Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Inleiding Privaatrecht: Goederenrecht in 2015-2016.

Hoorcollege 2: Eigendom, bezit en houderschap.

Eigendom

Eigendom is het eigendomsrecht op een zaak. Het eigendom is het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben. Zie hiervoor artikel 5:1 BW. Eigendom is speciaal gericht op zaken, bij andere goederen word iemand niet de eigenaar genoemd maar de rechthebbende. Wanneer iemand eigenaar van een zaak is heeft hij alle bevoegdheden omtrent die zaak en dus ook exclusieve bevoegdheden als revindicatie (art. 5:2 BW).

Bezit en houderschap

Bezit en houderschap komt ter sprake als je macht kan uitoefenen over een bepaalde zaak. Een eigenaar is vaak ook de bezitter van een zaak. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. Artikel 3:119 lid 1 BW bepaalt dat de bezitter wordt vermoed om rechthebbende te zijn. Dit betekent dat wanneer iemand dat betwist hij zelf zou moeten bewijzen dat de desbetreffende persoon die bezitter is niet de eigenaar is. De bewijslast ligt dus niet bij de bezitter. Een voorbeeld wanneer de eigenaar en de bezitter niet dezelfde persoon zijn, is wanneer A de fiets van B steelt, A blijft de eigenaar van de fiets maar hij kan geen macht meer over de fiets uitoefenen daarom is hij geen bezitter van de fiets meer. De bezitter van de fiets is nu B tenminste als hij de fiets voor zich zelf gebruikt.

Art. 3:107 lid 1 BW geeft een definitie van het word bezit, “bezit is het houden van een goed voor zichzelf”. Een bezitter ben je als je, je gedraagt als de eigenaar. Naast bezitter kan iemand ook een houder zijn van een zaak. Een houder van een zaak ben je wanneer je feitelijke macht over de zaak kan uitoefenen zonder dat je, je gedraagt als de eigenaar van de zaak. Art 3:108 BW zegt dat de uiterlijke feiten beslissend zijn of iemand een bezitter of houder is van een zaak, deze uiterlijke feiten moeten dan naar verkeersopvattingen beoordeeld worden. Met verkeersopvattingen wordt er bedoeld van wat de gemiddelde Nederlander ervan denkt. Als je een goed houdt omdat je de eigenaar er niet van bent doe je dat meestal omdat de eigenaar het toestaat, dat gebeurt meestal krachtens een overeenkomst. Een voorbeeld daarvan is wanneer je een dvd uit de videotheek leent, je sluit dan een huurovereenkomst met de videotheek af. Houderschap kan onmiddellijk en middellijk zijn. Onmiddellijk betekent dat je rechtstreeks macht kan uitoefenen over een zaak en middellijk houder ben je wanneer je nog steeds grip hebt op een zaak ook al loopt het via iemand anders.

Bezitter ter goeder of ter kwader trouw

Wanneer de bezitter en de eigenaar van de fiets niet dezelfde persoon zijn, kan de bezitter te goeder trouw zijn of ter kwade trouw. Een bezitter is te goeder trouw als hij zich niet alleen gedraagt als de bezitter maar dat hij ook daadwerkelijk dacht en mocht denken dat hij ook de eigenaar was, dit is op te maken uit artikel 3:118 lid 1 BW jo. artikel 3:11 BW. Een bezitter is ter kwader trouw als hij weet dat hij niet de eigenaar is. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in het geval van het eerder gegeven voorbeeld waar A de fiets van B steelt, hoewel hij zich gedraagt als de eigenaar van de fiets weet hij dat hij eigenlijk helemaal niet de eigenaar is omdat hij de fiets heeft gestolen. Lid 3 van artikel 3:118 BW zegt dat goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn en dat het ontbreken van goeder trouw bewezen moet worden. De regeling in het Burgerlijk Wetboek over het bezit is vooral geschreven in het licht van de verkrijgende verjaring, de verkrijgende verjaring krijgen we in week 4.

Van houder naar bezitter

Het is mogelijk om van houder naar bezitter te gaan. Als iemand is begonnen als een houder blijft hij krachtens art. 3:111 BW dezelfde titel houden zolang niet blijkt dat daar verandering in is gebracht. Art 3:111 BW geeft 2 manieren waarop deze verandering plaats kan vinden namelijk ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt en ten gevolge van een tegenspraak van diens recht. Ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt is bijvoorbeeld sprake wanneer C een boek uitleent aan D en C een paar weken later zegt dat D het boek mag houden. Van een tegenspraak van diens recht is sprake wanneer E een dvd uit de videotheek leent en een tijdje later aan de videotheek kenbaar maakt dat de dvd van hem is en dat hij hem dus niet terug komt brengen. E moet dus niet alleen de intentie hebben om de dvd voor zich zelf te houden en niet meer terug te geven aan de videotheek maar E moet dat ook aan de buitenwereld kenbaar maken. Het kan van belang zijn om uiteindelijk bezitter te worden omdat je alleen dan het eigendom door verkrijgende verjaring kan krijgen op een gegeven moment.

Verkrijging van goederen

Er zijn verschillende manieren om eigendom te verkrijgen. Er worden op verschillende manieren onderscheid gemaakt tussen de manieren om eigendom te verkrijgen. Zo heb je een onderscheid tussen originaire verkrijging en derivatieve verkrijging en word er een onderscheid gemaakt tussen manieren van verkrijgen onder algemene titel en manieren van verkrijgen onder bijzondere titel. Bij derivatieve verkrijging verwerft men een recht van iemand anders je neemt een bepaald recht van iemand over in de toestand zoals dat recht op dat moment was. Bij orginaire verkrijging ontstaat er een heel nieuw recht er dus geen sprake van een rechtsovergang, voorbeelden zijn natrekking, ontstaan van vorderingen en onteigeningen. Verkrijging onder algemene titel volgt de verkrijger iemand op zijn hele vermogen, ook alle rechtsverhoudingen gaan dan op de verkrijging over. Bij verkrijging onder bijzondere titel gaat hem om het verkrijgen van 1 of meer bepaalde goederen, het gaat dan alleen om de activa.

Overdracht

De belangrijkste vorm van verkrijging is overdracht. Overdracht valt onder verkrijging onder bijzondere titel, zie artikel 3:80 lid 3 BW. Artikel 3:84 BW stelt een aantal vereisten voor eigendomsoverdracht.

  • Een goed moet overdraagbaar zijn, hiervoor moet je artikel 3:83 BW gebruiken;

  • De overdracht moet verricht worden door iemand die beschikkingsbevoegd is;

  • Er moet een geldige titel, de titel moet de overdracht rechtvaardigen;

  • Er moet een levering plaats hebben gevonden.

Hoorcollege 3: Overdracht en derdenbescherming

Overdracht

Overdracht is een begrip dat ziet op een bepaald rechtsgevolg, iets dat je kan bewerkstelligen. Een overdracht doe je niet van je hele vermogen maar van specifieke goederen, het moet om 1 of meer bepaalde goederen gaan. Voor een succesvolle overdracht heb je 4 dingen nodig:

  • Beschikkingsbevoegdheid

  • Levering

  • Geldige titel

  • Het goed dient overdraagbaar te zijn (zie art. 3:83 BW)

Beschikkingsbevoegdheid

Om te beginnen moet het verschil tussen handelingsonbekwaamheid en beschikkingsonbevoegdheid duidelijk zijn. Iemand is handelingsonbekwaam wanneer hij bepaalde bevoegdheden bezit maar niet goed weet hoe hij die bevoegdheden in zijn eigen belang moet uitoefenen, denk hierbij aan onder curatele gestelde en minderjarigen. Beschikken is het verrichten van een gedraging met betrekking tot een goed waardoor het wordt vervreemd of bezwaard. Je kan niet in het algemeen zeggen dat iemand beschikkingsbevoegd of onbevoegd is, je moet per één of meer bepaalde goederen kijken of iemand daarover beschikkingsbevoegd is of niet. De hoofdregel is dat de rechthebbende oftewel de eigenaar beschikkingsbevoegd is, dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Een voorbeeld van iemand die wel de eigenaar is maar niet beschikkingsbevoegd is als iemand failliet wordt verklaard, in dat geval is de curator de beschikkingsbevoegde, dit valt terug te vinden in de faillissementswet. Als je iets overdraagt zonder dat je beschikkingsbevoegd bent komt er in beginsel geen overdracht tot stand, maar het zou wel kunnen dat de verkrijger een beroep op derdenbescherming toekomt.

Geldige titel

Een titel is de rechtsverhouding die ten grondslag ligt aan de overdracht. Deze rechtsverhouding moet de overdracht rechtvaardigen en dient geldig te zijn. Voorbeelden van geldige titels zijn koop en schenking. Artikel 3:84 lid 3 BW zegt dat een rechtshandeling die ten doel heef een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, is geen geldige titel van overdracht. Dit word het Fiduciaverbod genoemd. Wanneer er geen geldige titel is heeft dat tot consequentie dat er geen overdracht plaatsvind, dit wordt het causale stelsel genoemd. Een geldige titel kan van begin af aan ontbreken maar het kan ook later vervallen door vernietiging. Art. 3:53 lid 1 BW bepaalt namelijk dat vernietiging met terugwerkende kracht werkt. Men moet wel onthouden dat ontbinding geen terugwerkende kracht heeft, zie art. 6:271 BW. Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid bij een overdracht.

Art. 3:86 lid 1 BW kan bescherming bieden aan derden bij beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder.

Art. 3:86 lid 1 BW stelt daartoe verschillende eisen:

  • Een roerende zaak die niet een registergoed is;

  • Levering ex art. 3:90 BW, art. 3:91 BW, of art 3:93 BW;

  • Goede trouw bij de verkrijger;

  • Anders dan ‘om niet’

Goeder trouw betekent dat de verkrijger dacht en mocht denken dat de vervreemder beschikkingsbevoegd was. Om de goeder trouw bij iemand te beoordelen moet art. 3:11 BW als maatstaf worden genomen. Als aan alle eisen van het art. 3:86 lid 1 BW zijn voldaan is het rechtsgevolg dat er ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder toch een overdracht tot stand is gekomen. Artikel 3:86 lid 2 BW ziet op goederen waarop beperkte rechten rusten. Als aan dezelfde eisen als in lid 1 worden voldaan is het rechtsgevolg dat de beperkte rechten die op dat goed rusten vervallen. Artikel 3:86 lid 3 gaat over de diefstal van roerende zaken die geen registergoederen zijn, het bepaalt dat de oorspronkelijke eigenaar een termijn van 3 jaar heeft om zijn gestolen goed terug te vorderen. De verkrijger kan in dat geval alleen bescherming van art. 3:86 BW genieten als er aan de volgende eisen worden voldaan:

  • Er is voldaan aan de vereisten van lid 1

  • De verkrijger is een consument

  • De vervreemder verkoopt gewoonlijk dit soort zaken vanuit zijn winkel

  • HR Uitslag/Wolterink

Voor goederen die niet onder artikel 3:86 BW vallen, kan art. 3:88 BW beschermen bieden. Art. 3:88 BW bied maar een beperkte derdenbescherming namelijk alleen als de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder het gevolg is van een eerdere ongeldige overdracht. Het artikel beschermt alleen als er toen der tijd iets mis is gegaan door een ongeldige levering of een ongeldige titel.

De wegwijsplicht

Art 3:87 BW is een verdere uitwerking van het vereiste van de goede trouw. De derde-verkrijger moet tot 3 jaar na de verkrijging van het goed onverwijld kunnen zeggen van wie hij het goed heeft verkregen, of de gegevens die hij toen voldoende vond om hem te achterhalen. Als hij die gegevens niet kan verschaffen komt hem geen beroep op art. 3:86 BW toe.

Levering

De levering is een rechtshandeling die verschilt per soort goed:

  • Art. 3:89 ziet op levering van registergoederen

  • Art. 3:90 ziet op de levering van roerende zaken

  • Art. 3:94 ziet op de levering van vorderingen op naam

  • Art. 3:95 is een restbepaling voor soorten goederen die niet ergens anders in de wet specifiek zijn geregeld.

De hoofdregel voor de levering van roerende zaken die geen registergoederen zijn is dat de levering plaatsvind door bezitsverschaffing. Art. 3:90 BW zegt dat het moet gaan om zaken die direct dan wel indirect in de macht van de vervreemder zijn. Art. 3:114 BW bepaalt dat een bezitter zijn bezit overdraagt door de verkrijger in staat te stellen om de feitelijke macht erover uit te oefenen. Bezitsoverdracht kan alleen maar plaatsvinden door de bezitter of door de houder als hij toestemming van de bezitter heeft. Bezitsoverdracht vind dus plaats door het goed door te geven van persoon tot persoon, het kan echter dat de feitelijke handeling achterwege kan blijven en dat een tweezijdige verklaring genoeg is. Art. 3:115 BW geeft daar 3 manieren van:

  • Constitutum possessorium: De eigenaar kan zeggen dat hij een zaak voor iemand gaat houden, hij maakt dan iemand anders de eigenaar terwijl hij de zaak eerst nog even voor zich zelf houdt en hem op een later moment pas echt gaat overhandigen.

  • Traditio brevi manu: Iemand die eerst een houder is wordt door de eigenaar tot eigenaar gemaakt.

  • Traditio longa manu: Het eigendom verwisselt van de ene partij naar de andere partij terwijl de zaak feitelijk bij een derde ligt. De derde moet er dan wel van op de hoogte worden gesteld.

Let wel op dat bij een constitutum possessorium de derdenbescherming van art. 3:86 pas werkt nadat het goed ook echt feitelijk is overgedragen.

Hoorcollege 4: Manieren van verkrijging

Verkrijging Algemeen

Je hebt twee verschillende stelsels van overdracht namelijk het abstracte stelsel en het causale stelsel van overdracht. Ruim 200 jaar geleden is het abstracte stelsel van overdracht geconstrueerd door een Duitse jurist op basis van het Romeinse recht. Een abstract stelsel van overdracht houdt in dat er geen verbintenis is tussen het verbintenissenrecht en het goederenrecht terwijl het causale stelsel inhoudt dat er wel een verbintenis is tussen het verbintenissenrecht en het goederenrecht. In Nederland is in het verleden een debat ontstaan of Nederland een abstract of juist een causaal stelsel van overdracht zou moeten hebben. Aan de kant van het abstracte stelsel stond E. M. Meijers en aan de kant van het causale stelsel stond Paul Scholten. Uiteindelijk trok causale stelsel aan het langste eind in Nederland.

Damhof/Staat

Het causale stelsel houdt in dat voor een overdracht een geldige titel nodig is. Dit werd door de Hoge Raad bevestigd in het Arrest Damhof/Staat. Tijdens de oorlog werd er een overeenkomst gesloten tussen Kontinental en Damhof waarbij werd afgesproken dat Kontinental kantoormeubilair zou leveren aan Damhof. Het kantoor meubilair was opgeslagen in een pakhuis genaamd Telstar en er werd besloten dat Telstar niet meer voor Kontinental zou houden maar voor Damhof. De bezitsverschaffing had dus plaats gevonden door een tweezijdige verklaring, zoals vastgelegd in het tegenwoordige art. 3:115c BW. In de oorlog vaardigde de Nederlandse Staat wetten uit vanaf Londen. Ze besloten onder andere dat alle transacties met de vijand nietig zijn en dat alles wat van een vijandige onderdaan is van de Nederlandse Staat is. Toen Nederland was bevrijd besloot de Staat de kantoormeubelen onder zich te nemen en ze te verdelen over de oorlogsslachtoffers. Damhof nam echter het standpunt in dat die meubelen van hem waren en niet van de staat, de levering was namelijk keurig gebeurd en een geldige titel is niet nodig voor een geslaagde overdracht. De Hoge Raad gaf hem hierin ongelijk en besloot dat de meubelen niet van Damhof waren omdat de overeenkomst nietig was en er dus geen geldige titel aanwezig was voor de overdracht.
Met dit arrest hakte de Hoge Raad een knoop door, waardoor Nederland een causaal stelsel van overdracht had en dat een overdracht een geldige titel nodig had.

Gesloten stelsel van verkrijging van goederen

Wij hebben een gesloten stelsel van verkrijging van goederen, dat wil zeggen dat er niet meer manieren van verkrijging van goederen zijn dan dat uit de wet voortvloeit. Art. 3:80 BW bepaalt dat er twee manieren zijn om goederen te verkrijgen, namelijk goederen onder algemene titel en goederen onder bijzondere titel. Bij de verkrijging onder algemene titel volg je iemand op in zijn hele vermogen of in een evenredig deel van dat vermogen. Bij de verkrijging onder bijzondere titel verwerf je een bepaald goed. Een ander onderscheid is dat tussen originaire en derivatieve verkrijging. Bij originaire verkrijging ontstaat er een heel niet recht die niemand eerder had. Bij derivatieve verkrijging is het recht afgeleid van een voorganger.

Verkrijgende verjaring (usucapio)

Art. 3:99 BW is het artikel dat ziet op de verkrijging van een goed. Een goed is een zaak of een vermogensrecht (art. 3:1 BW) naast art. 3:99 BW wat op de verkrijgende verjaring ziet is er art. 3:105 BW wat op de bevrijdende verjaring ziet.
Om je te kunnen beroepen op art. 3:99 BW moet je aan de volgende eisen voldoen:

  • Je moet het bezit hebben (art. 3:107 BW);

  • Je moet te goeder trouw zijn (art. 3:118 jo. 3:11 BW);

  • Het bezit moet onafgebroken zijn gedurende 3 of 10 jaar.

Als je aan deze eisen voldoet is het rechtsgevolg dat je het goed verkrijgt. De artikelen 3:86 BW en 3:88 volgen heel nauw de bepaling van de verkrijgende verjaring, dit komt doordat de gevallen die door die artikelen beschermd worden, vroeger onder de verkrijgende verjaring vielen.

Verkrijging door bevrijdende verjaring

Als je niet te goeder trouw bent gaat art. 3:99 niet op, een dief kan dus nooit op grond van de verkrijgende verjaring eigenaar worden. Art. 3:105 bepaalt echter dat als de bezitter te kwader trouw is de rechthebbende 20 jaar heeft om het goed terug in zijn bezit te nemen. Na 20 jaar heeft de rechthebbende geen rechtsvordering meer om het bezit te revindiceren en verkrijgt de bezitter te kwader trouw op grond van art. 3:105 BW de eigendom. In art. 3:306 BW is te vinden dat het termijn 20 jaar is.

Schatvinding

Art. 5:13 BW bepaalt dat wanneer er een schat word gevonden, deze voor gelijke delen toe komt aan degene die de schat heeft ontdekt en aan de eigenaar van de roerende of onroerende zaak waarin de schat is ontdekt. Dit artikel is afgeleid uit de instituten van Gaius.

Natrekking en bestanddeelvorming

Als je wilt weten of iets een bestanddeel is of niet moet je naar art. 3:4 BW kijken. Het is het slimst om eerst naar lid 2 te kijken, lid 2 zegt dat iets een bestanddeel is als je het niet van de hoofdzaak kan afscheiden zonder dat het beschadigd raakt. Als de uitkomst is dat lid 2 niet opgaat moet je naar lid 1 kijken, dit lid zegt dat je het moet beoordelen aan de hand van de verkeersopvattingen of het een bestanddeel is of niet. Art. 5:14 lid bepaalt dat de eigenaar van de hoofdzaak ook de eigenaar van het bestanddeel wordt. Lid 2 bepaalt dat als er geen hoofdzaak is aan de wijzen (bij 2 roerende goederen, anders is het onroerend goed automatisch de hoofdzaak) beide eigenaars mede-eigenaars van de nieuwe zaak worden.

Vermenging

Art. 5:15 BW ziet op vermenging. Vermenging vind bijvoorbeeld plaats als je verschillende vloeistoffen bij elkaar doet waardoor het 1 vloeistof word. Om te zien wie er dan eigenaar van wordt moet je kijken naar de bepalingen die ook op natrekking zien.

Zaakvorming

Art. 5:16 BW is de bepaling dat over zaakvorming gaat, het is een artikel dat lastig is om te lezen. Als iemand uit de grondstof van een ander iets nieuws vervaardigt, wie is dan eigenaar van de nieuwe zaak? Is het degene die de eigenaar van de grondstoffen was of degene die arbeid in de nieuwe zaak heeft gestoken. Lid 2 bepaalt dat als iemand de zaak voor zichzelf vormt, hij ook eigenaar wordt.

Hoorcollege 5: Beperkte rechten

Rechten op goederen

Beperkte rechten zijn absolute rechten op goederen, het zijn geen rechten jegens een persoon. Het is een recht dat iemand bevoegdheden geeft ten opzichte van een goed. Het meest omvattende recht dat je op een goed kan hebben is wat zaken betreft eigendom. Art. 5:1 BW beschrijft het eigendom als het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Je kan echter niet het eigendom van vermogensrechten hebben, het recht op een vermogensrecht word betiteld met “toebehoren aan”. Rechten op goederen hebben de volgende kwaliteiten:

  • Ze zijn absoluut, dat betekent dat je ze tegen een ieder kan inroepen;

  • Ze zijn exclusief, dat betekent dat je anderen van het gebruik kan uitsluiten;

  • Goederenrechtelijk gevolg, dat betekent dat wanneer het goed zich onder iemand anders dan de eigenaar bevind de rechten van de eigenaar het goed volgen.

De twee belangrijkste dingen die een goederenrechtelijke recht inhoudt is de bevoegdheid tot gebruik en de bevoegdheid tot vervreemding.

Beperkte rechten

Art. 3:8 BW geeft de definitie van een beperkt recht “een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met het beperkte recht is bezwaard”. Er drukt dus een last op het meer omvattende recht. Meijers, een privaatrecht jurist en een prominent rechtshistoricus, wees erop dat de beperkte rechten een heel oud concept beantwoorden namelijk het oude ius in re aliena: het recht op een goed van een ander. Beperkte rechten zijn afgesplitste rechten.

De beperkte rechten staan in de wet verdeeld over boek 3 en boek 5. De beperkte rechten die in boek 3 staan kunnen op goederen gevestigd worden en de beperkte rechten uit boek 5 kunnen op zaken gevestigd worden. Voor beperkte rechten geld het prioriteitsbeginsel, dit beginsel houdt in dat wanneer er meerdere beperkte rechten op het goed gevestigd zijn, het oudere beperkte recht voor het later gevestigde beperkte recht gaan. Dit betekent wel dat anderen op de hoogte van de gevestigde beperkte rechten moeten zijn. De beperkte rechten moeten dus kenbaar zijn.

Artikel 3:81 zegt dat “hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van het recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen”. In dit artikel zit het gesloten stelsel van beperkte rechten verborgen, dat houdt in dat de beperkte rechten herleidbaar moeten zijn tot in de wet geregelde gevallen. Beperkte rechten beantwoorden dus aan het numerus clausus beginsel. Numerus clausus betekent gesloten aantal. Over de inhoud van het beperkte recht moet je wel binnen bepaalde grenzen blijven, maar verder kunnen we zelf de inhoud ervan bepalen. We hebben de volgende beperkte rechten:

  • Vruchtgebruik art. 3:201 BW

  • Pand en hypotheek art 3:227 BW

  • Erfpacht art. 5:85 BW

  • Erfdienstbaarheid art. 5:70 BW

  • Appartementsrecht art. 5:106 BW

  • Opstal art. 5:101

vruchtgebruik, pand en hypotheek, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal en appartementsrecht.

Beperkte rechten ontstaan door vestiging of door verjaring. Als je een beperkt recht wilt vestigen dan gebruik je art. 3:84 BW in verband met de schakelbepaling van art. 3:98.

Art. 3:8 geeft de definitie van een beperkt recht “ een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met het beperkte recht is bezwaard”. Er drukt dus een last op het meer omvattende recht. Meijers, een privaatrecht jurist en een prominent rechtshistoricus, wees erop dat de beperkte rechten een heel oud concept beantwoorden namelijk het oude ius in re aliena: het recht op een goed van een ander. Beperkte rechten zijn afgesplitste rechten.

Bevoegdheden gerechtigde

De Bevoegdheden van de gerechtigde worden bepaald door de wet en door de gerechtigde tot het meer omvattende recht zelf. De gerechtigde tot het meer omvattende recht vestigt het recht namelijk zelf. Niemand kan meer recht overdragen dat hijzelf heeft, dit is een rechtsregel dat Ulpianes schreef in het Romeinse recht “ nemo plus iuris ad alium transferre potest quam ipse haberet” afgekort de nemo plus regel. Deze regel is terug te vinden in art. 3:84 doordat een goed alleen door een beschikkingsbevoegde kan worden overdragen, meestal is alleen de eigenaar beschikkingsbevoegd. Art. 3:84 geeft drie vereiste voor overdracht namelijk beschikkingsbevoegdheid, een geldige titel en een geslaagde levering. Art. 3:98 is de schakelenbepaling die art. 3:84 ook relevant maakt voor beperkte rechten. Het vestigen van een beperkt recht kan dan ook gezien worden als de overdracht van de bevoegdheden die bij een beperkt recht horen. De leveringswijze verschilt per soort goed, voor het vestigen van een beperkt recht moet je dezelfde leveringswijze kiezen als wat gepast zou zijn voor het goed waarop het beperkte recht rust. Dit moet je dan wel in samenhang met de schakelbepaling van art. 3:98 nemen.

Pand en hypotheek

Pand en hypotheek staan samen genoemd in art. 3:227. “ het recht van pand en het recht van hypotheek zijn beperkte rechten, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeiser te verhalen. Is het recht op een registergoed gevestigd, dan is het een recht van hypotheek: is het recht op een ander goed gevestigd dat is het een recht van een pand.”Het pandrecht en het hypotheek recht zijn zekerheidsrechten, zekerheidsrechten strekken ertoe om een vordering met voorrang te kunnen verhalen op de schuldenaar. Ook geeft het, het recht van parate executie, je hoeft niet naar de rechter te gaan maar je kan het pandrecht meteen ten uitvoer leggen, zie art. 3:268 BW. Verder geeft het een voordeel omdat je door het pandrecht of het hypotheekrecht een separatist in faillissement ben zie art. 57 lid 1 FW. De houder van het zekerheidsrecht hoeft zich dus niets aan te trekken van de schuldenaar die in faillissement is geraakt of van de aangestelde curator. Een voordeel voor de gene die het pandrecht of hypotheekrecht uitgeeft is dat het meer zekerheid voor bijvoorbeeld de bank biedt waardoor de lening tegen een lagere rente kan worden verkregen.

Vruchtgebruik

Art. 3:201 “ vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten” Het goed word dienstbaar gemaakt aan een beperkt gerechtigde die vruchtgebruiker wordt genoemd.

Erfdienstbaarheid

Art. 5:70 lid 1 BW“ een erfdienstbaarheid is een last waarmede een onroerende zaak het dienende erf ten behoeve van een andere onroerende zaak het heersende erf is bezwaard”. Erfdienstbaarheid kan alleen maar bestaand in een dulden of een niet doen, je kan dus niet een doen bedingen in de vorm van erfdienstbaarheid, dit bepaalt art. 5:71 BW.

Hoorcollege 7

Vandaag staan we stil bij de volgende vraag: “Als een schuldeiser het recht heeft jegens een schuldenaar op de voldoening van een geldsom, wat voor mogelijkheden staan die schuldeiser dan tot beschikking?”

Verhaal en voorrang

Wanneer een schuldenaar de vordering niet betaalt dan is de formele oplossing dat de schuldeiser naar het vermogen van de schuldenaar gaat, de schuldeiser kan dus verhaal nemen op de goederen van de schuldenaar. Hij kan verhaal nemen op de goederen in het vermogen van de schuldenaar, daarbij kan het gaan om registergoederen, roerende goederen en vorderingen. Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek handelt over vermogensrechten in het algemeen, de laatste titel van boek 3 richt zich op het verhaalsrecht op goederen. Zoals gezegd is het uitgangspunt dat de schuldeiser verhaal kan nemen op het hele vermogen van de schuldenaar, dit uitgangspunt in te vinden in art. 3:276 BW. Op dit uitgangspunt zijn uitzonderen te vinden die ervoor zorgen dat de schuldeiser zich niet op alles binnen het vermogen van de schuldenaar kan verhalen, deze uitzonderingen corresponderen met bijv. de bestaansminimum waarbij je kan denken aan een bed maar ook goederen die bestemd zijn voor de openbare dienst zijn niet vatbaar voor verhaal. Om je tot de goederen van de schuldenaar te kunnen verhalen moet je eerst naar de rechten stappen om een tenuitvoerleggen vatbaar document, een executoriale titel te bemachtigen. Wanneer je zo’n executoriale titel hebt kan de deurwaarder beslag op de goederen van de schuldenaar leggen.

Faillissement

Wat gebeurt er op het moment dat de schuldenaar in faillissement raakt, hiervoor moeten we kijken naar de Faillissementswet. Het faillissement omvat het gehele vermogen van de schuldenaar en het geen hij gedurende het faillissement verwerft, zie artikel 20 Faillisementswet. Art. 23 Faillissementswet bepaalt dat de schuldenaar die failliet is verklaard de beschikking en beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen verliest. Art. 35 Faillissementswet bepaalt dat “ indien op de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de schuldenaar nodig zijn, hebben plaatsgevonden, kan de levering niet geldig geschieden”
Dit houdt in dat de schuldenaar vanaf de dag van de faillietverklaring niet meer zijn goederen kan vervreemder, of er beperkte rechten op kan vestigen. Voor overdracht of vestiging zijn immers krachtens art. 3:84 BW en 3:98 jo. 3:84 BW beschikkingsbevoegdheid en een geldige levering vereist, dit kan dus niet meer.
In het belang van de schuldeider word er een curator neergezet.

Samenloop van schuldeisers

Wat gebeurd er als er meerdere schuldeisers zich op het vermogen van de schuldenaar willen verhalen? Het uitgangspunt is het beginsel van gelijkheid en evenredigheid, paritas creditorum, dit is neergelegd in artikel 3:277 BW. Artikel 3:277 BW zegt dat schuldeisers onderling een gelijk recht hebben om uit de netto-opbrengt van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering. Dit uitgangspunt is echter behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang, hier valt een gesloten systeem van voorrang in terug te zien. Er zijn twee situaties te bedenken waardoor iemand een voorrangspositie kan verkrijgen. In sommige gevallen geeft de wet de schuldeiser een voorrangspositie, bijvoorbeeld een werknemer ten aanzien van zijn loonvordering en de vordering tot pensioen. Een andere situatie is dat de wet de voorrang erkent die geconstrueerd word door de partijen, namelijk pand en hypotheek. Het grote verschil in deze twee situatie ligt in het feit dat bij de tweede er een rechtshandeling nodig is van de schuldeiser terwijl bij de eerste hij van rechtswege voorrang krijgt. Pand en hypotheek ontstaan door vestiging, de voorrechten worden door de wet gegeven aan een vordering. Art. 3:278 bepaalt dat voorrang voort vloeit uit pand, hypotheek en voorrecht en uit de andere in de wet aangegeven gronden.
Art. 3:279 bepaalt dat pand en hypotheek boven voorrecht gaat, pand en hypotheek sluiten elkaar uit dus dat is nooit een probleem. Bijzondere voorrechten hebben voorrang bij de verdeling van de opbrengst van een bepaald goed, onderling hebben ze gelijke rang.

Zekerheidsrechten

Het recht van pand en het recht van hypotheek zijn beperkte rechten, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen, zie art. 3:227 BW. Er is dan sprake van een vordering waarvoor het pandrecht in het leven word geroepen, en een vordering waarop het pandrecht wordt gevestigd. Pand en hypotheek zijn dus zekerheidsrechten.

Afhankelijke rechten

Art. 3:7 bepaalt wat een afhankelijk recht is namelijk: “een recht dat aan een ander recht zodanig is verbonden, dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan.”
Hier valt een soort eenheidsbeginsel in te zien, in abstracto zeggen we dat bepaalde rechten samen moeten worden gezien. Dit betekent dat een zekerheidsrecht, wat een afhankelijk recht is, teniet gaat als de geldvordering waaraan hij verbonden is teniet gaat. Art. 3:82 bepaalt “afhankelijke rechten volgen het recht waaraan zij zijn verbonden”. Een zekerheidsrecht gaat dus mee over als de geldvordering wordt gecedeerd. In Art. 3:227 verschuilt zich de afhankelijkheidsrelatie, namelijk doordat het wordt gevestigd ten behoeve van de betaling van een geldvordering.

Pandrecht en erfdienstbaarheid als een beperkt recht

A is eigenaar van een schilderij en krijgt financiering voor een pand, A vestigt ten behoeve van de bank een pandrecht. De bank heeft een vordering tot A en een pandrecht op het schilderij. A draagt het schilderij over aan B, ondanks dat het schilderij niet meer van A is blijft het schilderij belast met het pandrecht. Dit is een voorbeeld van zaaksgevolg, de bank kan zijn pandrecht dus ook inroepen tegenover B. A en B wonen op twee stukken grond naast elkaar. A is als eigenaar van zijn erf erbij gebaat om gebruik te kunnen maken van het erf van B. A en B besluiten een erfdienstbaarheid op het erf van B te vestigen, art. 3:98 jo. 3:84 jo. 3:89. Op het moment dat B verhuist en C op het erf komt te wonen blijft de erfdienstbaarheid op het erf rusten. A blijft dus nog het steeds het recht hebben om gebruik van nu het erf van C te maken. Beperkte rechten : vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, pand en hypotheek, erfpacht, appartemensrecht, opstal

Pandrecht en erfdienstbaarheid als een afhankelijk recht.

Bank 1 heeft een vordering op A, en een pandrecht van A. Op het moment dat de bank besluit om de vordering te verkopen aan bank 2 dan gaat ook het pandrecht mee over. Het pandrecht gaat van rechtswege mee over naar bank 2 omdat het een afhankelijk recht is. Bij dit voorbeeld borduren we voort op het voorbeeld over erfdienstbaarheid onder het vorige kopje. Wat nu als niet B maar A verhuist en D op het erf van A komt te wonen? In dat geval kan niet A maar D gebruik maken van het recht op erfdienstbaarheid. Dit komt omdat het recht van erfdienstbaarheid verbonden is aan het eigendom van het heersende erf. Afhankelijke rechten: pand en hypotheek, erfdienstbaarheid, huurafhankelijk opstal.

Retentierecht

Art. 3:290 BW “retentierecht is de bevoegdheid die in de bij de wet aangegeven gevallen aan een schuldenaar toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan”. Het retentierecht is het opschorten van de afgifte van een zaak, iemand kan alleen gebruik maken van het retentierecht als hij houder is van de zaak die hij onder zich heeft. Of iemand houder is moet bepaald worden naar de verkeersopvattingen, wet en uiterlijke omstandigheden. Hiervoor kan je artikel 3:108 BW gebruiken. Het retentierecht kan worden gebruikt als een pressiemiddel. Het is niet alleen een opschortingsrecht maar het is ook een verhaalsrecht met voorrang. Art. 3:292 BW “De schuldeiser kan zijn vordering op de zaak verhalen met voorrang boven alle tegen wie het retentierecht kan worden ingeroepen”. Het algemene open contractenrecht geeft de mogelijkheid om op te schorten op het moment dat je een zaak van een ander onder je hebt. De algemene bevoegdheid tot opschorting is geregeld in art. 6:52 BW. 

Hoorcollege 8: Goederenrecht en het verbintenissenrecht

Goederenrecht en het verbintenissenrecht

Het goederenrecht is opgebouwd uit een gesloten stelsel, de bevoegdheden die zich bevinden in het goederenrechtelijk recht staan gegeven in de wet.
Wij hebben een gesloten stelsel van de verkrijging van goederen, dit volgt uit art 3:80 lid 2 jo lid 3. Dat wij een gesloten stelsel van goederen hebben betekent dat men alleen goederen kan verkrijgen op de manier zoals in de wet staat aangegeven.
Het verbintenissenrecht is aan het goederenrecht gespiegeld en heeft een open systeem, de partijen maken zelf de verbintenissen in het contactenrecht. Het verbintenissenrecht heeft ook een open systeem van verkrijging ze roepen zelf de verbintenissen in het leven en mogen zelf de inhoud bepalen.

Goederenrechtelijke rechten zijn rechten met een absolute werking dat betekent dat het recht tegenover een ieder is in te roepen. Uit de absolute werking vloeit voort dat je het recht kan handhaven waarbij het niet uitmaakt onder wie het recht zich bevindt. De prioriteitsregel, die inhoudt dat een eerder gevestigd beperkt recht voorgaat op een later beperkt recht, zit ook in het absolute karakter gebakken. Het is namelijk voor de hand liggend dat het eerste recht van bijvoorbeeld pand tegen een ieder werkt dus ook tegen degene die een later recht van pand krijgt.
In tegenstelling tot de absolute werking in het goederenrecht is er bij het verbintenissenrecht een relatieve werking, het recht heeft dan alleen werking tegen één of een bepaald aantal personen.

Door de absolute werking van goederenrechtelijke rechten is er een publiciteitseis, iedereen moet de mogelijkheid hebben op zich van de rechtstoestand ten tijde van de verwerving te vergewissen. Het is bijvoorbeeld belangrijk voor het handelsverkeer dat iemand die een huis koopt niet bang hoeft te zijn dat daar een beperkt recht op kan zitten.

Het verbintenissenrecht stelt geen eis van publiciteit, het enigste wat een verbintenis verlangt is bepaalbaarheid tussen de partijen, waartoe ze tegen elkander zijn gehouden. Het Goederenrecht is voornamelijk dwingend recht terwijl het verbintenissenrecht voornamelijk van regelend recht is.

Zaaks begrip

Art. 3:2 BW omschrijft zaken als voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.
In het goederenrecht is het belangrijk dat we precies kunnen aanduiden over welke zaak het gaat, en wie van die zaak de rechthebbende is. Het specialiteitsbeginsel wat is neergelegd in art. 3:84 lid 2 bepaalt dan ook dat bij de titel voor overdracht het goed met voldoende bepaalbaarheid omschreven moet zijn.

Eenheidsbeginsel

Het eenheidsbeginsel houdt in dat we een zaak inclusief alle bestanddelen als een eenheid beschouwen. Dit is terug te zien in art. 5:3 jo 3:4 BW.
Art 5:3 bepaalt dat: “ voor zover de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen.”
Art. 3:4 bepaalt wat bestanddelen zijn en hoe je ze kunt herkennen.

Overdracht

Wij hebben een causaal overdrachtsstelsel, dat betekent dat er een geldige titel moet zijn wil de overdracht tot stand komen. Een geldige titel is dan ook één van de vereiste van art. 3:84 lid 1 BW. Als er wat aan die titel mankeert is de overdracht niet gelukt en blijft de vervreemder eigenaar. In het causale stelsel zit ook de partijautonomie ingebakken, voor het overdragen van een goed of het vestigen van een beperkt recht moet namelijk een rechtvaardiging zijn wat meestal in de vorm van een overeenkomst is. De partijen moeten dus eerst een overeenkomst met elkaar aangaan en dat kan uiteindelijk als dat gewenst is door de partijen en aan de overige eisen zijn voldaan van art. 3:84 tot overdracht leiden.
Art. 3:84 stelt als verdere vereisten beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder en een levering. Met behulp van art. 3:98 kan je art. 3:84 ook voor de vestiging van beperkte rechten gebruiken.

Koopovereenkomst

Art. 7:1 ziet op een koopovereenkomst, het bepaalt dat het een overeenkomst is waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen. Een koopovereenkomst is dus een meerzijdige rechtshandeling waar de regels van boek 6 betrekking op hebben. Het gaat om de wil en de verklaring van de partijen, wat zijn de vervreemder en de verkrijger overeengekomen. De partijen zetten de eerste stap en uiteindelijk moet worden gekeken of het binnen het vermogensrecht past.

Art. 6:248 bepaalt dat een overeenkomst niet alleen de door de partijen beoogde rechtsgevolgen heeft maar ook die welke naar de aard van de overeenkomst uit de wet de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.

Art. 3:83 gaat uit van het idee dat goederen in beginsel overdraagbaar zijn. Lid 2 van art. 3:83 BW bepaalt dat de partijen een beding kunnen maken waardoor de overdraagbaarheid van een vorderingsrechten uitgesloten word. Wanneer schuldeiser en schuldenaar zo’n beding maken zijn de vorderingsrechten in het vermogen van de schuldeiser bevroren, ze kunnen niet meer overgedragen worden en er kan ook geen beperkt recht op gevestigd worden. Dit beding heeft alleen verbintenissenrechtelijke werking wat betekent dat als het vorderingsrecht ondanks het beding toch word overgedragen dan pleegt de schuldeiser wanprestatie.

Zaakvorming

Art. 5:16 lid 1 bepaalt dat: “indien iemand uit een of meer roerende zaken een nieuwe zaak vormt, wordt deze eigendom van de eigenaar van de oorspronkelijke zaken.” Lid 2 bepaalt dat: “indien iemand voor zichzelf een zaak vormt of doet vormen uit of mede uit een of meer hem niet toebehorende roerende zaken, wordt hij eigenaar van de nieuwe zaak”
Het eerste wat van belang is bij zaakvorming is of er überhaupt sprake is van een nieuwe zaak. Hierbij moet naar de verkeersopvattingen worden gekeken. Als er geoordeeld is dat er sprake is van een nieuwe zaak moet je kijken wie er eigenaar wordt, dit kan je doen aan de hand van art. 5:16 en het arrest Breda/Antonius.

Levering van roerende zaken

De levering van roerende zaak gaat via art. 3:90 lid 1 BW, het artikel vereist dat de levering moet gebeuren door bezitsverschaffing. De verkrijger moet dus in staat worden gesteld om de macht over de zaak uit te oefenen. Een houder kan het bezit verschaffen terwijl een bezitter het bezit kan overdragen, art. 3:114 BW.
Art. 3:115 BW maakt het ook mogelijk om het bezit te verschaffen zonder een feitelijke handeling maar door een tweezijdige verklaring. Dat kan op drie manieren.

  • Constitutum possessorium, de vervreemder maakt zichzelf van bezitter tot houder voor de verkrijger. Een c.p levering wordt gerelativeerd door art. 3:90 lid 2 wat bepaalt dat als de zaak in handen van de vervreemder blijft de levering niet tegenover een ouder gerechtigde werkt. Verder kan een c.p levering niet door een houder geschieden, art. 3:111 bepaalt namelijk dat een houder aan zijn houderschap wordt gehouden.

  • Traditio brevi manu, de verkrijger was al houder maar wordt vanaf dat moment bezitter

  • Traditio longa manu, een derde was houder voor de vervreemder maar wordt houder voor de verkrijger.

Verkrijging van een onbevoegde

Het uitgangspunt is dat alleen de rechthebbende bevoegd is om over een goed te dragen. Als de bevoegdheid ontbreekt dan kan er geen overdracht plaatsvinden, iemand kan namelijk niet overdragen wat hij niet heeft dat is de nemo plus regel. In sommige gevallen krijgt een derde die de zaak van een beschikkingsonbevoegde heeft gekregen derden bescherming.

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Aantekeningenbundel - B1 - Rechten - UU

Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Inleiding Privaatrecht: Goederenrecht in 2015-2016.

Hoorcollege 2: Eigendom, bezit en houderschap.

Eigendom

Eigendom is het eigendomsrecht op een zaak. Het eigendom is het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben. Zie hiervoor artikel 5:1 BW. Eigendom is speciaal gericht op zaken, bij andere goederen word iemand niet de eigenaar genoemd maar de rechthebbende. Wanneer iemand eigenaar van een zaak is heeft hij alle bevoegdheden omtrent die zaak en dus ook exclusieve bevoegdheden als revindicatie (art. 5:2 BW).

Bezit en houderschap

Bezit en houderschap komt ter sprake als je macht kan uitoefenen over een bepaalde zaak. Een eigenaar is vaak ook de bezitter van een zaak. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. Artikel 3:119 lid 1 BW bepaalt dat de bezitter wordt vermoed om rechthebbende te zijn. Dit betekent dat wanneer iemand dat betwist hij zelf zou moeten bewijzen dat de desbetreffende persoon die bezitter is niet de eigenaar is. De bewijslast ligt dus niet bij de bezitter. Een voorbeeld wanneer de eigenaar en de bezitter niet dezelfde persoon zijn, is wanneer A de fiets van B steelt, A blijft de eigenaar van de fiets maar hij kan geen macht meer over de fiets uitoefenen daarom is hij geen bezitter van de fiets meer. De bezitter van de fiets is nu B tenminste als hij de fiets voor zich zelf gebruikt.

Art. 3:107 lid 1 BW geeft een definitie van het word bezit, “bezit is het houden van een goed voor zichzelf”. Een bezitter ben je als je, je gedraagt als de eigenaar. Naast bezitter kan iemand ook een houder zijn van een zaak. Een houder van een zaak ben je wanneer je feitelijke macht over de zaak kan uitoefenen zonder dat je, je gedraagt als de eigenaar van de zaak. Art 3:108 BW zegt dat de uiterlijke feiten beslissend zijn of iemand een bezitter of houder is van een zaak, deze uiterlijke feiten moeten dan naar verkeersopvattingen beoordeeld worden. Met verkeersopvattingen wordt er bedoeld van wat de gemiddelde Nederlander ervan denkt. Als je een goed houdt omdat je de eigenaar er niet van bent doe je dat meestal omdat de eigenaar het toestaat, dat gebeurt meestal krachtens een overeenkomst. Een voorbeeld daarvan.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Perspectieven op recht - UU - B1

Hoorcollegeaantekeningen Perspectieven op recht - UU - B1

Hoorcollege 1: Normatieve vragen en gelijkwaardigheid

Conceptuele en normatieve vragen

Wij als aankomend juristen worden getraind in het oplossen van juridische casussen waardoor er van ons verwacht wordt dat we een rechts interpretatieve houding innemen. Naast dat wij alles vanuit een juridische blik moeten bekijken is het ook van belang dat we het vanuit andere perspectieven kunnen bekijken. In de juridische literatuur zoals handboeken en proefschriften zal er dan ook altijd naar andere disciplines verwezen worden. Er zijn verschillende soorten vragen die men kan stellen. Wanneer je je afvraagt wat een bepaald begrip betekent dan spreek je over een conceptuele vraag. Als je bijvoorbeeld een begrip als vrijheid van meningsuiting neemt en je vraagt wat vrijheid van meningsuiting inhoudt dan stel je een conceptuele vraag. Een conceptuele vraag kan heel snel over gaan in een normatieve vraag, bijvoorbeeld: wat zou vrijheid van meningsuiting in moeten houden? Normatieve vragen horen thuis in de rechtsfilosofie.

Gelijkwaardigheid

Hirsch Ballin laat in haar tekst zien dat het beginsel van gelijkwaardigheid kan gezien worden als de basis voor onze samenleving. In de tekst van Jack Donellie wordt het idee van gelijkwaardigheid als een voorwerp van een overlappende consensus gezien. Alle ideeën configureren in een gelijk punt namelijk de beschrijving van menselijke gelijkheid. Het standpunt van Donnellie lijkt onderbouwd te worden door de achtergrond van de Universele verklaring van de rechten van de mens.

De commissie onder leiding van Eleanor Roosevelt die de universele verklaring van de rechten van de mens heeft gemaakt had een zeer diverse samenstelling. Als je kijkt naar de personen in die commissie en hun ideologische achtergronden wordt het duidelijk dat die mensen nooit een volledige consensus zouden bereiken. Gelukkig waren ze daar ook niet op uit en wouden ze gewoon praktisch werk verrichten waar iedereen zich in kon vinden.

Ook heeft Unesco een committee de taak gegeven om te bedenken of er wel een reden was om te denken dat er iets bestaat als universele mensenrechten

Unesco committee of the theoretical basis of human rights kreeg de taak om te bedenken of er wel een reden was om te denken dat iets als universele mensenrechten bestaan. Ze kwamen tot de conclusie dat er een lijst met fundamentele rechten samen gesteld kon worden waar iedereen het mee eens was en dat bepaalde dingen zo slecht zijn dat ze verboden moeten worden en dat bepaalde dingen zo goed zijn dat ze bevorderd moeten worden. We zijn het dus eens over mensrechten maar op de voorwaarden dat niemand ons precies vraagt waarom.

De gelijkheidsideologie van de universele verklaring van de rechten van de mens is:

  • Onverenigbaar met racistische ideologieën.
  • Onverenigbaar met onbegrensd marktkapitalisme
  • Onverenigbaar met ideologieën die de morele prioriteit
  • .....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UU - Collegeaantekeningen - 2016/2017

Inleiding Europees Recht - UU - Collegeaantekeningen - 2016/2017

Hoorcollege week 1

Inleiding Europees recht lijkt op het vorige vak, Inleiding internationaal recht. Echter is dit vak beperkt tot het recht van de Europese unie. De laatste tientallen jaren heeft de EU een enorme ontwikkeling doorgemaakt, van de Economische Gemeenschap, naar de Europese Unie.

Om dit vak te doorgronden moet men kennis hebben van zowel de historische context van de EU, als de economische en de politieke context. Het speciale van het Europese recht is dat het enorme veranderingen laat zien op korte termijn, het is dus erg divers. Het doel van dit vak is om inzicht te krijgen in hoe je naar de ontwikkeling moet kijken, vanuit een juridisch perspectief. Verder wordt er ook gekeken naar de verschillen en overeenkomsten met het nationale Nederlandse recht.

Er wordt in dit hoorcollege aandacht geschonken aan de volgende drie onderwerpen:

  1. De Europese Unie en het recht

  2. De aard van de Europese Unie

  3. Institutionele structuur: Europese instellingen en besluitvormingsproces

De Europese Unie en het recht

Het hoofddoel van de Europese Unie is om de vrede, haar waarden en welzijn van haar burgers te bevorderen. Dit kan onder anderen terug gevonden worden in het verdrag Europese Unie. (Art. 3, lid 1)

Deze te bevorderen waarden kunnen gevonden worden in artikel 2 van het verdrag. Het zijn als het ware de kernwaarden van de EU. De bescherming van deze kernwaarden is niet altijd zo vanzelfsprekend. Een voorbeeld is bijvoorbeeld de humanitaire solidariteit, werkt dit namelijk ook horizontaal? Tussen landen onderling dus.

Een ander probleem is bijvoorbeeld het onderscheid tussen de EU en nationale landen. Om sommige problemen effectief op te lossen is er Europese samenwerking nodig, echter zeggen de meeste landen dan dat ze niet nóg meer bevoegdheden willen overdragen naar de EU. Dit is een andere factor die vaak voor moeilijkheden zorgt; de Eu heeft geen onbeperkte mogelijkheden en bevoegdheden.

Ook bij de financiële crisis zie je dit weer terug, maar daar gaat het vooral om de financiële solidariteit. Wat mag de Unie wel en wat mogen ze niet doen? De oplossing moet gevonden worden binnen de juridische kaders, de regeringsleiders kunnen alles bedenken, maar het unierecht moet daarbij altijd in acht genomen worden.

Dilemma’s binnen de EU:

  • Nationale soevereiniteit  effectiviteit

  • Legitimiteit: via lidstaten en/of via EU?

  • Concreet: bevoegdheden, uitoefening daarvan en handhaving. In de krant staan dagelijks artikelen waarbij een van deze dilemma’s betrokken zijn.

Heel veel EU recht is rechtersrecht, er zullen in.....read more

Access: 
Public
College-aantekeningen bij Grondslagen van het recht aan de Universiteit Utrecht - 2016/2017

College-aantekeningen bij Grondslagen van het recht aan de Universiteit Utrecht - 2016/2017

Week 1: Wat is recht?

Minicollege: Wat zijn regels en verwachtingen omtrent het begrip 'Recht'?

Hoewel wij mensen allemaal individuen zijn, dienen wij ons in de samenleving ook aan bepaalde sociale regels te houden. We zijn dan ook sociale wezens die de medemens nodig heeft, er is een bepaalde mate van wederzijdse afhankelijkheid. Door over de verwachtingen die wij over en weer van elkaar hebben te communiceren en deze af te stemmen kunnen er afspraken en regels worden opgesteld. Deze regels zijn echter niet meteen rechtsregels die wij kennen. Rechtsregels zijn namelijk niet alleen gedragsregels of normen, maar hebben bijvoorbeeld ook sanctienormen of bevoegdheidsverlenende normen. Kijk bijvoorbeeld naar de rechtsregel die wij kennen voor diefstal:

Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vierde categorie.”

Voor de naleving van deze rechtsregels is het ten eerste belangrijk dat deze regels als hoogste regels worden gezien. Er zijn geen normen die hoger in de rangorde staan. Daarnaast moet er een soort organisatorische back-up bestaan om dit recht ook te effectueren. In Nederland kennen wij bijvoorbeeld de politie, wetgever en het openbaar ministerie. Ten derde is het van belang dat de rechtsregels niet willekeurig zijn, maar voor elke burger gelden.

Hoewel het niet makkelijk is een definitie te geven aan het begrip ‘rechtsregel’, doe ik toch een poging: “de consolidatie van afspraken over wederzijdse verwachtingen (en belangen) in een bepaalde vorm (een wet bijv.), gesteund door een organisatorische back-up met aanspraak op het hoogste gezag in een samenleving.”

Samengevat kan dan ook het volgende worden gesteld. Rechtsregels zijn een bijzondere vorm van sociale regels die ik opvat als de consolidatie van afspraken over wederzijdse verwachtingen in een bepaalde vorm en met een bepaalde organisatorische back-up waaruit blijkt dat deze regels aanspraak maken op het hoogste gezag.

Aangezien het recht een sociaal fenomeen is, is het naar tijd en plaats gebonden. Het is dan ook mogelijk om te spreken van het Nederlands positieve recht. Het positieve aspect hieraan is dat het is vastgesteld en erkend door de hoogste rechtsautoriteiten: de wetgever en ‘de rechtspraak’. Door deze wijze van.....read more

Access: 
Public
Werkgroepaantekeningen bij Grondslagen van het recht aan de Universiteit Utrecht - 2016/2017

Werkgroepaantekeningen bij Grondslagen van het recht aan de Universiteit Utrecht - 2016/2017

Week 1

2.1 Leg uit wat het verschil is tussen het materiële strafrecht en het formele strafrecht.

Strafrecht valt uiteen in het materiële strafrecht en het formele strafrecht of het strafprocesrecht. Het materiële strafrecht bestaat uit de beschrijvingen van de strafbare feiten en straffen, en het formele strafrecht uit het geheel van ‘procedurele spelregels’ volgens welke het materiële strafrecht wordt toegepast.

2.2.a Wat is het verschil tussen een accusatoir proces en een inquisitoir proces?

Een accusatoir proces is een vorm van procesvorming waarbij het initiatief bij de procespartijen ligt. Het proces is bijna volledig in handen van de partijen. Zij bepalen het voorwerp van de rechtszaak en zij zijn verantwoordelijk voor de bewijsvoering. Het inquisitoir proces daarentegen

is een vorm van procesvoering waarbij de rechter een actieve rol speelt. De rechter bepaalt het voorwerp van de rechtszaak, denkt mee in de bewijsvoering, en is opzoek naar waarheidsvinding.

2.2.b Het Nederlandse rechtsstelsel heeft, afhankelijk van het soort zaak, een accusatoir of een inquisitoir karakter. Geef van beide een voorbeeld.

Een accusatoir proces wordt gebruikt bij burgerlijk proces recht, waarbij beiden partijen de bewijsstukken en argumenten leveren, initiatief nemen en kijken of het vonnis geëxecuteerd wordt.

Een inquisitoir proces wordt gebruikt bij het strafrecht. De rechter gaat zelf op onderzoek uit of de verdachte schuldig is of niet. Bewijslast wordt ook door de overheid geleverd, de verdachte hoeft niet mee te werken aan het onderzoek. De verdachte is erg kwetsbaar en mag daarom bijgestaan worden door een advocaat.

3.1 Hoe worden in Nederland verdachten geholpen die zich financieel geen advocaat kunnen veroorloven?

Als je het je niet kan veroorloven om een advocaat te nemen, word je bijgestaan middels rechtsbijstand en word je een advocaat toegewezen.

3.2 Wat houdt het in dat de rechter zowel onpartijdig als onafhankelijk moet zijn en hoe wordt dit gewaarborgd?

Onafhankelijkheid van de rechter betekent dat hij of zij in verband met de uitoefening van de rechterlijke functie geen instructies ontvangt van een andere overheidsorganen of op een andere wijze in de uitoefening daarvan wordt belemmerd, de rechter is gehouden in vrijheid op basis van het geldende recht tot een uitspraak te komen. Dit wordt op verschillende manieren gewaarborgd. Zo bepaalt artikel 117 lid 1 Gw dat de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak zijn belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad voor het leven worden benoemd. Hierdoor wordt voorkomen dat de regering politiek onwelgevallige rechters ontslaat. De rechters (voor het leven benoemd) kunnen alleen ontslagen worden in bepaalde gevallen door de Hoge Raad.

Onpartijdigheid van de rechter betekent dat zij zich niet door een vooroordeel ten gunste of ten nadelen van een van de partijen in een geschil laten leiden. Dit is vastgelegd in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVPBR. Het.....read more

Access: 
Public
Inleiding Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Inleiding Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Inleiding Europees Recht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid jaar 1, aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar Samenvattingen en studiehulp voor Rechten aan de Universiteit Utrecht
Access: 
Public

Privaatrecht bundel

Oefententamen voor het vak goederenrecht (4)

Oefententamen voor het vak goederenrecht (4)

Tentamen Kernvak Privaatrecht I deeltoets A (16 mei 2011)

Vraag 1 (12 punten)

Bespreek of, en zo ja, op welke wijze, een recht van vruchtgebruik gevestigd kan worden op:

  • een hypotheekrecht
  • een fokstier
  • een recht van erfpacht
  • een vordering op naam

Vraag 2

In de Rotterdamse haven vindt veel containeroverslag plaats. Hierbij wordt gebruik gemaakt van geautomatiseerde hijskranen. Deze kranen zijn tientallen meters hoog, zodat grote vrachtschepen eenvoudig hun lading kunnen lossen. De kranen halen de containers uit het laadruim en bewegen hiervoor over rails van vele meters lang, die met flinke bouten in de kade zijn verankerd.

a. (7 punten) Aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of de kranen onroerend zijn?

b. (4 punten) Is de eigenaar van de grond waarop de kranen staan ook eigenaar van de kranen? Zo ja, hoe kan worden bereikt dat een ander dan de eigenaar van de grond eigenaar van de kranen wordt?

Vraag 3 (11 punten)

A wil graag een kopieerwinkel beginnen. Hij heeft al een perceel grond met daarop een geschikt gebouw gekocht en geleverd gekregen van de vorige eigenaar B, die er groente en fruit verkocht. A koopt tien kopieermachines van C; de machines worden geleverd onder eigendomsvoorbehoud. Vervolgens installeert hij de apparaten in zijn (A’s) gebouw. Een paar dagen later opent hij vol trots zijn winkel ‘Copy Copy’. A voldoet niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens C. C ontbindt daarom de overeenkomst met A en hij vraagt aan A vriendelijk doch dringend of hij zijn machines terug mag hebben. A antwoordt hem: ‘Hoezo, jouw machines? Deze machines zijn zo’n essentieel onderdeel van mijn kopieerwinkel dat ze mijn eigendom zijn geworden – wat is immers een kopieerwinkel zonder kopieermachines?!’

a. (2 punten) Wie is bezitter van de kopieermachines nadat zij zijn afgeleverd bij A maar voordat ze zijn geïnstalleerd?

 

b. (2 punten) Welke vordering stelt C tegen A in (gegeven het feit dat hij de machines terug wil)?

c. (7 punten) Hoe beoordeelt u het standpunt van A dat hij eigenaar is geworden van de kopieermachines?

Vraag 4 (3 punten)

A leent een kostbaar schilderij van zijn goede vriend B. Het schilderij krijgt een prominente plaats in de huiskamer van A. B overlijdt maar zijn erfgenamen weten niet dat B het schilderij had uitgeleend aan A. Daarom blijft het schilderij geruime tijd bij A hangen zonder dat de erfgenamen van B aanspraak maken op teruggave van het schilderij. Kan A door enkel tijdsverloop eigenaar worden van het schilderij en zo ja, na hoeveel jaar?

Vraag 5 (9 punten)

Geef drie voorbeelden van een afhankelijk recht en geef bij ieder voorbeeld aan van welk (hoofd)recht het recht in kwestie afhankelijk is.

Vraag 6 (4 punten)

Het arrest Teixeira de Mattos is gewezen onder oud recht. Onder huidig recht zou de bewindvoerder – ter onderbouwing van Teixeira’s goederenrechtelijke positie met betrekking tot de Nillmij-certificaten – zich op twee wetsartikelen kunnen beroepen. Welke wetsartikelen zijn dit?

Antwoordindicaties

Vraag 1

Een recht van vruchtgebruik kan worden gevestigd op goederen,.....read more

Access: 
Public
Oefententamen voor het vak goederenrecht (3)

Oefententamen voor het vak goederenrecht (3)

Deeltoets B, Kernvak Privaatrecht I (Goederenrecht), 27 juni 2011

Vraag 1 (10 punten)

a. (4 punten)

Kan een bestolen eigenaar de eigendom van een gestolen roerende zaak overdragen aan een ander?

Zo ja, op welke wijze vindt de levering plaats?

Hij heeft het bezit verloren, maar niet de eigendom. Hij kan daarom de eigendom overdragen, indien sprake is van een geldig titel en geldige levering (3:84 lid 1). Omdat hij alle feitelijke macht is kwijtgeraakt, kan hij geen bezit verschaffen ex art. 3:90 lid 1. Levering vindt daarom plaats door het opmaken van een akte (3:95).

b. (6 punten)

A vraagt B een unieke Chinese vaas voor hem te kopen. Op 1 mei koopt B in eigen naam maar voor rekening van A de bedoelde Chinese vaas van C. Op 2 mei gaat B failliet. Op 3 mei levert C de vaas aan B. Op 12 mei wil A de vaas bij B ophalen. De curator van B stelt zich op het standpunt dat B de eigenaar is van de vaas en weigert afgifte.

Wie is op 12 mei eigenaar van de Chinese vaas?

Vraag 2 (6 punten)

In HR 24 maart 1995, AA 1995, 705 (Hollander's Kuikenbroederij), dat onder oud recht werd gewezen, leest men in de uiteenzetting van de feiten:

'In 1978 verkrijgt Hollander's een krediet van de Raffeisenbank Domburg (verder: de Bank). Daartoe draagt zij al haar tegenwoordige en toekomstige pluimvee aan de Bank in eigendom over, tot zekerheid van de betaling van het door haar aan de Bank verschuldigde.'

a. (3 punten)

Zou deze overdracht naar huidig Nederlands recht geldig zijn geweest?

b. (3 punten)

Hoe wordt tegenwoordig (anno 2011) vergelijkbare zekerheid voor de bank bewerkstelligd?

Vraag 3 (10 punten)

Simons verwerft een recht van erfpacht op het perceel van Teunissen. Dit recht van erfpacht wordt gevestigd voor een periode van twintig jaar. Na drie jaar laat Simons een opslagruimte op het perceel bouwen en plant hij een reeks Judasboompjes langs het pad dat naar deze ruimte leidt. Voor de bouw van de opslagruimte heeft Simons een lening bij de bank gesloten. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening heeft hij ten gunste van de bank een recht van hypotheek op zijn recht van erfpacht gevestigd.

a. (4 punten)

Wie is eigenaar van de opslagruimte en de Judasboompjes die Simons gebouwd respectievelijk geplant heeft?

b. (6 punten)Stel dat Teunissen de eigendom van de grond overdraagt aan Simons. Welk rechtsgevolg zou dat hebben voor het recht van erfpacht van Simons en voor het recht van hypotheek van de bank op het recht van erfpacht?

Vraag 4 (22 punten)

Bank B heeft een vordering van € 800.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A's) dure Stradivariusviool gevestigd ten behoeve van B.

a. (2 punten)

Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

b. (4 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van B indien B zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

c. (8 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht.....read more

Access: 
Public
Oefententamen voor het vak goederenrecht (2)

Oefententamen voor het vak goederenrecht (2)

Kernvak Privaatrecht I, eindtoets 24 juni 2013

Vraag 1 (45 punten)

Nikkie van Vliet, een studente die nog bij haar ouders inwoont, heeft het academisch jaar 2010/2011 afgesloten als zij beseft dat ze reeds 7 jaren bezig is met haar studie Rechten en geen financiële middelen meer heeft om haar studie in het daaropvolgende studiejaar af te ronden. Omdat ze zo dicht bij de eindstreep is, besluit ze toch door te zetten en op zoek te gaan naar een geldbron. Die vindt ze: studiegenoot Bart Nijman, die altijd de nieuwste computerapparatuur in huis heeft, is een fervent en getalenteerd gamer en heeft de afgelopen jaren veel geld verdiend door succesvolle deelname aan internationale toernooien. Bart is bereid om Nikkie een lening te verstrekken. Maar Bart is niet alleen een getalenteerd gamer: hij scoorde een 9,0 voor zijn tentamen goederenrecht en realiseert zich bij het verstrekken van de lening aan Nikkie dat het verstandig is om zekerheid te bedingen. Bart vraagt Nikkie om een waardevolle zaak waarop zij ten behoeve van hem een pandrecht zou kunnen vestigen. Nikkie gaat akkoord met het pandrecht en geeft Bart in dat kader de met diamanten ingezette huwelijksketting van haar moeder mee, de meest waardevolle zaak die zich in haar ouderlijk huis bevindt.

a. (9 punten) Heeft Bart een pandrecht op de ketting verkregen?

Bart heeft bij het gamen ook een nieuwe iPad gewonnen. Nikkie heeft om die reden haar oog laten vallen op Barts oude, maar nog zeer bruikbare iPad. Zij geeft aan dat zij deze graag van Bart zou willen kopen maar daar nu het geld nog niet voor heeft. Over een half jaar verwacht zij het bedrag wel te hebben. Bart, die het lastig vindt om Nikkie iets te weigeren, gaat akkoord met de koop en is bereid de iPad meteen mee te geven. Wel wordt in de koopovereenkomst een eigendomsvoorbehoud opgenomen en spreken zij af dat betaling binnen zes maanden moet plaatsvinden.

Nikkie is de afspraak met Bart al snel vergeten. Sterker nog, ze heeft de iPad na drie maanden verkocht en geleverd aan Dirk, haar nieuwe vriend, maar wel met de afspraak dat Nikkie de iPad zelf zal mogen blijven gebruiken tot haar scriptie af is. Zes maanden na levering door Bart, komt hij de iPad ophalen, omdat hij nog steeds geen betaling heeft ontvangen. Nikkie, die aan een writer’s block lijdt en dus niet opschiet met haar scriptie, vertelt hem dat het apparaat inmiddels van Dirk is en weigert afgifte.

b. (9 punten) Kan Bart de iPad revindiceren?

Barts zaken lopen goed. Hij heeft een baan aangeboden gekregen bij een gameontwikkelaar en is daar op 1 februari 2012 in dienst getreden. Het accepteren van de baan maakt dat Bart klaar is voor een volgende stap in zijn leven. Hij besluit om een deel van zijn gespaarde geld te investeren in een onroerend zaak. Het studentenhuis waar Bart woont, wordt bij toeval te koop aangeboden en Bart wil het huis graag kopen. Zo gezegd, zo gedaan. Zijn spaargeld was niet.....read more

Access: 
Public
Oefententamen voor het vak goederenrecht

Oefententamen voor het vak goederenrecht

Kernvak Privaatrecht I Oefenvragen voor toets B

Vraag 1

Lees onderstaande uitspraak en beantwoord vervolgens de vragen.

NJF 2007/151

Partijen
Matech B.V., te Mierlo, appellante, proc. mr. L. Paulus,
tegen
1. UTO & UMH sneltransport B.V.,
2. UTO containers Ulft B.V.,
3. B.V. Ulftse transportonderneming UTO,
alle te Ulft, geïntimeerden, proc. mr. J.R.O. Dantuma.

Uitspraak
Hof:
(...)
3. De vaststaande feiten
3.1
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel
niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud
van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
3.2
Matech heeft op 6 september 2004 een koopovereenkomst gesloten ter zake van een
tweetal hydraulische alligatorscharen, type McIntyre LD 407 en 640, inclusief
toebehoren (hierna ook te noemen: de scharen) met R.A. Bron, h.o.d.n. Bron Project en
Evenementbouw (hierna ook te noemen: Bron), tegen een bedrag van € 56.000 (excl.
btw). Op 1 november 2004 heeft Matech de scharen geleverd aan Bron.
3.3
Bron heeft de aan Matech verschuldigde koopsom grotendeels onbetaald gelaten.
3.4
Bij brief van 2 november 2004 heeft Bron bevestigd dat hij de scharen aan UTO
transportonderneming voor een bedrag van € 62.500 (excl. btw) verkoopt. UTO
transportonderneming heeft het bedrag omstreeks november 2004 in termijnen aan Bron
voldaan. In november 2004 heeft Bron de scharen geleverd aan UTO
transportonderneming.
3.5
De raadsman van Matech heeft bij brief van 10 januari 2005 aan Bron ter zake van de
scharen een beroep gedaan op het bepaalde in art. 7:39 BW (recht van reclame).
3.6
Matech heeft bij dagvaarding van 26 januari 2005 Bron gedagvaard voor de rechtbank
te Arnhem en gevorderd, kort gezegd, Bron te veroordelen tot
1. betaling van onder meer (het onbetaald gebleven gedeelte van) de koopsom
2. het verschaffen van inlichtingen over de feitelijke verblijfplaats van de scharen en het
    verlenen van medewerking aan teruglevering van deze machines op straffe van een
    dwangsom.
3.7
De rechtbank te Arnhem heeft bij vonnis van 30 maart 2005 de vordering tot betaling
van het restant van de koopsom ten laste van Bron toegewezen en de vordering tot het
verschaffen van inlichtingen afgewezen omdat voor teruglevering van de scharen, naast
de toegewezen vordering tot betaling van de koopsom, geen plaats is.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het geschil tussen partijen betreft de vraag wie eigenaar is van de scharen: Matech of
UTO transportonderneming. Matech heeft in eerste aanleg haar vordering tot afgifte van
de scharen gebaseerd op een tweetal grondslagen. Ten eerste heeft zij gesteld dat de
scharen door de Engelse fabrikant onder eigendomsvoorbehoud aan haar zijn geleverd.
Ten tweede heeft Matech zich beroepen op het recht van reclame (art. 7:39 BW).
.....read more

Access: 
Public
Systematisch te werk gaan bij je tentamen privaatrecht
Gebruik van arresten bij het vak Privaatrecht
Privaatrecht gaat over de verhouding burger-burger
Problemen waar de gevorderde student bij privaatrecht tegenaan loopt
Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bevat een zestigtal tentamenvragen rond het thema Inleiding privaatrecht (niveau Bachelor 1)

Deel 1

Vraag 1

Anke ziet een advertentie in de krant: 'Te koop aangeboden herenhuis, Lindelaan 21, Heerhugowaard, € 200.000,-'. Anke rijdt langs het huis. Het ziet er goed uit, vindt zij. Zij belt het telefoonnummer dat in de advertentie wordt genoemd en zegt dat zij het aanbod aanvaardt.

Is hier een overeenkomst tot stand gekomen? Zo ja, op welke wijze; zo nee, waarom niet?

Vraag 2

Arnold begeeft zich naar Victor, handelaar in verwarmingsapparatuur. Arnold deelt Victor mee dat hij zoekt naar een verwarmingsinstallatie waarmee hij zijn winkeltje (inhoud 250 kubieke meter) adequaat kan verwarmen. Victor wijst hem op een installatie en zegt: 'Dan is dit net wat voor u'. Victor vergist zich daarbij in de capaciteit van het apparaat. Arnold koopt de installatie en de daaropvolgende winter blijkt dat de verwarmingsinstallatie volstrekt niet toereikend is om Arnolds winkeltje warm te houden. Arnold wil van de koop af.

a. Kan Arnold zich op een vernietigingsgrond beroepen?

b. Geef aan de hand van de vereisten voor de desbetreffende vernietigingsgrond aan of Arnolds beroep al dan niet zal slagen.

c. Op welke wijze dient hij dit beroep te doen?

d. Stel dat Arnoldss beroep slaagt, wat zijn dan hiervan de gevolgen?

 

Vraag 3

De 16-jarige Berend koopt met toestemming van zijn ouders een scooter van verkoper Vincent. Als Vincent de scooter na drie maanden nog niet heeft afgeleverd, spreekt Berend Vincent aan tot nakoming. Vincent beroept zich op het feit dat Berend handelingsonbekwaam was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.

Gaat het beroep van Vincent op?

Vraag 4

Karel is eigenaar van twee konijnen. Hij gaat op vakantie en spreekt met zijn buurvrouw Laura af dat zij voor zijn konijnen zal zorgen. Daarbij zegt Karel dat zij, als er iets nodig is, dat dan moet halen of doen en dat hij een rekening heeft lopen bij dierenwinkel Dierenzorg.

Laura koopt op rekening van Karel en in naam van Karel, konijnenvoer bij dierenwinkel Dierenzorg. Voorts koopt zij op eigen naam konijnenvitaminen bij een andere dierenwinkel, te weten Pets Place. Zij bewaart de rekening voor Karel.

  1. Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de koop van het konijnenvoer bij Dierenzorg? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

  2. Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de konijnenvitaminen bij Pets Place? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

Stel dat de konijnenvitaminen - door het verstrijken van de werkzame periode - ondeugdelijk blijken te zijn.

  1. Door wie kan Pets Place nu worden aangesproken?

 

Vraag 5

Fruitteler Friso verkoopt en levert aan groentenhandelaar Gerda

.....read more
Access: 
Public
Oefentoets Privaatrecht II (deeltentamen A)

Oefentoets Privaatrecht II (deeltentamen A)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Oefentoets deeltentamen 1 (2011)

 

Casusbeschrijving

 

Hoge Raad der Nederlanden (2 december 2011)
 

Arrest in de zaak van:
De erven van [betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens,
tegen
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers], [verweerster 1] en [verweerder 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
(…)
 

3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster 1] en [verweerder 2] zijn zuster en broer. Zij hebben, na de splitsing van het hun in mede-eigendom toebehorende pand aan de [a-straat] te Amsterdam in drie appartementsrechten, het appartementsrecht [a-straat 1b] (ook wel aangeduid met indexnummer 2) te Amsterdam op 1 juli 1992 overgedragen aan [betrokkene 1].
Zij bleven gezamenlijk gerechtigd tot de appartementsrechten [a-straat 1a] en [1c] (ook aangeduid met indexnummer 1, respectievelijk indexnummer 3).
(ii) In de akte van levering van 1 juli 1992 van het appartementsrecht met indexnummer 2 aan [betrokkene 1] is het volgende wederzijdse voorkeursrecht opgenomen (waarbij [verweerster 1] en [verweerder 2] gezamenlijk als verkoper worden aangeduid):
'X. VOORKEURSRECHT
1. Verkoper en koper verlenen elkaar, voor de periode dat ieder hunner eigenaar is van respectievelijk het appartementsrecht met het indexnummer 3 en met het indexnummer 2, over en weer een voorkeursrecht voor het geval zij het desbetreffende appartementsrecht wensen te vervreemden.
2. Indien een hunner het desbetreffende appartementsrecht wenst te vervreemden, dient hij dit aan te bieden aan de ander onder mededeling welke de koopsom en de overige condities zijn waarin een met name genoemde derde zich verbonden heeft te zullen kopen, voor het geval de desbetreffende voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht geen gebruik zal maken.
3. Indien de voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht gebruik wenst te maken, dient hij dit binnen twee weken na de datum dat hij het aanbod heeft ontvangen aan de aanbieder schriftelijk te berichten, in welk geval de akte tot levering uiterlijk twee weken na dit laatste bericht zal moeten worden verleden.
4. Spreekt de voorkeursgerechtigde zich niet uit of indien hij verklaart van zijn voorkeursrecht geen gebruik te zullen maken, is de aanbieder vrij het desbetreffende appartementsrecht aan de onder 2.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

 

 

Vragen en antwoorden tentamen Inleiding  Privaatrecht

 

Oefenvragen deel 1

 

Vraag 1 (4 pnt)

Anke ziet een advertentie in de krant: 'Te koop aangeboden herenhuis, Lindelaan 21, Heerhugowaard,  € 200.000,-'. Anke rijdt langs het huis. Het ziet er goed uit, vindt zij. Zij belt het telefoonnummer dat in de advertentie wordt genoemd en zegt dat zij het aanbod aanvaardt.

 

Is hier een overeenkomst tot stand gekomen? Zo ja, op welke wijze; zo nee, waarom niet?

 

 

Vraag 2 (11 pnt)

Arnold begeeft zich naar Victor, handelaar in verwarmingsapparatuur. Arnold deelt Victor mee dat hij zoekt naar een verwarmingsinstallatie waarmee hij zijn winkeltje (inhoud 250 kubieke meter) adequaat kan verwarmen. Victor wijst hem op een installatie en zegt: 'Dan is dit net wat voor u'. Victor vergist zich daarbij in de capaciteit van het apparaat. Arnold koopt de installatie en de daaropvolgende winter blijkt dat de verwarmingsinstallatie volstrekt niet toereikend is om Arnolds winkeltje warm te houden. Arnold wil van de koop af.

 

a.         Kan Arnold zich op een vernietigingsgrond beroepen? (2 pnt)

 

b. Geef aan de hand van de vereisten voor de desbetreffende vernietigingsgrond aan of Arnolds beroep al dan niet zal slagen. (4 pnt)

 

c.         Op welke wijze dient hij dit beroep te doen? (3 pnt)

 

d.         Stel dat Arnoldss beroep slaagt, wat zijn dan hiervan de gevolgen? (2 pnt)

 

 

Vraag 3 (3 pnt)

De 16-jarige Berend koopt met toestemming van zijn ouders een scooter van verkoper Vincent. Als Vincent de scooter na drie maanden nog niet heeft afgeleverd, handelingsonbekwaam was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst spreekt Berend Vincent aan tot nakoming. Vincent beroept zich op het feit dat Berend.

 

Gaat het beroep van Vincent op? (3 pnt)

 

Vraag 4 (6 pnt, elke subvraag 2 pnt)

Karel is eigenaar van twee konijnen. Hij gaat op vakantie en spreekt met zijn buurvrouw Laura af dat zij voor zijn konijnen zal zorgen. Daarbij zegt Karel dat zij, als er iets nodig is, dat dan moet halen of doen en dat hij een rekening heeft lopen bij dierenwinkel Dierenzorg.

Laura koopt op rekening van Karel en in naam van Karel, konijnenvoer bij dierenwinkel Dierenzorg. Voorts koopt zij op eigen naam konijnenvitaminen bij een andere dierenwinkel, te weten Pets Place. Zij bewaart de rekening voor Karel.

 

Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de koop van het konijnenvoer bij Dierenzorg? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

 

Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de konijnenvitaminen bij Pets Place? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

 

Stel dat de konijnenvitaminen - door het.....read more

Access: 
Public
Boeksamenvatting bij de 9e druk van Zwaartepunten van het vermogensrecht van Brahn en Reehuis

Boeksamenvatting bij de 9e druk van Zwaartepunten van het vermogensrecht van Brahn en Reehuis

Deel 1 – Goederenrecht

 

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

Eigendom

Aangezien eigendom een absoluut recht is, volgt het recht de zaak indien zij uit de macht van de vervreemder raakt. Dit noemen we ook wel ‘zaaksgevolg’ of ‘droit de suite’. Zo kan de rechthebbende zijn goed opeisen bij een ieder die haar zonder recht houdt, ook wel revindicatie genoemd (art. 5:2 BW). Als A bijvoorbeeld zijn auto ter reparatie bij B heeft staan en B gaat failliet, dan komt A een separatistpositie toe (‘droit de préférence’). Vanwege de absolute werking van het eigendomsrecht kan A zijn auto uit het faillissement halen alsof er geen faillissement was. Zijn zaak zal dan niet door de curator worden verkocht. De auto behoort namelijk niet tot het vermogen van B en kan daarom niet worden verkocht.

 

Het eigendomsrecht en het recht van de schuldeiser zijn subjectieve rechten. Ze worden namelijk ontleend aan het object, de eigendom. Daarnaast zijn het vermogensrechten. Dit zijn alle op geld waardeerbare rechten of althans die rechten die in de economische sfeer liggen (art. 3:6 BW). Alle absolute rechten kunnen worden aangemerkt als vermogensrechten.

 

Eigendom is een voorbeeld van een absoluut recht op een goed. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW). Het eigendomsrecht is een absoluut recht dat een zaak als object heeft (art. 5:1 BW). Een zaak is een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object (bijvoorbeeld een vaas of een auto; art. 3:2 BW). Het is dus alleen mogelijk om eigenaar van een zaak te zijn. Iemand die een vermogensrecht heeft (bijvoorbeeld een vordering op naam) is hiervan rechthebbende en geen eigenaar. Iemand die een goed onder zich heeft, is hiervan ook.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen (mc) Grensoverscheidend Privaatrecht

Tentamenvragen (mc) Grensoverscheidend Privaatrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamenvragen deel A

2012

 

  1. De Franse Code Civil:

    1. is geschreven op maat van de vrije, ondernemende burger.

    2. verbiedt de rechter uitspraak te doen door zelf algemeen verbindende regels neer te leggen.

    3. zowel alternatief a als alternatief b is juist.

    4. zowel alternatief a als alternatief b is onjuist.

 

  1. De bevoegdheid tot wetgeving op het terrein van het Privaatrecht berust in Duitsland bij:

    1. uitsluitend de federale overheid (de Bund).

    2. uitsluitend bij de deelstaten (de Länder).

    3. deels bij de federatie en deels bij de deelstaten, waarbij de federatie echter voorrang geniet (o.a. “Bundesrecht bricht Landesrecht”).

    4. deels bij de federatie en deels bij de deelstaten, waarbij de deelstaten echter voorrang genieten (o.a. “Landesrecht bricht Bundesrecht”).

 

  1. Met betrekking tot de privaatrechtelijke richtlijnen, kan er correct worden geconcludeerd dat:

    1. alle richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben en een minimumharmonisatie nastreven.

    2. de meeste richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben, maar dat de richtlijn Productaansprakelijkheid (85/374/EG) daarop een uitzondering vormt.

    3. de meeste richtlijnen een minimumharmonisatie nastreven, maar dat de richtlijn betalingsachterstand bij handelstransacties (2000/35/EG) daarop een uitzondering vormt.

    4. de meeste richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben, maar dat de richtlijn betalingsachterstand bij handelstransacties (2000/35/EG) daarop een uitzondering vormt.

 

  1. Hartkamp stelt in zijn boek dat doorwerking van Europees privaatrecht in het algemeen plaatsvindt:

    1. via de directe/rechtstreekse werking, dat wil zeggen de mogelijkheid van burgers om voor het Hof van Justitie een beroep te doen op Europeesrechtelijke (communautaire) normen.

    2. via de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie, dat wil zeggen de plicht van het Hof van Justitie om het nationale recht van lidstaten in overeenstemming met de Europese richtlijn uit te leggen

    3. via de overheidsaansprakelijkheid voor schendingen van Europees recht, dat wil zeggen de mogelijkheid van burgers om bij het Hof van Justitie compensatie te krijgen voor schade die is ontstaan door een schending van het Europees recht.

    4. via de plicht van de nationale rechter tot richtlijnconforme interpretatie van nationaal recht, waarmee richtlijnen in horizontale situaties van invloed kunnen zijn indien implementatie niet correct is geschied.

 

  1. Welke bewering ten aanzien van richtlijnen is de meest juiste?

    1. Verticale directe werking van een richtlijn is mogelijk indien een lidstaat de richtlijn niet, te laat of verkeerd heeft omgezet; deze bepalingen van de richtlijn dienen echter voldoende precies te zijn en aan de burger onvoorwaardelijk een recht toe te kennen.

    2. Art. 114 VWEU is de exclusieve basis voor

  2. .....read more
Access: 
Public
Tentamenvragen (open) Grensoverscheidend privaatrecht

Tentamenvragen (open) Grensoverscheidend privaatrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamenvragen deel A

2012

 

Laurentien Dekker besluit er eens een weekje tussenuit te gaan, en haar keuze valt op Milaan. Deze modestad oefent al lange tijd een grote aantrekkingskracht op haar uit, en zij wil bovendien een opera zien in het beroemde Scala theater in Milaan. Zij boekt aldus een reis bij reisbureau Volo. Het reisbureau verzorgt de vliegtickets, zes overnachtingen in een pittoresk hotelletje dichtbij het operahuis, en een kaartje voor de opera Faust. Het reisbureau bestaat 10 jaar en heeft daarom nog een leuke actie: iedere 10e klant krijgt een korte reis (minder dan tien dagen) binnen Europa gratis aangeboden, en behoeft slechts de luchthavenbelasting te voldoen. Daarnaast dient er, zo de klant alleen reist, ook nog een toeslag voor een eenpersoonskamer te worden betaald.

Vraag 1

  1. Nu er drie diensten door het reisbureau Volo zijn geboekt, is er dan nog sprake van een pakketreis? Betrek in uw antwoord zowel geüniformeerd Europees recht als nationaal recht.

 

  1. Nu Laurentien niet de volledige prijs betaalt voor de reis, is er dan nog wel sprake van een pakketreis? Betrek in uw antwoord zowel Europees recht alsmede de door u bestudeerde jurisprudentie.

Vervolg casus

Door lagere subsidies en het slechte economische tij kampen de Italiaanse operahuizen met forse financiële problemen. De overheid wil de schuldenproblemen oplossen door de lonen van werknemers van operahuizen te bevriezen, hetgeen leidt tot stakingen onder werknemers. Ook het personeel van de Scala staakt, zodat de productie Faust wordt afgelast.

Vraag 2

Waarom wordt het stakingsrecht in art. 153 lid 5 VWEU uitgezonderd van het Europese mandaat tot eenmaking van (sociaal) recht?

 

 

Laurentien besluit de geplande opera-avond anderszins in te vullen, en gaat dansen in een van de uitgaansgelegenheden van Milaan. Als zij bij het krieken van de dag terugkeert in haar hotel, drinkt zij uit de badkamerkraan drie flinke glazen water. Een paar uur later wordt zij wakker met heftige darmkrampen, en blijkt zij ook hoge koorts te hebben. Zij wordt in allerijl overgebracht naar een ziekenhuis, waar blijkt dat zij is besmet door het drinkwater van Milaan. De dienstdoende arts in het ziekenhuis vertelt Laurentien, dat de reisorganisatie hiervan op de hoogte had moeten zijn.

 

Vraag 3

 

  1. Stel dat de arts gelijk heeft, op grond van welk(e) Europeesrechtelijk(e) artikel(en) kan Laurentien Volo aansprakelijk stellen?

 

Stel dat Laurentien immateriële schade lijdt, zou zij die ook kunnen claimen? Betrek in uw antwoord zowel Europeesrechtelijk als Nederlands recht en tevens jurisprudentie van het Hof van Justitie.

 

Open vraag II

Veterinfarm BV te Rotterdam fabriceert antibiotica voor preventieve toediening aan kippen, varkens en rundvee, bestemd voor menselijke consumptie......read more

Access: 
Public
Uitwerkingen colleges KV Privaatrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Uitwerkingen colleges KV Privaatrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Kernvak Privaatrecht I

Hoorcollege 1 – 23 april 2013

 

Deze week zullen we in dit college stilstaan wat goederenrecht nu eigenlijk is. De kenmerken van het goederenrecht zullen worden besproken en ook de kenmerken van goederenrechtelijke rechten. Hierna zal nog over eigendom, meer omvattende rechten en over beperkte rechten worden gesproken.

 

Wat is goederenrecht.

Het goederenrecht heeft betrekking op het verkrijgen, houden en vervreemden van goederen. Het betreft de relatie van mensen tot een goed. Hiermee verschilt het met het verbintenissenrecht, dit is namelijk dat mensen zich verbinden jegens een ander

 

Wat goederen zijn is te vinden in artikel 3:1 BW:

Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten.’

 

Wat zaken zijn is te vinden in artikel 3:2 BW:

Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.’

 

Goederenrecht verschilt van land tot land. Zo verschilt het bijvoorbeeld in begrip, rechtsvorming of de systematiek. Ons systeem van goederenrecht is te vinden in het Burgerlijk Wetboek. Het goederenrecht verschilt van land tot land omdat ieder land zijn eigen autonomie heeft en dus zelf regels mag opstellen omtrent het goederenrecht. Dit is echter lastig om dat in het goederenrecht veel internationale handel wordt gedreven en er dus veel verschillende rechtsordes in die handel worden betrokken.

 

Kenmerken van het goederenrecht.

Het goederenrecht heeft twee kenmerken. Allereerst is het een gesloten stelsel. Dit wordt ook wel numerus clausus genoemd. Alles van het goederenrecht is vastgelegd in de wet. Dit is terug te vinden in artikel 3:81 BW.

 

‘Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen. Hij kan ook zijn recht onder voorbehoud van een zodanig beperkt recht overdragen, mits hij de voorschriften zowel voor overdracht van een zodanig goed, als voor vestiging van een zodanig beperkt recht in acht neemt.’

 

In dit artikel komen twee aspecten naar voren. Er zijn een aantal beperkte rechten mogelijk om te vestigen en over de inhoud van deze beperkte rechten wordt gezegd dat deze binnen de grenzen van de wet moeten zijn. Ook de wijze van verkrijgen goederen is een gesloten stelsel. Dit is terug te zien in artikel 3:80 BW. Hier staat dat men goederen onder algemene titel en onder bijzondere titel kan verkrijgen. Een andere optie is niet mogelijk.

 

Als tweede kenmerk is het goederenrecht ook dwingend recht. Men moet kijken naar de wet’s interpretatie. Men moet dan kijken naar de tekst, het systeem en de geschiedenis en het doel van de wetgever bij het maken van de wet. In het Staats- en Bestuursrecht heeft men de volgende uitspraak hierover gedaan:

Die boeken 3 en 5 zijn van.....read more

Access: 
Public
Collegeverslagen Kv Privaatrecht I (wk 5 t/m 7), deel 2

Collegeverslagen Kv Privaatrecht I (wk 5 t/m 7), deel 2

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Collegeverslagen Kernvak Privaatrecht I

 

Hoorcollege 5 28 mei 2013

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over toekomstige goederen, verkrijging door een tussenpersoon, overdracht onder voorwaarde en het eigendomsvoorbehoud.

 

Nationaal Grondbezit/Kamphuis

Nationaal Grondbezit( hierna: NGB) vond een aannemer, Kerstens. Zij komen tot overeenstemming dat Kerstens voor NGB op zijn eigen grond gaat bouwen. NGB zei dat ze wel vooruit wilden betalen, maar dat ze dan wel een risico liepen. NGB wilde dan wel zekerheid. Zij spraken af dat alle bouwmaterialen die werden gebruikt werden verkocht aan NGB en ook werden geleverd aan NGB. Als de bouwmaterialen dus geleverd werden door de bouwleverancier, kreeg NGB de bouwmaterialen. In plaats daarvan betaalde NGB wel vooruit. Paragraaf 43 AV: alle op terrein aangevoerde zaken worden na goedkeuring eigendom van het Rijk. De bouwleverancier van Kerstens is Kamphuis. Kamphuis maakt in deze casus een eigendomsvoorbehoud. Het conflict gaat hier tussen Kamphuis en NGB. Kamphuis zegt dat de bouwmaterialen van hem zijn, want hij heeft een eigendomsvoorbehoud. NGB zegt echter dat zij eigenaar zijn, want zij hadden een levering bij voorbaat. Als er is geleverd bij voorbaat is er nog niet overgedragen. Er is pas sprake van overdracht op het moment dat het laatste vereiste is vervuld. In dit geval is dat de beschikkingsbevoegdheid. Pas op het moment dat Kerstens eigenaar wordt, is de levering voltooid. Omdat Kerstens nooit eigenaar wordt door het eigendomsvoorbehoud van Kamphuis, wordt ook NGB nooit eigenaar. Kamphuis blijft eigenaar van de materialen.

 

Levering bij voorbaat (artikel 3:97 BW)

Bestaande goederen kunnen worden overgedragen. Toekomstige goederen zijn goederen die er nog niet zijn, maar er zijn wel plannen voor iets zodat het goed gaat bestaan. Toekomstige goederen kunnen alleen worden geleverd en nog niet worden overgedragen. Omdat toekomstige goederen nog niet in het vermogen van de rechthebbende zijn, is hij niet beschikkingsbevoegd om over te dragen en kan er alleen worden geleverd bij voorbaat. Op het moment dat A beschikkingsbevoegd wordt, zal deze beschikkingsbevoegdheid direct over gaan op B. De overdracht of vestiging van beperkte goederen bij voorbaat geschiedt via de artikelen 3:84 jo 98 jo 97 BW.

 

Artikel 3:97 lid 1 BW: ‘Toekomstige goederen kunnen bij voorbaat worden geleverd, tenzij het verboden is deze tot onderwerp van een overeenkomst te maken of het registergoederen zijn.’

Registergoederen kunnen niet bij voorbaat worden geleverd omdat dit anders voor onduidelijkheid in de registers zou zorgen. Deze registers zouden dan te groot worden.

 

 

 

Indien er twee leveringen van hetzelfde goed bij voorbaat zijn, geldt artikel 3:97 lid 2 BW.

Dit artikel stelt: ‘Een levering bij voorbaat van een toekomstig goed werkt niet tegen iemand die het goed ingevolge.....read more

Access: 
Public
Oefentoetsen & antwoordindicaties Kv Privaatrecht I, voor eindtoets

Oefentoetsen & antwoordindicaties Kv Privaatrecht I, voor eindtoets

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Oefentoets 1+ antwoorden

 

Vraag 1 (22 punten)

De Rabobank heeft een vordering van € 950.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A’s) dure piano gevestigd ten behoeve van De Rabobank.

 

a. (2 punten)

Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

 

Vestiging vindt plaats door het voorhanden zijn van een geldige titel en beschikkings-bevoegdheid en door het opmaken van een authentieke akte of het registreren van een onderhandse akte (3:98 jo. 84 jo. 237 lid 1).

 

b. (4 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien De Rabobank zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

 

C verkrijgt tevens het pandrecht. Het pandrecht is immers een afhankelijk recht en gaat mee over naar de cessionaris (3:82).

 

c. (8 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien A zijn piano verkoopt en levert aan D, die het pandrecht van De Rabobank kent noch behoort te kennen, indien wordt afgesproken dat A de piano voorlopig nog voor D zal houden?

 

Het pandrecht heeft goederenrechtelijk werking en blijft dus de piano bezwaren (ook te verklaren vanuit het nemo plus-beginsel). D zal zich niet met succes op art. 3:86 lid 2 kunnen beroepen, omdat de cp-levering tussen A en hem ten opzichte van de ouder gerechtigde De Rabobank niet geldig is (3:115 sub a jo. 3:90 lid 2). Derdenbescherming veronderstelt immers een geldige levering.

 

d. (8 punten)

Stel dat E – die nog een appeltje met A te schillen heeft – met een hockeystick een onherstelbare barst in de piano slaat, waardoor deze onbespeelbaar (en daarmee nagenoeg waardeloos) wordt. A is tegen deze vernieling verzekerd bij verzekeraar V.

De Rabobank heeft nu pandrechten op drie verschillende goederen.

Noem er twee en bespreek waarom het pandrecht op het betreffende goed tot stand is gekomen.

 

De Rabobank heeft nog steeds een pandrecht op de piano (1). Dat pandrecht is echter niet zo veel meer waard. Tevens verkrijgt De Rabobank, vanwege de waardevermindering van de piano, (door zaaksvervanging) van rechtswege een pandrecht op A’s vordering op E uit onrechtmatige daad (2) en op A’s assurantievordering op V (3), zie art. 3:229.

 

 

.....read more

Access: 
Public
Laatste collegeverslag Kernvak Privaatrecht I (week 8)

Laatste collegeverslag Kernvak Privaatrecht I (week 8)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

Hoorcollege 8 18 juni 2013

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over beperkte rechten in de context van het fiduciaverbod. Het pand en hypotheekrecht worden hierbij besproken. Verder zal dit hoorcollege gaan over het verhaalsrecht en over het retentierecht.

 

Numerus clausus.

Samen met het fiduciaverbod is de numerus clausus zeer belangrijk voor het goederenrecht. De numerus clausus houdt in dat het goederenrecht een gesloten systeem is. Het omvat twee aspecten, terug te vinden in artikel 3:81 BW. ‘Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen.’ Allereerst bestaan er dus alleen beperkte rechten die de wet ons aanreikt en ten tweede moet de inhoud van deze rechten binnen de grenzen van de wet zijn. De wet is dus richting gevend.

 

Hypotheek

Het hypotheekrecht is een zekerheidsrecht. Het is terug te vinden in artikel 3:227 BW. Het hypotheekrecht is een beperkt recht( 3:8 BW), op registergoederen(3:10 BW) , strekkende tot verhaal van een geldvordering(3:7 BW) en het heeft voorrang op andere schuldeisers(artikel 3:279 BW). Het hypotheekrecht is een afhankelijk recht, omdat het afhankelijk is van een geldvordering. De hypotheekhouder heeft het recht van parate executie, te vinden in artikel 3:268 BW. Ook heeft een hypotheekhouder een separatistenpositie in een faillissement, artikel 57 lid 1 Fw.

 

Voor het vestigen van een hypotheekrecht zijn er vestigingsformaliteiten. Deze zijn te vinden in artikel 3:260 BW. Allereerst moet er een tussen partijen opgemaakte notariële hypotheekakte zijn, die wordt ingeschreven in de openbare registers. Dit is een constitutief vereiste. Een hypotheekrecht kan ook worden gevestigd op een toekomstige vordering en voor er een toekomstige vordering is. Dit is te vinden in artikel 3:231 BW.

 

Erfpacht

Erfpacht is terug te vinden in artikel 5:85 BW. ‘Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken.’ Erfpacht wordt gebruikt voor de overdracht van grond door lagere overheden. De inhoud van erfpacht is te vinden in artikel 5:89 lid 1 BW. ‘Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de erfpachter hetzelfde genot van de zaak als een eigenaar.’ Een in de akte opgenomen bevoegdheid of verplichting heeft goederenrechtelijke werking, als deze niet in strijd komt met de wet of het wezen van het beperkt recht.

 

Fiduciaverbod

Het fiduciaverbod is te vinden in artikel 3:84 lid 3 BW. Er staat in : ‘Een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, is geen geldige titel van overdracht van dat goed.’

Fiducia is het Latijnse woord voor ‘vertrouwensafspraken’ betreffende goederenrechtelijke bevoegdheden. Deze kunnen.....read more

Access: 
Public
Uitwerking colleges Inleiding Privaatrecht

Uitwerking colleges Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoorcollege 1 – 10 september 2012

 

Inleiding Privaatrecht gaat over de rechtsverhouding tussen burgers onderling. In het privaatrecht is het vermogensrecht een belangrijk onderdeel. Vermogen is juridisch gezien het geheel van op geld waardeerbare rechten en plichten die een persoon heeft. Vermogensrechten zijn alle regels met betrekking tot de rechten en plichten die deel uitmaken van een vermogen. Het vermogensrecht valt te splitsen in goederenrecht en in verbintenissenrecht.

 

Goederen- en verbintenissenrecht

Het goederenrecht regelt de rechtsverhouding tussen een goed en een persoon. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten(art 3:1 BW). Voorbeeld van een goederenrecht is het eigendomsrecht(art.5:1 BW). Eigendom is volgens dit wetsartikel het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Goederenrecht heeft ook te maken met het eenheidsbeginsel. Dit beginsel wil zeggen dat wanneer je eigenaar bent van iets, een hoofdzaak, je automatisch ook eigenaar bent van al zijn bestanddelen.

Voorbeeld hiervan is de zaak die netwerkbeheerder Enexis tegen de provincies Groningen en Drenthe aan heeft gespannen. Enexis heeft het kabelnetwerk onder de lantaarnpalen in de provincies aangelegd en claimt eigenaar van deze palen te zijn. De grond waar deze lantaarnpalen instaan is echter van provincie en gemeente. Omdat het kabelnetwerk duurzaam met de grond is verenigd zijn gemeente en provincie hier ook eigenaar van. De gemeente is eigenaar van de hoofdzaak, de grond, dus ook van de rest van de bestanddelen van de lantaarnpalen.

Het verbintenissenrecht regelt de rechtsverhouding tussen personen onder elkaar. De relaties tussen verkoper en koper en verhuurder en huurder zijn hier voorbeelden van.

Het goederenrecht staat vooral beschreven in de boeken 3 en 5 van het Burgerlijk Wetboek. Het verbintenissenrecht staat beschreven in de boeken 3, 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek.

 

Goederen

Goederen bestaan uit zaken en vermogensrechten.

 

Zaken (art.3:2 BW)

Het Burgerlijk Wetboek beschrijft zaken als voor de menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten(art.3:2 BW). Zaken kunnen onroerend of roerend zijn. Onroerende zaken zijn de grond, de delfstoffen die nog niet gewonnen zijn, beplanting op de grond en werken en gebouwen die met de grond verenigd zijn. Roerende zaken zijn alle zaken die niet onroerend zijn, ook wel de zaken die zich kunnen voortbewegen.

 

Portacabin arrest

In de zaak van het Portacabin arrest( jurisprudentiereader blz 27) komt duidelijk naar voren dat het van belang is dat men weet of een zaak roerend of onroerend is.

Op het bedrijfsterrein van Buys was een portacabin geplaatst, die Buys als uitbreiding voor het bedrijfsgebouw wilde gebruiken. Hiervoor waren ook diverse voorzieningen aangelegd. De portacabin werd in gebruik genomen en later heeft Buys bij de Rabobank.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Inleiding Privaatrecht

Oefenpakket Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Oefenvragen januari 2013

 

Meerkeuzevragen

 

1. Roos meent dat hij rechthebbende is op een vordering van € 10.000 op Blackson.

Door middel van een geregistreerde onderhandse akte draagt Roos deze

vordering over aan Bogarde. Bogarde draagt de vordering op zijn beurt op dezelfde

wijze over aan Seedorf. Vervolgens blijkt dat Roos niet de rechthebbende op de

vordering was, maar Rekik. Bogarde en Seedorf wisten hiervan beiden niets en

konden hiervan ook niets weten.

 

Wie is rechthebbende op de vordering?

 

a. Seedorf. Hij heeft geen bescherming nodig en is rechthebbende geworden door een

rechtsgeldige overdracht, nu Bogarde wordt beschermd op grond van art. 3:88 BW.

b. Rekik. Seedorf wordt niet beschermd, omdat geen sprake is van ongeldigheid van

een vroegere overdracht.

c. Rekik. Seedorf wordt niet beschermd, omdat sprake is van

beschikkingsonbevoegdheid van Roos.

d. Seedorf. Hij wordt beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek in de

overdracht aan Bogarde.

 

2. Demmink verkoopt en levert de grond aan Mosterd. Mosterd verkoopt en

levert hetzelfde stuk grond door aan Padian. Achteraf blijkt dat de overdracht door

Demmink aan Mosterd ongeldig is, omdat de leveringsakte niet is opgemaakt door de

door laatstgenoemde ingeschakelde notaris, maar door diens klerk, die zich voor notaris

heeft uitgegeven. Demmink stelt zich op het standpunt dat hij hierdoor nog eigenaar

van het stuk grond is.

 

Heeft Demmink gelijk?

 

a. Nee. Padian wordt beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek in

de overdracht aan Mosterd.

b. Ja. Padian wordt niet beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek

in de overdracht aan hem.

c. Ja. Padian wordt niet beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek

in de overdracht aan Mosterd.

d. Nee. Padian wordt beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek in

de overdracht aan hem.

 

3. Manolev heeft een elektrische fiets. Baccus, een fietsenhandelaar met een grote winkel in de stad, steelt deze elektrische fiets van hem en geeft hem de volgende dag aan Falco op zijn verjaardag. Falco is er heel blij mee en vindt het verbazend aardig van Baccus dat

hij een van zijn tweedehands elektrische fietsen aan hem cadeau geeft. Hij weet dat Baccus altijd een flinke voorraad tweedehandsfietsen heeft, doordat mensen deze inruilen voor een

mooiere of doordat hij deze koopt uit allerlei boedels. Manolev ziet Falco twee

maanden na diens verjaardag.....read more

Access: 
Public
Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Vragen Week 1:

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

1. Is eigendom een absoluut of een relatief recht?

2. Leg uit wat ‘’droit de suite’’ inhoud:

3. Hoe noem je het begrip waarbij de rechthebbende zijn of haar goed kan opeisen bij elke persoon die haar houdt, zonder rechthebbende te zijn. Noem ook het artikel waar je dit begrip kunt vinden.

4. Zijn alle absolute rechten vermogensrechten? Noem ook het artikel waar het begrip ‘’vermogensrechten’’ wordt verduidelijkt:

5. Geef bij de volgende begrippen aan of diegene die het vermogensrecht heeft eigenaar of rechthebbende genoemd wordt en leg uit waarom.

Zaak

Vermogensrecht

Goed

6. Volgt er uit een artikel in het burgerlijk wetboek dat een eigendomsrecht nooit beperkt kan worden? En zo ja, uit welk artikel kun je dit halen?

7. Leg uit wat een beperkt recht is. Is een beperkt recht absoluut of niet?

8. Hoe werkt de seperatiepositie bij beperkte rechten?

9. Wat is het prioriteitsbeginsel?

Hoofdstuk 4: Derdenwerking en publicatie

Paragraaf 2

1. Zoek het artikel op over registergoederen en noem aan de hand daarvan 3 voorwaarden waaraan een goed moet voldoen, wil het een registergoed zijn.

 

2. Is een motor een registergoed?

 

3. Zijn alle onroerende zaken registergoederen?

4. Wat zijn onroerende zaken? Noem het artikel.

 

5. Zijn beperkte rechten op registergoederen ook registergoederen?

6. Zijn persoonlijke rechten op registergoederen ook registergoederen?

Vragen Week 2:

Hoofdstuk 3: Verkrijging en verlies

Paragraaf 1-4

1.Is er bij erfopvolging sprake van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel? In welk artikel is dit terug te vinden?

2. Vallen natrekking, schatvinding en vermenging geschieden door middel van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel?

 

3. Wie is eigenaar van onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben?

4. Wanneer verlies je het eigendom op je roerende zaak?

5. Hoe noem je een verkrijging die niet onder algemene titel valt?

Hoofdstuk 5: Bezit en houderschap

 

1.Is een bezitter ook gelijk eigenaar?

2.A leent zijn fiets uit aan B. Wie is dan de bezitter?

3. Hoe noem je B in dit geval?

4. X is bezitter van een auto en leent de auto aan Y. Kan X bezitter van de auto zijn ondanks dat hij het goed niet onder zich heeft? Noem een artikel uit BW 3 waarop je je antwoord kan baseren.

5. Wat is een huurder?

A. bezitter van het vorderingrecht en bezitter van het huis

B. bezitter van het huis en detentor van het vorderingsrecht.

C. detentor van het.....read more

Access: 
Public
Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Uitwerking van oefenvragen voor Inleiding Privaatrecht, gesorteerd per week. (alle antwoorden zijn onder voorbehoud)

Week 1:

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

1. Is eigendom een absoluut of een relatief recht?

2. Leg uit wat ‘’droit de suite’’ inhoud:

3. Hoe noem je het begrip waarbij de rechthebbende zijn of haar goed kan opeisen bij elke persoon die haar houdt, zonder rechthebbende te zijn. Noem ook het artikel waar je dit begrip kunt vinden.

4. Zijn alle absolute rechten vermogensrechten? Noem ook het artikel waar het begrip ‘’vermogensrechten’’ wordt verduidelijkt:

5. Geef bij de volgende begrippen aan of diegene die het vermogensrecht heeft eigenaar of rechthebbende genoemd wordt en leg uit waarom.

Zaak

Vermogensrecht

Goed

6. Volgt er uit een artikel in het burgerlijk wetboek dat een eigendomsrecht nooit beperkt kan worden? En zo ja, uit welk artikel kun je dit halen?

7. Leg uit wat een beperkt recht is. Is een beperkt recht absoluut of niet?

8. Hoe werkt de seperatiepositie bij beperkte rechten?

9. Wat is het prioriteitsbeginsel?

Hoofdstuk 4: Derdenwerking en publicatie

Paragraaf 2

1. Zoek het artikel op over registergoederen en noem aan de hand daarvan 3 voorwaarden waaraan een goed moet voldoen, wil het een registergoed zijn.

 

2. Is een motor een registergoed?

 

3. Zijn alle onroerende zaken registergoederen?

4. Wat zijn onroerende zaken? Noem het artikel.

 

5. Zijn beperkte rechten op registergoederen ook registergoederen?

6. Zijn persoonlijke rechten op registergoederen ook registergoederen?

Week 2:

Hoofdstuk 3: Verkrijging en verlies

Paragraaf 1-4

1.Is er bij erfopvolging sprake van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel? In welk artikel is dit terug te vinden?

2. Vallen natrekking, schatvinding en vermenging geschieden door middel van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel?

 

3. Wie is eigenaar van onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben?

4. Wanneer verlies je het eigendom op je roerende zaak?

5. Hoe noem je een verkrijging die niet onder algemene titel valt?

Hoofdstuk 5: Bezit en houderschap

 

1.Is een bezitter ook gelijk eigenaar?

2.A leent zijn fiets uit aan B. Wie is dan de bezitter?

3. Hoe noem je B in dit geval?

4. X is bezitter van een auto en leent de auto aan Y. Kan X bezitter van de auto zijn ondanks dat hij het goed niet onder zich heeft? Noem een artikel uit BW 3 waarop je je antwoord kan baseren.

5. Wat is een huurder?

A. bezitter van het vorderingrecht en bezitter van het huis

B. bezitter van het huis en detentor van het vorderingsrecht.

C. detentor van het huis en detentor van het vorderingrecht.

D. detentor.....read more

Access: 
Public
Uitwerking colleges Privaatrecht II

Uitwerking colleges Privaatrecht II

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Kernvak Privaatrecht II week 1

 

Kernvak Privaatrecht II gaat over het verbintenissenrecht.

Een verbintenis is een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen 2 of meer personen. Het is actief tegen passief, de schuldenaar tegenover de schuldeiser. Er zijn verschillende verbintenissen. De bronnen van verbintenissen zijn: de rechtshandeling en overeenkomst, verbintenissen uit de wet, zoals de onrechtmatige daad en schadevergoeding. De belangrijkste 2 zijn de overeenkomst en de onrechtmatige daad. Andere bronnen van verbintenissen zijn de ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling en zaakwaarneming

 

Het verbintenissenrecht regelt relaties tussen personen. Het regelt dus waar risico’s liggen en wat de gevolgen zijn van deze risico’s. De rode draad is de risicoverdeling. Het gaat om een juridische afweging.

Binnen het verbintenissenrecht heeft men autonomie: je mag doen wat je wil. Men mag vertrouwen en als hier sprake van is, kan men worden beschermd. Ook zijn criteria als hoedanigheid van de partijen van belang, bedrijf of particulier, kind of volwassenen.

 

Casus van de week HR ING/Bera

Bera holding een bedrijf in Suriname, opgericht door 2 mensen, Berner en Ramkalup. Die waren eerst beide aandeelhouders. Later is een daarvan exclusief bevoegd om Bera te vertegenwoordigen. Bankrekening aangemaakt door Berner, hij is daartoe bevoegd t.n.v. Bera. De post wordt echter gestuurd naar een bedrijf in Nederland waar Ramkalup zeggenschap over heeft.

Op een gegeven moment gaat er een geldbedrag van Bera Holding naar een vennootschap van Ramkalup. Berner weet hier niets van omdat de post naar Nederland wordt verstuurd.

Hoe komt Bera Holding/meneer Berner weer terug aan zijn geld? Kan hij dit vorderen van Ramkalup? Of van de ING? Had de ING moeten weten dat Ramkalup niet bevoegd was?

 

De totstandkoming van een rechtshandeling

Voordat een rechtshandeling tot stand kan komen moeten de bouwstenen behandeld worden.

  1. Uitleg verklaring, artikel 3:37. Een verklaring heeft werking, zodra deze de ander heeft bereikt.

  2. Er is een wil nodig, artikel 3:33 als de wil en de verklaring overeenstemmen is er een rechtshandeling. Als er sprake is van discrepantie tussen de wil en de verklaring, is er geen sprake van een wil en spreekt met van een wilsontbreken, artikel 3:33 en 3:34BW.

  3. Als er sprake is van discrepantie moet men kijken of er een gerechtvaardigd vertrouwen is. Dit is te vinden in artikel 3:35 BW. Er is geen overeenstemming tussen wil en verklaring, maar men mocht erop vertrouwen dat er wel sprake was van een overeenstemming. Is dit niet het geval dan is er geen rechtshandeling tot stand gekomen. Is dit wel het

  4. .....read more
Access: 
Public
Oefentoets voor deeltoets Privaatrecht II

Oefentoets voor deeltoets Privaatrecht II

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Oefentoets deeltoets A Privaatrecht II

 

Vraag 1

Karel is eigenaar van een vrijstaand huis met schuur en tuin. Hij heeft ten gunste van de bank een recht van hypotheek gevestigd op het geheel in het kader van een door de bank aan hem verstrekte geldlening van € 300.000. Vanwege plotselinge werkloosheid komt Karel zijn financiële verplichtingen jegens de bank niet na.

De bank maakt geen gebruik van haar recht van parate executie, maar verkrijgt van Karel een schriftelijke volmacht om de woning onderhands te verkopen. In de volmacht is onder meer bepaald dat verkoop en eigendomsoverdracht van het huis zal plaatsvinden ‘voor een prijs (marktconform) door gevolmachtigde vast te stellen’. Partijen hopen op deze wijze een hogere prijs te krijgen voor het huis, zodat Karel zijn schuld en rente aan de bank kan aflossen.

Uit een taxatie blijkt dat de woning een onderhandse verkoopwaarde heeft van

€ 315.000. Enkele weken na deze taxatie wordt de woning door de bank onderhands verkocht aan Anton voor een bedrag van € 193.000.

Karel voelt zich door deze transactie van de bank zeer ernstig benadeeld.

 

  1. Is Karel gehouden de woning aan Anton over te dragen?
     

  2. Afhankelijk van uw antwoord op vraag a zal ofwel Karel mogelijkerwijze schade lijden omdat hij tot nakoming van de overeenkomst verplicht is, ofwel Anton mogelijkerwijze schade lijden omdat Karel niet tot overdracht is gehouden.

Veronderstel dat Karel schade lijdt omdat hij tot overdracht aan Anton is gehouden. Is de bank in dat geval verplicht de schade van Karel te vergoeden?
 

  1. Veronderstel dat Anton schade lijdt omdat Karel niet tot overdracht is gehouden. Is de bank in dat geval verplicht de schade van Anton te
    vergoeden?
     

 

Vraag 2

Is het voor een automonteur die in dienst is bij een garagebedrijf van belang om te weten of het garagebedrijf bedingen in de overeenkomsten met klanten pleegt op te nemen waarbij aansprakelijkheid van het bedrijf (voor schade aan de auto van de klant tijdens de werkzaamheden ontstaan) wordt uitgesloten?

 

 

 

Vraag 3

Lees de volgende uitspraak en beantwoord de vragen onder de tekst.
 

Hoge Raad der Nederlanden
2 december 2011

Arrest in de zaak van:
De erven van [betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens,
t e g e n
.....read more

Access: 
Public
Oefentoets voor eindtoets Privaatrecht II

Oefentoets voor eindtoets Privaatrecht II

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Oefentoets Kernvak Privaatrecht II Deeltoets B
 

Vraag 1

 

Vraag 1 a.

Twee agenten bellen aan bij een man en delen hem mee dat zijn zoontje (11 jaar oud) bij een aanrijding is verongelukt. De man kan het verlies (ook op langere termijn) niet verwerken en roept op aanraden van zijn huisarts psychiatrische hulp in. Kan hij de door hem met betrekking tot deze therapie gemaakte kosten verhalen op degene die de aanrijding heeft veroorzaakt?

Vraag 1 b.

In de `hangmatzaak’ (HR 8 oktober 2010) ging het om de vraag of een medebezitter een andere medebezitter op grond van art. 6:174 BW aansprakelijk kan stellen. Leg uit waarom dit een vraag van relativiteit betreft.

 

Vraag 2

 

Eugene heeft samen met zijn zus en diens echtgenoot een kunst- en antiekbeurs te Venlo bezocht. Bij de stand van galerie La Fleur gebeurde het volgende. Al kijkend naar een ± 2.25 meter hoog staande klok deed Eugene een paar stappen achteruit. Bij de derde pas liep hij tegen een – naar later bleek hol -houten pilaartje aan waarop een aan de galerie toebehorende Friese Staartklok uit 1580 stond opgesteld (vraagprijs € 500.000). Het pilaartje begon te wankelen als gevolg waarvan de klok op de grond viel. Hierdoor is een schade ontstaan van in totaal € 65.000, voor onder meer waardevermindering en reparatiekosten.

 

Is de Eugene jegens La Fleur aansprakelijk voor de schade, en zo ja, moet hij alle schade betalen?

 

Vraag 3

 

Dahlia Acacia B.V. (verder te noemen Dahlia) sluit in week 41 van 2011 met van Jaarsveld een (licentie-)overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst krijgt van Jaarsveld het recht om 80.000 rozenplanten met de naam Beatrix te kweken voor de productie van snijbloemen. Het bedrag dat voor de licentie moet worden betaald, is € 55.000.

Naast de licentie heeft van Jaarsveld ook nog stekken nodig om de rozenplant in kwestie te kunnen kweken. Daartoe sluit van Jaarsveld op dezelfde dag een overeenkomst met Lely Acacia B.V. (verder te noemen Lely), de zustervennootschap van Dahlia. Lely, die zich bezighoudt met het vermeerderen van rozenplanten, verbindt zich ten opzichte van van Jaarsveld tot levering van 80.000 stekken van de rozenplant in kwestie. De koopsom bedraagt € 75.000. Ter zake van de levering bevat de koopovereenkomst de volgende bepaling: ‘levering van de stekken vanaf week 46 en 47. De vermeerderaar zal zodanig tijdig met zijn werkzaamheden aanvangen dat de afleveringsdatum redelijkerwijs kan.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Kernvak Privaatrecht I

Begrippenlijst Kernvak Privaatrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1: Inleiding

 

A

Absoluut toekomstig goed: goederen die in het geheel nog niet bestaan.

 

Afhankelijke rechten: een recht dat zodanig aan een ander recht is verbonden dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan (art. 3:7 BW).

 

Authentieke akte: Een akte opgemaakt in de vereiste vorm en bevoegdelijk opgemaakt door een daartoe aangestelde ambtenaar of een daarmee gelijk te stellen persoon. Voorbeeld is bijvoorbeeld een notariële akte, dagvaarding of beslagexploot.

 

B

Beperkt recht: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht (art. 3:8 BW).

 

Bestanddeel: onzelfstandige onderdelen van een zaak op grond van een ideële band of hechte materiele band (art. 3:4 BW).

 

Bloot eigenaar: de eigenaar die zijn zaak met een goederenrechtelijk recht bezwaard ziet.

 

Burgerlijke vruchten: opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren, waarbij de vrucht een vermogensrecht is (art. 3:9 lid 2 BW).

 

C

Conservatoir: rechten bewarend.

 

D

Dubbel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al evenmin bestaande rechtsverhouding.

 

E

Eenheidsbeginsel: zakelijke rechten kunnen slechts een zaak als geheel betreffen, niet slechts een of meer onderdelen ervan.

 

Eigendom: het meest volledige recht op een goed.

 

Enkel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al wel bestaande rechtsverhouding.

 

Exclusiviteit van goederenrechtelijke rechten: iedere derde is verplicht zich te onthouden van gedragingen die de rechthebbende op een goed in zijn gebruik, beheer of beschikking storen.

 

Executoriaal: rechten effectuerend.

 

G

Gesloten systeem: men kan geen nieuwe goederenrechtelijke rechten in het leven roepen. Daarnaast is goederenrecht, behoudens uitzonderingen, dwingend recht en er kan dus niet van afgeweken worden.

 

Goed: alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW).

 

Goede trouw (negatief): een kennen noch behoren te kennen (art. 3:11 BW). Dit is de omschrijving die men wettelijk gezien aanhoudt.

 

Goede trouw (positief): een niet weten en niet behoren te weten.

 

Goodwill: de surplus waarde van de onderneming boven de optelsom van de waarden der afzonderlijke goederen.

 

H

Heerschappijleer: Verdedigd door Von Savigny. Een goederenrechtelijk recht geeft heerschappij over een goed, een persoonlijk recht geeft heerschappij over een persoon.

 

I

Ideëel bestanddeel: een bestanddeel dat zonder een bepaalde hoofdzaak als onvoltooid moet worden aangemerkt. Men kijkt bij het vaststellen hiervan naar de verkeersopvattingen (art. 3:4 lid 1 BW).

 

K

Kadaster: een soort van juridische landkaart van Nederland. Onroerende zaken, schepen en luchtvaartuigen.

 

Kenbronnen: Burgerlijk Wetboek, verdragen, overige wetgeving, jurisprudentie en literatuur.

 

Klassieke leer: verdedigd door.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket eindtoets Kv Privaatrecht I

Oefenpakket eindtoets Kv Privaatrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Oefentoets voor de eindtoets 1

 

Vraag 1

De Rabobank heeft een vordering van € 950.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A’s) dure piano gevestigd ten behoeve van De Rabobank.

 

a. Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

 

b. Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien De Rabobank zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

 

c. Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien A zijn piano verkoopt en levert aan D, die het pandrecht van De Rabobank kent noch behoort te kennen, indien wordt afgesproken dat A de piano voorlopig nog voor D zal houden?

 

d. Stel dat E – die nog een appeltje met A te schillen heeft – met een hockeystick een onherstelbare barst in de piano slaat, waardoor deze onbespeelbaar (en daarmee nagenoeg waardeloos) wordt. A is tegen deze vernieling verzekerd bij verzekeraar V.

De Rabobank heeft nu pandrechten op drie verschillende goederen.

Noem er twee en bespreek waarom het pandrecht op het betreffende goed tot stand is gekomen.

 

Vraag 2

a. Kan een bestolen eigenaar de eigendom van een gestolen roerende zaak overdragen aan een ander?

Zo ja, op welke wijze vindt de levering plaats?

 

b. Kees vraagt Jan een uniek schilderij voor hem te kopen. Op 1 mei koopt Jan in eigen naam maar voor rekening van Kees het bedoelde schilderij van C. Op 2 mei gaat Jan failliet. Op 3 mei levert C het schilderij aan Jan. Op 12 mei wil Kees het schilderij bij Jan ophalen. De curator van Jan stelt zich op het standpunt dat Jan de eigenaar is van het schilderij en weigert afgifte.

Wie is op 12 mei eigenaar van het schilderij?

 

Vraag 3

Pieter verwerft een recht van erfpacht op het perceel van Willemsen. Dit recht van erfpacht wordt gevestigd voor een periode van twintig jaar. Na drie jaar laat Pieter een opslagruimte op het perceel bouwen en plant hij een reeks boompjes langs het pad dat naar deze ruimte leidt. Voor de bouw van de opslagruimte heeft Pieter een lening bij de bank gesloten. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening heeft hij ten gunste van de bank een recht van hypotheek op zijn recht van erfpacht gevestigd.

a. Wie is eigenaar van de opslagruimte en de boompjes die Pieter gebouwd respectievelijk geplant heeft?

 

b. Stel dat Willemsen de eigendom van de grond overdraagt aan Pieter. Welk rechtsgevolg zou dat hebben voor het recht van erfpacht van Pieter en voor het.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 1

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 1

Aantekeningen van het hoorcollege van het kernvak Privaatrecht II.

Hoorcollege week 1

Inhoud van het vak

  • Rechtshandeling en overeenkomst;

  • Verbintenissen uit de wet: onrechtmatige daad (buitencontractuele aansprakelijkheid);

  • Schadevergoeding

 

Programma

  • Totstandkoming rechtshandeling

    • Wilsvertrouwensleer

  • Totstandkoming overeenkomst

    • Aanbod en aanvaarding

  • Vertegenwoordiging

 

Grondbeginselen verbintenissenrecht

  • Pacta sunt servanda: verbintenissen moeten worden nagekomen;

  • Consensualisme: vormvrijheid;

  • Contractsvrijheid: met iedereen mag een contract gesloten worden.

 

Totstandkoming rechtsovereenkomst

  1. Allereerst moet onderzocht worden of er sprake is van een verklaring: deze verklaringen zijn vormvrij (art. 3:37 BW, consensualisme).

  2. Er moet sprake zijn van een verklaring die overeenstemt met de wil.

    1. Bij discrepantie hiertussen, bijvoorbeeld in geval van

      1. Art. 3:33 BW, misverstand: zie bijvoorbeeld HR: Bunde/Erckens. Ontbreken van de duidingswil.

      2. Art. 3:34 BW, ontbreken van de handelingswil: storing in de geestestoestand.

        1. Geestestoestand moet redelijke waardering van belangen belemmeren.

        2. Verklaring is onder invloed van een stoornis gedaan. Dit mag vermoed worden zo te hebben plaatsgevonden als de verbintenis nadelig werkte ten aanzien van de persoon die de verbintenis sloot.

                                      Komt er geen (voor een overeenkomst vereiste) rechtshandeling tot stand.

                                      Indien er sprake is van een met de wil overeenstemmende verklaring, komt een rechtshandeling tot stand.

  1. Gerechtvaardigd vertrouwen kan echter een discrepantie repareren (art. 3:35 (in sommige gevallen jo. art. 3:11 BW)). Zie hiervoor ook het arrest HR: Westhoff/Spronsen.

  2. Indien er sprake is van een rechtshandeling, moet onderzocht worden of er van redelijkheid en billijkheid een beperking uitgaat. In het arrest HR: Westhoff/Spronsen wordt dit omschreven als ‘goede trouw’. Indien er sprake is van derogerende werking van redelijkheid en billijkheid komt geen rechtshandeling tot stand.

 

Overeenkomst: komt tot stand door aanbod (is een rechtshandeling) en aanvaarding (is ook een rechtshandeling).

 

Vertegenwoordiging

Er zijn verschillende cases denkbaar: bijvoorbeeld een werknemer die het bedrijf waarvoor hij werkt vertegenwoordigt, of de curator die de onder curatele gestelde vertegenwoordigt.

 

Onmiddellijke vertegenwoordiging:

Leidt ertoe dat dat een rechtshandeling van de tussenpersoon toegerekend wordt aan de achterman.

 

Eisen zijn

  • Vertegenwoordigingskwaliteit

  • Vertegenwoordigingsbevoegdheid

Indien de volmacht overschreden wordt (en er dus geen sprake meer is van een vertegenwoordigingsbevoegdheid), is de achterman niet gebonden (art. 3:66 lid 1 BW). Als de achterman echter de rechtshandeling bekrachtigt (art. 3:69 BW) of er sprake is van schijn.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 2

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 2

Hoorcollege aantekeningen van week 3 en 4. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.

Hoorcollege week 3

 

Programma:

1.      Vervolg (ver)nietig(baar)heid

De ongeoorloofde rechtshandeling

  1. Vorm
  2.  Inhoud

2.      Algemene voorwaarden, afd. 6.5.3 BW

  1. Totstandkoming
  2. Vernietigbaarheid

Pas in het volgende HC worden de onderwerpen met betrekking tot aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid etc behandeld.

 

(Ver)nietig(baar)heid

De ongeoorloofde of aantastbare rechtshandelingen kan op verschillende wijzen tot stand gekomen zijn:

  1. Door een handelingsonbevoegde
  2. Door een handelingsonbekwame
  3. Bij aanwezigheid van een wilsgebrek
  4. Door strijd met een vormvoorschrift
  5. Door actio Pauliana
  6. Bij strijd met wet, openbare orde of goede zede

Ten slotte met betrekking tot algemene voorwaarden: niet (op de juiste manier) ter hand gesteld of onredelijk bezwarend.

 

Strijd met vormvoorschrift

Uit art. 3:39 BW blijkt dat strijdigheid met vormvoorschriften leidt tot nietigheid (bijvoorbeeld de koopovereenkomst tav onroerend goed die niet volgens art. 7:2 BW schriftelijk is). In gevallen waarin slechts een van de partijen beschermd wordt, leidt dit tot vernietigbaarheid.

De professionele verkoper zal echter bij een beroep op dit vormvoorschrift sneller op de redelijkheid en billijkheid sluiten, waardoor dit beroep niet altijd op zal gaan.

Hoofdregel is echter dat rechtshandelingen in beginsel vormvrij zijn (art. 3:37 BW). Als de wet echter een vorm voorschrijft (zoals in art. 7:2 BW), bepaalt art. 3:39 BW dat deze rechtshandeling nietig is, tenzij de wet anders voorschrijft (dit is dus het geval als slechts een van beide partijen beschermd wordt).

 

Actio Pauliana

Wordt beschreven in art. 3:45 BW. Er zijn drie voorwaarden:

  1. Er is sprake van een onverplichte rechtshandeling door de schuldenaar (terugbetaling van een schuld (bijvoorbeeld eerst aan ouders en vervolgens aan de bank) valt hier dus niet onder);
  2. Daardoor wordt een schuldeiser benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden;
  3. En de schuldenaar wist dit of behoorde dit te weten.

 

Beperking contractvrijheid door de inhoud van de overeenkomst (zie ook het arrest Esmilo/Mediq m.nt. Lindenberg)

In dergelijke gevallen kan art. 3:40 BW uitkomst bieden. Dit artikel kan het beste worden toegepast volgens onderstaand stappenplan:

1.      Art. 3:40 lid 2 BW

a.     Is er sprake van dwingend recht? Slechts in gevallen waarin er sprake is van dwingend recht, is dit artikel van toepassing (dus geen regelend recht (veel regelend recht staat in boek 6)). Voorbeelden van dwingend recht zijn art. 7:6 BW, art. 6:246 BW, WvSr.

 

b.     Rechtsgevolgen?

                                                         i.           In sommige gevallen is strijd met dwingend recht opgenomen in de dwingendrechtelijke bepaling zelf (meestal vernietigbaarheid of nietigheid). De sanctie voor het vastleggen van een te lange proeftijd in een arbeidsovereenkomst is bijvoorbeeld nietigheid op dit punt. Er komt dan een overeenkomst tot stand zonder proeftijd (dus gewoon een volledige arbeidsovereenkomst).

                                                       ii.           Andere gevallen worden geregeld in art......read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Privaatrecht I

Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Privaatrecht I

Collegeaantekeningen week 1-3

Hoorcollege week 1

Goederenrecht heeft als doel jou het goed te laten halen dat van jou is. Het is de oorsprong van goederenrechtelijke rechten die je tegen een ieder kan inroepen. Het gaat om het verkrijgen, houden en vervreemden van goederen.

We maken het onderscheid tussen een roerend en onroerend goed omdat er specifieke regels zijn om bijvoorbeeld overdracht mogelijk te maken. Dit op basis van het economische belang (de waarde) en het publieke belang (welk goed is van wie?).

In het goederenrecht staat de relatie persoon-goed centraal, anders dan in het verbintenissenrecht, dat gericht is op de verhouding persoon-persoon. Bij dit laatste recht gaat het om rechten die de ene persoon in beginsel uitsluitend tegenover de andere persoon kan inroepen. Goederenrechtelijke rechten kennen absolute werking (derdenwerking). Het goederenrecht maakt tezamen met het verbintenissenrecht deel uit van het vermogensrecht.

 

HR Blaauboer/Berlips

Berlips is eigenaar van een stuk grond en verkoopt dit aan Blaauboer. Hij verkoopt en hij levert dit stuk grond. In de leveringsakte wordt een clausule opgenomen. In deze akte staat dat Berlips gehouden is om een weg aan te leggen.
 

Berlips, als eigenaar, legt de weg niet aan, en verkoopt en levert zijn stuk grond aan Maks. Aan de ene kant is hier het verbintenissenrecht (overeenkomst) en aan de andere kant het goederenrecht (onroerend goed). Berlips beroept zich op het goederenrecht, want het eigendomsrecht is overgegaan naar Maks. De verplichting tot het leggen van de weg, gaat niet over met het eigendom. Persoonlijke verbintenissen kunnen het eigendomsrecht niet beperken, zodat zij evenmin bij overgang van dat eigendomsrecht op de nieuwe eigenaar van rechtswege overgaan.

 

Kenmerken van het goederenrecht

Het belangrijkste kenmerk van het goederenrecht is dat er een gesloten stelsel (numerus clausus) van beperkte rechten (art. 3:81 BW). Het aantal goederenrechtelijke rechten zijn dus neergelegd in het wetboek: meer zijn er niet. Deze rechten hebben ook een gesloten inhoud, deze is dwingend vormgegeven. De grenzen van het recht worden aangegeven door de wetgever en door uitspraken van de Hoge Raad. Het verbintenissenrecht is juist een open stelsel.

Niet alleen de goederenrechtelijke rechten hebben een gesloten stelsel, maar ook verkrijging en verlies kennen dit. Dit is te vinden in art. 3:80 BW. Goederen zijn te verkrijgen onder algemene titel en onder bijzondere titel.

Onder algemene titel verkrijgt men door erfopvolging, door boedelmenging, door fusie, door splitsing en door de goedkeuring van een overdrachtsplan (art. 3:80 lid 2 BW). Men kan goederen onder bijzondere titel verkrijgen door overdracht, verjaring, door onteigening en verder op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging (art. 3:80 lid 3 BW).

Ook verliest men goederen op de voor iedere soort in de wet aangegeven wijzen (art. 3:80 lid 4 BW). Goederenrecht is wel een dwingend rechtsgebied, maar.....read more

Access: 
Public
Inleiding Privaatrecht I: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningen

Inleiding Privaatrecht I: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningen


 

Hoorcollege 1

Vermogensrecht

  • Wat is dat?

  • Het geheel van het geld waardeerbare, de rechten die iemand heeft. Het geheel van de activa en passiva.

  • Alle regels over subjectieve en objectieve rechten en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen worden.

Het vermogensrecht (in objectieve zin)

  • Goederenrecht (persoon – goed) vs. verbintenissenrecht (persoon – persoon)

  • Goederenrecht: Derdenwerking, je kunt een absoluut recht tegenover eenieder handhaven.

    • Gesloten systeem van rechten

    • Dwingend recht (hoe het in de wet staat)

    • Zoveel mogelijk rechtszekerheid (precies weten hoe het zit, strak systeem zodat iedereen weet waar hij aan toe is)

  • Verbintenissenrecht: Verhouding tussen twee personen (relatief recht, kun je slechts handhaven t.o.v. je wederpartij)

    • Open systeem van rechten

    • Regelend recht (hoe je je overkomst zelf regelt); als je niks geregeld hebt dan BW, aanvullend recht

    • Flexibiliteit (open normen); maatstaven van redelijkheid en billijkheid

Het BW zit vol met uitzonderingen.
De werkelijkheid is echter anders (op het gebied van vermogensrecht). Voorbeeld: Koop breekt geen huur. (art. 7:226 wetboek), dus geval van derdenwerking via dwingend verbintenissenrecht, waarbij partijafspraak niet geldend is (gesloten systeem).
Conclusie: wees kritisch, altijd!

Verbintenissenrecht = dat deel van het objectieve (geldende) recht dat de verbintenissen regelt.

  • Zie BW 6. (vrije wil om te doen wat je goeddunkt, vertrouwen bij een bepaalde handeling)

Karakteristiek aan het verbintenissenrecht is dat het uiteindelijk gaat om de verdeling van bepaalde (financiële) risico’s. En immateriële belangen dan? (belangen die niet in geld zijn uit te drukken)

  • HR Jeffrey-arrest (NJ 1998/853): Vermogensrecht weet niet goed wat ze buiten het vermogen moeten.

Wat is een verbintenis?

  • = Vermogensrechtelijke rechtsbetrekking, waarbij de één recht heeft op de prestatie van een ander, en die ander tot die prestatie jegens de één verplicht is.

  • Let op: verbintenis betekent de juridische relatie (de rechtsbetrekking) tussen (rechts)personen.

  • De verbintenis houdt in:

    • Een verplichting tot een prestatie voor de één

    • En het recht op die prestatie van de ander.

  • Vrijheid van partijen staat voorop, verbintenissenrecht is aanvullend recht. Je mag er zelf afspraken over maken, als je zelf geen regels maakt mogen die worden aangevuld door aanvullend recht.

Twee zijden van dezelfde betekenis:

  • Actieve zijde (schuldeiser)

    • Vorderings(recht): bevoegdheid om iets te vorderen (actie in recht)

    • Art. 3: 296 BW

    • Rechtsvordering/actie

    • Executierecht: fysiek geldend maken (bv. deurwaarder/politie bij iemand spullen weghalen)

  • Passieve zijde (schuldenaar)

    • Schuld

  • .....read more
Access: 
Public
Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Inleiding Privaatrecht: Goederenrecht in 2015-2016.

Hoorcollege 2: Eigendom, bezit en houderschap.

Eigendom

Eigendom is het eigendomsrecht op een zaak. Het eigendom is het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben. Zie hiervoor artikel 5:1 BW. Eigendom is speciaal gericht op zaken, bij andere goederen word iemand niet de eigenaar genoemd maar de rechthebbende. Wanneer iemand eigenaar van een zaak is heeft hij alle bevoegdheden omtrent die zaak en dus ook exclusieve bevoegdheden als revindicatie (art. 5:2 BW).

Bezit en houderschap

Bezit en houderschap komt ter sprake als je macht kan uitoefenen over een bepaalde zaak. Een eigenaar is vaak ook de bezitter van een zaak. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. Artikel 3:119 lid 1 BW bepaalt dat de bezitter wordt vermoed om rechthebbende te zijn. Dit betekent dat wanneer iemand dat betwist hij zelf zou moeten bewijzen dat de desbetreffende persoon die bezitter is niet de eigenaar is. De bewijslast ligt dus niet bij de bezitter. Een voorbeeld wanneer de eigenaar en de bezitter niet dezelfde persoon zijn, is wanneer A de fiets van B steelt, A blijft de eigenaar van de fiets maar hij kan geen macht meer over de fiets uitoefenen daarom is hij geen bezitter van de fiets meer. De bezitter van de fiets is nu B tenminste als hij de fiets voor zich zelf gebruikt.

Art. 3:107 lid 1 BW geeft een definitie van het word bezit, “bezit is het houden van een goed voor zichzelf”. Een bezitter ben je als je, je gedraagt als de eigenaar. Naast bezitter kan iemand ook een houder zijn van een zaak. Een houder van een zaak ben je wanneer je feitelijke macht over de zaak kan uitoefenen zonder dat je, je gedraagt als de eigenaar van de zaak. Art 3:108 BW zegt dat de uiterlijke feiten beslissend zijn of iemand een bezitter of houder is van een zaak, deze uiterlijke feiten moeten dan naar verkeersopvattingen beoordeeld worden. Met verkeersopvattingen wordt er bedoeld van wat de gemiddelde Nederlander ervan denkt. Als je een goed houdt omdat je de eigenaar er niet van bent doe je dat meestal omdat de eigenaar het toestaat, dat gebeurt meestal krachtens een overeenkomst. Een voorbeeld daarvan.....read more

Access: 
Public

Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Inleiding Privaatrecht: Goederenrecht in 2015-2016.

Hoorcollege 2: Eigendom, bezit en houderschap.

Eigendom

Eigendom is het eigendomsrecht op een zaak. Het eigendom is het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben. Zie hiervoor artikel 5:1 BW. Eigendom is speciaal gericht op zaken, bij andere goederen word iemand niet de eigenaar genoemd maar de rechthebbende. Wanneer iemand eigenaar van een zaak is heeft hij alle bevoegdheden omtrent die zaak en dus ook exclusieve bevoegdheden als revindicatie (art. 5:2 BW).

Bezit en houderschap

Bezit en houderschap komt ter sprake als je macht kan uitoefenen over een bepaalde zaak. Een eigenaar is vaak ook de bezitter van een zaak. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. Artikel 3:119 lid 1 BW bepaalt dat de bezitter wordt vermoed om rechthebbende te zijn. Dit betekent dat wanneer iemand dat betwist hij zelf zou moeten bewijzen dat de desbetreffende persoon die bezitter is niet de eigenaar is. De bewijslast ligt dus niet bij de bezitter. Een voorbeeld wanneer de eigenaar en de bezitter niet dezelfde persoon zijn, is wanneer A de fiets van B steelt, A blijft de eigenaar van de fiets maar hij kan geen macht meer over de fiets uitoefenen daarom is hij geen bezitter van de fiets meer. De bezitter van de fiets is nu B tenminste als hij de fiets voor zich zelf gebruikt.

Art. 3:107 lid 1 BW geeft een definitie van het word bezit, “bezit is het houden van een goed voor zichzelf”. Een bezitter ben je als je, je gedraagt als de eigenaar. Naast bezitter kan iemand ook een houder zijn van een zaak. Een houder van een zaak ben je wanneer je feitelijke macht over de zaak kan uitoefenen zonder dat je, je gedraagt als de eigenaar van de zaak. Art 3:108 BW zegt dat de uiterlijke feiten beslissend zijn of iemand een bezitter of houder is van een zaak, deze uiterlijke feiten moeten dan naar verkeersopvattingen beoordeeld worden. Met verkeersopvattingen wordt er bedoeld van wat de gemiddelde Nederlander ervan denkt. Als je een goed houdt omdat je de eigenaar er niet van bent doe je dat meestal omdat de eigenaar het toestaat, dat gebeurt meestal krachtens een overeenkomst. Een voorbeeld daarvan.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1927