische synapsen gebeurt er niets wanneer er een beetje van de neurotransmitter wordt vrijgelaten. Pas wanneer een bepaalde drempel is overschreden, wordt het tweede neuron opeens heel actief.
  • De tweede eigenschap van glutamatergische synapsen is minstens zo belangrijk. Onder de juiste omstandigheden gebeurt er iets wanneer een synaps een voldoende aantal neurotransmitters heeft ontvangen. De synaps wordt actiever, waardoor het de volgende keer minder lang duurt voordat je het begrijpt.

Er is steeds meer bewijs voor het feit dat de formatie van nieuwe herinneringen zijn oorzaak vindt in de vorming van nieuwe connecties tussen neuronen en zelfs in de vorming van nieuwe neuronen.

Hoe kan kortdurende stress zorgen voor een verbeterd geheugen?

Korte termijnstressfactoren kunnen het geheugen verbeteren. Dit is de optimale vorm van stress, die ‘stimulatie’ heet; tijdens het ervaren van dit type stress zijn mensen alert en geconcentreerd. Dit effect is gebleken uit onderzoeken met laboratoriumdieren en mensen. Een belangrijk onderzoek op dit gebied werd uitgevoerd door Cahill en McCaugh. Ze lazen een verhaaltje voor aan een controlegroep, dat niet zo spannend was. Aan de experimentele groep werd een verhaal voorgelezen dat verschilde van het verhaal van de controlegroep. In de kern van het verhaal gebeurde iets dat emotioneel geladen was. Toen de proefpersonen weken later getest werden, bleek dat zij hun verhaal beter konden navertellen dan de controlegroep, maar dan alleen het middelste, emotionele gedeelte. Deze ontdekking komt overeen met het zogenaamde ‘flashbulb geheugen’, waarin mensen zich heel levendig een spannende of gebeurtenis met grote emotionele waarde kunnen herinneren. Het geheugen voor emotionele gebeurtenissen wordt vergroot, hoewel de accuratesse niet altijd van hoog niveau is. Het geheugen voor de neutrale delen van het verhaal bleek niet goed te zijn.

Uit dit onderzoek wordt ook duidelijk hoe dit effect inwerkt op het geheugen. Bij een stressvol verhaal wordt de stressreactie geactiveerd. Het sympatische zenuwstelsel is van kracht en dat zorgt ervoor dat er epinefrine en norepinefrine in de bloedstroom terecht komt. Sympatische stimulatie is heel belangrijk. Dit werd aangetoond door Cahil en McCaugh, die proefpersonen een medicijn gaven dat sympatische activatie blokkeert. Het resultaat was dat proefpersonen uit de experimentele groep zich het verhaal niet beter herinnerden dan mensen uit de controlegroep.

Het sympatische zenuwstelsel brengt de hippocampus in een meer alerte, geactiveerde staat, waardoor geheugenvorming gemakkelijker wordt. Deze geheugenvorming vindt plaats in de amygdala. Het sympatische zenuwstelsel heeft nog een tweede manier om cognitie te vergroten. Er is veel energie voor nodig en het sympatische zenuwstelsel helpt hierbij door glucose te mobiliseren in de bloedstroom en de kracht te vergroten waarmee het bloed naar de hersenen gepompt wordt. Het lichaam beschikt dus over een goed aanpassend geheugen.

Bovendien helpt een milde verhoging van het glucocorticoïdengehalte het geheugen ook. Dit gebeurt in de hippocampus, waar het verhoogde glucocorticoïdengehalte het langetermijngeheugen helpt. Tenslotte zijn er enkele mechanismen waardoor gematigde, kortetermijnstress de receptoren van de zintuigen sensitiever maakt. De reukzin, tastzintuigen en cochleaire cellen in de oren hebben minder stimulatie nodig om de informatie naar het brein te sturen.

Zorgt aanhoudende stress voor een slechter geheugen?

Onderwijskundigen noemen het de ‘omgekeerde-U-relatie’: het feit dat het geheugen verbetert ten gevolge van kortdurende stress, maar verslechtert wanneer de stressfactor aanhoudt. Deze verslechtering is aangetoond in talloze onderzoeken met laboratoriumratten en met een scala aan stressfactoren. Hetzelfde werd gezien bij onderzoeken waar ratten een hoog glucocorticoïdengehalte toegediend kregen.

Onderzoekers toonden ook aan dat andere hersenfuncties niet aangetast worden door stress. Ook is het ophalen van eerdere herinneringen vatbaarder voor beschadiging door stress dan de vorming van nieuwe herinneringen.

Bij het Cushing-syndroom ontwikkelen mensen tumoren die er voor zorgen dat er veel te veel glucocorticoïden uitgescheiden worden. Als gevolg hiervan heeft de patiënt grote kans op:

  • verhoogde bloeddruk;
  • diabetes;
  • immuunsuppressie;
  • voortplantingsproblemen, enzovoort.

Zij krijgen echter ook geheugenproblemen. Dit heet ook wel Cushingoïde dementie. Vooral het expliciet geheugen is aangetast bij deze mensen. Dit is ook vaak het geval wanneer mensen gedurende lange tijd worden behandeld met glucocorticoïden.

Stress verstoort ook de executieve functies. Onder deze functies verstaat men datgene dat mensen doen met opgeslagen feiten. Dit gebeurt in het deel van de hersenen dat de prefrontale cortex heet.

Wat zijn beschadigende effecten van stress op de hippocampus?

Onderzoek bij laboratoriumdieren heeft verschillende effecten aangetoond:

  • Ten eerste zorgt stress ervoor dat neuronen in de hippocampus niet meer werken. Zelfs wanneer er geen glucocorticoïden geproduceerd worden, verstoort stress toch de langetermijnpotentiatie in de hippocampus. Extreme activatie van het sympatische zenuwstelsel is hier verantwoordelijk voor. Het meeste onderzoek naar dit onderwerp is toch gericht op de glucocorticoïden. Wanneer de stress meer wordt dan gematigd, stimuleert het hormoon de langetermijnpotentiatie niet meer, integendeel, het verstoort het proces.

Ron de Kloet ontdekte hoe een stijgend glucocorticoïdengehalte tot een bepaalde waarde de communicatie tussen neuronen vergroot en het tegenovergestelde doet bij een te ver gestegen gehalte. De hippocampus heeft grote hoeveelheden van twee verschillende typen receptoren voor glucocorticoïden. Het hormoon is echter ongeveer tien keer zo goed in het binden aan het ene type receptor (de hoge affiniteitreceptor) dan aan het andere (de lage affiniteitreceptor). Wanneer het glucocorticoïdengehalte een klein beetje stijgt, wordt een groot gedeelte van het hormooneffect bemiddeld door de hoge affiniteitreceptor. Wanneer de stress groter wordt, wordt ook de lage affiniteitreceptor geactiveerd. Activatie van de eerstgenoemde receptor verbetert de geheugenfuncties, terwijl activering van de tweede receptor de geheugenfuncties vermindert.

Ook de amygdala heeft hierbij een belangrijke functie. De amygdala raakt sterk geactiveerd gedurende grote stressfactoren en stuurt een grote, invloedrijke projectie naar de hippocampus. Deze activatie zorgt ervoor dat stress de functie van de hippocampus verstoort. Wanneer de amygdala bij een rat beschadigd wordt, beschadigt stress niet meer het deel van het geheugen waarbij de hippocampus betrokken is.

  • Ten tweede worden neurale netwerken losgekoppeld. Axonen en dendrieten zijn heel belangrijk als het gaat om neurale communicatie en neurale netwerken. McEwen toonde aan dat na een aantal weken van stress deze verbindingen bij ratten beginnen te atrofiëren en vervolgens een beetje af te breken.
  • Ten derde belet stress de vorming van nieuwe neuronen. Vorming van nieuwe neuronen heet neurogenese.

Twee kenmerken van neurogenese zijn belangrijk. Het eerste kenmerk is dat de hippocampus een van de plaatsen in het brein is waar deze nieuwe neuronen ontstaan. Het tweede kenmerk is dat de mate waarin neurogenese plaatsvindt gereguleerd kan worden.

De mate van neurogenese kan verhoogd worden door:

  • Leren,
  • een verrijkte omgeving,
  • oefening,
  • blootstelling aan oestrogeen.

Stress en glucocorticoïden daarentegen kunnen neurogenese tegengaan. Het is nog niet bekend of en hoe snel de neurogenese weer herstelt nadat de stressfactor is afgelopen.

Er is ook nog niet veel zekerheid over de functie van neurogenese. Aan de ene kant staan onderzoeken die beweren dat onder de juiste condities er veel nieuwe neuronen ontstaan en dat deze verbindingen vormen naar andere neuronen. Deze nieuwe verbindingen zijn nodig voor verschillende vormen van leren. Aan de andere kant zijn deze uitkomsten heel erg betwijfeld door andere onderzoekers.

  • Ten vierde bedreigt stress de hippocampale neuronen. De stressfactor verhoogt in eerste instantie de energielevering naar de hersenen, maar wanneer de stressfactor 30 minuten aanhoudt, gaat deze glucosetoevoer weer terug naar normale niveaus. Wanneer de stressfactor nog langer aanhoudt, wordt de glucosetoevoer tot 25% gereduceerd, vooral in de hippocampus. Dit effect is te wijten aan glucocorticoïden. Het is niet ernstig voor gezonde neuronen, maar neuronen die zich juist in een neurologische crisis bevinden, hebben meer kans om af te sterven.

  • Er is bewijs dat bij langdurige stress hippocampale neuronen gedood kunnen worden.

En in 1980 is aangetoond dat “glucocorticoïd neurotoxicity” niet slechts in het laboratorium voorkwam, maar ook in het normale leven van ratten. Stress en glucocorticoïden versnellen de degeneratie van de verouderende hippocampus. Dit proces vertraagt bij de verwijdering van de bijnieren, omdat er dan minder glucocorticoïden worden aangemaakt. Ook bepaalt het glucocorticoïdengehalte de hoeveelheid geheugenverlies.

Er zijn een aantal problemen die kunnen ontstaan door de invloed van stress op de hippocampus:

  • Het Cushing’s syndroom. Mensen met dit syndroom produceren een heel hoog glucocorticoïdeniveau als gevolg van tumoren. De consequenties hiervan zijn beschadigingen van het deel van het geheugen waar de hippocampus bij betrokken is. Met ‘brain-imaging’ technieken is te zien dat deze mensen een afname hebben in het volume van de hippocampus. Hoe groter de glucocorticoïdenuitscheiding, des te groter het verlies van volume in de hippocampus en des te groter de geheugenproblemen.
  • Posttraumatische stressstoornis. Deze angststoornis kan veroorzaakt worden door een verscheidenheid aan traumatische stressfactoren. Mensen met PTSS die blootgesteld zijn aan herhaaldelijke trauma’s hebben een kleinere hippocampus. Ook bij deze stoornis geldt: hoe meer trauma’s iemand meegemaakt heeft, des te ernstiger de volumevermindering.
  • Ernstige depressie. Deze geestelijke ziekte hangt samen met langdurige stress. Hoe langduriger de stressfactor des te groter de volumevermindering van de hippocampus. Verder geldt dat depressieve personen vooral een verkleinde hippocampus hebben, wanneer het type depressie dat zij hebben, verweven is met een verhoogd glucocorticoïdengehalte.
  • Herhaaldelijke jetlags. Voor mensen die een carrière in het vliegtuig hebben, geldt doorgaans: hoe korter de gemiddelde tijd om te herstellen van een jetlag gedurende de carrière, des te kleiner de hippocampus en des te groter de geheugenproblemen.
  • Ouder worden. Mensen bij wie het glucocorticoïdengehalte stijgt, hebben gemiddeld meer kans op volumevermindering van de hippocampus en geheugenvermindering.
  • Interacties tussen glucocorticoïden en neurologische beschadigingen. Uit een aantal onderzoeken blijkt, dat hoe hoger het glucocorticoïdengehalte, des te groter de neurologische beschadigingen.

Er zijn echter een aantal tegenbewijzen voor de bovenstaande resultaten. Zo zijn er onderzoeken die aantonen dat mensen met PTSS een lager glucocorticoïdengehalte hebben. Wanneer dit het geval is, kan het niet zo zijn dat de abnormale uitscheiding van hormonen de hippocampus beschadigt. Toch vormen de hormonen een aannemelijke verklaring. PTSS-patiënten zijn namelijk gevoeliger voor glucocorticoïden.

Bovendien is het niet duidelijk of de afname van het volume in de hippocampus te wijten is aan de trauma’s zelf, of aan de posttraumatische periode die daarop volgt. Er is ook een theorie die beweert dat mensen met een kleinere hippocampus vatbaarder zijn voor het ontwikkelen van PTSS.

Het is dus moeilijk om een causaal verband aan te tonen tussen een verhoogd glucocorticoïdengehalte en atrofie van de hippocampus. Er zijn echter wel goede redenen om te denken dat er wel degelijk een causaal verband is.

Een voorbeeld hiervan is het feit dat wanneer het glucocorticoïdengehalte weer normaal wordt bij mensen met het Cushing’s syndroom, dan ook de hippocampus weer langzaam teruggaat naar zijn oorspronkelijke grootte.

Access: 
Public
Hoe wordt de nachtrust beïnvloed door stress? - Chapter 11

Hoe wordt de nachtrust beïnvloed door stress? - Chapter 11

In dit hoofdstuk wordt het effect van stress op slaap besproken.

Wat zijn de basisbeginselen van slaap?

Mensen brengen een derde van hun leven door met slapen. De slaap is een toestand waarin veel processen op een lager pitje draaien. Voor de brein geldt dit echter niet. Het brein is zelfs op sommige momenten in de slaap actiever dan als iemand wakker is. De hersenen zorgen ervoor dat de oogleden samentrekken, dat herinneringen opgeslagen worden en problemen worden opgelost.

Er zijn verschillende soorten slaap:

  1. Oppervlakkige slaap, waaruit je snel ontwaakt (deze slaap is ook wel bekend als de fases 1 en 2).
  2. Diepe slaap (ook wel bekend als fases 3 en 4 of ‘slow wave sleep’). Dit type slaap volgt op de oppervlakkige slaap.
  3. REM (Rapid Eye Movement) slaap, waarin we dromen. Bij deze slaap gaan de ogen snel heen en weer. Men bevindt zich in deze slaap wanneer ze al oppervlakkig en diep geslapen hebben.

Deze cyclus herhaalt zich ongeveer elke negentig minuten. In de verschillende fasen werken de hersenen ook op een verschillende manier. Dit kan onderzocht worden door mensen te laten slapen in een breinscanner, dat de activiteit meet van de verschillende gebieden van de hersenen.

Wanneer iemand diep slaapt zijn de regio’s die geassocieerd zijn met opgewondenheid rustig. Dit geldt ook voor de regio’s die betrokken zijn bij spierbewegingen. De gebieden die het opslaan en ophalen van herinneringen voor hun rekening nemen, hebben geen grote afname in stofwisseling. De wegen waarlangs informatie van en naar deze regio’s gaat, worden echter wel stilgelegd, waardoor de regio’s geïsoleerd raken. De delen van de hersenen die als eerste reageren op sensorische informatie worden enigszins stilgelegd, maar de delen die aan deze informatie betekenis verlenen, ze integreren en associëren, ondergaan nog een grotere verandering. Het resultaat is dus een ‘slapend brein’.

Wetenschappers zijn te weten gekomen dat tijdens de diepe slaap opslag van energie plaatsvind, doordat uit onderzoek bleek dat de mate van slaapdeprivatie niet een grote voorspeller is van de totale tijd dat iemand zal slapen, maar wel voor de totale tijd dat iemand zich in diepe slaap bevindt. Tijdens deze slaap wordt de energie weer ‘bijgevuld’.

Tijdens de REM-slaap is er in het brein een heel ander beeld te zien. Over het algemeen is er een toename van activiteit. Sommige gebieden zijn metabolisch zelfs actiever dan bij een wakkere toestand. Voorbeelden hiervan zijn de gebieden die verantwoordelijk zijn voor:

  • spierbewegingen;
  • het geheugen;
  • verwerking van zintuiglijke informatie;
  • ademhaling;
  • hartslag.

Ook in het limbisch systeem, dat betrokken is bij emotie, is een toename in activiteit. Met betrekking tot het visueel waarnemen, is er in de cortex die al eerste reageert op visuele informatie niet veel toename in activiteit te zien, maar wel in het gebied dat visuele informatie integreert. Dit zorgt ervoor dat iemand gaat dromen.

Waarom is een droom vaak zo irrealistisch, onlogisch, emotioneel en zonder volgorde?

Dit komt doordat er tijdens de REM-slaap weinig stofwisseling plaatsvindt in de frontale cortex, het deel van onze hersenen dat betrokken is bij cognitieve en emotionele functies, zoals:

  • beslissingen nemen;
  • plannen;
  • sociaal gedrag;
  • impulsbeheersing.

Wanneer de frontale cortex beschadigd is, gaat een persoon vreemde dingen zeggen en activiteiten ondernemen waarover een ander hooguit zou denken, maar het niet uit zou voeren.

Slapen is noodzakelijk. Men kan langer zonder eten dan zonder slaap. Er moeten momenten zijn waarop het brein op halve kracht draait, om de energievoorraad weer aan te vullen. Hoewel de hersenen maar ongeveer 3% van je lichaam in beslag nemen, hebben ze een kwart van de totale energie nodig.

Sommige wetenschappers doen speculaties over het feit dat slaap nodig is om de hersenen af te laten koelen van alle activiteiten. Een andere functie van slaap is dromen. Wanneer iemand een nacht niet slaapt en heeft diegene de volgende nacht meer REM-slaap dan normaal, wat lijkt aan te tonen dat een ‘droomtekort’ was opgebouwd.

Slaap kan ook een rol spelen bij:

  • het oplossen van problemen;
  • de vorming van nieuwe herinneringen;
  • het opslaan van informatie van de vorige dag.

Wanneer iemand op een dag blootgesteld wordt aan veel nieuwe informatie, bevindt diegene zich gedurende de nacht langer in REM-slaap. Ook voorspelt het aantal keren dat iemand door de verschillende typen slaap gegaan is de mate waarin nieuwe informatie de volgende dag herinnerd wordt. Dit zou de reden zijn waarom kleine kinderen veel slapen.

McNaughton vond bewijs van een heel andere aard. Hij ontdekte dat dezelfde neuronen in de hippocampus die overdag betrokken waren geweest bij het leren van nieuwe informatie, ook ’s nachts actief waren. Ook activatiepatronen waren ’s nachts en overdag hetzelfde.

Wat veroorzaakt slaapdeprivatie?

Een stressfactor veroorzaakt slaapdeprivatie.

Tijdens de diepe slaap veranderen er verschillende dingen in het lichaam. Allereerst maakt het sympatische zenuwstelsel plaats voor het parasympatische zenuwstelsel. Ook neemt het glucocorticoïdengehalte af. Al jaren is er bewijs dat er een ‘corticotropin inhibiting factor’ (CIF) is, die de uitscheiding van ACTH tegenhoudt, waardoor de uitscheiding van glucocorticoïden wordt verminderd. Niemand weet precies wat deze CIF inhoudt, maar men denkt dat het een stofje in de hersenen is dat ervoor zorgt dat je in diepe slaap komt. Daarom wordt het ook wel ‘delta sleep-inducing factor’ genoemd. Gedurende de REM-slaap worden er weer meer glucocorticoïden uitgescheden en is het sympatische zenuwstelsel weer van kracht.

Tijdens de slaap is de stressreactie uitgeschakeld. Ongeveer een uur voordat het waken, gaan de CRH-, ACTH- en glucocorticoïdegehalten omhoog. Deze hormonen spelen een rol bij het beëindigen van de slaap.

Iemand die zichzelf van slaap onthoudt, heeft hogere niveaus van de bovengenoemde hormonen. Ook wordt het sympatische zenuwstelsel geactiveerd en de productie van groeihormonen geremd. Het verhoogde niveau van glucocorticoïden tijdens slaapdeprivatie spelen een rol in het afbreken van opgeslagen hoeveelheden energie. Bij mensen die normaal gerust hadden, lichtte de frontale cortex op tijdens het doen van een taak. Bij proefpersonen die slaapdeprivatie hadden, werd de frontale cortex ook geactiveerd, maar ook grote delen van de rest van de cortex.

Langdurige stress en glucocorticoïden kunnen de hippocampus en het daarmee samenhangende expliciete geheugen beschadigen. Kei Cho deed onderzoek naar vliegtuigbewakers die voor twee verschillende luchtvaartmaatschappijen werkten. Bij maatschappij 1 kregen ze een rusttijd van 15 dagen nadat ze mee waren geweest met een transcontinentale vlucht, waarbij men een grote jetlag oploopt. Bij maatschappij 2 kregen ze vijf dagen vrij vóórdat de continentale vlucht aanbrak. Bewakers van maatschappij 2 kregen dus geen grotere jetlag, maar wel een kortere tijd om te herstellen.

Cho onderzocht alleen personen die dit werk al minstens vijf jaar hadden gedaan. Hij ontdekte dat bewakers van maatschappij 2 gemiddeld een

  • meer beschadigd expliciet geheugen hadden;
  • hogere glucocorticoïdegehaltes;
  • kleinere temporale kwab (het deel van de hersenen waarin de hippocampus zich bevindt).

Hoe verstoort stress de slaap?

Het hormoon CRH stimuleert tijdens stress ATCH, waardoor glucocorticoïden uitgescheden worden. Dit is echter niet de enige functie van CRH. Het zorgt er ook voor dat er angst opgewekt wordt en dat men een wakker gevoel krijgt. Wanneer men een slapende rat injecteert met CRH, wordt zijn sympatische zenuwstelsel geactiveerd. Door de lichamelijke gevolgen die optreden na activering van het sympatische zenuwstelsel maken het lastig om weer in slaap te vallen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ongeveer 75 procent van de slapeloosheid wordt veroorzaakt door een grote stressfactor. Veel onderzoeken wijzen ook uit dat slechte slapers geneigd zijn om een hoger glucocorticoïdegehalte in het bloed te hebben.

Stress beïnvloedt niet alleen de hoeveelheid slaap die mensen nodig hebben, maar ook de kwaliteit van de slaap. Wanneer de slaap vermindert als gevolg van een CRH-injectie, wordt de diepe slaap ingekort en dat is juist de fase van slaap die nodig is om energie op te slaan. Nu wordt de slaap gedomineerd door meer oppervlakkige slaapfasen waaruit men snel ontwaakt.

Wanneer een diepe slaap ideaal is en dus voldoet aan de functie van energieopslag, is er een karakteristiek patroon in te herkennen wat men de ‘delta power range’ noemt. Dit kan men waarnemen met behulp van een EEG. Wanneer mensen gestrest zijn of geïnjecteerd worden met glucocorticoïden, neemt dit patroon weinig tijd in beslag.

Er ontstaat een vicieuze cirkel aangezien stress en slaaponthouding elkaar versterken. Slaapdeprivatie activeert de stressreactie en een geactiveerde stressreactie zorgt ervoor dat we kort en oppervlakkig slapen, wat weer voor stress zorgt.

Uit onderzoek blijkt dat het stresshormoongehalte waarschijnlijk gedurende de gehele nacht verhoogd is als iemand weet dat hij vroeger gewekt zal worden dan gewenst en niet weet hoe laat.

Gefragmenteerde slaap is ook slecht voor het lichaam. Ook al slaapt een persoon nog langer dan anders, door regelmatige onderbrekingen van de slaap voelt iemand zich toch vervelend wanneer hij opstaat. Het meest schadelijke is echter gefragmenteerde slaap in combinatie met onvoorspelbaarheid.

Access: 
Public
Hoe beïnvloeden stress, veroudering en sterfte elkaar? - Chapter 12 - Exclusive
Wat wordt verstaan onder psychologische stress? - Chapter 13

Wat wordt verstaan onder psychologische stress? - Chapter 13

In dit hoofdstuk wordt besproken wat wetenschappers onder psychologische stress verstaan.

Op het gebied van de biologie komen verschillende deelgebieden samen, waaronder fysiologie en psychologie. Ieder deelgebied levert zijn eigen specifieke bijdragen. Zo werd bijvoorbeeld ontdekt dat de hersenen verschillende feedbacksystemen hebben. Deze systemen geven aan of bijvoorbeeld het ideale niveau van glucocorticoïden al bereikt is of niet. De ene keer meten de hersenen vooral de kwantiteit van de glucocorticoïden. De andere keer meten ze vooral de snelheid waarmee het niveau telkens verandert. Ook hebben de verschillende deelgebieden samen ontdekt dat het lichaam niet alleen goed in staat is om iets stressfactoren waar te nemen, maar dat het ook perfect kan inschatten hoe ver en hoe snel bepaalde niveaus zullen afwijken van hun ideale niveau.

Later werd er ontdekt dat psychologische factoren de stressreactie kunnen regelen. Twee stressfactoren die volkomen identiek zijn en de allostase in het lichaam in gelijke mate verstoren, kunnen toch verschillend worden waargenomen en ingeschat door het lichaam. Uit onderzoek bleek dat psychische factoren alleen ook een stressreactie konden veroorzaken. Selye en Mason hebben veel onderzoek gedaan naar deze kwesties.

Wat zijn de bouwstenen van de psychologische factoren?

De fysioloog Weiss heeft een experiment gedaan bij ratten om te kijken welk effect psychologische factoren hebben. Hij diende een rat met regelmaat milde elektrische schokken toe. Na verloop van tijd ontwikkelde de rat een aanhoudende stressreactie. Deze rat zou op de lange termijn een grote kans hebben om een maagzweer te krijgen.

Een andere rat kreeg exact dezelfde schokken en met dezelfde regelmaat, maar deze rat kon als hij een schok ontving aan een houtblok knagen. Dit houtblok vormde een uitlaatklep voor zijn frustraties. Deze rat liep daardoor veel minder risico op het ontwikkelen van een maagzweer.

Het is van belang om bij het ondergaan van stress frustratie te kunnen uiten. Dit kan op meerdere manieren. Mensen zijn zelfs in staat om zich deze uitlaatklep van frustratie voor te stellen en daarmee al de stressreactie te verminderen. Een uitlaatklep van frustratie is effectief als het je kan afleiden van de stressfactor. Met name sport is een goede uitlaatklep, want daardoor kan iemand alle energie kwijt die hij door middel van de stressreactie had vrijgemaakt.

Frustratie en agressie kan met ook projecteren op anderen. Dit is vooral een specialiteit van apen. Wanneer een mannetje een gevecht met een ander mannetje heeft verloren, slaat de verliezer vaak een klein aapje om zijn frustratie kwijt te kunnen.

Tevens blijkt uit onderzoeken bij apen dat de reactie op stress verminderd wordt, als de apen sociale ondersteuning (social support) van soortgenoten krijgen. Wanneer apen echter in een omgeving zijn met vreemden verergert de reactie op stress.

Net als bij apen werkt bij mensen sociale steun positief. Er is onderzoek gedaan naar mensen die blootgesteld werden aan een stressfactor met en zonder een ondersteunende, aanwezige vriend. Uit deze onderzoeken bleek dat mensen die een vriend bij zich hadden, een kleinere cardiovasculaire stressreactie lieten zien. Bovendien hebben mensen met een vaste partner en/of goede vrienden langere levensverwachtingen.

Bij mensen die sociaal geïsoleerd zijn, is het sympatische zenuwstelsel extreem actief. Deze mensen hebben daarom vaker last van hartziekten. Sociale steun kan ook bestaan op gemeenschapsniveau. Wanneer iemand in een minderheidsgroep zit, is de kans dat hij ziektes ontwikkelt ten gevolge van stress groter naarmate er minder anderen in diezelfde minderheidsgroep zitten.

Een andere factor die een effect heeft op stress is voorspelbaarheid. Voorspelbaarheid werkt stressreducerend.

Wanneer iemand vaak bloot staat aan een bepaalde stressfactor treedt er op een gegeven moment een gewenningsreactie op. De stressreactie wordt hierdoor steeds kleiner.

Als er geen stressfactoren zijn en de voorspelbaarheid van andere, standaardprocessen wordt verstoord, kan dit ook weer leiden tot een stressreactie. .

Er zijn ook situaties waarin een stressreactie meer voorkomt bij iemand bij wie de realiteit van de buitenwereld minder stressvol is.

Een mindere ernstige, maar ook minder voorspelbare stressfactor leidt tot meer stress.

Sapolsky suggereert dat er toch een verschil is tussen mensen en dieren. Hij denkt dat mensen de grootte van de stressreactie tijdens de stressfactor kunnen beïnvloeden. Dit baseert hij op het feit dat mensen verschillende copingstrategieën hanteren, afhankelijk van hoe lang de stressfactor zal duren.

Wat is de rol van controle bij een stressreactie?

Een andere belangrijke factor met betrekking tot de stressreactie is controle. Uit onderzoeken met ratten is gebleken dat ratten die controle hebben over de stressfactor de stressreactie in mindere mate vertonen. Ze gaven de ratten de mogelijkheid om de stressfactor te stoppen door op een hefboom te drukken. Deze ratten hadden een lagere stressreactie dan wanneer ze deze controle niet hadden. Wanneer men deze controle vervolgens weghaalde werd de stressreactie aanzienlijk groter.

Het werkt ook als de rat alleen maar denkt dat hij controle heeft. Ze namen een rat die getraind was om op de hefboom te drukken tijdens het blootstaan aan de stressfactor. De hefboom koppelden ze vervolgens los van het mechanisme, zodat het niet meer werkte, maar dat de rat wel nog op de hefboom kon drukken. Vervolgens stelden ze de rat bloot aan minder hevige stressfactoren. De rat dacht dan dat de verminderde stressfactoren het gevolg waren van zijn controle over de stressfactor, door middel van de hefboom. Deze ratten vertoonden ook een kleinere stressreactie.

Onderzoek toont dus aan dat het al helpt om de illusie te hebben dat er controle is. Uit gelijksoortige experimenten bij mensen kwamen dezelfde resultaten. Tevens bleek uit deze onderzoeken dat de stressreactie hetzelfde was bij mensen die de stressfactor controleerden door op een knopje te drukken, als bij mensen die de stressfactor wel konden controleren, maar dit niet deden. De overtuiging dat je controle hebt over de stressfactor is dus belangrijker dan deze controle uitvoeren.

Het uitoefenen van de controle moet echter wel vrijwillig gebeuren. Wanneer een rat het aantal elektrische schokken kon verminderen door in een rad te rennen, werd de stressreactie kleiner als de rat dit vrijwillig deed. Als de rat echter gedwongen werd om in het rad te rennen, had hij een zeer grote stressreactie.

Beroepsstress ontstaat meer door een gebrek aan controle, dan door een teveel aan controle en verantwoordelijkheid. Vooral wanneer er veel van iemand gevraagd wordt in zijn beroep. Als er weinig controle is, loopt iemand een groter risico op het krijgen van hart- en vaatziekten. Controle is ook erg belangrijk bij beloningen. Uit onderzoeken bij zowel duiven als ratten is gebleken dat zij liever voedsel ontvingen als beloning voor het doen van een eenvoudige taak, dan wanneer ze dit voedsel zomaar kregen.

Er is een sterk verband aangetoond tussen controle en voorspellende informatie, waarbij meer controle en meer voorspellende informatie zorgen voor minder stress.

Een andere belangrijke component in het verminderen van de stressreactie is het gevoel dat de situatie verbetert. Als een muis de ene dag vijftig schokken per uur krijgt en de andere dag twintig, zal deze muis een kleinere stressreactie vertonen. Een muis die echter de ene dag tien schokken krijgt en de andere dag ineens twintig, zal een grotere stressreactie gaan vertonen. Ook een grotere stressreactie dan de muis die van vijftig naar twintig schokken ging, ondanks dat ze hetzelfde aantal schokken kregen.

Kortom, de volgende psychologische factoren hebben een belangrijke invloed op de stressreactie:

  • Controle.
  • Voorspelbaarheid.
  • Sociale steun.
  • Kunnen uiten van frustratie.
  • Een stressfactor zien als verbetering of verslechtering van de situatie.

Er is ook overlap mogelijk tussen deze factoren. Dit kan positief zijn of negatief. Voorspelbaarheid kan bijvoorbeeld zwaarder wegen dan de waarneming, dat de situatie beter wordt.

De stressreactie kan echter niet verminderen door bovenstaande factoren te manipuleren tot een maximaal niveau. De juiste hoeveelheden van onvoorspelbaarheid enz. zorgt voor stimulatie.

Wat is de invloed van voorspelbaarheid op een stressreactie?

Voorspelbaarheid heeft niet altijd een effect op de stressreactie. Dat is vaak zo in de volgende gevallen:

  • Waarschuwing voor iets onwaarschijnlijks.
  • Waarschuwing voor iets erg waarschijnlijk.
  • Waarschuwing voor iets vanzelfsprekends.
  • Waarschuwing heel kort of heel lang voor het plaatsvinden van de stressfactor.

Waarschuwingen kunnen ook zorgen voor een grotere stressreactie, bijvoorbeeld in de volgende gevallen:

  • Waarschuwing voor een zeer stressvolle gebeurtenis.
  • Een vage waarschuwing.

Wat voor effect heeft controle op de stressreactie?

Controle kan zowel een gunstig als ongunstig effect hebben op de stressreactie. Het heeft een ongunstig effect als men denkt controle te hebben over een stressfactor, maar deze controle er in werkelijkheid niet is. Iemand kan dan denken dat het zijn schuld is dat de stressfactor plaatsvond, omdat jij het kon voorkomen. Dit zorgt voor een grotere stressreactie.

Mensen zouden kunnen zeggen dat de ander er niets aan kon doen en zich niet schuldig hoeft te voelen tijdens het verlenen van sociale steun. Ook leggen mensen vaak de schuld bij het slachtoffer om zichzelf te ontdoen van schuldgevoelens.

Mensen die een sterke interne locus van controle hebben hebben een grotere stressreactie dan mensen die een externe locus van controle hebben als ze geconfronteerd worden met een oncontroleerbare gebeurtenis.

Ondanks de nuancerende uitspraken die zojuist gedaan zijn met betrekking tot controle en voorspelbaarheid, is het over het algemeen toch zo dat hoe minder controleerbaarheid en voorspelbaarheid een persoon ervaart, des te groter het risico is op een stressgerelateerde ziekte.

Access: 
Public
Op welke manier kan stress depressie veroorzaken, en vice versa? - Chapter 14

Op welke manier kan stress depressie veroorzaken, en vice versa? - Chapter 14

In dit hoofdstuk wordt het verband tussen stress en depressie besproken.

Depressie is een veelvoorkomende psychologische stoornis die ernstige gevolgen kan hebben. Vijf tot twintig procent van de populatie kampt met minstens één ernstige depressie gedurende zijn of haar leven, waarbij er sprake is van een ziekenhuisopname, medicijngebruik of een significante tijd niet goed kunnen functioneren. Het aantal mensen dat een depressie ervaart is de laatste jaren gegroeid.

Iedereen voelt zich wel eens niet zo goed, maar bij een depressie houden de kenmerken minstens twee weken aan en zijn ze heviger. Dit kan ertoe leiden dat mensen zelfmoord plegen of hun sociale contacten verliezen.

Wat zijn de symptomen van depressie?

Een kenmerk van depressie is een gebrek aan plezier en levenslust. Dit kenmerk heet ‘anhedonie’. Hedonisme is de tegenhanger hiervan, hieronder wordt het najagen van plezier verstaan. Anhedonie wordt ook weleens dysforie genoemd. Mensen met dysforie voelen geen plezier en denken bij plezierige dingen dat ze ze niet verdiend hebben.

Bij mensen zonder depressie wisselt hun stemming de hele dag door. Mensen die depressief zijn, ervaren hoofdzakelijk negatieve emoties en heel weinig positieve. Het klassieke beeld van een depressie houdt in dat mensen met deze ziekte nergens plezier in hebben. Tegenwoordig is dit beeld enigszins genuanceerd.

Bij een grote depressie is een persoon overweldigd door wanhoop. De emoties schuld en verdriet horen hier ook bij. Deze emoties zijn ook gangbaar bij kleine, alledaagse ‘depressies’, maar mensen met een grote depressie kunnen hier zeer wanhopig van worden.

Er kunnen complexe lagen in deze emoties zitten. Er is niet alleen het directe schuldgevoel met betrekking tot een bepaalde gebeurtenis, maar maar ook schuld omdat zij de stoornis hebben en bijvoorbeeld omdat hun familie eronder lijdt.

Bij sommige patiënten kunnen de gevoelens van verdriet en schuld ook de vorm aannemen van waandenkbeelden. Een depressief persoon denkt zich in dat zaken veel erger zijn dan ze in werkelijkheid zijn.

De emotionele drijfveren achter de analyse en evaluatie van dingen is verstoord waardoor de alledaagse wereld zo geïnterpreteerd wordt dat het leidt tot depressieve conclusies. Er ontstaan bij zo iemand gedachten dat het allemaal vreselijk is, erger wordt en dat de depressieve persoon het verdiend heeft.

Cognitieve therapeuten zien depressie daarom vooral als een denkstoornis in plaats van een stoornis in de emoties. Beck en collega’s hebben hier bewijs voor gevonden. In hun onderzoek hebben zij proefpersonen, kort na elkaar of gelijktijdig, twee plaatjes laten zien. Op het ene plaatje stond een groep mensen die gezellig samen zaten te eten. Op het andere plaatje stond dezelfde groep mensen verzameld om een doodskist. Depressieve mensen herinneren significant vaker het begrafenisplaatje. Hieruit blijkt dat deze mensen vooral de sombere dingen uit het alledaagse leven pikken.

Een ander kenmerk van een grote depressie is psychomotorische retardatie. Dit houdt in dat personen die te kampen hebben met een depressie langzamer spreken en bewegen. Alles kost hen veel inspanning en concentratie. Vaak is het al te veel om ’s ochtends uit bed te komen. Mensen met psychomotorische retardatie plegen bijna nooit zelfmoord, omdat dit hun te veel energie kost. Pas als het beter met hen gaat, zijn zij in staat om zelfmoord te plegen.

Voor depressieve personen wordt het gevoel van controle over de ups en downs in het dagelijkse leven steeds kleiner.

Depressie is een echte ziekte. Veel dingen in het lichaam van mensen met een depressie werken op een eigenaardige manier. Dit worden vegetatieve symptomen genoemd.

Wanneer normale mensen zich even niet zo goed voelen, gaan ze vaak meer eten en/of slapen in de overtuiging dat ze zich hierdoor beter zullen voelen. Dit is tegenovergesteld aan de vegetatieve symptomen die zich voordoen bij de meeste personen met een grote depressie. Zij slapen en eten juist minder. Ze vallen over het algemeen wel makkelijk in slaap, maar worden veel eerder wakker en kunnen dan niet meer slapen. Dit leidt na een tijdje tot uitputting. Het verstoort daarnaast ook het slaappatroon.

Mensen die erg depressief zijn hebben vaak een verhoogd glucocorticoïdengehalte. Vanuit het psychologische gezichtspunt leveren depressieve mensen een soort enorme agressieve mentale strijd. Het is dan niet gek dat deze mensen een verhoogd stresshormonengehalte hebben.

Glucocorticoïden kunnen aspecten van het geheugen beschadigen, die afhankelijk zijn van de hippocampus. Het verhoogde glucocorticoïdengehalte verklaart daarmee een ander kenmerk van depressie, namelijk problemen met het deel van het geheugen dat afhankelijk is van de hippocampus. Recent onderzoek heeft bovendien uitgewezen dat de hippocampus bij depressieve personen kleiner is dan gemiddeld.

Er zijn verschillende soorten depressie. Er bestaat een unipolaire depressie, waarbij het humeur van een persoon fluctueert tussen zeer depressief en ongeveer normaal.

Er bestaat ook bipolaire depressie, ook wel manische depressie genoemd, waarbij een persoon fluctueert tussen zeer depressief en wilde, desorganiseerde hyperactiviteit. Dit laatste wordt ook wel aangeduid als een manie. De term ‘manie’ is behoorlijk dubbelzinnig, want deze wordt in de volksmond vaak gebruikt om een gekte aan te duiden waarbij mensen voortdurend praten, lachen en gebaren maken. De manie uit een manische depressie is echter anders van aard. Mensen in deze manische staat kunnen dagen achtereen doorgaan met gemiddeld drie uur slaap per nacht, maar voelen zich wel erg uitgerust en energiek. Ze praten urenlang non-stop, zijn snel afgeleid en kunnen zich erg moeilijk concentreren, omdat hun gedachten constant veranderen. Mensen in deze staat kunnen uitbarstingen hebben die gevaarlijk zijn voor henzelf en/of de omgeving. Deze ziekte is zeer destructief.

De zeer verschillende soorten en variabiliteit van depressiviteit suggereren dat er niet één onderliggende ziekte is, maar dat er meerdere ziekten zijn die allemaal verschillende biologische kenmerken hebben. Sommige soorten depressie hebben een duidelijk ritme, zoals bij manische depressie. Daardoor lijkt er iets biologisch aan ten grondslag te liggen.

Een ander voorbeeld van depressies zijn de ‘seasonal affective disorders’ (SAD), waarbij de patiënten alleen depressief zijn in een bepaald seizoen. Dit lijkt gerelateerd te zijn aan de blootstelling aan licht. Uit recent onderzoek is gebleken dat er receptoren in de retina zitten die een rechtstreeks signaal sturen naar het limbisch systeem. Dit limbisch systeem reguleert de emoties in de hersenen. Een tekort aan licht in de winter zou ervoor kunnen zorgen dat mensen in een depressie raken.

Wat is de biologie achter depressie?

Er bestaat redelijk wat bewijs dat er iets mis is met de chemische toestand bij mensen met een depressie. Om dit te begrijpen moet men eerst weten hoe hersencellen met elkaar communiceren. Wanneer een neuron geactiveerd wordt, zendt het een elektrisch sein uit vanuit de dendrieten aan het cellichaam door de axon naar het einde van de axon, wat de axon terminal heet. Wanneer dit elektrische sein de axon terminal bereikt, scheidt het chemische boodschappers, neurotransmitters, uit die door de synaps stromen. Deze neurotransmitters hechten zich vervolgens aan bepaalde receptoren van de aangrenzende dendrieten, waardoor het tweede neuron elektrisch geladen wordt.

Als de neurotransmitters hun werk hebben gedaan, worden ze in sommige gevallen weer opgenomen door de axon terminal van het eerste neuron. In andere gevallen worden ze gezien als afvalstoffen en worden ze het lichaam uitgewerkt. Wanneer de neurotransmitters niet goed opgeruimd worden, blijven ze in de synaps, waardoor ze de tweede neuron een sterker signaal geven dan normaal.

Er zijn verschillende soorten neurotransmitters en deze zenden verschillende signalen uit op verschillende plaatsen in het lichaam.

Er is bewijs dat suggereert dat de neurotransmitters norepinefrine, serotonine en dopamine bij depressieve mensen een abnormaal niveau hebben. Het beste bewijs hiervoor is dat medicijnen tegen depressie de gesignaleerde hoeveelheid van deze neurotransmitters vergroten.

Tricycliden, een bepaalde soort antidepressiva, stoppen de heropname van deze neurotransmitters in de axon terminals. De neurotransmitters blijven hierdoor langer in de synaps en bestaat de kans dat ze het tweede neuron nog een tweede en misschien nog een derde keer activeren.

MAO-remmers, een andere soort antidepressiva, blokkeert de reductie van deze neuronen door de werking van het enzym, monoamine oxydase (MAO), te stoppen. Ook dit zorgt ervoor dat de neurotransmitters langer in de synaps blijven en de tweede neuron mogelijk nog een paar keer activeren.

Uit het bovenstaande lijkt het logisch te concluderen dat mensen die lijden aan depressiviteit een tekort zouden moeten hebben aan deze neurotransmitters. De werkelijkheid is echter niet zo simpel.

Om te beginnen werken deze antidepressiva zowel op norepinefrine, als serotonine, als dopamine. Het is onduidelijk welke van deze drie neurotransmitters het belangrijkste is voor de ziekte. Ook is het onduidelijk of depressie werkelijk voortkomt uit een tekort aan deze neurotransmitters in de synapsen. Dit heeft te maken met timing. Wanneer een gezonde proefpersoon tricycliden krijgt toegediend, verandert de hoeveelheid neurotransmitters in de synapsen binnen een paar uur. Bij depressieve proefpersonen duurt dit een paar weken.

Een verklaring hiervoor is dat de eerste neuron juist te veel neurotransmitters uitscheidt. Het tweede neuron wordt hierdoor minder gevoelig voor de neurotransmitters. Wanneer de eerste neuron door antidepressiva nog meer neurotransmitters uitscheidt, komen deze over de gevoelige grens heen en begint het tweede neuron weer te werken. Volgens deze verklaring hebben depressieve mensen dus te veel neurotransmitters.

In eerste instantie zou de tweede neuron nog ongevoeliger worden en zouden de symptomen van de depressie verergeren. Daarna zou de gevoeligheid van de tweede neuron weer bijna normaal worden, waardoor de symptomen van depressie weggaan.

Er is gebleken dat zich niet alleen receptoren voor de neurotransmitters op de dendrieten bevinden, maar ook bij de axon terminal van het eerste neuron. Wanneer de eerste neuron neurotransmitters zendt door de axon, zullen de meesten zich hechten aan de receptoren in de dendrieten. Sommigen zullen echter terugkomen en zich hechten aan de receptoren bij de axon terminal van de eerste neuron. Op basis van het aantal teruggekomen neurotransmitters kan de eerste neuron beslissingen nemen, of het bijvoorbeeld genoeg neurotransmitters heeft uitgescheiden of niet. Wanneer het eerste neuron echter een verkeerde berekening maakt op basis van het aantal teruggekomen neurotransmitters, kan het gebeuren dat de eerste neuron de hoeveelheid gezonden neurotransmitters overschat. Dit heeft tot gevolg dat er daarna steeds meer neurotransmitters uitgescheiden worden, waardoor de symptomen van depressie ontstaan.

Door het slikken van antidepressiva zullen gedurende de eerste paar weken de receptoren van de neurotransmitters norepinefrine, serotonine en dopamine weer gevoeliger worden. Een belangrijk aspect in deze theorie is dat de autoreceptoren op de eerste neuron gevoeliger worden dan de receptoren op de tweede neuron. De eerste neuron zendt daardoor voldoende neurotransmitters uit om de tweede neuron te activeren. De symptomen van de depressie nemen hierdoor af. Er is dus nog steeds onduidelijkheid over hoe de biologie van depressie exact in elkaar steekt en welke theorie de juiste is.

Er zijn veel verschillende relaties tussen neurotransmitters en hun functie, waardoor de depressieve symptomen ontstaan. Serotonine blijkt bijvoorbeeld iets te maken hebben met geremde ideeën in depressie, waardoor deze personen negatieve gedachten blijven hebben zonder dat ze daar controle over hebben. Daarom worden vooral SSRI’s (antidepressiva die de uitscheiding van serotonine blokkeren) voorgeschreven bij mensen met een obsessieve compulsieve stoornis. Zij zitten als het ware vast in een brein dat in cirkels blijft draaien van gedachten en gevoelens.

Norepinefrine zorgt voor een aantal projecties van de locus coeruleus, een gebied in de hersenen. Het lijkt een rol te spelen in het activeren van andere delen van de hersenen. Een tekort aan norepinefrine verklaart dan waarom andere hersengebieden niet geactiveerd worden en hoe psychomotorische retardatie kan ontstaan.

Dopamine heeft vooral te maken met plezier en plezierbeleving. Een tekort aan dopamine lijkt verband te houden met het gebrek aan levenslust dat mensen die lijden aan depressie ervaren.

In ratten is een gebied in de hersenen ontdekt dat de ‘plezierweg’ (pleasure pathway) heet. Wanneer dit gebied bij ratten met elektronen werd gestimuleerd als ze op een hendel drukten, deden de ratten niets anders meer dan op die hendel drukken. Dit was voor deze ratten belangrijker dan eten, seks of drugs als de ratten verslaafd waren. Ook mensen hebben een dergelijke plezierweg. Deze plezierweg lijkt veel gebruik te maken van dopamine.

Dit blijkt ook door het euforische effect wat drugs hebben die lijken op dopamine. Het is daarom waarschijnlijk dat depressie te maken heeft met te weinig dopamine en daarmee met een disfunctie van de plezierweg.

Het is nog onduidelijk of er ook andere neurotransmitters bestaan die iets te maken hebben met depressie. Zo hebben onderzoekers bijvoorbeeld ‘substantie P’ ontdekt. Deze substantie P speelt een rol in de perceptie van pijn. Uit recente onderzoeken is gebleken dat de onderdrukking van substantie P bij sommige individuen werkt als antidepressiva.

Wat is de neuronanatomie achter depressie?

De hypothalamus reguleert de vitale levensprocessen. Ook is de hypothalamus voortdurend bezig met het uitscheiden van hormonen en het aansturen van het autonome zenuwstelsel. Boven de hypothalamus ligt het limbisch systeem. Dat reguleert de emoties. Zoogdieren en mensen beschikken over grote limbische systemen. Boven het limbisch systeem ligt de cortex, die zich bezighoudt met abstracte cognities, filosofie en praktische herinneringen. Elk dier heeft een dergelijke cortex, maar het is vooral de specialiteit van primaten.

Heel simpel bezien ontstaat depressie doordat de cortex een negatieve gedachte heeft en het de overige hersendelen ‘overtuigt’ dat dit net zo realistisch is als een fysieke stressfactor. Mensen met een chronische depressie hebben bijna constant dit soort negatieve gedachten. Wanneer men de cortex los snijdt van de overige hersendelen zou de depressie verholpen zijn, omdat de cortex geen signalen meer naar de overige hersendelen kan sturen. In sommige gevallen blijkt dit te werken.

Tijdens een operatie wordt echter niet de hele cortex losgesneden van de overige hersendelen, maar enkel de ‘anterior cingulate cortex’ (ACC). Dit deel van de hersenen houdt zich sterk bezig met emoties en vooral negatieve emoties. Wanneer je de ACC elektronisch stimuleert, voelen deze mensen zich angstig. De neuronen in de ACC antwoorden vooral aan pijn en dan met name de gevoelens van pijn. Wanneer men iemand hypnotiseert en zegt dat hij niet zal voelen dat zijn hand in ijskoud water zit, zullen de delen van het ruggenmerg die voor de pijn perceptie zorgen wel actief zijn, maar de ACC niet, waardoor de persoon geen gevoelens van pijn heeft.

De ACC wordt onder andere ook in werking gesteld als weduwen een foto te zien krijgen van hun overleden man, terwijl hun ACC niet gaat werken bij een foto van een vreemde. Bij mensen met een depressie is de rusttoestand van de ACC verhoogd.

Ook de amygdala lijkt hyperactief te zijn bij mensen met een depressie. Wanneer iemand die depressief is een foto te zien krijgt van een angstig gezicht, wordt de amygdala niet zo sterk geactiveerd als bij iemand die niet lijdt aan een depressie. Wanneer iemand die depressief is een foto te zien krijgt van een verdrietig gezicht, wordt de amygdala echter zeer sterk geactiveerd.

Davidson toonde aan dat de prefrontale cortex zeer responsief is op het humeur. Activering van het linkerdeel van de prefrontale cortex wordt geassocieerd met een positief humeur, activering van het rechterdeel van de prefrontale cortex wordt geassocieerd met een negatief humeur. Bij depressieve mensen is het linkerdeel van de prefrontale cortex minder actief en het rechterdeel is juist actiever.

Depressie lijkt verder een genetische component te bevatten. Des te meer individuen verwant zijn, des te meer genen delen ze en des te groter is de kans dat ze hetzelfde kenmerk van depressie vertonen. Uit onderzoek bij twee-eiige tweelingen is gebleken dat als één van de twee een geschiedenis van depressie heeft, de ander vijfentwintig procent kans heeft om ook depressie te ontwikkelen, aangezien vijftig procent van hun genen hetzelfde is. Bij eeneiige tweelingen is die kans vijftig procent, omdat hun genen helemaal gelijk zijn aan elkaar.

Wanneer een kind van een depressieve moeder op jonge leeftijd wordt geadopteerd door een moeder die niet depressief is, heeft het kind toch een grotere kans op depressie. Dit lijkt het sterkste bewijs te zijn voor het feit dat depressiviteit een genetisch component heeft. Het is echter nog niet bekend welke genen er leiden tot een depressie.

Er kan een verband zijn tussen immuniteit en depressie, maar dit omvat meer het idee dat ziekte depressief kan maken. Het is echter waarschijnlijker dat een chronische ziekte, die te maken heeft met een te sterke activering van het immuunsysteem, meer leidt tot depressie dan andere ziekten die net zo erg zijn en net zo lang aanhouden, maar die verder niets te maken hebben met het immuunsysteem.

Cytokinen, de boodschappers tussen immuuncellen, werken in op norepinefrine, serotonine en dopamine. Cytokinen kunnen hierdoor depressie veroorzaken. De behandeling van sommige soorten kanker bestaat uit het toedienen van cytokinen, wat de kans op een depressie vergroot.

Abnormale niveaus van andere hormonen gaan vaak hand in hand met depressie. Mensen die bijvoorbeeld te weinig thyroïde hormonen uitscheiden kunnen een grote depressie ontwikkelen. Deze mensen kunnen bovendien weerstand bieden tegen de werking van antidepressiva.

Wat zeggen theorieën over het ontstaan van een depressie?

Verder is gebleken dat er meer vrouwen lijden aan unipolaire depressie. Bij bipolaire depressies hebben vrouwen ook meer depressieve perioden dan mannen. Volgens de cognitieve theorie komt dit door de manier waarop mannen en vrouwen erover denken en ermee omgaan. Vrouwen denken vaak nog lang over vervelende gebeurtenissen na en willen het er met anderen over hebben, terwijl mannen juist niet aan de vervelende gebeurtenis willen denken en het liefst actief worden om heel ergens anders mee bezig te kunnen zijn.

Een andere theorie geeft een meer psychosociale verklaring. Depressie wordt in deze theorie gezien als een stoornis die het gevolg is van een gebrek aan macht en controle. Doordat vrouwen in de meeste maatschappijen minder macht en controle over hun levensomstandigheden hebben dan mannen, hebben zij een groter risico om depressief te worden.

Een andere theorie stelt dat depressie eigenlijk net zo vaak voorkomt bij mannen als bij vrouwen, maar dat mannen hier minder voor uitkomen. Mannen hebben hierdoor een grotere kans verslaafd te raken.

Deze bovenstaande theorieën zijn zwak als men bedenkt dat bipolaire depressie even vaak voorkomt bij mannen als bij vrouwen. Het is alleen een unipolaire depressie die vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. Wat deze theorieën vooral over het hoofd zien, is dat vrouwen een groter risico hebben op het ontwikkelen van een depressie rond bepaalde voortplantingstijden, zoals de menstruatie, de menopauze en de eerste paar weken na de bevalling. Verschillende onderzoekers denken dat dit komt door grote schommelingen in de hormonen oestrogeen en progesteron. Dit is onderzocht door bij vrouwen op een kunstmatige manier hoeveelheden oestrogeen en progesteron toe te dienen en vervolgens hun depressie te meten. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het innemen van de pil. Bovendien kunnen deze hormonen bepaalde neurochemische gebeurtenissen in de hersenen reguleren, waaronder de stofwisseling van neurotransmitters zoals norepinefrine en serotonine.

Er is meer onderzoek nodig om te bepalen of de hormonale schommelingen depressie onder vrouwen in het geheel verklaart.

Wat is het verband tussen stress en de biologie van depressie?

Er is een verband tussen stress en depressie. Mensen die vatbaar zijn voor een depressie hebben de neiging om dingen en gebeurtenissen sneller als een stressfactor te ervaren, zelfs wanneer zij vergeleken worden met mensen met andere psychiatrische stoornissen of gezondheidsproblemen. Veel van deze stressfactoren blijken opgebouwd te zijn rond een gebrek aan sociale steun. Er kan hierdoor een vicieuze cirkel ontstaan.

Vaker zijn echter de mensen die veel stressfactoren in hun leven hebben ondergaan vatbaarder voor depressie. De meeste personen die voor het eerst een grote depressie krijgen hebben recent significant veel stress ervaren.

Wanneer men ongeveer vier grote depressies heeft ervaren, is de kans groot dat men in een soort ritmisch patroon vervalt en regelmatig depressief wordt, ongeacht of er veel stressfactoren in de omgeving zijn. Voor die vierde depressie is de kans op een volgende depressie net zo groot als voor ieder ander individu.

Bij ratten heeft men gemerkt dat de plezierweg meer gestimuleerd moet worden voor een positieve reactie van een gestreste rat. Glucocorticoïden kunnen ook voor een verhoogde drempel van de plezierweg zorgen. Wanneer iemand met kunstmatige glucocorticoïden behandeld wordt, komt hij eerst in een euforische, soms manische staat. Na ongeveer een week wordt deze persoon depressief. Dat dit aan het verhoogde glucocorticoïdengehalte ligt, blijkt uit het feit dat onder de andere mensen die in dezelfde mate lijden aan dezelfde ziekte, maar geen kunstmatige glucocorticoïden krijgen, depressie minder vaak voorkomt dan bij de mensen die wel behandeld worden met glucocorticoïden.

Het is niet met zekerheid te stellen met welke hoeveelheid glucocorticoïden in het lichaam iemand depressief wordt, maar wel dat het risico op depressie groter is als het bloed een grote hoeveelheid glucocorticoïden bevat.

De genetische component van depressie is al eerder besproken. Genen vergroten het risico op depressie echter alleen in een stressvolle omgeving. Caspi heeft ontdekt dat er een gen is bij mensen dat de kans op een depressie vergroot. Dit gen komt in twee variaties voor. Een van deze variaties vergroot het risico op depressie. Het is een gen dat kwetsbaarder maakt in een stressvolle omgeving.

De meeste depressies worden gekarakteriseerd door een te actieve stressreactie. Het sympatische zenuwstelsel wordt sterker geactiveerd en met name het glucocorticoïdengehalte is verhoogd.

Er is echter ook een minder vaak voorkomende vorm van depressie, ‘atypische depressie’ genoemd, waarin het glucocorticoïdengehalte juist erg laag is. Deze depressie bevat vooral de psychomotorische kenmerken en leidt tot uitputting.

Een verhoogd glucocorticoïdengehalte lijkt te worden veroorzaakt door een te sterk stresssignaal in de hersenen en niet door een (tijdelijke) afwijking van de bijnieren. Dit komt vooral door problemen met het feedbacksysteem. De hersenen zijn daardoor niet zo goed in het remmen van de uitscheiding van glucocorticoïden.

Glucocorticoïden kunnen voor verschillende effecten zorgen bij zowel norepinefrine, serotonine en dopamine. Zij beïnvloeden:

  • de hoeveelheid van de neurotransmitters die gesynthetiseerd worden,
  • hoe snel ze afgebroken worden,
  • hoeveel receptoren er zijn voor iedere neurotransmitter,
  • hoe goed deze receptoren werken, enzovoort.

Bovendien is er aangetoond dat stress veel dezelfde lichamelijke veranderingen kan veroorzaken als depressie.

Een verhoogd glucocorticoïdengehalte lijkt er ook voor te zorgen dat het immuunsysteem van depressieve personen vaak mild onderdrukt is en dat ze een groter risico lopen op osteoporose en hartziekten. Ook zijn er verschillende manieren waarop een verhoogd glucocorticoïdengehalte kan leiden tot problemen met de hippocampus. Mensen met een grote depressie hebben ook vaak problemen met het geheugen. Bij een depressie die lang aanhoudt wordt de hippocampus steeds kleiner. Deze verschrompeling komt vooral voor bij de subtypen van depressie waarin een extreem hoog glucocorticoïdengehalte normaal is.

In sommige onderzoeken wordt chronische depressie ook geassocieerd met een verminderd volume van de frontale cortex. In de hersenen van mensen en soortgelijke diersoorten zijn de hippocampus en de frontale cortex namelijk gevoelig voor glucocorticoïden. Deze verschrompeling blijkt permanent te zijn.

In het begin van het hoofdstuk werd depressie meer gezien als iets dat enorm stressvol is en op die manier zorgt voor een verhoogd glucocorticoïdengehalte. Later werd een grotere hoeveelheid glucocorticoïden juist gezien als de oorzaak van depressie.

Bij sommige mensen met een depressie hebben antidepressiva, die de uitscheiding van glucocorticoïden remmen, inderdaad een gunstig effect. Glucocorticoïden zijn echter zeer belangrijk en hebben veel verschillende effecten, waardoor te weinig glucocorticoïden ook schadelijk kan zijn. Daarom is er een medicijn ontwikkeld dat alleen de receptoren van glucocorticoïden in de hersenen blokkeert. Dit medicijn is een stuk veiliger en blijkt ook te werken. Het hormoon DHEA ,dat ook enigszins in staat is om glucocorticoïden te blokkeren, werkt ook enigszins tegen de symptomen van depressie.

Er is echter nog meer onderzoek nodig met betrekking tot glucocorticoïden en depressie.

Wat is het verband tussen stress en de psychologie van grote depressies?

Freud dacht dat er zowel bij rouw als depressie sprake was van het verliezen van een geliefd object. Volgens Freud waren er in iedere liefhebbende relatie gemengde gevoelens, namelijk die van liefde en haat. Bij een kleine, reagerende depressie (rouw) wordt er op een gezonde manier omgegaan met deze gemengde gevoelens. Bij een grote depressie word iemand geobsedeerd door de gemengde gevoelens. Dit verklaart tevens de intensiteit van de schuld die men vaak voelt in een grote depressie.

Wanneer je niet zo goed met iemand kan opschieten en deze persoon komt te overlijden, kan dit ook opgeluchte gevoelens met zich meebrengen. Dit brengt later echter ook weer schuldgevoelens met zich mee, omdat je je er schuldig over voelt gedeeltelijk blij te zijn geweest over het verlies.

Depressie wordt ook wel eens agressie die naar binnen gericht is genoemd. Deze ideeën van Freud klinken logisch, maar ze zijn moeilijk te verwerken in de moderne wetenschap, met name in de biologisch georiënteerde psychiatrie.

Hoe verhouden stress, aangeleerde hulpeloosheid en depressie zich tot elkaar?

In een experiment van Seligman en Maier werden dieren blootgesteld aan pathologische hoeveelheden van psychologische stressfactoren. Er ontstond hierdoor een conditie die erg leek op depressie bij mensen.

Wanneer een onderzoeker een rat in een hok plaatst met twee helften, waarbij de helften om de beurt onder stroom komen te staan, voorafgegaan door een signaal, leert de rat heel snel om op de goede helft te gaan zitten. Wanneer een onderzoeker hetzelfde experiment echter uitvoert met ratten die kort daarvoor blootgesteld zijn aan herhaalde, oncontroleerbare stressfactoren, zullen de ratten niet leren wanneer ze op welke helft moeten gaan zitten. Deze ratten hebben geleerd zich hulpeloos te gedragen. Deze ratten hebben vervolgens motivationele problemen, ze proberen vaak niet eens om te gaan met een stressfactor. Ook hebben deze ratten cognitieve problemen. Wanneer ze toch proberen om om te gaan met een stressfactor, werkt dit niet. Volgens Seligman komt dit, doordat ze geleerd hebben om geen aandacht te geven aan stressfactoren. Zelfs wanneer controle en beheersing beschikbaar zijn voor de rat, zal de rat dit niet waarnemen.

Er zijn nog meer overeenkomsten tussen depressie bij mensen en bij ratten. Ook ratten kunnen een soort ‘dysforie’ krijgen, wat inhoudt dat de rat zichzelf niet meer verzorgt en geen zin meer heeft in eten en seks. Ook probeert hij niet meer om te gaan met stress, wat lijkt op psychomotorische retardatie. Sommige ratten verwonden zichzelf en hebben vegetatieve symptomen. Verder lijken zij minder norepinefrine te hebben in sommige hersendelen en versnellen antidepressiva en ECT hun herstel van de staat van aangeleerde hulpeloosheid. Aangeleerde hulpeloosheid komt voor bij verschillende diersoorten.

Er is bij mensen verder weinig nodig wat oncontroleerbaar onplezierig is voordat mensen het opgeven en hulpeloos worden. Seligman en collega’s hebben aangetoond dat onoplosbare taken kunnen leiden tot een gevoel van hulpeloosheid onder de participanten in latere sociale situaties. Er zijn grote individuele verschillen die ervoor zorgen dat sommige mensen gemakkelijk vervallen tot aangeleerde hulpeloosheid en anderen niet. Uit een onderzoek van Hiroto bleek dat mensen met een externe locus of control gevoeliger zijn voor aangeleerde hulpeloosheid dan mensen met een interne locus of control. Iemand met een interne locus of control heeft ook een kleiner risico op een depressie, omdat deze de verantwoordelijkheid niet altijd bij zichzelf zoekt.

Andere mensen kunnen ons ook hulpeloosheid aanleren.

In een onderzoek bleek dat kinderen met grote leesproblemen wel snel een compleet andere taal konden leren lezen, maar niet hun moedertaal. Deze kinderen hadden blijkbaar geleerd dat ze niet in staat waren om in hun moedertaal te leren lezen, maar hadden wel genoeg intellectuele capaciteiten om het te kunnen.

Als een kind op een bepaalde manier zeer gestrest is in zijn leven heeft het een groter risico om later een depressie te ontwikkelen.

Volgens Seligman is depressie niet een vorm van algemeen pessimisme, maar is het vooral pessimisme met betrekking tot het eigen kunnen. Depressieve personen hebben volgens hem hulpeloosheid aangeleerd, waardoor ze niet meer gemotiveerd zijn om te leven en om hun cognitieve capaciteiten aan te wenden om in te zien dat alles goed gaat of om plezier waar te nemen.

Waarom een poging wagen tot integratie?

Stress, en dan vooral vormen van extreem gebrek aan controle en uitlaatkleppen voor bijvoorbeeld frustratie, kan verschillende veranderingen in een persoon te weeg brengen. Op het cognitieve niveau krijgt iemand die bloot staat aan stress het idee dat er nergens controle of ruimte voor uitingen is en ontstaat er een soort aangeleerde hulpeloosheid. Wat betreft affectie ontstaat er anhedonie. In het gedrag kan psychomotorische retardatie optreden.

Wat betreft de neurochemie zijn de signalen van serotonine, epinefrine en dopamine waarschijnlijk verstoord. Fysiek gezien zijn er veranderingen in onder andere de eetlust, slaappatroon en de gevoeligheid van het systeem van glucocorticoïden voor feedback over de hoeveelheid glucocorticoïden in het lichaam.

Al deze veranderingen kunnen voorkomen bij een grote depressie. Het kan zo lijken dat depressie veroorzaakt wordt door stress. Wat dan echter niet verklaard wordt, is hoe het kan dat na de derde depressie een soort ritme voor depressies kan ontstaan, waardoor stressfactoren in de omgeving nauwelijks nog een invloed hebben op het ontstaan van een depressie. Hier zijn verschillende theorieën over, maar nog geen goede verklaringen.

Stress leidt echter niet bij iedereen tot een depressie. Stress is vooral een factor die mensen kwetsbaar maakt voor depressie. Tijdens het ondergaan van stress wordt norepinefrine uitgescheiden. Stress zorgt echter ook voor de graduele synthese van meer norepinefrine, hoewel deze uitscheiding van norepinefrine bij de meeste mensen maar van korte duur is. Iets dergelijks gebeurt ook met serotonine. Dit zorgt ervoor dat we herstellen en ons weer beter gaan voelen. Sommige mensen herstellen echter niet zo snel van stressoren, waardoor zij kwetsbaarder worden voor een depressie. Een grote stressfactor zorgt dus voor de neurochemische veranderingen die ontstaan bij een depressie. Des te meer stress er eerder in het leven is ervaren, des te kleiner hoeft de stressfactor te zijn om dit effect te verkrijgen.

Glucocorticoïden zorgen vervolgens voor de synthese van norepinefrine en serotonine, wat ervoor zorgt dat iemand herstelt van de stressfactor. De genen kunnen er echter voor zorgen dat iemand niet gemakkelijk herstelt van een stressfactor. Mocht dit het geval zijn, dan loop je een grotere kans op een depressie.

Access: 
Public
Wat hebben persoonlijkheid, temperament en stress met elkaar te maken? - Chapter 15

Wat hebben persoonlijkheid, temperament en stress met elkaar te maken? - Chapter 15

In dit hoofdstuk wordt besproken wat persoonlijkheid en stress met elkaar te maken hebben.

Mensen reageren verschillend op een stressfactor. Deze verschillen zitten vaak in iemands persoonlijkheid en temperament. Dit verklaart ook waarom sommige mensen meer risico lopen op het ontwikkelen van ziektes die gerelateerd zijn aan stress dan andere personen.

Wat is het verband tussen succes en stress?

Sapolsky heeft onderzoek gedaan bij bavianen in de Serengeti. Dit zijn grote, slimme, sociale en langlevende apen die in groepen van 50 tot 150 leven. Hij ontdekte dat bavianen verschillende persoonlijkheden hebben en dat ze daarom anders kunnen reageren op dezelfde situatie. Hij onderzocht de apen uit de hoogste hiërarchische klassen.

Sapolsky wilde antwoord krijgen op de volgende vragen:

  • Kan de baviaan het verschil tussen een bedreigende en een niet-bedreigende situatie inschatten?
  • Wanneer de situatie bedreigend is, blijft de baviaan dan rustig zitten of deelt hij de eerste klap uit?
  • Weet de baviaan na een gevecht op hij verloren of gewonnen heeft?
  • Als de baviaan verloren heeft, reageert hij zich dan op iemand af, of niet?

Hij wilde weten hoe zij reageerden op hun ergste rivaal en wat dat voor hun stressreactie betekenden. Wanneer de ergste rivaal van een mannetje voorbij liep en een stukje verderop ging slapen, waren er twee soorten reacties. Het mannetje kon geërgerd raken en zijn rivaal aanvallen, of het kon inzien, dat de rivaal op dat moment geen kwaad in de zin had en verder niets doen. Mannetjes die geërgerd raakten hadden tijdens een toestand van rust twee keer zoveel glucocorticoïden dan normaal. Zij verkeerden in een constante staat van stress.

Mannetjes die inzagen dat de rivaal niets zou doen en daarom zelf ook niet aanvielen, hadden veel minder glucocorticoïden in rusttoestand. Zij verkeerden niet in een constante staat van stress.

Als een aap echter bedreigd wordt door een rivaal, hangt het niveau van de glucocorticoïden af van de reactie van de aap. Als een aap als eerste een klap uitdeelt is dit niveau namelijk lager dan wanneer een aap passief afwacht. Ook heeft Sapolsky aangetoond dat apen die duidelijk wisten wanneer ze een gevecht gewonnen of verloren hadden een lager niveau van glucocorticoïden hebben dan apen die dat verschil niet goed weten. Bovendien bleek dat apen die na een verloren gevecht iemand anders slaan minder corticoïden hebben dan apen die zich niet op die manier afreageren.

De apen met de beste copingstrategieën hebben veel sociale controle, goede voorspelbaarheid en uitingen van frustraties. Deze stijl blijft het hele leven tamelijk constant. Bovendien blijven mannetjes met zo’n stijl significant langer hoog in de rangorde staan dan anderen.

Mannetjes die vaak vrouwtjes verzorgen zonder seksuele bijbedoelingen en die vaak met de jongen spelen hebben weinig glucocorticoïden. Zij ontwikkelen gemakkelijk vriendschappen en zijn socialer. Ook deze stijl blijft gedurende het hele leven tamelijk constant.

Suomi heeft aangetoond dat zowel genetische als omgevingsfactoren leidden tot persoonlijkheidsverschillen, die op hun beurt weer leiden tot de verschillende stijlen in het omgaan met stress. Zo heeft hij bijvoorbeeld laten zien dat een jong aapje grote kans heeft om een persoonlijkheidstrek te delen met zijn vader. Apen die een hoge reactiviteit als persoonlijkheidstrek hebben, hebben dit vaak te danken aan de opvoedingsstijl van de moeder.

Wat is de link tussen persoonlijkheidstypen en stressgerelateerde ziekten?

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan bij mensen naar de link tussen persoonlijkheidstypen en stressgerelateerde ziekten. Sommige onderzoeken hebben bijvoorbeeld uitgewezen dat zwangere vrouwen, die erg onvolwassen zijn en bang zijn om de aandacht van hun echtgenoot te moeten delen met een kind, vaak een miskraam krijgen. Aan de andere kant krijgen vrouwen die juist zeer onafhankelijk en assertief zijn ook vaker miskramen, omdat zij bang zouden zijn om hun onafhankelijke leven op te moeten geven voor een kind. Andere onderzoekers zijn echter zeer sceptisch over deze resultaten. Zij denken dat deze psychologische verklaringen slechts bestaan omdat de aandoeningen biologisch nog niet verklaard zijn. Als de biologische verklaring gevonden wordt, zal de psychologische verklaring gemakkelijk van de hand worden gedaan.

Bovendien maken deze onderzoeken gebruik van retrospectie om tot een conclusie te komen. Het zou zo kunnen zijn dat de persoonlijkheidstrekken van de vrouwen eerder het gevolg zijn van meerdere miskramen dan de oorzaak. Om dit te onderzoeken zouden eigenlijk de persoonlijkheden van vrouwen moeten worden onderzocht voordat ze zwanger raken.

Tenslotte is er ook niet aangetoond in deze onderzoeken wat voor biologisch effect deze persoonlijkheidstypen hebben. Zo is er niet duidelijk wat er bijvoorbeeld met de hormoonhuishouding gebeurt van vrouwen met bepaalde persoonlijkheidstrekken.

Wat houdt een angststoornis in?

Stress kan ook een invloed hebben op psychiatrische stoornissen, zoals angststoornissen. Er zijn verschillende soorten angststoornissen:

  • algemene angststoornis,
  • traumatische stress-stoornis,
  • fobieën,
  • dwangstoornissen.

Bij een angststoornis gaat de fantasie met iemand op de loop en zorgt voor een overdreven angstreactie. Bij gewone angst gaat het om vluchten uit een werkelijke situatie.

Mensen die zeer angstig zijn, hebben sterk de neiging om de kans voor een erge gebeurtenis veel te hoog in te schatten.

Mensen met een angststoornis proberen, in tegenstelling tot mensen die depressief zijn, toch telkens weer om een copingsreactie te activeren. Doordat zij echter een verkeerd beeld hebben van de risico’s en kansen van ernstige gebeurtenissen, activeren zij bijna doorlopend een copingsreactie. Zij ondervinden daardoor voortdurend stress en de daarbij horende stressreactie. Het continue aanhouden van stress en de stressreactie zorgt voor een verhoogde kans op het ontwikkelen van ziekten die aan stres gerelateerd zijn.

Tijdens de paniekaanvallen wordt het sympatische zenuwstelsel sterk geactiveerd en epinefrine en norepinefrine circuleren te veel door het lichaam. Het gehalte glucocorticoïden is echter niet te hoog.

In het geval van psychiatrische stoornissen heeft een verhoogd gehalte epinefrine en norepinefrine vooral te maken met wel een poging tot coping en de energie die dit kost. Een verhoogd glucocorticoïdengehalte is meer een teken dat iemand de hoop heeft opgegeven en niet meer aan coping doet. Dit is aangetoond met een experiment bij ratten. Omdat ratten nachtdieren zijn, houden zij niet van fel licht. De onderzoekers hebben ratten in kooien geplaatst waar het in de hoeken donker was, maar in het midden in het felle licht eten lag. Ratten probeerden dan eerst een manier te ontdekken om bij het eten te komen. Ze kwamen iets dichterbij en trokken zich dan snel weer terug, omdat ze bang waren in het felle licht. Tijdens dit proces was hun epinefrine en norepinefrine niveau duidelijk verhoogd. Als dit proces te lang doorging gaven de ratten het op en gingen ze gewoon in een donker hoekje liggen. In dit geval was hun glucocorticoïdengehalte te hoog en is er sprake van depressie.

Wat zijn de biologische aspecten van angst?

Sommige angsten zijn aangeboren. De meeste angsten zijn echter aangeleerd. Dit kan gaan door een proces van leren, waarbij bepaalde dingen geassocieerd worden met het trauma.

Ook kunnen mensen een angst ontwikkelen voor dingen die na generalisatie lijken op iets dat geassocieerd wordt met een trauma. Organismen hebben er aanleg voor om sommige angsten sneller te ontwikkelen dan anderen. Zo hebben mensen bijvoorbeeld aanleg om bang te zijn voor spinnen en zijn apen sneller bang voor slangen.

Mensen kunnen ook bang worden voor nieuwe dingen. Deze angsten worden impliciet aangeleerd en er ontstaat een autonome reactie door middel van conditionering. Dit wordt ook wel Pavloviaans leren genoemd.

Milde, kortdurende stress vergroot verklarend leren, maar langdurige en/of zeer erge stress verstoord het verklarend leren. De hierboven beschreven vorm van onbewust, impliciet en conditionerend leren vergroot iedere vorm van stress het verklarend leren. Dit is onderzocht met ratten. Wanneer ze een rat blootstelden aan een hard geluid, kreeg de rat een kortdurende stressreactie.

Wanneer ze dezelfde rat al gestrest hadden gemaakt met andere stressfactoren en de rat werd dan blootgesteld aan hetzelfde harde geluid, was de stressreactie nog veel groter.

De hippocampus regelt normaal gesproken het verklarende geheugen. De hippocampus helpt ons bijvoorbeeld om gemaakte afspraken te onthouden. Bij het onthouden van een stressreactie, wat gebeurt bij het conditioneren van angsten, speelt de hippocampus geen rol. Dit soort geheugen wordt aangestuurd door de amygdala.

De amygdala krijgt informatie van de zintuigen en heeft tevens veel te maken met de waarneming van pijn. De informatie van de zintuigen bereikt eerder de amygdala dan de cortex. Het is daardoor mogelijk om al te reageren op pijn of op een stimulus waar je een angst voor ontwikkeld hebt, zonder dat je je al van die stimulus of pijn bewust bent.

Bovendien krijgt de amygdala informatie van het autonome zenuwstelsel. Op basis van deze informatie besluit de amygdala om wel of geen angstreactie te activeren. Ook is de amygdala erg gevoelig voor signalen van de glucocorticoïden.

Een opgewekte amygdala kan het sympatische zenuwstelsel in werking stellen. Andersom vergroot een geactiveerd sympatische zenuwstelsel de kans dat de amygdala in werking wordt gesteld. Angst kan zichzelf dus reguleren.

De amygdala communiceert door middel van het hormoon CRH. De snelle werking van de amygdala blijkt uit onderzoeken naar hersenactiviteit. Als mensen een plaatje van een eng gezicht zagen, lichtte het gebied van de amygdala op in de scan. Deze reactie was ook te zien als de plaatjes zo snel getoond werden dat het niet mogelijk was deze bewust waar te nemen.

Mensen met een angststoornis zien bedreigingen die anderen niet waarnemen. Dat blijkt uit het volgende voorbeeld. Wanneer mensen een stukje tekst moeten lezen, zullen ze iets vertragen bij het lezen van een bedreigend woord. Mensen met een angststoornis vertragen echter veel meer. De amygdala van mensen met een angststoornis vertoont dan ook hyperreactiviteit.

Wanneer proefpersonen uit de controlegroep een plaatje te zien krijgen dat een klein beetje bedreigend is, zal hun amygdala nauwelijks geactiveerd worden. Bij mensen met een angststoornis zal ditzelfde plaatje echter wel al zorgen voor activering van de amygdala.

Ook een bedreigend plaatje dat te kort getoond wordt om zelfs onbewust waargenomen te worden door proefpersonen uit de controlegroep zorgt in mensen met een angststoornis al voor activering van het sympatische zenuwstelsel. Het is daardoor zeer begrijpelijk dat het sympathisch zenuwstelsel vaak in werking is gesteld bij mensen met een angststoornis.

Stress en glucocorticoïden maken de synapsen bij de amygdala prikkelbaarder en zorgen ervoor dat er meer neuronen groeien aan de verbindingen tussen de verschillende cellen. Zo ontstaat er steeds sneller en gemakkelijker een angstreacties en wordt deze ook in stand gehouden.

Dit hebben onderzoekers getest bij ratten. De amygdala van de rat werd op een kunstmatige manier prikkelbaar gemaakt. Daarna vertoonde de rat een soort angststoornis. Een verhoogde werking van de amygdala kan dus duidelijk geassocieerd worden met angststoornissen. Verder bestaat er ook nog free-floating anxiety. Er is dan een grote, traumatische stressfactor die de functie van de hippocampus verstoort en de werking van de amygdala vergroot. Deze angst ontstaat onbewust via de amygdala en blijft ook onbewust, omdat iemand geen herinnering heeft aan de eerdere gebeurtenis die deze angst heeft geconditioneerd.

Wat valt onder een type A persoon?

Twee cardiologen, Friedman en Rosenman, hebben een type A persoonlijkheid vastgesteld. Mensen met een type A persoonlijkheid zijn heel competitief, vijandig, ongeduldig en prestatiegericht. Deze personen lopen een groter risico om hart- en vaatziekten te krijgen. Williams ontdekte later dat van de genoemde karaktertrekken vijandigheid de enige significante voorspeller van hart- en vaatziekten is. De onderzoeken waaruit dit resultaat bleek, waren gecontroleerd voor belangrijke variabelen zoals leeftijd, gewicht, bloeddruk, cholesterol, en roken.

Latere onderzoeken verkregen deze resultaten echter niet. Wat vooral duidelijk werd, was dat vijandigheid niet alleen een erg belangrijke factor is voor het krijgen van hart- en vaatziekten, maar ook voor andere ziekten.

Friedman en Rosenman suggereerden later dat in het hart van de vijandigheid een gevoel van gehaastheid ligt, en in het hart van de gehaastheid een gevoel van onzekerheid. Dit houdt in dat een blijvend gevoel van onzekerheid beter voorspelt of iemand hart- en vaatziekten krijgt dan het vertonen van vijandigheid.

Toen er opnieuw naar de originele data van de onderzoeken naar type A-personen werd gekeken, bleek dat het niet uiten van woede minstens zo’n belangrijke voorspeller was voor het krijgen van hart- en vaatziekten als vijandigheid. Dit werd bevestigd door onderzoeken van Gross. Hij liet proefpersonen een filmfragment zien dat zorgde voor een opwekking van heftige emoties. Hetzelfde deed hij bij een andere groep proefpersonen, maar hen vertelde hij dat ze moesten proberen hun gevoelens niet tot uitdrukking te brengen. Uit deze onderzoeken bleek dat de onderdrukking van sterke emoties de intensiteit van de fysiologie die ermee gepaard gaat sterk vergrootte.

Er zijn verschillende redenen waarom personen die erg vijandig zijn een grotere kans op hart- en vaatziekten hebben. Zo is het waarschijnlijker dat deze mensen roken, slecht eten en/of overmatig alcohol gebruiken. Bovendien hebben deze personen de neiging om anderen met hun vijandige gedrag weg te jagen, waardoor ze minder sociale steun hebben.

Vijandigheid heeft ook bepaalde biologische consequenties. Uit onderzoeken met sociale provocatie is gebleken dat er bij vijandige mensen meer epinefrine, norepinefrine en glucocorticoïden in het bloed zaten dan bij proefpersonen uit de controlegroep. Bovendien hadden ze een hogere bloeddruk en nog andere ongewenste kenmerken met betrekking tot het hart en de vaten.

Door middel van therapie kan de vijandigheid in type A-personen verkleint worden. Ze worden daardoor minder vijandig, met als gevolg dat ze minder risico lopen om hart- en vaatziekten te krijgen.

Waarom zijn mensen gelukkig?

Er zijn mensen (vijf procent van de populatie) die zichzelf omschrijven als gelukkig, succesvol en getalenteerd en dit volgens persoonlijkheidstests ook daadwerkelijk zijn. Vreemd genoeg hebben deze mensen chronisch geactiveerde stressreacties, omdat ze een onderdrukkende persoonlijkheid hebben. Ze beschrijven zichzelf als planners, die zeer gestructureerd leven. Ze uiten bovendien weinig emoties. Anderen benijden hen vaak een beetje, terwijl ze zich afvragen waarom het bij die personen allemaal zo gemakkelijk verloopt. Uit onderzoek blijkt dat deze personen behoefte hebben aan sociale conformiteit, dat ze bang zijn voor sociale afkeuring en dat ze zich ongemakkelijk voelen bij ambiguïteit. Verder uiten ze weinig emoties en herkennen ze weinig emoties in anderen. Bovendien zijn de emoties die ze hebben erg zwart wit: ze kunnen zich maar één emotie herinneren bij gebeurtenissen waarbij ze sterke emoties voelden. Anderen zijn dan in staat om zich meerdere emoties te herinneren die alleen iets minder sterk aanwezig waren tijdens de desbetreffende gebeurtenis.

Ander onderzoek toonde aan dat sommigen van deze mensen zich vooral bezig houden met de schijn ophouden. Zij hebben juist daardoor veel last hebben van stress. Doordat zij zich bijna voortdurend zorgen maken over hoe ze op anderen overkomen, wordt hun stressreactie zeer vaak en soms zelfs chronisch geactiveerd.

De overige mensen met onderdrukkende persoonlijkheden zijn mogelijk fysiek min of meer uitgeput.

Davidson en Tomarken toonde door middel van EEG-technieken aan dat deze personen een ongebruikelijke verhoogde activiteit in de frontale cortex hebben. Dit deel van de hersenen houdt zich vooral bezig met het tegenhouden van uitingen van impulsieve emoties en cognities.

Uit de bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat mensen met onderdrukkende persoonlijkheden veel stress ervaren als zij een wereld zonder stressfactoren proberen te ontwikkelen.

Access: 
Public
Hoe ziet plezier er biologisch uit en hoe heeft stress hier invloed op? - Chapter 16
Wat is het verband tussen ziekte, rang en armoede? - Chapter 17 - Exclusive
Op welke manieren kan omgegaan worden met stress? - Chapter 18

Op welke manieren kan omgegaan worden met stress? - Chapter 18

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe er met stress wordt omgegaan, en welke manieren wanneer effectief zijn.

Onderzoekers gebruiken vaak staafdiagrammen om onderzoeksresultaten te tonen. Staafdiagrammen geven vaak het gemiddelde van verschillende leeftijdsgroepen aan. Jongeren hebben bij onderzoeken naar lichamelijke functies vaak een waarde van 100%, terwijl bij ouderen deze waarde lager ligt. De waarde is dan echter een gemiddelde en zegt niets over de waarde van individuen. Dat maakt dat het ook belangrijk is om naar de variabiliteit te kijken. Variabiliteit tussen individuen neemt toe met de leeftijd. Door nauwkeuriger te kijken naar dit soort data, kwamen onderzoekers erachter dat de gezondheid van sommige mensen verbeterde met het ouder worden of gelijk bleef.

Er zijn hele grote verschillen in de manier waarom mensen reageren op stressfactoren en de wijze waarop hun lichaam en geest met deze stressfactoren omgaan. Dat blijkt uit fysieke onderzoeken die gedaan zijn bij mensen die gevaarlijke, stressvolle taken uit moesten voeren.

Welke rol hebben glucocorticoïden bij verourdering?

In het hoofdstuk over veroudering werd aangetoond dat ouderen te veel glucocorticoïden uitscheiden en dat dit veroorzaakt wordt door een beschadiging van neuronen bij de hippocampus. Glucocorticoïden veroorzaken echter ook zo een beschadiging, waardoor een negatieve spiraal ontstaat

Meaney onderzocht dit bij ratten. Eerst mat hij bij deze ratten het geheugen. Over het algemeen hadden deze ratten geheugenproblemen vergeleken met jonge ratten. Er was echter ook een kleine groep ratten die geen geheugenproblemen hadden. Deze kleine groep bleek een normaal glucocorticoïdengehalte te hebben en hun hippocampus was nog onbeschadigd. Het verschil tussen de groepen ratten zat in hun jeugd. De ratten die in de eerst paar weken na hun geboorte goed behandeld waren en veel waren aangeraakt, bleken later bij de groep te horen die zonder problemen oud werden.

Deze situatie is moeilijk te generaliseren naar de natuurlijke omgeving van ratten, want daar zijn geen onderzoekers die de dieren kunnen aaien. Meaney heeft echter aangetoond dat hetzelfde effect werd gevonden bij ratten waarvan de moeder hun veel likte en verzorgde.

Er zijn echter ook nog andere genetische en omgevingsfactoren die meespelen in het proces van verouderen. Welke dit exact zijn is nog niet duidelijk, hier wordt nog steeds onderzoek naar gedaan.

Vaillant heeft een onderzoek gedaan naar het verouderen. Hij volgde honderd studenten van Harvard voor de rest van hun leven. De mensen die het gezondste waren, het langste leefden en het meest tevreden waren op latere leeftijd vertoonden verschillende kenmerken, die al duidelijk waren voor hun vijftigste:

  • Ze rookten niet.
  • Ze dronken weinig alcohol.
  • Ze bewogen veel.
  • Ze hadden een normaal lichaamsgewicht.
  • Ze waren niet depressief.
  • Ze hadden een goed huwelijk.
  • Ze hadden een goede manier van omgaan met stress.

Deze kenmerken kwamen ook naar voren in andere onderzoeken. Toch kan men nooit zeker weten wat de oorzaak is van succesvol ouder worden.

Uit andere onderzoeken is gebleken dat gerespecteerd worden en nodig zijn op latere leeftijd ook een gunstig effect heeft.

Het onderzoek naar succesvol ouder worden is nog vrij recent en er zijn nog geen resultaten van longitudinale onderzoeken bekend. Deze onderzoeken gaan niet alleen in op welke factoren het succesvol ouder worden kunnen voorspellen, maar ook wat de oorzaak is van deze factoren.

Hoe om te gaan met catastrofale ziekte?

In de jaren zestig is er een onderzoek gedaan onder ouders van kinderen die overleden aan kanker. Men had met het onderzoek het doel om erachter te komen of psychologische stress dezelfde hormonale veranderingen stimuleerde als fysieke stress. De onderzoekers onderzochten vooral het glucocorticoïdengehalte bij deze ouders. De gehaltes waren zeer variabel. De onderzoekers ontdekten een paar stijlen van omgaan met stress die geassocieerd werden met een lager glucocorticoïdengehalte. Voorbeelden van zulke stijlen zijn:

  • Het even kunnen verplaatsen van de aandacht van iets zorgwekkend naar iets minder stressvol.
  • De mate van ontkenning. Het ontkennen van de ernst van de situatie kan zorgen voor een lager glucocorticoïdengehalte.
  • Het zeer religieus zijn, kan zorgen voor een kleinere stressreactie, omdat er kracht uit het geloof kon worden gehaald.

Aangeleerde hulpeloosheid is relevant voor depressie. Er zijn verschillende diersoorten die het leven min of meer opgeven in bepaalde situaties die buiten hun controle liggen. Uit onderzoeken blijkt echter, dat ook hierbij een grote variabiliteit is.

Mensen die hoofdzakelijk een interne locus of control hebben, zijn meer bestand tegen aangeleerde hulpeloosheid. Interne locus of control verwijst naar de perceptie dat je controle hebt over je eigen lot.

Wat helpt bij psychologische stress?

Om oud te worden is het goed om bepaalde genen te erven die zorgen voor een betere omgang met stress en om op te groeien bij ouders met een goede sociaal-economische status. Men kan echter ook zelf de manier van omgaan met stress veranderen, zowel fysiek als psychologisch.

Door bepaalde activiteiten te herhalen kun je de connectie tussen gedrag en de activering van de stressreactie veranderen. Zo kan de fysieke omgang met stress geregeld worden.

De belangrijkste factoren die gebruikt kunnen worden om de stressreactie te manipuleren zijn:

  • Sociale steun.
  • Controle.
  • Voorspelbaarheid.
  • Uiten van frustratie.

Hoe zit het met zelfmedicatie en chronische pijnsyndromen?

Sommige mensen lijden aan chronische pijn. Hierbij is het moeilijk om vast te stellen, hoeveel medicijnen dit soort personen kunnen krijgen om hun pijn te verminderen, zonder dat zij verslaafd raken aan deze medicatie of een overdosis krijgen.

Onderzoekers hebben een keer uitgeprobeerd of patiënten hun eigen dosis konden bepalen. Iedere keer dat een patiënt om medicatie vroeg, kreeg hij dat ook. Uit hun onderzoek bleek dat mensen goed in staat waren tot zelfmedicatie en dat het medicijngebruik zelfs afnam. Dit kan worden verklaard aan de hand van controle en onzekerheid. Wanneer de patiënten controle en voorspelbaarheid kregen over de medicatie en indirect dus over de pijn, konden ze de pijn beter verdragen.

Wanneer jongeren geconfronteerd worden met een stressfactor, zullen zij waarschijnlijk meer proberen deze stressfactor het hoofd te bieden en het probleem op te lossen dan ouderen. Ouderen hebben meer de neiging om weg proberen te komen van de stressfactor of hun houding aan te passen aan de stressfactor.

In verzorgingshuizen wordt deze passieve, terugtrekkende houding bij ouderen onbedoeld gestimuleerd. Dit komt onder andere door:

  • Weinig sociale steun uit hun vroegere omgeving.
  • Weinig controle over hun dagelijkse bezigheden.
  • Weinig controle over hun financiën.
  • Weinig controle over hun eigen lichaam.
  • Weinig mogelijkheden tot het uiten van frustraties.
  • Ouderen worden vaak wat kinderlijk behandeld.
  • Weten dat het leven aflopend is en dat het steeds slechter wordt.

Uit het onderzoek bleek dat de mensen die meer verantwoordelijkheid kregen actiever werden en meer sociale contacten hadden. Uit vragenlijsten bleek bovendien dat zij zichzelf als gelukkiger zagen. Ook werden zij gezonder en was hun sterftecijfer lager dan mensen die niet meededen aan dit onderzoek. In sommige onderzoeken vond men ook een verlaging van het glucocorticoïdengehalte of een verbeterde immuunfunctie.

Werkt stressmanagement?

In de onderzoekssituatie heeft het verbeteren van de psychologische factoren controle, voorspelbaarheid, sociale steun en het uiten van frustratie een gunstig effect op stress, zoals eerder beschreven. Buiten de onderzoekssituatie om werkt dit alleen in bepaalde omstandigheden, voor sommige mensen en voor bepaalde problemen. Strategieën voor het managen van stress zijn niet altijd even goed en zijn afhankelijk van verschillende factoren.

Waarom is lichaamsbeweging belangrijk?

Er zijn een aantal redenen waarom lichaamsbeweging goed is tegen stress. Om te beginnen verkleint het het risico op metabolische en hart- en vaatziekten. Daardoor neemt ook de kans dat stress deze ziekten verergert af.

Uit onderzoek blijkt bovendien dat mensen die regelmatig sporten, uitgezonderd van marathonrenners, zich beter voelen. Deze mensen zijn vaak:

  • Minder neurotisch.
  • Extravert.
  • Optimistisch.

Zelfs wanneer je het onderzoek doet met neurotische, introverte mensen, blijkt dat sporten het humeur verbetert. De resultaten worden waarschijnlijk verklaard door het vrijkomen van bèta-endorfine tijdens het sporten. Sporten geeft vaak ook een goed gevoel vanwege de doeltreffendheid en prestaties.

De stressreactie maakt je lichaam klaar voor een plotselinge, hevige activiteit van de spieren. Spanning wordt verminderd als de stressreactie daadwerkelijk voor dat doel wordt aangezet, dus door te sporten in plaats van stil te blijven.

Er zijn bewijzen dat regelmatige lichaamsbeweging zorgt voor een kleinere stressreactie ten opzichte van verschillende psychologische stressfactoren.

Er zijn echter enkele mitsen en maren:

  • Het verbetert je humeur slechts voor een paar uur na de lichaamsbeweging en de stressreactie wordt voor zo’n zelfde tijd wat afgezwakt.
  • Bovendien reduceert lichaamsbeweging de stress alleen als de persoon in kwestie ook echt wil bewegen.
  • Onderzoeken hebben aangetoond dat aerobics beter is voor de gezondheid dan anaerobe bewegingen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit, dat je tijdens aerobics niet zo erg buiten adem bent.
  • Bewegen heeft pas effect op het gezondheid als het regelmatig gedaan wordt. Een paar keer per week twintig tot dertig minuten aan aerobe beweging doen is het meest effectief gebleken.
  • Te veel lichaamsbeweging kan namelijk ook schadelijk zijn, zelfs minstens zo slecht als te weinig lichaamsbeweging.

Wat zijn de voordelen van meditatie?

Een dagelijkse meditatie van vijftien tot dertig minuten heeft ook een gunstig effect op iemands gezondheid. Zo worden onder andere de glucocorticoïden verlaagd en heeft het invloed op het sympathisch systeem. Tijdens het mediteren wordt er vaak een lage bloeddruk gemeten. Het is echter niet helemaal duidelijk hoelang de effecten aanhouden.

Waarom meer controle en voorspelbaarheid krijgen in je leven?

Informatie ontvangen over bepaalde stressfactoren voorafgaande aan de stressfactor kan stressreducerend werken, maar niet altijd. Dit werkt niet als:

  • de informatie over algemene, onvermijdelijke gebeurtenissen gaat.
  • De informatie over zeldzame gebeurtenissen gaat.
  • Als iemand de informatie een paar seconden voor de ernstige gebeurtenis krijgt.
  • Als iemand de informatie ver vóór de ernstige gebeurtenis krijgt.

Wanneer informatie vooraf weinig extra’s vertelt, kan het de zaken erger maken. Ook te veel informatie vooraf kan stressvol zijn.

Een gevoel van controle kan verschillende effecten hebben. Psychologisch gezien is het gevoel van controle hebben niet altijd goed en het enkel vergroten van de hoeveelheid controle die iemand heeft is geen principe van goed stress management. Over het algemeen geldt dat des te desastreuzer de stressfactor is, des te slechter het is om te geloven dat je controle had over de uitkomst. Het is onvermijdelijke dat je in deze situatie gaat bedenken hoeveel beter het had kunnen zijn als je net iets meer je best had gedaan. Een gevoel van controle werkt het beste voor milde stressfactoren.

Het hebben van een sterke interne locus of control werkt goed bij mensen uit de middenklasse in een meritocratische samenleving met veel privileges. Bij deze mensen zal het vaak leiden tot een levenslange goede gezondheid. Bij mensen die echter arm zijn, minder onderwijs krijgen, minder goede kansen aangeboden krijgen en in een maatschappij leven waar vooroordeel en racisme hoogtij viert, kan het een ramp zijn om zo’n locus of control te hebben. Deze mensen hebben het gevoel dat ze het beter zouden kunnen hebben als ze alleen maar wat harder werkten en wat beter hun best deden.

Uit al het bovenstaande blijkt dat stress management vooral helpt bij het omgaan met milde stressfactoren. In ernstigere situaties zullen de technieken die tijdens het stress management worden aangeleerd niet voldoende zijn.

Waarom is sociale steun belangrijk?

Sociale steun kan ervoor zorgen dat stressfactoren als minder stressvol worden ervaren. Het is echter niet in alle omstandigheden de beste oplossing. Onderzoeken met apen hebben aangetoond dat omringd zijn door vreemden de stress van een stressfactor kan verergeren in plaats van dat het afneemt vanwege de sociale steun.

Ook werkt intieme sociale affiliatie niet altijd goed. In hoofdstuk 7 is gebleken, dat vrouwen die een slecht huwelijk hadden vaker een onderdrukt immuunsysteem hadden. Dit is opvallend, want getrouwd zijn wordt normaal gesproken in verband gebracht met een betere gezondheid. Een intieme relatie met een verkeerd persoon is dus niet stress verlagend, maar juist stress verhogend.

Niet alleen het ontvangen van sociale steun werkt stressreducerend. Ook het geven van sociale steun kan een zeer gunstige werking hebben. Je hebt dan het gevoel dat je nodig bent, wat een zeer positief gevoel is.

Kan religie en spiritualiteit helpen bij stress?

Het idee dat religie en spiritualiteit beschermen tegen ziekten, in het bijzonder stressgerelateerde ziekten, is erg omstreden. Literatuur toont aan dat het een gunstige werking heeft wanneer je een bepaalde religie uitoefent en er voor je gebeden wordt. Het verlaagt het aantal ziekten en het sterftecijfer dat veroorzaakt wordt door ziekten. Bovendien versnelt het het herstel van ziekten. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de term religie en de term spiritualiteit. Religie is meer:

  • een oud systeem vol tradities;
  • formeler en autoritair;
  • naar buiten toe gericht;
  • leerstellig;
  • remt expressie.

Religieuze mensen zijn vaak ouder, minder geschoold, ze hebben een lagere sociaal-economische status en zijn vaker mannen dan vrouwen. Spiritualiteit is juist meer naar binnen, op de persoon gericht, subjectief, emotioneel en biedt ruimte tot expressie.

In de gezondheidsliteratuur wordt er vaak geen dergelijk onderscheid gemaakt tussen religie en spiritualiteit. In de onderzoeken die de voordelen voor de gezondheid aantonen gaat het er alleen maar om of er werkelijk voordelen zijn. Dit is erg onzeker, onder andere omdat de onderzoeken bijna allemaal retrospectief zijn.

Verder worden er vaak veel dingen gemeten die met religie te maken hebben en veel dingen die met gezondheid te maken hebben. Als er dan maar voldoende correlaties uitgevoerd worden, vind je altijd wel een significant verband, terwijl dit verband eigenlijk berust op toeval. Dat mensen zelf de mate van hun religiositeit aan moesten geven, is een andere valkuil van het onderzoek. Mensen blijken hier niet altijd even goed in te zijn.

Ook is het erg onmogelijk om mensen in te delen in verschillende groepen, waardoor het erg moeilijk is om goed onderzoek te doen. Als er wel een verband gevonden wordt tussen religie en een verbetering van de gezondheid is het lastig te zeggen welke van de twee als eerste aanwezig was en of er geen sprake is van een verborgen variabele.

Richard Sloan en Carl Thoresen zijn grote denkers op dit terrein. Sloan is een sterke criticus van de gezondheidsvoordelen van religiositeit en Thoresen is juist een aanhanger. Thoresen toonden met zijn onderzoeken aan dat wanneer mensen regelmatig religieuze diensten bijwoont dit leidt tot:

  • Lagere sterftecijfers.
  • Kleinere kans op hart- en vaatziekten.
  • Kleinere kans op depressie.

Hij heeft echter ook gevonden dat het niets zegt over:

  • Het verloop van kanker.
  • Snelheid van ziekteherstel.

Thoresen vindt dat de effecten meer over gezonde mensen gaan die gezond blijven, dan over zieke mensen die in leven blijven en sneller herstellen.

Sloan is het hier mee eens, maar vindt bovendien dat het hele onderwerp teveel aandacht krijgt, omdat de effecten maar zeer klein zijn. Als men controleert op sociale steun en verminderde risicofactoren zijn er meerder redenen aan te wijzen waarom religie zou kunnen helpen. Deze redenen hebben te maken met stress en de soort God of Goden waar iemand in gelooft.

De Christenen en de Joden hebben bijvoorbeeld een God, wiens regels mysterieus zijn. Deze God is verantwoordelijk voor alles wat er gebeurt, al weet je soms niet wat zijn motieven zijn. Dergelijke gedachten kunnen je helpen met gebeurtenissen om te gaan, omdat je de schuld of oorzaak niet bij jezelf hoeft te zoeken.

Je kunt ook geloven in een God die erg duidelijke regels heeft. Op die manier krijg je voorspellende informatie. Bij dit soort godsdiensten is er altijd een verklaring. Wanneer een godheid antwoordt aan persoonlijke, specifieke smeekbedes voegt dit extra controle toe. Wanneer je alles in deze wereld ziet in de vorm van een goddelijk plan, levert dit zeer veel steun op.

Volgens Packer kan religie erg goed zijn om stress te reduceren, maar is in de eerste plaats vaak juist de veroorzaker van deze stress.

Waarom cognitieve flexibiliteit?

Er zijn verschillende manieren om om te gaan met stress. Mensen verschillen sterk in welke stijl ze gebruiken in de omgang met stress. Verder werken verschillende stijlen in verschillende situaties het beste.

Seligman heeft aangetoond, dat het erg goed is om te kunnen switchen tussen de verschillende loci van controle. Als er iets goeds gebeurd is het handig om dit aan je eigen handelen toe te schrijven, terwijl je de verantwoordelijkheid voor negatieve gebeurtenissen beter af kan schuiven naar iets wat buiten je eigen controle ligt.

Kunnen switchen naar de beste stijl voor een bepaalde situatie heeft dus impliciet te maken met cognitieve flexibiliteit. Volgens Antonovsky is de beste voorspeller van de gezondheid van een persoon de stijlen van vaste regels en flexibele strategieën. Het is erg moeilijk om tijdens stress een nieuwe strategie te vinden, maar dit is wel vaak nodig.

In het boek van Sapolsky worden verschillende contrasten genoemd. Zo is het goed om de stressreactie te activeren bij een fysieke stressfactor maar niet bij een psychologische stressfactor. Normaal gesproken wil je een laag level van glucocorticoïden, maar tijdens stress heb je het liefst een zo hoog mogelijk level. Wanneer de stressfactor aanvangt, wil je een snelle activatie. Wanneer de stressfactor beëindigd is, wil je zo snel mogelijk weer herstellen. Maar misschien is het doel niet om een zo groot mogelijk contrast te hebben tussen het normale niveau en het niveau tijdens activering, maar om beide tegelijk te hebben. Het basisniveau zou dan iets hoger zijn, terwijl het niveau tijdens activering wat lager zou zijn.

Er bestaat een soort tachtig/twintig procent-regel. Met betrekking tot stressmanagement zou je kunnen zeggen, dat tachtig procent van de stressreductie bereikt wordt door de eerste twintig procent van de moeite die je ervoor doet om stress te reduceren.

Als je wilt veranderen, moet je dagelijks je stressmanagement inzetten en het niet uitstellen tot latere tijdstippen. Het is belangrijk om in te zien dat we onze eigen capaciteiten kunnen gebruiken om verschillende fysieke en emotionele problemen te voorkomen, door middel van kleine stapjes die we iedere dag maken, zoals niet te veel zorgen maken om bepaalde dingen.

Access: 
Public
Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1432
Search a summary, study help or student organization