Werkcollege week 6 Inleiding Strafrecht

Opdrachten 

Vraag 1 

Het primair ten laste gelegde feit voldoet aan de eisen zoals deze zijn vastgelegd in artikel 261 Sv. 

a) Dit is juist; 

b) Dit is onjuist. 

B

Vraag 2 

Het subsidiair ten laste gelegde feit voldoet aan de eisen zoals deze zijn vastgelegd in artikel 261 Sv. 

a) Dit is juist; 

b) Dit is onjuist. 

B

Vraag 3 

Het is de advocaat-generaal toegestaan om tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep een wijziging in de tenlastelegging te vorderen. Deze mogelijkheid staat omschreven in: 

a) Artikel 312 Sv; 

b) Artikel 313 Sv; 

c) Artikel 313 jo. 415 Sv; 

d) Artikel 404 jo. 415 Sv. 

C

Vraag 4 

Als de rechtbank vaststelt dat de tenlastelegging niet voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke eisen, zal hij de dagvaarding nietig verklaren. Welke van de volgende uitspraken ten aanzien van deze situatie is juist? 

a) De officier van justitie kan de verdachte dan niet opnieuw dagvaarden ter zake van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr, omdat dat in strijd zou zijn met het ne bis in idem-beginsel; 

b) De officier van justitie kan de verdachte niet opnieuw dagvaarden ter zake van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr, omdat de nietigverklaring van de dagvaarding een einduitspraak oplevert; 

c) De officier van justitie kan de verdachte opnieuw dagvaarden ter zake van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr, omdat de nietigverklaring van de dagvaarding geen einduitspraak oplevert; 

d) De officier van justitie kan de verdachte opnieuw dagvaarden ter zake van hetzelfde feit, omdat de nietigverklaring van de dagvaarding geen uitspraak is over het feit in de zin van artikel 68 Sr. 

D

Vraag 5 

De raadsvrouw voert aan: “Deze zaak had bij de politierechter moeten worden aangebracht, aangezien de strafeis van de officier van justitie minder dan een jaar gevangenisstraf bedraagt.” 

a) Dit is juist; 

b) Dit is onjuist. 

B

Vraag 6 

Stel, de rechtbank gaat mee met het verweer van de raadsvrouw dat de zaak is verjaard. Tot welke einduitspraak dient dit te leiden? 

a) Ontslag van alle rechtsvervolging; 

b) Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie; 

c) Onbevoegdheid van de rechtbank; 

d) Vrijspraak. 

B

Overige meerkeuzevragen 

Vraag 7 

Welke beperking van het onmiddellijkheidsbeginsel heeft de Hoge Raad aangebracht in het De Auditu-arrest (HR 20 december 1926, NJ 1927, 85)? 

a) Ter terechtzitting hoeven de processen-verbaal en andere stukken niet op last van de voorzitter te worden voorgelezen; 

b) Een getuige wiens gezondheid of welzijn door het afleggen van een verklaring in gevaar wordt gebracht, hoeft niet ter terechtzitting te verschijnen; 

c) Het onderzoek ter zitting kan worden geschorst om één van de rechters te belasten met het horen van een getuige, hetgeen geldt als een gerechtelijk vooronderzoek; 

d) Een verklaring van een getuige, inhoudende hetgeen een ander tegenover de getuige heeft verklaard, mag voor het bewijs worden gebruikt. 

D

Vraag 8 

Janine wordt vervolgd voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld (art. 308 lid 1 Sr) à schuld als bestanddeel. Zij beroept zich op overmacht in de zin van noodtoestand (art. 40 Sr). Welke einduitspraak zal de rechter doen indien hij dit beroep honoreert?  
 
TENTAMENVRAAG 

a) Vrijspraak omdat het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen; 

b) Ontslag van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit; 

c) Ontslag van alle rechtsvervolging omdat het feit niet strafbaar is; 

d) Ontslag van alle rechtsvervolging omdat de dader niet strafbaar is.

A 

Vraag 9 

De buren Mark en Pelle leven in Leiderdorp al jarenlang in onmin. Wanneer Pelle erachter komt dat Mark een buitenechtelijke relatie heeft met zijn vrouw Berlinda, slaan de stoppen bij Pelle door. Met een koevoet slaat hij alle ruiten kapot van de Opel Insignia van Mark. Mark doet aangifte bij de politie en de officier van justitie besluit Pelle te vervolgen voor vernieling (art. 350 Sr). De tenlastelegging luidt als volgt: “dat hij op of omstreeks 21 mei 2018 te Sassenheim, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, zijnde een Opel Insignia met het kenteken 60-ZRF-4, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Mark Witte, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door met een koevoet, althans met enig goed, de ruiten van de auto heeft vernield althans kapot heeft geslagen (art. 350 Sr).” Tot welke einduitspraak zal de rechter komen? 

a) Nietigheid van de dagvaarding; 

b) Onbevoegdheid van de rechtbank; 

c) Ontslag van alle rechtsvervolging; 

d) Vrijspraak. 

D

Vraag 10 

In artikel 350 Sr is ‘wederrechtelijkheid’ een: 

a) Bestanddeel; 

b) Element. 

A

Vraag 11 

Sandy wordt vervolgd voor overtreding van artikel 150 Sr. Vanwege de psychische stoornis van Sandy aanvaardt de rechter haar beroep op artikel 39 Sr. Welke uitspraak is juist? 

a) Het bestanddeel opzet kan niet bewezen worden zodat vrijspraak volgt; 

b) Het bestanddeel wederrechtelijkheid kan niet bewezen worden zodat vrijspraak volgt; 

c) Het element verwijtbaarheid is niet vervuld zodat ontslag van alle rechtsvervolging volgt; 

d) Het element wederrechtelijkheid is niet vervuld zodat ontslag van alle rechtsvervolging volgt. 

C

Vraag 12 

Een beroep op de strafuitsluitingsgrond ‘onbevoegd gegeven ambtelijk bevel’ komt bij artikel 302 Sr aan de orde bij: 

a) De vraag of bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan; 

b) De vraag welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert; 

c) De vraag naar de strafbaarheid van het feit; 

d) De vraag naar de strafbaarheid van de verdachte. 

D

1. a. OVAR 

b. Vrijspraak, omdat niet aan de delictsomschrijving is voldaan 

c. Schorsing van vervolging 

d. OVAR, feit kan niet worden gekwalificeerd 

2. a. De verdachte heeft zichzelf in deze situatie gebracht, dus niet ontoerekeningsvatbaar 

b. Delictsomschrijving niet voldaan en dus kans van slagen 

c. Naast project kan je ook andere maatregelen opleggen 

d. Wederrechtelijk niet opgenomen, dus kans van slagen omdat de delictsomschrijving niet is voldaan 

3. Gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie 

3. Primaire tenlastegelegde kan worden bewezen en ontoerekeningsvatbaar kan niet worden gebruikt, omdat de verdachte zichzelf in deze situatie bracht. Daarom gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie 
Subsidiaire ten laste gelegde feit kan niet worden gekwalificeerd en daarom OVAR