Samenvatting week 2 Inleiding Strafrecht

Week II 

De strafbepaling (wat in de wetten als strafbaar wordt gezien) bestaat uit: 

  • Een delictsomschrijving --> geeft aan welke ongewenste gedraging de wetgever strafbaar heeft willen stellen 

  • Een kwalificatie-aanduiding --> Maakt duidelijk hoe het gedrag in juridisch opzicht moet worden benoemd 

  • Een strafbedreiging/sanctienorm --> bepaalt welke soort straf mag worden opgelegd en wat het maximum daarbij is 

Artikel 310 Sr: “Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen (DO), wordt, als schuldig aan diefstal (KA), gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie (SB).” 

Vaak ontbreekt de kwalificatie-aanduiding of wordt deze geacht besloten te liggen in de delictsomschrijving: Artikel 300 lid 1 Sr: “Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.” 
Hier is de delictsomschrijving beperkt in één woord (mishandeling) en hierin ligt tevens de kwalificatie-aanduiding besloten.  

“Hij die uit winstbejag opzettelijk bevordert dat een kind beneden de leeftijd van zes maanden hetwelk niet onder voogdij van een rechtspersoon staat, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de raad voor de kinderbescherming, als pleegkind wordt opgenomen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.” 

De officieren van justitie neemt alle bestanddelen in de tenlastelegging (art. 261 Sv) op (als hij wederrechtelijkheid vergeet als bestanddeel in tenlastelegging hoeft dat niet bewezen te worden omdat het niet is opgenomen. Dan ontslaan van alle rechtsvervolging OVAR). Als hij een bestanddeel vergeet kan het ten laste gelegde niet worden gekwalificeerd en zal de verdachte moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Bestanddelen zullen moeten worden bewezen, elementen echter niet. Als de bestanddelen bewezen worden gaat men ervan uit dat er ook aan de elementen is voldaan. Dit is niet wanneer er sprake is van rechtvaardigingsgronden of een schulduitsluitingsgrond. Stap 3 bij de toetsing komt dus op plaats 1 te staan. 
Wanneer wel aan alle bestanddelen is voldaan is er niet in alle gevallen sprake van een strafbaar feit. Daarvoor is nodig dat aan de elementen wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid is voldaan. 

De zes bestanddelen zijn dan: 

  1. Handelen uit winstbejag 

  1. Opzettelijk bevorderen 

  1. Kind beneden de leeftijd van zes maanden 

  1. Welk kind niet onder voogdij van een rechtspersoon staat 

  1. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de raad voor de kinderbescherming 

  1. Als pleegkind opnemen 

Het vierlagenmodel zijn de vier componenten van het strafbare feit die de cumulatieve voorwaarden zijn waaraan moet zijn voldaan voordat iemand gestraft kan worden in het materieelrechtelijke perspectief

  1. Menselijke gedraging  

  1. Wettelijke delictsomschrijving (binnen grenzen van wettelijke delictsomschrijving --> bestanddelen 

  1. Wederrechtelijkheid --> elementen 

  1. Schuld (als verwijtbaarheid) --> elementen 

Als aan de eerste twee criteria (menselijke gedraging en voldoen aan wettelijke delictsomschrijving) wordt ervan uitgegaan dat ook aan de elementen (wederrechtelijkheid en wederrechtelijk) zijn voldaan (art. 287 wanneer iemand een ander van het leven berooft staat niet dat het aan wederrechtelijkheid en schuld te wijten is maar daar gaat men vanuit). 

Menselijke gedraging: 
Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen (BV’s, stichtingen en gemeentes). Niemand kan gestraft worden voor bepaalde gedachtes. Maar niet alleen actief optreden kan gestraft worden. Ook het nalaten om actief op te treden kan een strafbare gedraging opleveren. De menselijke gedraging zal uiteindelijk tot uitdrukking komen in te tenlastelegging. Dit is een processtuk waarin staat beschreven welke gedraging de verdachte volgens de OvJ zou hebben verricht. De feiten in de tenlastelegging zijn de feiten die aan de verdachte verweten worden en waarvoor hij terecht moet staan. In art. 350 Sv staat dat de rechter moet beoordelen of het ten laste gelegde is bewezen. Anders zal hij worden vrijgesproken (art. 352 lid 1 Sv). 

Wettelijke delictsomschrijving: 
De gedragingen zijn pas strafbaar als zij in de strafwet terug te vinden zijn. De rechter moet het ten laste gelegde kwalificeren om te beslissen welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert. Valt binnen legaliteitsbeginsel want deze gedraging moet in de wet zijn omschreven 

Wederrechtelijkheid: 
Mensen straffen van wie kan worden gezegd dat zij niet een norm uit het recht hebben geschonden is onrechtvaardig. Normaal gesproken is bij het vervullen van de delictsomschrijving de wederrechtelijkheid ook gegeven is. Er is wederrechtelijkheid aanwezig bij een bepaald gedrag. Er kunnen echter omstandigheden voordoen die het gedrag rechtvaardigen. Dit zijn rechtvaardigingsgronden (noodweer art. 41 lid 1 Sr, noodtoestand art. 40 Sr, ambtelijk bevel art. 43 lid 1 Sr, wettelijke voorschrift art. 42 Sr en ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid HR Veearts). Als dit wordt bepaald door de rechter: Ontslag Van Alle Rechtsvervolging (OVAR). 

Bij sommige delictsomschrijvingen staat het woord ‘wederrechtelijk’ expliciet genoemd. Als vastgesteld wordt dat een gedraging het delict vernieling oplevert, dan is daarmee vastgesteld dat er wederrechtelijk is gehandeld. Andersom: als blijkt dat de dader niet wederrechtelijk heeft gehandeld, dan kan er nooit sprake zijn van een gepleegde vernieling, om de reden dat ‘wederrechtelijk’ een bestanddeel van vernieling is (Piet heeft de auto dichtgegooid met zijn sleutel erin, de monteur moet de auto openbreken). Bij alle delicten waarbij wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving voorkomt, is de wederrechtelijkheid geen element maar een bestanddeel. Dit zijn a-typische delictsomschrijvingen. Bij het vierlagen blijven er dus nog maar drie lagen over (menselijke gedraging, delictsomschrijving + wederrechtelijkheid en schuld als in verwijtbaarheid). Stap 3 bij de toetsing komt dus op plaats 1 te staan. Als wederrechtelijkheid opgenomen is als bestanddeel en er is een rechtvaardigingsgrond, dan is er sprake van vrijspraak, want vraag 1 is niet voldaan en niet meer vraag 3 in toetsingsmodel 

Schuld: 
Schuld moet in deze zin worden gezien als verwijtbaarheid. Evenals voor de wederrechtelijkheid geldt voor de verwijtbaarheid dat deze verondersteld wordt aanwezig te zijn door het vervullen van de delictsomschrijving. Het is echter wel mogelijk dat iemand een delictsomschrijving vervult maar dat hem niks te verwijten valt. Dit zijn schulduitsluitingsgronden (ontoerekeningsvatbaar art. 39 Sr, psychische overmacht art. 39 Sr, onbevoegd ambtelijk bevel art. 43 lid 2 Sr, noodweerexces art. 41 lid 2 Sr en AVAS HR Melk en Water). De schulduitsluitingsgrond neemt de verwijtbaarheid weg. De rechter zal moeten concluderen dat het feit weliswaar bewezen, kwalificeerbaar en wederrechtelijk is, maar niet verwijtbaarheid. Dit zorgt voor Ontslag Van Alle Rechtsvervolging (OVAR).  

Schuld kan ook bestanddeel zijn (art. 307 Sr) --> culpoos delict (bevat verwijtbaarheid en schuld, moeten beiden worden bewezen). Stap 4 bij de toetsing komt dus op plaats 1 te staan. Als schuld opgenomen is als bestanddeel en er is een rechtvaardigingsgrond/schulduitsluitingsgrond, dan is er sprake van vrijspraak, want vraag 1 is niet voldaan en niet meer vraag 4 in toetsingsmodel 

Elementen --> wederrechtelijkheid & verwijtbaarheid. Elementen staan niet in de wet. Dit zijn voorwaarden voor strafbaarheid die niet in de delictsomschrijving zijn opgenomen. Elementen worden verondersteld aanwezig te zijn en hoeven niet te worden bewezen tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel (in de vorm van strafuitsluitingsgronden). In dat geval volgt OVAR (ontslag van alle rechtsvervolging) 

Als een bestanddeel niet kan worden bewezen, maar moet wel. Dus ook als wederrechtelijkheid of schuld als bestanddeel staan beschreven en niet als element --> vrijspraak 
Maar als een element niet kan worden bewezen/aanwezig is door strafuitsluitingsgrond --> OVAR 

Rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden vormen samen de strafuitsluitingsgronden

Beslissingsmodel 

Formele vragen

  • Art. 348 Sv: 
     

  1. Is de dagvaarding geldig? 
    Zo ja --> stap 2 
    Zo nee --> dagvaarding is nietig art. 349 lid 1 Sv  

Eisen voor geldige dagvaarding: 

  1. Externe eisen --> Betekeningsvoorschriften 

Inhoud dagvaarding (art. 258 Sv): 

1. Aanduiding van de persoon van de verdachte (aanduidingsfunctie) --> personalia verdachte, maar als jij dit niet bent/voor iets verdacht worden dat niet kan, kan je bezwaar maken tegen dagvaarding (art. 262 Sv) 
2. Oproeping om te verschijnen op terechtzitting onder vermelding van tijd en plaats daarvan (oproepingsfunctie
3. Tenlastelegging (art. 261 lid 1 en 2) (beschuldigingsfunctie) --> juridische waarheid (niet echte waarheid want ooggetuigen zeggen bijvoorbeeld tegengestelde dingen) 
4. Aanduiding van de rechten van verdachte (art. 260 lid 4) (informatiefunctie

Deze moeten ertoe leiden dat de dagvaarding de verdachte heeft bereikt. Als de verdachte niet ter zitting is gekomen moet de rechter dan ook eerst onderzoeken of de dagvaarding de verdachte heeft bereikt (art. 278 lid 1 Sv). Naast aanwezigheid heeft de verdachte hierdoor ook tijd voor de verdediging. Hier is minimaal tien dagen de tijd voor (art. 265 lid 1 Sv). Van de betekening wordt een officieel stuk opgemaakt: de akte van uitreiking. Op deze akte, die wordt gevoegd in het dossier dat de rechter heeft, is vermeld welke datum en op welke wijze de dagvaarding is uitgereikt. Als deze akte ontbreekt is uitreiking mislukt en persoon is dus niet op komen dagen is de einduitspraak: nietigheid van de dagvaarding zal betekenen (art. 349 lid 1). 

  1. Interne eisen (tenlastelegging) --> De eisen van art. 261 lid 1 en 2 Sv 

De tenlastelegging is het belangrijkste deel van de dagvaarding. Hierin staat de beschuldiging van de OvJ. Deze heeft een aantal eisen: 
1. Feit: moet duidelijk zijn welke delictsomschrijving de OvJ voor ogen had. Dit is niet alleen de herhaling van de bestanddelen, maar ook met de vermelding waaruit dat blijkt. Zoals mishandeling, moet ook vermelden waaruit dat letsel bestaat en op welke manier dat is toegebracht.  
2. Tijd: moet vermeld zijn omstreeks welke tijd de verweten gedraging is begaan. Doorgaans gebruikt de OvJ de woorden ‘op of omstreeks’, zodat een kleine vergissing in datum niet tot onbewijsbaarheid leidt. Überhaupt geen tijd maakt het nietig. Het brengt pas problemen bij de vraag of het ten laste gelegde kan worden bewezen. 
3. Plaats: moet plaats bevatten waar het ten laste gelegde feit is begaan. Een onjuiste plaats maakt de dagvaarding niet nietig, pas als er geen plaats wordt vermeld. Het brengt pas problemen bij de vraag of het ten laste gelegde kan worden bewezen. 
4. Wettelijke voorschriften: moet artikelnummer bevatten van het ten laste gelegde feit. 
5. Omstandigheden: moet nadere concretisering van de feiten bevatten.  

  1. Is de rechter bevoegd? 
    Zo ja --> stap 3 
    Zo nee --> rechter onbevoegd art. 349 lid 1 Sv 

Hierbij is de absolutie competentie (welke soort rechter is bevoegd) te vinden in RO en Wetboek van Strafvordering van belang en relatieve competentie (welke rechter in arrondissement) te vinden in art. 2-6 Sv van belang. Als rechter onbevoegd is (art. 349 lid 1 Sv). Politierechter bijvoorbeeld niet altijd bevoegd. 

  1. Is de officier van justitie ontvankelijk? 
    Zo ja --> stap 4 
    Zo nee --> de officier van justitie is niet ontvankelijk art. 349 lid 1 Sv 

Soms is er sprake van een vervolgingsbeletsel: 

  • Rechtsmacht --> art. 2 Sv betekent dat alleen Nederlandse strafwet geldt voor strafbare feiten. Hier geldt dus het territorialiteitsbeginsel. Maar dit geldt niet als zij schade kunnen toebrengen aan de Nederlandse Staat (art. 4 Sv).  

  • Leeftijd --> art. 486 Sv geeft als minimumleeftijd om gestraft te worden twaalf jaar aan. Wel kan een kind onder twaalf jaar een strafbaar feit plegen. De dwangmiddelen in art. 487 Sv kunnen dus ook gebruikt worden en maag ook worden staande gehouden, aangehouden en opgehouden worden voor onderzoek 

  • Verjaring van het vervolgingsrecht --> art. 70 Sr regelt de verjaring van het ‘recht tot strafvordering’. De termijn van verjaring begint op de dag na de dag van het delict (art. 71 Sr). Het verjaart na drie jaar voor overtredingen, zes jaar voor misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld, in twaalf jaren voor misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld, in twintig jaren voor misdrijven waarop gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld en in twintig jaren voor misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Voor misdrijven waar twaalf jaar voor kan worden opgelegd of zedenmisdrijven met minderjarige slachtoffers verjaart niet (art. 70 lid 2 Sr). Voor overtredingen na drie jaar en misdrijven na zes, twaalf of twintig jaar (art. 70 lid 1 Sr). Voor zedendelicten met minderjarige gaat pas lopen wanneer hij achttien is geworden (art. 71 onder 3). Besluit de OvJ later alsnog te vervolgen, dan eindigt daarmee de ondertussen opgebouwde verjaringstermijn. Dit heet stuiting van de verjaring, dus wanneer dagvaarding is gezonden begint de telling (art. 72 Sr) 

  • Overlijden van de verdachte --> art. 69 Sr 

  • Klacht --> art. 164 Sv enkele delicten zijn alleen vervolgbaar op klacht. Aangifte kan iedereen inleveren, maar een klacht alleen het slachtoffer. Als het OM toch vervolgt zonder klacht, dan wordt hij door de strafrechter als niet-ontvankelijk verklaard. Als er wel een klacht wordt ingediend is het niet noodzakelijk om te vervolgen. Een voorbeeld van een klachtdelict is eenvoudige belediging (art. 266 Sr) 

  • Immuniteit van overheidsorganen --> art. 51 Sr bepaalt dat strafbare feiten alleen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. De Hoge Raad heeft in het Volkelarrest bepaald dat de Staat immuun is voor strafvervolging.  

  • Ne bis in idem --> art. 68 Sr duidt aan dat niemand tweemaal voor hetzelfde strafbare feit vervolgd mag worden. De formele vragen hebben slechts betrekking op de processuele belemmeringen. Aangezien hij nog niet aan de inhoud in toegekomen belet art. 68 (ne bis idem) hem niet om een nieuwe vervolging in te stellen voor hetzelfde feit. De officier van justitie kan de verdachte opnieuw dagvaarden ter zake van hetzelfde feit, omdat de nietigverklaring van de dagvaarding geen uitspraak is over het feit in de zin van artikel 68 Sr. Dit hangt wel af van welke formele vraag (overlijden verdachte of geen klacht voor delict waar dat wel moest kan niet opnieuw worden vervolgd). 
    Anders ligt het bij de einduitspraak op de materiële vragen. Als dit eindigt in vrijspraak mag de OvJ de verdachte niet voor hetzelfde feit nogmaals vervolgen. Wel staat het hem rij om een rechtsmiddel (bijvoorbeeld hoger beroep) aan te wenden tegen de uitspraak. 

  • Verdachte heeft een strafbeschikking opgelegd gekregen, die ook volledig ten uitvoer is gelegd (art. 255a lid 1 Sv) 

  • Rechtbank heeft verklaard dat de zaak is geëindigd (art. 36 en 255 lid 1 Sv) 

Of schending van behoorlijke procesorde: 

  • Gelijkheidsbeginsel --> doordat het OM en de politie begrenzingen kennen door gelimiteerde mensenkracht en financiën, bestaat altijd een stelselmatige ongelijkheid in opsporing en vervolging van strafbare feiten. Toch moet worden geprobeerd dit tegen te gaan. 

  • Vertrouwensbeginsel --> verdachten moeten de overheid in redelijkheid kunnen houden aan verwachtingen die zij heeft opgewekt. De strafzaak tegen een verdachte die in redelijkheid door een richtlijn het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gekregen dat hij niet zal worden vervolgd, moet eindigen in een niet-ontvankelijkheid van het OM. 

  • Beginsel van redelijke en billijke belangenafweging -->De eisen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn hierbij van belang. Er moet gekeken worden of er een minder vergaande alternatieve weg voorhanden is waarmee hetzelfde doel bereikt kan worden (subsidiariteit) en of er geen lichter alternatief is dan de gekozen methode (proportionaliteit). Een opsporingsambtenaar mag bijvoorbeeld niet zomaar inbreken.  

  • Beginsel van zuiverheid van oogmerk --> Wanneer zij met een ander doel worden toegepast wordt er gesproken van détournement de pouvoir.   

 

  1.  Is er reden tot schorsing der vervolging 
    Zo ja --> stap 5? 
    Zo nee --> vervolging geschorst art. 349 lid 1 Sv 

Komt slechts sporadisch voor. Deze redenen zijn te vinden in art. 14, 14a en 16 Sv. Dit is echter niet schorsing van het onderzoek ter terechtzitting. 
 

Materiële vragen

  • Art. 350 Sv 
    1. Kan het ten laste gelegde worden bewezen?  
    Zo ja --> stap 2 
    Zo nee (vrijspraak art. 352 lid 1) 

Menselijke gedraging 

De rechter is hierbij gebonden aan de tekst van de tenlastelegging (grondslagleer). Is het dus niet primair van belang wat er precies is gebeurd, maar of het ten laste gelegde gedrag heeft plaatsgevonden. Zelfs als een ander strafbaar feit wordt ontdekt. Ook als de datum, tijd, opzet/medeplegen, diefstal/verduisteren verkeerd is kan het ten laste gelegde feit niet worden bewezen en leidt dat tot vrijspraak.  

Hier zijn de bewijsregels van belang. Art. 338 Sv --> Negatief-wettelijk bewijsstelsel, moet gaan om bewijs op grond van onderzoek ter terechtzitting en daaruit moet er sprake zijn van: 
1. Wettige bewijsmiddelen en  
2. Overtuigd dat het bewijs is.  
NL heeft een negatief-wettelijk bewijsstelsel, pas als er genoeg bewijsmiddelen zijn kan er worden veroordeeld. Bij twijfel geen veroordeling (in dubio pro reo). Eén bewijsmiddel is niet genoeg, maar moet minimaal twee (art. 342 lid 2 Sv). Dingen die naar algemene bekendheid duidelijk zijn, hoeven niet door de rechter te worden bewezen (Goldflake-arrest). Bij zedenzaken en iemand doet aangifte kan de agent wel overtuigd zijn, maar niet bewijs hebben. Wettig bewijs staat in art. 339 lid 1 Sv: verklaringen verdachte (art. 341 Sv), getuigen (art. 342 Sv), deskundigen (art. 343 Sv), eigen waarnemingen van rechter (art. 340 Sv) en schriftelijke bescheiden (art. 344 Sv, lid 2 --> proces-verbaal is al genoeg). Dus als verklaring verdachte in proces-verbaal is opgenomen en wordt gebruikt ter terechtzitting is dit dus wel een schriftelijk bescheiden! En dus niet een filmpje, maar wel als het op de zitting wordt getoond want waarnemingen rechter. Eén bewijsmiddel is niet genoeg, maar moet minimaal twee (art. 342 lid 2 Sv). Is er bewijsmateriaal voor het ten laste gelegde. Vragen voor bewijs: 

  1. Wordt het bewijsmateriaal toegelaten als bewijsmiddel 

  1. Zijn er voldoende bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te kunnen komen 
    a. Wordt ieder onderdeel van de bewezenverklaring door ten minste één bewijsmiddel bewezen 
    b. Voldoet de bewezenverklaring als geheel aan de bewijsminimumregels 

  1. Is de rechter overtuigd dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan 

  1. Niet alles hoeft echter bewezen te worden. Feiten en omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs (art. 339 lid 2 Sv) 

De auditu-arrest: Een man werd vervolgd voor het feit dat hij zou profiteren van het geld wat zijn vrouw als prostituee verdiende. Een vriendin van de man had hem horen zeggen dat zijn vrouw voor hem als prostituee geld moest verdienen. De rechter achtte het feit bewezen, onder andere door de verklaring van de vriendin. In cassatie ging het om de vraag of de verklaring van de vriendin gebruikt had mogen worden. Valt een verklaring van horen zeggen, een testimonium de auditu, onder art. 342 lid 1 Sv, en kan het derhalve als bewijs worden gebruikt? De Hoge Raad stelt dat een testimonium de auditu een weergave is van de gehoorsindruk van de getuige. Voorts stelt de Hoge Raad dat de tekst van de wet, haar systeem en de geschiedenis van haar totstandkoming een rechter niet verplicht om een verklaring van horen zeggen uit te sluiten van het bewijsmateriaal. In casu had de rechter de verklaring dus mogen gebruiken ter ondersteuning van zijn bewezenverklaring. 

Hier strandt de rechter als de plaats, datum, feit, etc niet klopt. Als de plaats, datum, etc überhaupt niet genoemd is, dan nietigheid van dagvaarding. 

2. Is het bewezen verklaarde feit strafbaar?  
Zo ja --> stap 3 
Zo nee (OVAR art. 352 lid 2) 

Is het bewezenverklaarde feit kwalificeerbaar die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving   

De verplichting tot kwalificatie is terug te voeren op het materiële legaliteitsbeginsel dat voorschrijft dat feiten alleen strafbaar zijn uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Maar ook interpretatie nodig door bijvoorbeeld Roomescape-arrest/Elektriciteits-arrest. Daardoor zullen alle bestanddelen moeten worden vermeld in de dagvaarding en moeten worden bewezen. 

Ook strandt hier de rechter als niet alle bestanddelen van de tenlastelegging zijn opgenomen, zoals het overslaan van “wederrechtelijk”. 
 
3. Is het feit strafbaar?  
Zo ja --> stap 4 
Zo nee (OVAR art. 352 lid 2) 

die wederrechtelijk is 

Een feit is strafbaar als het de verdachte kan worden verweten. Er is geen sprake van verwijtbaarheid als er sprake is van een rechtvaardigingsgrond

  • Noodweer (art. 41 lid 1 Sr) --> Bijlmer noodweer-arrest 

  • Noodtoestand (art. 40 Sr) --> Opticien-arrest 

  • Ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr) 

  • Wettelijke voorschrift (art. 42 Sr) 

  • Ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid --> Veearts-arrest 

Let op proportionaliteit en subsidiariteit 

Bij alle delicten waarbij wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving voorkomt, is de wederrechtelijkheid geen element maar een bestanddeel. Dit zijn a-typische delictsomschrijvingen. Wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving opnemen beperkt de reikwijdte van de strafbaarstelling. Bij het vierlagen blijven er dus nog maar drie lagen over (menselijke gedraging, delictsomschrijving + wederrechtelijkheid en schuld als in verwijtbaarheid). Stap 3 bij de toetsing komt dus op plaats 1 te staan. Als wederrechtelijkheid opgenomen is als bestanddeel en er is een rechtvaardigingsgrond, dan is er sprake van vrijspraak, want vraag 1 is niet voldaan en niet meer vraag 3 in toetsingsmodel. Als er echter sprake is van een schulduitsluitingsgrond dan kan wederrechtelijkheid in vraag 1 wel worden bewezen, maar vraag 4 niet en dus OVAR 

 
4. Is de verdachte strafbaar?  
Zo ja --> stap 5 
Zo nee (OVAR art. 352 lid 2)  

en aan schuld te wijten 

Een feit is strafbaar als het aan de schuld van de verdachte te verwijten is. Er is geen sprake van schuld als er sprake is van een schulduitsluitingsgrond

  • Ontoerekeningsvatbaar (art. 39 Sr) 

  • Psychische overmacht (art. 40 Sr) 

  • Onbevoegd ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr) 

  • Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr) --> 

  • AVAS --> Melk en Water-arrest 

Let op Garantenstellung en culpa in causa 

Schuld kan ook bestanddeel zijn, culpa: bevat verwijtbaarheid en wederrechtelijkheid, moeten beiden worden bewezen. Dan staat er: “schuld”, of “redelijkerwijs had moeten vermoeden” of “te wijten”. Stap 4 bij de toetsing komt dus op plaats 1 te staan. Als schuld opgenomen is als bestanddeel en er is een rechtvaardigingsgrond/schulduitsluitingsgrond, dan is er altijd sprake van vrijspraak, want vraag 1 is niet voldaan en niet meer vraag 4 in toetsingsmodel. 

5. Welke straf en/of maatregel?  
Dan mag je een straf opleggen (art. 351 Sv). Wanneer het onderzoek ter terechtzitting eenmaal is begonnen, moet de rechter een einduitspraak doen (art. 358 lid 1 en 2 Sv) en in het geval van een veroordeling moet hij beslissen over een straf of maatregel (art. 358 lid 4 Sv). Wanneer een beroep op een strafuitsluitingsgrond uitdrukkelijk is voorgedragen is de rechter verplicht daarop een beslissing te nemen (art. 358 lid 3 Sv). Deze beslissing moet wel worden gemotiveerd (art. 359 lid 2 Sv). Ook al is er geen verweer gevoerd, is hij verlicht in zijn vonnis de feiten en omstandigheden te noemen die hij aan de bewijsmiddelen heeft ontleend (art. 359 lid 3 Sv), dit is de motiveringsplicht.  

Het doorlopen van het beslissingsmodel leidt tot een einduitspraak (art. 138 Sv). De einduitspraken die mogelijk zijn (art. 139 lid 1, 351 en 352 Sv): 

  • Nietigheid van de dagvaarding 

  • Onbevoegdheid van de rechter 

  • Niet-ontvankelijkheid van de OvJ 

  • Schorsing van de vervolging 

  • Vrijspraak 

  • Ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR) 

  • Veroordeling 

Wanneer het onderzoek ter terechtzitting eenmaal is begonnen, moet de rechter een einduitspraak doen (art. 358 lid 1 en 2 Sv) en in het geval van een veroordeling moet hij beslissen over een straf of maatregel (art. 358 lid 4 Sv).  

Maatregelen (art. 36b en verder Sr) kunnen al eerder in dit proces voorkomen. Iemand kan bijvoorbeeld worden vrijgesproken, maar wel een maatregel worden opgelegd. Bij OVAR kan wel TBS worden opgelegd, wat bij vrijspraak uitgesloten is. Daarom is het van belang dat vrijspraak en OVAR van elkaar wordt afgescheiden. Verdachte heeft immers geen mogelijkheid beroep in te stellen tegen een vrijspraak, maar wel tegen een OVAR. 

 

Art. 1 Sr is het materieelrechtelijke legaliteitsbeginsel: strafbepalingen moeten altijd in het geschreven recht terug te vinden moeten zijn. Niet alleen wetten in formele zijn kunnen een wettelijke strafbepaling opleveren in de zin van art. 1 Sr, maar ook gemeentes in APV’s.  
Art. 1 Sv is het formeelrechtelijke legaliteitsbeginsel: Lagere overheid mag dus wel een verbod/gebod mag opnemen in APV maar NIET IETS PROCEDUREELS, want dit moet een wet in formele zin zijn (“Bij de wet voorzien”). Een Leidse agent mag je dus wel fouilleren, maar niet op basis van een APV. 

Omdat zonder een geschreven strafbepaling nooit strafbaarheid kan bestaan, moet de rechter in een vonnis ook altijd precies aangeven waar in de wet het feit dat de verdachte heeft gepleegd strafbaar is gesteld (kwalificatie). Er mag ook geen feit strafbaar zijn dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling (art. 1 Sr jo. Art. 16 GW). Dit is het verbod van terugwerkende kracht. Pas na inwerking van de wet is de strafbaarstelling effectief.  

Strafbare feiten zijn onder te verdelen in misdrijven en overtredingen. Dit is afhankelijk van de ernst van het strafbare feit: misdrijven zijn over het algemeen ernstigere feiten dan overtredingen. Het onderscheid tussen deze twee soorten strafbare feiten is om een aantal reden van belang: 

  1. Procesrechtelijke reden --> de indeling naar misdrijven en overtredingen bepaalt welk soort rechter bevoegd is om de zaak te behandelen (absolute competentie) 

  1. Materieelrechtelijk verschilpunt --> Poging tot overtreding en medeplichtigheid aan overtreding zijn niet strafbaar. Poging en medeplichtigheid zijn wel strafbaar in geval van misdrijven 

  1. Toepassing van dwangmiddelen reden --> veel dwangmiddelen mogen slechts worden toegepast in geval van verdenking van een misdrijf (aftappen van een telefoon) 

Het onderscheid tussen formele en materiële delicten heeft betrekking op de manier waarop een delict in de wet is omschreven.  
Formele delicten staan in de wet omschreven als een handeling, een specifiek omschreven activiteit die strafbaar is gesteld: “Wegnemen van een goed”, “Meer dan 40 km/u rijden”, “invoeren van cocaïne”. 
Bij materiële delicten heeft de wetgever niet een handeling strafbaar gesteld maar het veroorzaken van een gevolg. Hier is het niet van belang welke handeling heeft geleid tot het strafbare gevolg. Voldoende is dat het strafbare gevolg is ingetreden. Bijvoorbeeld doodslag, hier is niet omschreven op de manier waarop de ander gedood moet zijn.  

Bij het doen, handelen in strijd met een verbod is een commissiedelict. Echter is het ook denkbaar dat er sprake is van een nalaten in strijd met een gebod. Dit is een omissiedelict. Er kan ook sprake zijn van een nalaten maar die niet als omissiedelict in de wet staan geformuleerd (moeder die niet voor haar baby zorgt, waardoor het kind komt te overlijden). Dit is een oneigenlijk omissiedelict. Hiervan is dus sprake als het delict in de wet staat geformuleerd als een commissiedelict, terwijl het wordt gepleegd door een nalaten, ook bijvoorbeeld art. 287 Sr. 

Er kunnen bijzondere strafbepalingen voorkomen waarbij de delictsomschrijving een extra bestanddeel dat meestal strafverzwarend werkt. Dit is een gekwalificeerd delict. Het kan ook zijn dat het extra bestanddeel strafverlichting is. Dit is een geprivilegieerd delict. Hiervan is bijvoorbeeld sprake van eenvoudige mishandeling --> gronddelict (art. 300 Sr), maar als dit gepaard gaat met voorbedachte raad is dit dus een gekwalificeerd delict en is dit art. 301 Sr. Maar bij doodslag (art. 287 Sr) --> gronddelict is kinderdoodslag (art. 290 Sr) een geprivilegieerd delict. 

Causaliteit tussen de materiële delicten moet er ontstaan tussen de niet in de wet omschreven gedraging en het in de wet strafbaar gestelde gevolg (messensteek en de dood van een persoon). Er zijn echter lastige situaties te bedenken (man wordt geslagen maar gaat dood door slechte conditie van hart). Theorieën over causaliteit: 

  • Conditio sine qua non --> Deze theorie zegt dat indien bij het ontbreken van een schakel kennelijk onmisbaar is en derhalve als oorzaak aan te wijzen is. Het probleem is echter dat men te veel kan doorredeneren en uiteindelijk bij het begin van de aarde uitkomen. Bijvoorbeeld verdachte overlijdt na nekklem door politie. 

  • Causa-proximaleer --> Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de veroorzakende factor die het dichtst bij het gevolg ligt, in juridisch opzicht als oorzaak moet gelden. Deze theorie kan ook problemen opleveren bij een wat langere reeks van gebeurtenissen en geeft niet de mogelijkheid om verder weg liggende, relevante factoren te betrekken in de causaliteit. Dus als iemand zelf besluit euthanasie te plegen omdat hij zo lijdt aan iets door toedoen van een ander, is dit door deze causaliteitsvorm niet toerekenbaar. 

  • Voorzienbaarheidsleer --> De nadruk hierbij ligt op de handeling waarvan kan worden gezegd dat deze een gevolg heeft dat naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar was, de typische gevolgen van een bepaald handelen. Ook deze theorie kan problemen opleveren als de omstandigheden van het geval zo liggen dat het toeval een nogal grote rol heeft gespeeld in het optreden van de gevolgen (man wordt geslagen maar overlijdt door slecht hart, dan is het niet redelijk om het gevolg toe te rekenen aan de dader) 

Door het Letale longembolie-arrest gebruikt de Hoge Raad voor de causaliteit het criterium van de redelijke toerekening. Redelijk is vaag maar wordt gebaseerd op een billijk en acceptabel resultaat. Dit is tevens de heersende causaliteitsleer. 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Abel-Jan Scheffer
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1487