VU - Geneeskunde - blok 1.2.3. Hersenen & Zintuigen - Begrippenlijsten (Neuroanatomy, Histology, Psychiatrie, Human Physiology)
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Neuroanatomy – Chapter 2 (Basic definitions)
- Neuroanatomy – Chapter 5 (cranium, ventricles and menignes)
- Neuroanatomy – Chapter 6 (corticospinal tract and other motor pathways)
- Neuroanatomy – Chapter 7 (somatosensory pathways)
- Neuroanatomy – Chapter 8 (spinal nerve roots)
- Neuroanatomy – Chapter 10 (cerebral hemispheres and vascular supply)
- Neuroanatomy – Chapter 12 (Brainstem I: surface anatomy and cranial nerves)
- Neuroanatomy – Chapter 15 (Cerebellum)
- Vander´s Human Physiology – Chapter 6 (section B & C)
- COO programma Zintuigen - Het oor
- Leerboek psychiatrie - Hoofdstuk 8.1 - delier
- Functionele histologie - Hoofdstuk 9 - zenuwweefsel
Neuroanatomy – Chapter 2 (Basic definitions)
Neurale buis | Buis ontstaan uit ectodermale cellen tijdens de embryonale periode, welke uitgroeit tot het centrale zenuwstelsel. |
Prosencephalon (voorhersenen)
| Het grootste gedeelte van het zenuwstelsel, en is onderverdeeld in het: |
Mesencephalon | Verbindt de voorhersenen met de achterhersenen. Bestaat uit: -cerebrale pendunceles -middenhersen tectum -middenhersen tegmentum |
Rhombencephalon (achterhersenen) | Bestaan uit: -metencephalon (bestaat uit pons en cerebellum) -myelencephalon (bestaat uit de medulla) |
Plexus choroideus | Groepje cellen in de laterale ventrikels die liquor maken. Vanuit de laterale ventrikels stroomt het naar het derde, en vervolgens vierde ventrikel, om vervolgens langs de buitenkant van de hersenen en het ruggenmerg te lopen. De liquor loopt ook in de ruimte tussen het arachnoid en de pia mater. |
Oriëntatie van de hersenen | Omdat het zenuwstelsel een hoek van 90 graden maakt op de plek waar de middenhersenen en het diencephalon met elkaar verbonden zijn, is de naamgeving van de oriëntatie van de hersendelen boven dit punt anders dan onder dit punt. |
Oligodendrocyten | Myelinevormende cellen in het centrale zenuwstelsel. |
Cellen van Schwann | Myelinevormende cellen in het perifere zenuwstelsel. |
Grijze stof | Deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk uit cellichamen bestaat. In de cerebrale hemisferen ligt deze stof aan de buitenkant. In het ruggenmerg ligt deze stof aan de binnenkant. |
Witte stof | Deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk uit gemyeliniseerde axonen bestaat. In de cerebrale hemisferen ligt deze stof aan de binnenkant en in het ruggenmerg aan de buitenkant. Verschillende namen voor witte stof pathway´s: tract, fascicle, lemniscus en bundel. |
Commissure | Witte stof pathway die de structuren van de linker en rechter hersenhelft met elkaar verbindt. |
Ganglia | Clusters van cellichamen in het perifere zenuwstelsel |
Afferent | Pathway’s die signalen naar een structuur vervoeren |
Efferent | Pathway’s die signalen weg van een structuur vervoeren |
Dorsale zenuwwortels | Wortels die voornamelijk sensorische informatie vanuit het ruggenmerg vervoeren. |
Ventrale zenuwwortels | Wortels die voornamelijk motorische informatie vanuit het ventrale deel van het ruggenmerg de periferie instuurt. |
Autonome zenuwstelsel | Kan worden onderverdeeld worden: -sympathische zenuwstel: ‘fight or flight’ functie, zenuwen ontspringen vanuit thoracale en spinale regio. Acetylcholine en norepinephrine zijn de neurotransmitters die in dit zenuwstel een rol spelen. |
Sulci | Inkepingen in de cerebrale cortex |
Gyrus | Verhevingen van de cerebrale cortex die van elkaar worden gescheiden door sulci |
Sulcus centralis | Ook wel de centrale sulcus van Rolando genoemd, scheidt de frontaalkwab van de pariëtale kwab. |
Fissure Sylvius | Een diepe sulcus, die de frontaalkwab van de temporaalkwab scheidt. |
Sulcus parieo occipitalus | Sulcus die de pariëtale kwab van de occipitale kwab scheidt. |
Fissure interhemispherica | Scheidt de twee hersenhemisferen van elkaar. Ook wel de ssaggitale of longitudinale fissure genoemd. |
Corpus callosum | Betekent letterlijk: ‘hard lichaam’. Het is een grote C-vormige band van witte stof die gebieden van de twee hemisferen met elkaar verbindt. |
Primaire mortor cortex | Gelegen in de precentrale gyrus in de frontale kwab, regelt de beweging van de tegenovergestelde kant van het lichaam. |
Pirmaire sensorische cortex | Gelegen in de postcentrale gyrus in de pariëtale kwab, is betrokken bij gevoel van de tegenovergestelde kant van het lichaam. |
Primaire visuele cortex | Gelegen in de occipitaalkwab langs de banken van de diepe sulcus: calcarine fissure. |
Primaire auditieve cortex | Gelegen in de temporaalkwab, in de fissure Sylvius. |
Homunculus | Letterlijk vertaald: ‘kleine man’, een somatotopische kaart van de cortex. (motorisch en sensorisch) |
Zes lagen van de neocortex | De ccerebrale cortex bestaat uit neocortex, welke bestaat uit 6 lagen: -I: moleculaire laag, bevat voornamelijk dendrieten en axonen van neuronen uit diepere lagen. -II: kleine pyramidale laag, bevatten neuronen die andere delen van de cortex projecteren. -III: medium pyramidale laag, zelfde functie als laag II. -IV: granulaire laag, krijgt de meeste input van de thalamus. -V: grote pyramidale laag, projecteert meestal subcorticoale structuren, anders dan de thalamus. Bijvoorbeeld de hersenstam, ruggenmerg en basale ganglia. -VI: polymorfische laag, projecteert hoofdzakelijk de thalamus. |
Tractus corticospinales | Belangrijkste motor pathway bij mensen. Begint in de primaire motor cortex, vanwaar hij vervolgens via de cerebrale witte stof en de hersenstam naar het ruggenmerg loopt. Hij wordt ook wel de pyramidebaan genoemd. 85% van de vezels van de corticospinale baan kruisen, om de bewegingen aan de andere kant van het lichaam te controleren. Deze kruising vindt plaatst bij de verbinding tussen de medulla en het ruggenmerg. Een laesie boven de pyramidale decussatie veroorzaakt contralaterale uitval. Een laesie onder de pyramidale decussatie veroorzaakt ipsilaterale uitval. |
Pyramidale decussatie | Kruising van de pyramidebaan bij de verbinding tussen de medulla en het ruggenmerg. |
Upper motor neuronen (UMNs) | Neuronen die vanuit de cortex naar beneden via het ruggenmerg of hersenstam lopen. |
Lower motor neuronen (LMNs) | Liggen in de voorhoorn van de centrale grijze stof van het ruggenmerg of in de motorische kernen in de hersenstam. En verbinden de UMNs met de spieren. |
Somatische sensatie | Bewuste perceptie van gevoel, pijn, tempratuur, vibratie en propriocepsis. Er zijn twee hoofd pathways in het ruggenmerg voor somatische sensatie: de posterior column pathway en de anterolaterale pathway. |
propriocepsis | Bewustwording van de stand van je lichaam in de ruimte. |
Posterior column pathway | De gnostische sensibiliteit, omvat: propriocepsis, vibratie en fijne tast. Deze baan komt via de dorsale wortels binnen en loopt ipsilateraal in de witte stof naar boven naar de achterstrengkernen in de medulla. Hij synapsen met tweede sensorische neuronen, van waaruit axonen lopen die kruisen naar de andere kant van de medulla. De axonen lopen vervolgens verder omhoog, maar nu aan de contralaterale zijde en synapsen in de thalamus, van waaruit neuronen naar de primaire somatosensorische cortex in de postcentrale gyrus lopen. |
Anterlolaterale colmn pathway | De vitale sensibiliteit, omvat: pijn, temperatuur en grove tast. Gelijk wanneer deze baan het ruggenmerg binnenkomt, kruist deze via de dorsale wortels. De axonen maken hun eerste synaps gelijk in de grijze stof. Axonen van de tweede sensorische neuronen kruisen naar de andere kant van het ruggenmerg en gaan anterolateraal in de witte stof omhoog, om zo de tractus spinothalamicus te vormen. Na de synaps in de thalamus vervolgt de baan zijn weg naar de primaire somatosensorische cortex. |
Monosynaptische stretch reflex | Reflex boog die snelle locale feedback motor control verschaft. De reflexboog begint bij de spierspoeltjes die de hoeveelheid rek in de spieren meet. Deze informatie wordt via de distale uiteinde van de sensorische neuronen via de dorsale wortels naar de grijze stof gevoerd. In de grijze stof vormen de neuronen multiple synapsen, inclusief sommige directe synapsen op de LMNs in de voorhoorn. Deze LMNs vervoeren het signaal via de ventrale wortels terug naar de spier, wat ervoor zorgt dat deze contraheert. |
Hersenstam | Bestaat uit de middenhersenen (mesencephalon), de pons en de medulla (myencephalon). De meeste craniale zenuwen ontspringen vanuit hier. |
Reticulaire formatie | Gebied in de hersenstam, bestaat uit een netwerk van cellen die onder andere worden beïnvloed door het cerebellum. De rostraal reticulaire formatie in het bovenste deel van de pons en middenhersenen spelen een belangrijke rol in de regulering van de mate van beuwstzijn. |
Limbisch systeem | Verschillende structuren van de hersenen samen, die emoties, geheugen, eetlust, autonome en neuroendocriene functies reguleren. Hieronder vallen de hippocampus en de amygdala. Patiënten met een laesie in het limbisch systeem hebben moeite met het vormen van nieuwe herinneringen. Niet met het ophalen van dingen die gebeurd zijn. Epileptische aanvallen komen meestal hier vandaan. |
Fornix | Boogvormige structuur van witte stof die de hippocampus met de hypothalamus verbind. |
Associatie cortex | Gebied van de hersenen naast de primaire sensibele en motorische cortex, die hogere informatie verwerkt. Er kan onderscheidt worden gemaakt in unimodale en hetromodale associatie cortex. |
Unimodae associatie cortex | Informatie verwerking van een enkel sensorisch of motorisch neuron. |
Hetromodale associatie cortex | Cortex die betrokken is bij verweking van signalen van meerdere sensorische en/of motorische neuronen. |
Centrum van Wernicke | Gelegen unimodale associatiecortex in de temporaalkwab in de dominante (meestal linker) hemisfeer. Ontvangt informatie vanuit de primaire auditieve cortex in de superior temporaalkwab wanneer we luisteren naar spraak, of vanuit de primaire visuele cortex in de occipitaalkwab wanneer we lezen. Vanuit hier vervoeren de corticale-corticale associatie vezels het signaal naar het centrum van Wernicke. Laesies in het centrum van Wernicke veroorzaken defecten in taal begrip, ook wel receptieve of sensorische afasie, of Wernicke’s afasie genoemd. |
Centrum van Brocca | Gelegen in de frontaalkwab in de linker hemisfeer, dicht bij het gebied van primaire motorcortex, betrokken bij de beweging van de lippen, tong, gezicht en larynx. Laesies in het centrum van Brocca veroorzaken defecten in het produceren van taal, met relatief weinig verlies van taal begrip. Dit wordt expressieve of motor afasie genoemd, of Broca’s afasie. |
Apraxie | Abnormalteiten in motor conceptualering, planning en uitvoering van complexe bewegingen (tandenpoetsen). Komt door een diffuse laesie van de cortex, of soms meer vocale laesiesdie de frontale of linker pariëtaalkwab beïnvloeden. |
Anosognosia | Niet bewust zijn van een defect van het lichaam. |
Hemineglecct | Syndroom waarbij patiënten objecten negeren in hun linker visuele veld, maar het object wel zien wanneer ze heel erg hun best doen. |
Extinction | Tactile of visuele stimulus wordt normaal waargenomen wanneer het wordt gepresenteerd aan een kant, maar wanneer het wordt gepresenteerd aan de tegenovergestelde zijde van de laesie TEGELIJK met een identieke stimulus aan de normale kant, negeert de patiënt de stimulus die wordt gegeven aan de andere kant van de laesie. |
Prosopagnosia | Veroorzaakt door een laesie in de visuele associatie cortex in de parieto-occipitaal en inferior temoporaal kwab. Waarbij men geen gezichten kan herkennen. |
Achromatopsia | Veroorzaakt door een laesie in de visuele associatie cortex in de parieto-occipitaal en inferior temoporaal kwab. Waarbij men geen kleuren kan herkennen |
Palinosopia | Veroorzaakt door een laesie in de visuele associatie cortex in de parieto-occipitaal en inferior temoporaal kwab. Waarbij aanhouding of het opnieuw verschijnen van een voorwerp wat eerder is waargenomen ontstaat. |
A. Basiliaris | Arterie die de hersenen van bloed voorziet. Hij vertakt in de interne carotis arteriën en de vertebrale arteriën. |
Cirkel van Willis | Anastomose ring van arteriën in de basis van de hersenen. |
Overzicht van de 12 hersenzenuwen | ||
Zenuw | Naam | Functie |
CN I | n. olfactorius | reuk |
CN II | n.opticus | zicht |
CN III | n.oculomotorius | Extraoculaire spieren, behalve degene die worden geïnnerveerd door CN IV en VI. Parasympathisch heeft het effect op de pupil constrictor en ciliare spiertjes van de lens |
CN IV | n.trochlearis | m. oblique superior, veroorzaakt neerwaartse beweging van het oog en rotatie naar binnen. |
CN V | n.trigeminus
| Sensatie van gevoel, pijn, temperatuur, vibratie en positie van het gezicht, mond, nasale sinussen en meniges. Spieren van masticatie, tensor tympani spier. |
CN VI | n.abducens | Laterale rectus spier, veroorzaakt abductie (naar buiten bewegen) van het oog. |
CN VII | n.facialis | Spieren voor gezichtsexpressie, ook de m. stapedius. De smaak van het voorste 2/3 deel van de tong, gevoel van het gebied naast het oor. Parasympathisch veroorzaakt het lacriminatie en voorziening van de sumandibulaire en sublinguale speekselklieren. |
CN VIII | n.vestibulocochlearis | Horen, vestibulair gevoel. |
CN IX | n.glossopharyngeus | Stylopharyngeus spier. Gevoel van het achterste 1/3 deel van de tong. Gevoel van de achterkant van de pahrynx en van een regio bij het oor. Chemo- en baroreceptoren van de carotis lichaampjes. Parasympathisch heeft het invloed op de oorspeekselklier. |
CN X | n.vagus | Pharyngeale spieren, laryngeale spieren. Parasympathisch heeft het invloed op het hart, longen, verteringskanaal. Smaak van de epiglottis en pharyns. Gevoel van de pharynx, achterste meniges en de regio nabij het oor en de chemo- en baroreceptoren in de aortaboog. |
CN XI | n.accessorius | m. sternomastoïdeus, bovenste deel van de m. trapezius. |
CN XII | n.hypoglossus | Intrisieke spieren van de tong. |
Neuroanatomy – Chapter 5 (cranium, ventricles and menignes)
Foramen magnum | Grootste gat bij de basis van de schedel. |
Menige | Hersenvlies, de mens bevat er drie: pia, arachnoïd en dura. |
Fossa anterior | Compartiment van de schedelbasis welke de frontaalkwab bevat. |
Fossa media | Compartiment van de schedelbasis welke de temporaalkwab bevat |
Fossa posterior | Compartiment van de schedelbasis welke het cerebellum en hersenstam bevat. |
Dura mater | Harde hersenvlies, bestaat uit twee stevige fibreuze lagen, de buitenste periosteale laag (die continu met de binnenkant van de schedel loopt) en de menigeale laag. |
Falx cerebri | Invouwing van de dura laag diep in de hersenen. Scheidt de linker van de rechter cerebrale hemisfeer. |
Tentorium cerebelli | Tent-vormige schijf van dura dat de bovenste oppervlakte van het cerebellum bedekt. |
Tentorial incisura | Ook wel tentorial notch genoemd, smalle opening in het tentorium cerebelli waardor de middenhersenen kunnen en zo de cerebrale hemisferen met de hersenstam en het cerebellum kunnen verbinden. |
Arachnoïd mater | Spinnenwebachtig hersenvlies, dat aan de binnenkant van de dura mater hecht. |
Pia | Binnenste hersenvlies, is een dun vlies en hecht aan de oppervlakte van de hersenen en volgt het langs alle gyri in de diepten van de sulci. De pia omgeeft ook elk bloedvat wanneer deze de hersenen binnenkomt. |
Epidurale ruimte | Potentiële ruimte, gelokaliseerd tusen de binnenkant van de schedel en de dura mater. Via het foramen spinosum komt de middelste menigeale arterie de epidurale ruimte binnen. |
Foramen spinosum | Gat in schedel waardoor de middelste menigeale arterie de schedel binnenkomt. Deze ontspringt vanuit de a. carotis externa. |
Subdurale ruimte | Potentiële ruimte tussen de binnenste laag van de dura en de losjes hechtende arachonoïd. In deze ruimte bevinden zich de brugvenen, wleke de cerebrale hemisferen draineren en vervolgens uitmonden in durale veneuze sinussen. |
Durale veneuze sinus | Grote veneuze kanalen die tussen de twee lagen van de dura liggen. |
Subarachnoïdale ruimte | Ruimte tussen het arachnoïd en de pia mater. Naast de cerebrospinale vloeistof die zich hier bevindt, zijn ook de hoofdarteriën van de hersenen hier aanwezig. Deze geven takken af die naar de pia lopen. |
Epiduraal vet | Laag vet in het ruggenmerg tussen de dura en periosteum. Dit is en enige verschil in de opbouw van lagen met de hersenen. |
Ventrikel | Holtes in de hersenen gevuld met cerebrospinale vloeistof (CSF). Er zijn 4 ventrikels: twee laterale (een in elke hemisfeer), een derde ventrikel gelokaliseerd in het diencephalon, en een vierde ventrikel welke is omgeven door de pons, medulla en cerebellum. Vanuit de plexus choroïdeus stroomt de CSF naar de laterale ventrikels door het foramen van Monro in elke hemisfeer, vervolgens in het derde ventrikel en via de Sylvia aqueduct in het vierde ventrikel. Via de foramina van Luschka en Magendie stroomt het CSF in de subarachnoidale ruimte en omhoog naar de arachnoidale granulaties om gereabsorbeerd te worden in het bloed. |
Plexus choroïdeus | Plexus gelegen in de ventrikels die cerebrospinale vloeistof maakt. |
Lateraal ventrikel | Bevat de frontale (anterior) hoorn, het lichaam, het atrium (trigone), de occipitaal (posterior) hoorn en de temporaal (inferior) hoorn. |
Interventriculair foramen van Monro | Verbinding tussen de laterale ventrikels en het derde ventrikel. |
Aqueduct van Sylvius | Verbinding tussen het derde ventrikel en het vierde ventrikel. |
Cistern | Verwijding van de subarachoïdale ruimte waarin CSF verzamelt wordt. De belangrijkste zijn de perimesencephalische cisternen, de prepontine cistern, de cisterna magna en de lumbar cistern (wordt gebruikt bij lumbaalpuncties). |
Bloed-hersenbarrière | Scheiding van bloed en hersenen door middel van hersenen capillarien met tightjunctions tussen de endotheellaag. |
Bloed-CSF barrière | Scheiding van bloed en hersenen door middel van epitheelcellen van de plexus choroïdeus. |
Circumventriculaire organen | Gespecialiseerde hersenregio’s waarbij de blood-hersen barrière onderbroken is. Hierdoor kunnen de hersenen reageren op veranderingen in het chemische milieu of het lichaam om modulatoire neuropeptiden in de bloedstroom uit te scheiden. Hieronder vallen de eminentia media, de neurohypfyse en de chemotactische trigger zone (ook wel het postrema gebied genoemd). Deze laatste is gelegen in het vierde ventrikel van de medulla en is betrokken bij het detecteren van toxines die braken veroorzaken. |
Vasogenisch oedeem | Overmatige hoeveelheid extracellulaire vloeistof in de interstitiële ruimte, veroorzaakt door het onderbreken van de bloed-hersenbarrière als gevolg van een tumor, infectie of trauma. |
Cytotoxisch oedeem | Overmatige hoeveelheid extracellulaire vloeistof in de hersencellen. Veroorzaakt door cellulaire schade, bijvoorbeeld een cerebraal infarct. |
KCC 5.2 | |
Herniatie | Verplaatsing van het zenuwstelsel van het ene naar het ander compartiment. |
Mass effect | Term die wordt gebruikt voor elke distorsie van de normale hersen geometrie, veroorzaakt door een laesie van de hersenmassa. |
Midline shift | Verplaatsing van de hersenen, weg van de laesie. De mate van verplaatsing van de pijnappelklier is de mate voor de ernst van de midline shift. |
KCC 5.4 | |
Transtentoriale herniatie | Kortweg tentoriale herniatie, is een herniatie van de mediale temporale kwab, voornamleijk de uncus (uncale herniatie). De klinische kenmerken zijn: ‘blown’ pupil hemiplegia en coma. Compressie van de n. oculomotorius (CN III), meestal ipsilateraal aan de laesie, zorgt voor een blown pupil en later verslechtering van de oogbewegingen. |
Blown pupil | Een gedilateerde pupil die niet reageert. |
Hemiplegia | Paralyse van de helft van het lichaam, veroorzaakt door compressie van de cerebrale peduncles. |
Kernohan’s fenomeen | Hemiplegia ipsilateraal aan de laesie, omdat de middenhersenen zo ver zijn verschoven dat ze samengedrukt worden door de tegenovergestelde kant van de tentorial notch. |
Centrale herniatie | Centrale neerwaartse verplaatsing van de hersenstam. Kan veroorzaakt worden door elke laesie die geassocieerd is met een verhoogde intracraniale druk, inclusief hydrocephalicus of diffuus cerebraal oedeem. Milde centrale herniatie veroorzaakt tractie van de n. abducens (CN VI), wat resulteert in een laterale rectus pasly. |
Subfalcine herniatie | Unilaterale massa laesie kan resulteren in herniatie onder de falx cerebri van de cingulate gyrus en andere hersenstructuren. Dit kan en of beide anterior cerebrale arteriën kunnen verdruk raken, wat leidt tot infarcten in het anterior arterie gebied. |
KCC 5.6 | |
Hemorrage | Bloeding. Kan resulteren in een verlaagde CSF glucose of verhoogde eiwitproductie. |
Intracraniale hemorrage | Bloeding in de hersenen, welke kan worden onderverdeeld in een epiduraal hematoom (EDH), subduraal hematoom (SDH), subarachnoidale hemmorage (SAH) en intracerebrale of intraparenchymale hemorrage (ICH). Dit kan traumatisch of atraumatisch ontstaan. |
Epdiuraal hematoom | Lokalisatie: in de kleine potentiële ruimte tussen de dura en de schedel. Oorzaak: scheuring van de middelste menigeale arterie veroorzaakt door een fractuur van het temporale bot. |
Subduraal hematoom | Lokalisatie: in de potentiële ruimt tussen de dura en het los aanhechtende arachnoïd. Oorzaak: scheuring van de brugvenen. Klinische symptomen: veneus bloed gaat redelijk makkelijk tussen de dura en de arachnoïd zitten, spreidt zich over een wijd gebied uit en vormt een halvemaanvormig hematoom. Er zijn twee vormen: chronisch subduraal hematoom en acuut subduraal hematoom. |
Chronisch subduraal hematoom | Wordt vaak bij oudere patiënten gezien. Veneus bloed hoopt zich langzaam over een periode van weken tot maanden op, zodat de hersenen zich kunnen aanpassen. Vocale disfunctie van de onderliggende cortex kan resulteren in vocale neurologische defecten. |
Actuut subduraal hematoom | Ontstaat direct na een trauma, de impact van de kracht die heeft gewerkt moet groot zijn. |
Subarachnoïdale bloeding | Lokalisatie: in de met CSF-gevulde ruimte tussen het arachnoid en de pia, welke de hoofd bloedvaten van de hersenen bevat. Oorzaak: non-traumatisch (spontaan) of traumatisch. |
Nontraumatische subarachnoïdale hemorrage | Presenteert zich meestal met een plotselinge verschrikkelijke hoofdpijn. De oorzaak is meestal een ruptuur of arterieel aneurysma in de subarachnoïdale ruimte. Deze vinden het meest plaats in de anterior communicating artery (AComm), de posterior communicating artery (PComm) en de middle cerebral artery (MCA). Bij een subarachnoïdale bloeding kan een CT scan zonder contrast gemaakt worden. Er kunnen cerebrale vasospasmen optreden. |
Traumatische subarachnoïdale hemorrage | De symptomen zijn net zoals bij de non-traumatische variant enorme plotseling hoofdpijn, als gevolg van irritatie van het bloed in de CSF. Vasospasmen worden echter niet gezien. |
Intracerebrale of intraparenchymale hemorrage | Lokalisatie: in het hersen parenchym in de cerebrale hemisferen, hersenstam, cerebellum of ruggenmerg. |
Traumatische intracerebrale of intraparenchymale hemorrage | Kunnen veroorzaakt worden door contusies, komen voornamelijk aan de temporale en frontale delen van de hersenen voor. Contusies komen voor aan de kant van waar de kracht heeft gewerkt (coup letsel) zo ook aan de tegenovergestelde kant als waar de kracht heeft gewerkt (contrecoup letsel). |
Non-traumatische intracerebrale of intraparenchymale hemorrage | oorzaken van intraparenchymale hemorrage kunnen zijn: hypertensie, hersentumoren, secundaire hemorrage na een ischemisch infarct, vasculaire malformaties, bloed coagulatie abnormaliteiten, infecties etc. |
Cavernomas | Abnormaal gedilateerde vascularie ruimtes , omgeven door alleen een laag van vasculair endotheel. Ze kunnen intracraniale hemorrage veroorzaken. |
Capillaire telangiectase | Kleine regio’s van abnormale gedilateerde capillaire die heel soms de oorzaak zij van intracraniale hemorrage. |
Extracraniale hemmorage | Hieronder vallen: -hemotympanum: hemorrage in het binnenoor -hemorrage in de subcutaneus, waardoor een Battle’s sign ontstaat -scalp hemorrage -subgaleale hemorrage: hemorrage in de losse ruimte tussen het externe periost en de galea aponeurotica. Veroorzaakt een ‘goose egg’ |
KCC 5.7 | |
Hydrocephalus | ‘waterhoofd’, veroorzaakt door overtollig CSF in de intracraniale ruimte. Dit kan komen door overmatige CSF productie (1), obstructie in de stroom op elk punt in de ventrikels of subarachnoïdale ruimte (2) of verlaging van de reabsorptie van CSF via de arachnoïd granulaties. Omdat de symptomen van hydrocephalus veroorzaakt door verminderde reabsorptie en obstructie van de CSF stroom in de subarachnoïdale ruimte erg op elkaar lijken, wordt in de praktijk hydrocephalus onderverdeeld in twee categorieën: de communicating hydrocephalus en de noncommunication hydrocephalus. Bij milde gevallen moet gekeken worden naar of er sprake is van incomplete of langzame abductie van het oog in de horizontale richting (veroorzaakt door verdrukking van de CN VI). |
Communicating hydrocephalus | Veroorzaakt door verminderde CSF reabsorptie in de arachnoïd granulaties, obstructie van de stroom van CSF in de subarachnoïdale ruimte of bij overmatige CSF productie. |
Noncommunicating hydrocephalus | Veroorzaakt door obstructie in de stroom van CSF in het ventriculaire systeem. |
Normal pressure hydrocephalus | Hydrocephalus die soms bij ouderen wordt gezien en wordt gekarakteriseerd door chronische dilatatie van de ventrikels. Klinisch presenteren deze patiënten zich met stoelgangproblemen, incontinentie en mentale achteruitgang. |
Hydrocephalus ex vacuo | Een descriptieve term die niet op zichzelf verantwoordelijk is voor een pathologie. Het refereert naar overtollig CSF in een regio waar hersenweefsel verloren is gegaan als gevolg van een beroert, atrofie, trauma of ander insult. |
KCC 5.10 | |
Lumbaal punctie | Punctie waarbij wordt geprikt in de subarachnoïdale ruimte van de lumbale cistern, tussen L4 en L5. Er wordt CSF afgenomen. Met deze techniek kan hemorrage, cytologische monsters voor een neoplastische of carcinomatuese diagnose, menigitis of oligoclonale banden (bij verdenking op MS) opgespoord worden. |
Xanthochromisch | Gele kleur van het CSF na centrifugatie, is het resultaat van rode bloedcellen en wijst op een hemorrage en is dus niet aanwezig bij een traumatische tap. |
Traumatische tap | De aanwezigheid van bloed in het CSF doordat bij het prikken per ongeluk een bloedvat is doorgeprikt. Als na onderzoek van het CSF blijkt dat er rode bloedcellen inzitten, wijst dit op een hemorrage of zijn tijdens het prikken in het CSF gekomen doordat een bloedvat is doorgeprikt (traumatische tap). Wanneer het aantal rode bloedcellen daalt gezien wanneer het eerste buisje met het laatste buisje wordt vergeleken is er sprake van een traumatische tap. In het geval van een subarachnoïdale hemorrage gebeurd dat niet. Ook het aantal witte bloedcellen kan stijgen bij een traumatische tap. De vuistregels is dat bij een traumatische tap, per witte bloedcel in het CSF er 700 rode bloedcellen aanwezig moeten zijn. |
Neuroanatomy – Chapter 6 (corticospinal tract and other motor pathways)
Sulcus centrales | = sulcus van Rolando, scheidt de primaire motor cortex (in de frontaalkwab) van de primaire somatosensorische cortex (in de pariëtaalkwab). |
Primaire motorcortex | Gelegen in Brodmann’s gebied 4 in de precentrale gyrus |
Primaire somatosensorische cortex | Gelegen in Brodmann’s gebieden 3,1 en 2, in de postcentrale gyrus. |
Grijze stof | De centrale grijze stof bestaat uit een achterhoorn (die betrokken is bij het verwerken van sensorische input), een intermediaire zone (bevatten interneuronen en gespecialiseerde kernen) en een voorhoorn (bevat motorneuronen). In het sacrale deel van de wervelkolom is voornamelijk grijze stof aanwezig. De meeste grijze stof zit bij de cervicale en lumbosacrale wervels. |
Witte stof | Bestaat uit de dorsale, laterale en ventrale streng. In het cervicale deel van de wervelkolom is de witte stof het dikst. |
Laterale hoorn | Bevindt zich in het thoracale deel van de wervelkolom. Het bevat de intermediolaterale streng. |
Anterior spinale arterie | Takken af van de vertebrale arteriën, en lopen langs het ventrale oppervalk van het ruggenmerg. Je hebt 1 anterior spinale arterie. |
Posterior spinale arteriën | Takken af van de vertebrale arteriën of van de posterior inferior cerebellaire arterieën en voorzien de dorsale kant van het ruggenmerg van bloed. Je hebt twee posterior spinale arteriën. |
Grote radiculaire arterie van Adamkiewicz | Radiculaire arterie die de bloedvoorziening van het lumbale en sacrale gedeelte van de wervelkolom doet. |
Batson’s plexus | Plexus van venen in de epidurale ruimte voor de veneuze terugvoer vanuit het ruggenmerg. Deze venen bevatten geen kleppen, waardoor verhoogde intra-abdominale bloeddruk kan zorgen voor een reflux van bloed (met metastaserende cellen bijv.) terug in de epidurale ruimte. |
Apraxie | Conditie gekarakteriseerd door een defect in de hogere motor planning en uitvoering, ondanks normale kracht. Dit wordt veroorzaakt door een laesie in de regio’s van de associatie cortex, zoals het supplementair motorisch gebied, de premotorische cortex en de pariëtlae associatie cortex. |
Lateraal motor systeem | Motorneuronen die in de laterale streng van het ruggenmerg lopen en synapteren met de meer laterale groepen van de ventrale hoor motor- en interneuronen. Hieronder vallen: de laterale corticospinale baan en de rubrospinale baan. |
Mediaal motor systeem | Motorneuronen die in het anteromediale streng van het ruggenmerg lopen en synapsen met de mediale hoorn motoro- en interneuronen. Hieronder vallen de anterior coritcospinale baan, de vestibulospinale baan, de reticulospinale baan en de tectospinale baan. |
Laterale corticospinale baan | Belagnrijkste descenderende motor pathway in het zenuwstelsel. Het bewerkstelligt de beweging van de extremiteiten. Laesies van deze baan zorgen voor karakteristieke defecten die het mogelijke maken de laesie in de kliniek precies te kunnen lokaliseren. De helft van de vezels van de corticospinale baan hebben hun oorsprong in de primaire motor cortex in de precentrale gyrus. De rest heeft zijn oorsprong in de premotorische en supplementaire motorische gebieden of van de pariëtale kwab. De corticospinale baan loopt door posterior arm van de capsula interna. |
Betz cells | Hele grote pyramidale cellen (neuronen), de grootste neuronen van het menselijk zenuwstelsel. |
Corona radiata | Bovenste gedeelte van de cerebrale witte stof |
Capsula interna | Witte stof, de thalamus en de nucleus caudatus liggen altijd mediaal t.o.v. de capsula interna en de globus pallidus en putamen liggen altijd lateraal t.o.v. de capsula interna. De capsula interna wordt onderverdeeld in drie delen: voorste arm, achterste arm en de genu. Somatotopie van de capsula interna: motorvezels van het gezicht liggen het meest anterior en motorvezels voor de armen en benen liggen meestal meer posterior. |
Genu | Letterlijk vertaald: ‘knie’, deel van de capsula interna, gelegen ter hoogte van het foramen van Monro. |
Corticobulbaire vezels | Vezels die van de cortex naar de hersenstam (‘bulb’) lopen, inclusief motorneuronen voor het gezicht. |
Cerebrale peduncle | Betekent letterlijk: ‘voeten van de hersenen.’Voortzetting van de capsula interna in de middenhersenen. |
Basis pedunculi | Witte stof die gelegen is in het ventrale deel van de cerebrale peduncles. |
Cervicomedullaire verbinding | Verbinding tussen de medulla en het ruggenmerg. Ligt ter hoogte van het foramen magnum. |
Pyramidale decussatie | Kruising van de pyramidale vezels ter hoogte van het foramen magnum. De pyarmidale (corticospinale) vezels die hier kruisen vormen de laterale corticospinale baan. |
Efferente autonome vezels | Voordat de vezels naar de spieren lopen, vindt er eerst een perifere synaps plaats tussen het centrale zenuwstelsel en de effector klier over gladde spier. |
Efferente somatische vezels | Anterior hoorncellen of craniale zenuw motor kernen lopen direct van het centrale zenuwstelsel naar skeletspieren. |
Autonome zenuwstelsel | Kan worden onderverdeeld in: -het parasympathische deel (craniosacraal): ‘rest and diges’ -het sympathische deel (thoracoloumbaal): ‘fight-or-flight’ Er zijn twee sets sympathische ganglia: de gepaarde paravertebrale ganglia (de sympathische grenssreng) en prevertebrale ganglia (gelokaliseerd in de plexus coeliacus, rond de aorta). |
Rubrospinale baan | Valt onder het laterale motorsysteem. Zorgt voor contralterale beweging van ledematen. |
Anterior corticospinale baan | Valt onder het mediale motorsysteem. Bevat vezels die de bilaterale axiale en shoudergordelspieren innerveren. |
Vestibulospinale baan | Valt onder het mediale motorsysteem. De mediale vestibulospinale baan zorgt voor de positie van het hoofd en de nek. De laterale vestibulospinale baan zorgt voor balans. |
Reticulospinale baan | Valt onder het mediale motorsysteem. Bevat vezels die zorgen voor automatische houding en de loop-gerelateerde bewegingen. |
Tectospinale baan | Valt onder het mediale motorsysteem. Zorgt voor coördinatie van bewegingen van het hoofd en de ogen. |
Lower motor neuron laesie | Laesie van de neuronen die via de periferie naar de skeletspieren lopen. Dit zorgt o.a. voor hyporeflexie en hypotonie. |
Fasciculaite | Abnormale spiertrekking, veroorzaakt door spontane activiteit in spiergroepen. |
Upper motor neuron laesei | Laesie van de neuronen van de corticospinale baan die van de crebrale cortex naar de lower motor neuronen in de voorhoorn lopen. Dit zorgt o.a. hyperreflexi en hypertonie. |
Parese | Zwakheid |
-plegie | Geen beweging |
Paralyse | Geen beweging |
Palsy | Onprecieze term voor zwakheid of geen beweging. |
Unilaterale gezicht, arm en been zwakheid of paralyse (A) | Ook wel hemiparese of hemiplegie genoemd, er kan worden onderscheiden: 1.) zonder geassocieerde sensorische defecten (pure motor hemiparese) 2.) met geassocieerde somatosensorische, oculomotorische, visuele of hogere corticale defecten |
A.1. zonder geassocieerde sensorische defecten | Laesie zit niet in: corticale deel, anders zou de gehele motorstrip (waarbij het lastig is het sensorische deel te vermijden) aangedaan zijn. Ook niet in het ruggenmerg of medulla, anders zou het gezicht gespaard zijn gebleven. Laesie zit wel in:corticospinale of corticobulbaire baan, onder de cortex en boven de medulla. De laesie is contralateraal aan de zwakheid (boven de pyramidale decussatie). Meest voorkomende oorzaak: lacunair infarct in de capsula interna of de pons. |
A. 2. met geassocieerde somatosensorische, oculomotorische, visuele of hogere corticale defecten | Laesie zit niet in: onder de medulla, zie redenen nr. 1 Laesie zit wel in: gehele primaire motor cortex of cortico en corticobulbaire baan vezels boven de medulla. Meest voorkomende oorzaak: verschillend, waaronder infarct, hemorrage, tumor, trauma, herniatie, post-ictale staat. |
Unilaterale arm en been zwakheid of paralyse | Ook wel hemiplegie of hemiparese met sparing van het gezicht of brachiocrurale plegie of parese. Laesie zit niet in: tractus corticospinalis onder de motorische cortex en boven de medulla omdat de corticobulbaire baan vezels er dicht in de buurt liggen en het gezicht dus betrokken zou zijn bij de zwakheid of paralyse. Geen spier of perifere zenuw omdat dan zowel de arm als het been. Geen laesie onder C5, omdat anders de armen gespaard zouden blijven. Laesie zit wel in: arm en been regio van de motorische cortex. Corticospinale baan onder de medulla tot C5 niveau van de cerviale kolom. Als de laesie boven de pyramidale decussatio zit, is deze contralateraal aan de zwakheid. Als de laesie onder de pyramidale decussatio zit, is hij ipsilateraal aan de zwakheid. Meest voorkomende oorzaken: waterscheiding infarct, mediale of gecombineerde mediale en laterale medullaire infarcts, MS, lateraal trauma of compressie van de cervicale wervelkolom. |
Unilaterale gezicht en arm zwakheid of paralyse | Ook wel faciobrachiale parese of plegie genoemd. Laesie zit niet in: spier of perifere zenuw omdat in dat geval toevallige betrokkenheid van de arm het gezicht aanwezig zou moeten zijn. Laesie zit wel in: gezicht en arm gebieden van de primaire motorcortex. Laesie zit contralateraal van de zwakheid. Meest voorkomende oorzaken: division infarct van de middelste cerebrale arterie of andere laesies in deze regio. |
Unilaterale arm zwakheid of paralyse | Ook wel brachiale monoparese of monoplegie genoemd. Laesie zit niet in: ergens in de corticospinale tract, omdat dan het gezicht en/of andere delen van de onderste extremiteit ook betrokken zouden zijn. Laesie zit wel in: primaire motorische cortex of perifere zenuw voorziening van de arm. Als de laesie zich in de primaire motorcortex bevindt: dan contralateraal aan de zwakheid. Als de laesie zich in de perifere zenuw bevindt: dan ipsilateraal aan de zwakheid. Meest voorkomende oorzaak: laesie van de motor cortex (infarct in een corticale tak van de middelste cerebrale arterie), laesie van een perifere zenuw (compressie ongeval, diabetische neuropathie). |
Unilaterale been zwakheid of paralyse | ook wel crurale monoparese of monoplegie genoemd. Laesie zit niet in: corticospinale baan boven het bovenste thoracale kanaal, omdat in dat geval het gezicht en/of de bovenste extremiteiten ook betrokken zouden zijn. Laesie zit wel in: gebied van de primaire motor cortex langs het mediale oppervlak van de frontaalkwab, laterale corticospinale baan onder T1 in het ruggenmerg of een perifere zenuw die het been innerveert. Als de laesie in de motorcortex zit: contralateraal van de zwakheid. Als de laesie in het ruggenmerg of perifere zenuw zit: ipsilateraal aan de zwakheid. Meest voorkomende oorzaken: laesie van motorische cortex (infarct in de voorste cerebrale arteire, kleine tumor, abscess), laesie van het ruggenmerg (unilateraal ruggenmerg trauma, compressie door tumor, MS), laesie van perifere zenuw (compressie trauma, diabetes neuropathie). |
Unilaterale faciale zwakheid of paralyse | Ook wel Bell’s palsy of geïsoleerde faciale zwakheid genoemd. Laesie zit niet in: laesies onder de rostrale medulla. Laesie zit wel in: n. facialis. Meest voorkomende oorzaak: bij de n. facialis door: Bell’s palsy, een trauma of operatie. |
Bilaterale arm zwakheid of paralyse | Ook wel brachiale diplegie genoemd Laesie zit niet in: tractus corticospinales omdat in dat geval ook het gezicht of de benen betrokken zouden moeten zijn. Laesie zit wel in: mediale vezels van beide corticospinale banen, bilaterale cervicale cellen van de ventrale hoorn en perifere zenuw of spier stoornissen die de arm iets aandoen. Meest voorkomende oorzaak: centraal kanaal syndroom: synringomyelia, intrinsieke ruggenemergtumor, myelitis. |
Bilaterale been zwakheid of paralyse | Ook wel paraparese of paraplegie genoemd. Laesie zit niet in: tractus corticospinales boven het bovenste thoracale kanaal gedeelte omdat in dat geval het gezicht en/of de bovenste extremiteit ook aangedaan zouden moeten zijn. Laesie zit wel in: bilaterale gebied van de primaire motor cortex van de benen, langs het mediale oppervlak van de frontaalkwabben, laterale corticospinale baan onder T1, cauda equina syndrome of andere perifere zenuw of spier stoornissen die de benen iets aandoen. Meest voorkomende oorzaak: bilaterale mediale frotaal laesie (prasagitalle meningioma, bilateraal infarct van de anterior cerebrale arterie, cerebrale palsy), ruggenmerg laesie (verschillend, waaronder tumor), bilaterale perifere zenuw of spier stoornis (cauda equina syndrome). |
Bilaterale arm en been zwakheid of paralyse | Ook wel quadriparese, quadriplegie, tetraparese of tetraplegie genoemd Laesie zit niet in: onder de motorische cortex en boven de medulla omdat anders het gezicht aangedaan zou zijn. Onder C5, omdat anders de armen deels gespaard zouden blijven. Laesie zit wel in de bilaterale arm en been gebieden van de motorische cortex, corticospinale baan van de onderste medulla tot c5. Meest voorkomende oorzaken: motor cortex laesie (bilaterale watershed infarct), laesie van de bovenste cervicale en onderste medullaire kanaal (tumor, infarct, trauma, MS), perifere spier of zenuwstoornis (verschillend). |
Gegeneraliseerde zwakheid of paralyse | Laesie zit niet in: kleine focale of unilaterale laesies kunnen niet gegeneraliseerde zwakheid veroorzaken. Laesies van de lower medulla of ruggenmerg sparen het gezicht of de bovenste extremiteiten. Laesie zit wel in: o.a. bilaterale laesie van de gehele motorcortex, bilaterale laesie van de corticospinale en de corticobulbaire baan en ergens van de corona radiata tot de pons. Meest voorkomende oorzaken: globale cerebrale anoxie, pontine infarct of hemorrage, gevorderde amyotrofische laterale slcerose, Guillain-Barré syndroom, myasthenia, botulisme. |
Neuroanatomy – Chapter 7 (somatosensory pathways)
Somatosensorisch | Lichamelijke sensatie van gevoel, pijn, temperatuur, vibratie en propriocepsis. Er zijn twee somatosensorische pathway’s: de posterior-medial lemniscal system (gnostisch) en de anterolateral systems (vitaal). Neuronen zijn ongemyeliniseerd, waardoor langzame overdracht van signalen plaatsvindt. |
Propriocepsis | Bewustwording van de standen van het lichaam (ledematen) |
Posterior column-medial lemniscal pathway | Verantwoordelijk voor de gnostische sensibiliteit: propriocepsis, vibratie, fijne tast. Neuronen zijn gemyeliniseerd, waardoor snelle overdracht van signalen plaatsvindt. Somatotopische organisatie: in de posterior column: voeten mediaal, in de middenhersenen en de pons: voeten lateraal |
Anterolateral pathways | Verantwoordelijk voor de vitale sensibiliteit: hieronder valt de tractus spinothalamicus, de tractus spinoreticulairs, de tractus spinomesencephalicus en de geassocieerde banen die verantwoordelijk zijn voor: pijn, temperatuur en grove tast. Somatotopische organisatie: voeten zijn meest lateraal, armen mediaal. |
dorsale wortel ganglia | Verzameling van cellichamen van sensorische neuronen. |
Dermatoom | Een perifere regio die geïnnerveerd wordt door sensorische vezels vaan één enkele zenuwwortel. |
Fasciculus gracilis | Bundel van axonen gelegen in het mediale deel van de achterstreng en vervoert informatie van de benen en het onderste deel van de romp. |
Fasciulus cuneatus | Bundel axonen gelegen in het laterale deel van de achtersteng en vervoert informatie van het bovenste deel van de tromp (boven T6), de armen en de nek. |
Nucleus gracilis | Plaats waar de first-order sensorische neuronen die axonen hebben in de fasciulus gracilis synapsen met een second-order neuron. |
Nucleus cuneatus | Plaats waar de first-order sensorische neuronen die axonen hebben in de fasciulus cuneatus synapsen met een second-order neuron. |
Internale arcuate vezels | Axonen van de second-order neuronen die ontspringen uit de nucleus gracilis en cuneatus die kruisen in de medulla. |
Mediale meniscus | Axonen van de second-order neuronen die ontspringen uit de nucleus gracilis en cuneatus die zijn gekruist en aan de andere kant van de medulla lopen. |
Tractus spinothalamicus | Vervoert informatie over discriminitieve aspecten van pijn en temperatuur, informatie over de locatie en intensiteit van de stimulus. Net zoals de posterior column-medial lemniscal pathway is de ventral posterior laterale nucleus (VPL) van de thalamus een belangrijk overdrachtspunt. ‘je realiseert je dat je in iets scherps trapt’ |
Tractus spinoreticulairs | Een pijn pathway, vervoert informatie over emotionele en arausale (waakzame) aspecten van pijn. ‘je voelt de pijn’ |
Ventral posterior lateral nucleus (VPL) | Kernen in de thalamus die sensorische informatie doorgeven aan de primaire sensorische cortex |
Intralaminaire nuclei | Kernen in de thalamus die diffuus informatie doorgeven aan de gehele cerebrale cortex. |
Spinomesencephali-sche baan | Vervoeren naast informatie over pijn en temperatuur, informatie over grove tast (via de anterolaterale pathways). Pijn modulatie: ‘aah dat voelt beter’. Vervoert informatie naar het periaqueductaal grijs en de uperior colliculi. |
Primaire somatosensorisch cortex | Gelegen in de postcentrale gyrus en bevat de gebieden 3, 1 en 2 van Brodmann en ontvangt informatie vanuit de VPL en de VMP. Somatotopie: het gezicht is het meest lateraal gerepresenteerd en het been het meest mediaal. |
Secundaire somatosensorische associatie cortex | Gelegen in de Sylvian fissure en ontvangt informatie vanuit de primaire somatosensorische cortex. |
Posterior pariëtale kwab | Hier vindt verdere verwerking van somatosensorische informatie plaats. |
Gate-control theory | Hierbij zorgt sensorische input van ongepaarde zenuwvezels met een grote diameter voor reductie van pijntransmissie door de dorsale hoorn. |
Periaqueductaal grijs | Gebied van zenuwcellen dat rond de aquaducuts mecencephali (verbindt 3e met 4e ventrikel). Deze zenuwcellen ontvangen input vanuit de hypothalamus, amygdala en de cortex en inhiberen pijn transmissie in de dorsale hoorn door via een relais in het gebied bij de pontomedullaire junctie. Dit relais wordt de rostrale ventrale medulla genoemd (RVM). |
Enkephaline | Opiaat peptide, die in hoge concentratie aanwezig is in de pijnmodulatie pathway. Enkephaline bevattende neuronen zijn in hoge concentratie aanwezig in het periaqueductaal grijs, RVM en achterhoorn van het ruggenmerg. |
Dynorphine | Opiaat peptide, die in hoge concentratie aanwezig is in de pijnmodulatie pathway. Dynorphine bevattende neuronen zijn in hoge concentratie aanwezig in het periaqueductaal grijs, RVM en achterhoorn van het ruggenmerg. |
β-endorphine | Opiaat peptide, die in hoge concentratie aanwezig is in de pijnmodulatie pathway. β-endorphine bevattende neuronen zijn in hoge concentratie aanwezig in de gebieden van de hypothalamus die informatie geven aan het periaqueductaal grijs. |
Opiaat medicatie | Medicatie die zorgt voor pijnstilling door aan te grijpen op de receptoren in de pijnmodulatie pathway. |
Thalamus | Betekent letterlijk ‘binnenste kamer’ of slaapkamer. Het is een deel van het diencephalon (samen met de hypothalamus en de epithalamus), en is een belangrijk verwerkingsstation in het centrum van de hersenen. Bijna lle pathways die in verbinding staan met de cerebrale cortex synapsen in de thalamus. |
Interne medullaire lamina | Y-vormige structuur van witte stof die de thalamus verdeeld in een mediale nucleaire groep, een laterale nucleaire groep en een anterior nucleaire groep. |
Intramedullaire nuclei | Nuclei in de interne medullaire lamina zelf. |
Middelijn thalamische nuclei | Een additionele dunne verzameling van nuclei, die tegen het derde ventrikel aanliggen. |
Thalamische reticulaire nuclei | Nuclei die een uitgebreide maar dunne laag die de laterale kant van de thalamus bedekt. |
Relay nuclei | Grootste deel van de thalamus bestaat uit deze soort nuclei. Ze ontvangen input van verschillende pathway’s en geven deze door aan de cortex. Daarnaast krijgen deze nuclei ook enorm veel reciproke informatie vanuit de cortex terug. Er zijn twee soorten relay nuclei: de specific thalamic relay nuclei en de widley projecting (nonspecific) thalamic relay nuclei). |
Specific thalamic relay nuclei | De meeste thalamic relay nuclei liggen in het laterale deel van de thalamus. Alle sensorische regelingen, behalve deze van de reukzin, hebben een specifieke verbinding in het laterale deel van de thalamus op hun weg naar de primaire corticale gebieden. Verbindingen van de nuclei naar de cortex kunnen naar specifieke corticale gebieden lijden, of meer diffuus. |
Lateral geniculate nucleus (LGN) | Valt onder de specific thalamic relay nuclei, deze kern ligt dus in de thalamus en geeft visuele informatie door. |
Medial geniculate nucleus (MGN) | Valt onder de specific thalamic relay nuclei, deze kern ligt dus in de thalamus en geeft auditieve informatie door. |
Ventral lateral nucleus (VL) | Valt onder de specific thalamic relay nuclei, motor pathways die het cerebellum en de basale ganglia verlaten, hebben hier een verbinding, opweg naar de motor, premotor en supllementaire motorcortex. |
Widely projecting (nonspecific) thalamic relay nuclei | Nuclei in de thalamus die meer naar wijdverspreide delen van de cortex leiden. |
Pulvinar | Achterste groep kernen in de thalamus |
Mediodorsale nucleus | Diffuse overgeving van limbische input en andere informatie die betrokken is bij cognitieve functies, vindt hier plaats. De nucleus valt onder de widely projecting nonspecific thalamic relay nuclei. |
Intralaminaire nuclei | Nuclei gelegen in de interne medullaire lamina. Net zoals de relay nuclei ontvangen deze kernen inputs van verschillende en hebben reciproke connecties met de cortex. De hoofdzakelijk inputs en outputs zijn van de basale ganglia. Deze nuclei kunnen worden verdeeld in twee functionele regio’s: de caudale intralaminaire nuclei en de grote centromediane nucleus. |
Reticulaire nucleus | Vormt een dunne laag, gelokaliseerd lateraal van de thalamus en mediaal van de capsula interna. Let op! Dit is niet hetzelfde als de reticulaire formatie in de hersenstam. De reticulaire nucleus is de enigste nucleus in de thalamus die niet projecteert naar de cortex. Het ontvangt input vanuit andere thalamische nuclei en de cortex en stuurt dan de informatie terug naar de thalamus. Deze nucleus bevat voornamelijk GABA-ergic neuronen. |
KCC 7.1 - paresthesie | |
Paresthesia | Stoornis van gevoelssensatie door een laesie in de somatosensorische pathway. De symptomen zijn afhankelijk van de plek van de laesie. Symptomen bij: -Laesie van de posterior column-medial lemniscal pathway: tintelend verdoofd gevoel. -Laesie van de anterolateraal pathway: scherpe, brandende pijn. -Laesie van de pariëtale kwab van de primaire cortex: contralaterale doffe tinteling en pijn -Laesie van de thalamus: scherpe contralaterale pijn. |
Djerine-Roussy syndrome | Laesie van de thalamus waarbij scherpe contralaterale pijn wordt waargenomen. |
Lhermitte’s sign | Een elektriciteit-achtig gevoel wat vanuit de rug naar de extremiteiten en nek gaat en wordt veroorzaakt door een laesie van het cervicale deel van de wervelkolom. |
Dysthesie | Onpretting abnormaal gevoel |
Allodynie | Pijngevoel, uitgelokt door normale niet pijnlijke stimuli zoals licht. |
Hyperpathie (of hyperalgesie) | Verhoogde pijn bij normale pijnvolle stimuli |
Hypersthesie | Verlaagd gevoel |
KCC 7.3 – sensory loss: patterns and localization | |
Corticaal sensorisch verlies | Verlies waarbij alle primaire handelingen goed gaan, maar zich wel een patroon presenteert: corticaal sensorisch verlies, waarbij sprake is van extinctie, verlaagde stereognose en graphestesie. |
Stereognose | Het herkennen van voorwerpen door middel van betasting |
Graphesthesie | Het herkennen van een patroon wat op de hand wordt getekend (letter/cijfer) door sensatie van aanraking. |
KCC 7.4 – spinal cord syndromes | |
Transverse laesie van het ruggenmerg | Laesie waarbij zowel de sensorische als de motorische pathways helemaal/gedeeltelijk aangedaan zijn. Meestal is er een sensorisch niveau aanwezig. In alle dermatomen die onder het niveau van de laesie liggen is dan sprake van een verminderd gevoel. |
Hemicord laesie: Brown-Séquard syndrome | Schade van de laterale corticospinale baan veroorzaakt ipsilaterale zwakheid van de upper-motor neuronen. Interruptie van de posterior columns veroorzaakt ipsilateraal verlies van vibratie en positiegevoel. Interruptie van het anterolateraal systeem veroorzaakt contralteraal verlies van pijn en temperatuurgevoel. |
Centraal ruggenmerg syndroom | Bij kleine laesies is er schade aan de vezels van de spintohalamische baan die kruisen in de ventrale commissure veroorzaken bilaterale regio’s van sensorische uitval van pijn en temperatuur. Laesies van het cervicale deel van de wervelkolom zorgen voor de klassieke cape distribution. Bij grotere laesies zijn ook motor neuron defecten op het niveau lager dan de laesie aanwezig. Omdat de anterolaterale pathways vanaf mediaal worden verdrukt, is sprake van bijna geheel verlies van pijn en temperatuur onder de laesie, behalve in de regio van sacrale sparing. |
Posterior ruggenmerg syndroom | Laesie van de achterstreng veroorzaken verlies van vibratie en positie gevoel onder het niveau van de laesie. Bij grotere laesies kan er ook sprake zijn van schade aan de laterale corticospinale baan, wat zwakeid van de upper motor-neuronen veroorzaakt. |
Anterior ruggenmerg syndroom | Schade aan de anterolaterale banen veroorzaakt verlies van pijn en temperatuurgevoel boven het niveau van de laesie. Daarnaast veroorzaakt schade aan de voorhoorncellen zwakheid van de lower motor neuronen. Bij grotere laesies kan ook de laterale corticospinale baan betrokken zijn, waarbij defecten van de upper motor neuronen aanwezig zijn. |
Om te onthouden:
Voor de somatotopie geldt: hoe lager je naar beneden gaat bij het lichaam gaat, hoe meer naar lateraal deze gebieden in de hersenen worden geprojecteerd. De uitzonderingen hierop zijn: de dorsale column en de primaire somatosensorische cortex.
Neuroanatomy – Chapter 8 (spinal nerve roots)
Conus medullaris | Uiteinde van het ruggenmerg, op het niveau van L1 of L2. |
Cauda equina | ‘de paardenstaart’, spinale zenuwen in het spinale kanaal, zonder zenuwwortels te bevatten. |
Cervicale verbreding | Verbreding van het ruggenmerg op C5-T1 niveau die zenuwwortels voor de armen afgeven. |
Lumbosacrale verbreding | Verbreding van het ruggenmerg op L1-S3 niveau die zenuwwortels voor de benen afgeven. |
Discus intervertebralis | Tussenwervelschijf (tussen de wervellichamen), bestaande uit een nuceleus pulposus en een annulus fibrosus. |
Wervellichaam | Vertebraal bot dat wordt verbonden met elkaar door de tussenwervelschijven. De processus articularis superior en inferior vormen facetgewrichten. |
Foramen vertebrale | = het spinale kanaal, wordt omgeven door de pia, arachnoïd en dura mater. In het spinale kanaal is, in tegenstelling tot in de schedel, epiduraal vet aanwezig tussen de dura mater en het periosteum. |
Batson’s plexus | Een kleploos netwerk van epidurale venen. Speelt een rol bij metastasering en infectie in de epidurale ruimte. |
Dermatoom | Sensorisch gebied van de huid dat geïnnerveerd wordt door een zenuwwortel. De tepels zitten op niveau T4, de umbilicus (navel) zit op T10. C5 wordt gerepresentateerd in de schouder, C6 in de laterale arm en de eerste twee vingers, C7 in de middelste vinger en C8 in de vierde en vijfde vinger. De L4 representatie loopt over het anteromediale scheenbeen, de L5 loopt anterolateraal naar benden en de dorsale kant van de voet tot de grote teen en S1 in d de kleine teen, laterale voet, hiel en zool. |
Myotoom | Spieren die worden geïnnerveerd door een enkele zenuwwortel. |
KCC 8.3 | |
Radiculopathie | Sensorische of motorische dysfunctie die wordt veroorzaakt door een pathlogie van een zenuwwortel. Het wordt vaak geassocieerd met een brandende tintelende pijn dat naar beneden schiet in een ledemaat in het dermatoom van de aangedane zenuwwortel. De meest voorkomende oorzaken zijn oa.: tussenwervelschijf hernia (C6, C7, L5 en de S1 zenuwwortels), osteophytes, Guillain-Barré syndroom, herpes zoster en ziekte van Lyme. |
Horner’s syndroom | T1 radiculopahtie wat zorgt voor onderbreking van de sympathische pathway naar de cervicale sympathische ganglia. |
osteophytes | Wanneer het ruggenmerg degenereert, worden bottige osteophyten gevormd. Ze veroorzaken afsluiting van de intervertebrale foramina of spinale stenoses en chronische schade aan het ruggenmerg. |
Drie belangrijke zenuwwortels in de arm | |||||
zenuwwortel | Hoofdzakelijke slapheid | Verminderde reflex | Gebied van sensorische abnormaliteit | Normale tussenwervel-schijf betrokken | Benaderd percentage van cervicale radiculopathieën |
C5 | Deltoid, infraspinatus, biceps | Biceps, pectoralis | Schouder, bovenste laterale deel arm | C4-C5 | 7 % |
C6 | Pols extensoren, biceps | Biceps, brachioradialis | Eerste en tweede vinger, laterale vooram | C5-C6 | 18 % |
C7 | Triceps | Triceps | Derde vinger | C6-C7 | 46 % |
Drie belangrijke zenuwwortels in het been | |||||
zenuwwortel | Hoofdzakelijke slapheid | Verminderde reflex | Gebied van sensorische abnormaliteit | Normale tussenwervel-schijf betrokken | Benaderd percentage van cervicale radiculopathieën |
L4 | Iliopsoas, quadriceps | Patellar tendon | Knie, mediale onderst been | L3-L4 | 3% - 10% |
L5 | Voet dorsiflexie, grote teen extensie, voet eversie en inversie | Geen | Dorsaal deel van de voet, grote teen | L4-L5 | 40% - 45% |
S1 | Plantairflexie voet | Achilles tendon | Laterale voet, kleine teen, zool | L5-S1 | 45% - 50% |
Neuroanatomy – Chapter 10 (cerebral hemispheres and vascular supply)
Cirkel van Willis | Anastomotische, hier vanuit ontspringen de hoofd cerebrale arteriën. De cirkel zorgt voor de mogelijkheid van collaterale stromen. |
Lenticulostriate arteries | De belangrijkste penetrerende vaten bij de basis van de hersenen. Deze kleine vezels ontspringen vanuit de a. cerebri media. |
a. carotis communis | Belangrijke arterie die bloed toevoert in de richting van de hersenen. De a. carotis dextra ontspringt vanuit de a. brachiocephalicus. De a. carotis sinistra ontspringt vanuit de a. subclavia. Vanuit de a. carotis ontspringt de a. carotis interna, van waaruit a. cerebri anterior en media ontspringen. |
a. subclavia | Belangrijke arterie die bloed toevoert in de richting van de hersenen. Vanuit de a. subclavia ontpringt de a. vertebrale, die door de procesussus transversus naar boven lopen. |
a. choroidea anterior | Kleine vaten die de diepe structuren van de hersenen voorzien van bloed. Ze ontspringen vanuit de a. carotis interna. Vasculariseert dele van de globus pallidus, putamen, thalamus en posterior arm van de capsula interna. De posterior arm van de capsula interna bevat belangrijke motor pathways door de corticobulbaire en corticospinale banen. Een lacunair infarct in de lenticulostriate of a. choroidea anterior leidt dus vaak tot contralaterale hemiparese. |
Recurrent arterie van Heubner | Ontspringt vanuit de a. cerebri anterior om delen van het hoofd van de caudatus , anterior putamen, globus pallidus en de capsula interna. |
Thalamoperforerende Arteriën | Arteriën die de thalamus en soms delen van de posterior arm van de capsula interna van bloed voorzien. |
KCC 10.1 clinical syndromes of the three cerebral arteries | |
Infarct en ischemie van de a. cerebri media (MCA) | Komt het meeste voor omdat deze arterie het grootste gebied van de hersenen van bloed voorziet. MCA infarcts kunnen zich voordoen in de volgende regio’s in de hersenen: -superior division -inferior division -deep territory -alle bovengenoemde regio’s (dan is er sprake van een stam infarct) Bij infarcten van de MCA, treden defecten zoals afasie, hemineglect, hemianopsie en gezicht-arm of gezicht-arm-gezicht sensomotorisch verlies op. Grote MCA territory infarcts staren de ogen van de patiënt naar de kant van de laesie. |
Infarct en ischemie van de a. cerebri anterior (ACA) | Veroorzaken weekheid van de upper motor neuronen en cortical-type sensorisch verlies, waarbij het contralaterale been meer is aangedaan dan de arm of het gezicht. Grotere ACA infarcten veroorzaken contralaterale hemiplegie. |
Infarct en ischemie van de a. cerebri posterior (PCA) | Veroorzaken contralaterale homonieme hemianopsie. Kleinere infarcten brengen niet schade aan het gehele gebied dat de PCA vasculariseert aan en veroorzaken kleinere homonieme visueleveld defecten. |
Contralaterle homonieme hemianopsie | Van het ipsilaterale oog treedt nasaal gezichtsverlies op en van het contralaterale oog treedt gezichtsverlies van het temporale deel van het oog. |
KCC 10.2 watershed infarcts | |
Watershed zone | Wanneer een cerebrale arterie geobstrueerd is of er ischemie of een infarct is opgetreden dat in het gebied dat deze arterie vasculariseert, regio’s naast andere vaten worden dan relatief gespaard. Wanneer de bloedtoevoer naar twee aangrenzende cerebrale arteriën echter aangetast is, zijn de regio’s tussen deze twee vaten het meest vatbaar voor een infarct of ischemie. De regio tussen deze twee cerebrale arteriën worden de watershed zones genoemd. |
Watershed infarct | Infarct waarbij twee cerebrale arteriën zijn betrokken waardoor er een watershed zone ontstaat. Ze veroorzaken proximale arm en been zwakheid. In de dominante hemisfeer kunnen watershed infarcten transcorticale afasie syndromen veroorzaken MC-PCA watershed infarct kunnen verstoringen van de hogere visuele verwerkingsprocessen veroorzaken. |
10.3 transient ischemic attack and other transient neurologic episodes | |
Transient neurologic episodes | Een periode van neurologische dysfunctie. Dit is een veelvoorkomend probleem. Symptomen en signalen kunnen zowel positief als negatief zijn en zowel motorisch, somatosensorisch, visueel, auditief, olfactorisch, kinesthetisch, emotioneel of cognitief van nature zijn. De meest voorkomende oorzaken zijn transient ischemic attack (TIA), migraine, seizures en andere niet-neurologische condities zoals hypoglycemie. |
TIA | Neurologisch defect verwant aan een acute coronaire ziekte of onstabiele angina pectoris, dat rond de 10 minuten duurt. Ischemische defecten die langer dan 10 minuten duren veroorzaken permanente celdood in het betrokken deel van de hersenen. TIA’s die langer dan een uur duren, vallen onder kleine infarcts. Een TIA kan veroorzaakt worden door een embolus of thrombus. |
KCC ischemic stroke: mechanisms and treatment | |
beroerte | CVA: cerebrovasculaire aandoening, hierbij is er iets mis in de bloedvoorziening. |
Embolisch infarct | Infarct waarbij een stuk materiaal (meestal een bloedpropje) op een bepaalde plek wordt gevormd, vervolgens met de bloedstroom wordt meegevoerd, en plotseling ergens blijft steken en de bloedvoorziening naar de hersenen blokkeert. Andere emboliën zijn: lucht embolie, septische embolie (bij bacteriële endocarditis), vet of cholesterol emboly, disc embolie (bij cervicaal trauma), amnionvloeistof emboli (gedurende geboorte). |
Thrombotisch infarct | Infarct waarbij een bloedpropje lokaal in een bloedvat wordt gevormd, meestal aan de kant van een onderliggende atheroslcerothischce plaque, waardoor het vat afgesloten wordt. |
Large-vessel infarcts | Infarct waarbij een hoofd bloedvat is betrokken dat aan de oppervlakte van de hersenen ligt, bijvoorbeeld de a. cerebri media en zijn aftakkingen. Worden meestal veroorzaakt door emboli. |
Small-vessel infarcts | Infarct waarbij kleine penetrerede vaten zijn betrokken die de diepe hersenstructuren vasculariseren. Ook wel lacunaire infarcten genoemd. Lacunair syndroom wordt gekenmerkt door pure motorische hemiparese. |
Cardioembolisch infarct | Infarct waarbij de embolus afkomstig is uit het hart. Meestal wordt de embolus veroorzaakt door atriumfibrilleren. Hieronder valt het myocardiaal infarct. Ook kan een cardioembolisch infarct worden veroorzaakt door klepleiden of mechanische protese. |
Myocardiaal infarct | Infarct waarbij een thrombus wordt gevormd op de hypokinetische of akinetische regio van de regio waar het infarct heeft plaatsgevonden. En |
Artery-to-artery emboli | Hieronder vallen emboli die voortkomen uit een stenoserend segemt van de a. carotis interna., vertebrale stenosen of een gedilateerde a. basilaris. |
Coritcal signs | Signalen die bij corticale laesie voorkomen, waarmee deze kunnen worden onderscheiden van subcorticale laesies. Hieronder vallen apafsie, neglect, homonieme visueleveld defecten en corticaal sensorisch verlies. |
Lacune | Kleine-vaten infarct, meestal veroorzaakt door chronische hypertensie. Waarbij meestal de diepere witte stof en nuclei van de cerebrale hemisferen en de hersenstam worden aangedaan. |
Electrocardiogram | Techniek waarbij wordt onderzocht of er een cardioembolische bron aanwezig is, hiermee wordt gekeken naar cardiale ischemie of aritmie. |
Echocardiogram | Techniek waarbij wordt onderzocht of er structurele abnormaliteiten of thrombi aanwezig zijn . |
Hemicraniectomy | Behandeling van een ischemische beroerte (inclusief hemorraïsche conversie, seizures en verlate zwelling) waarbij een deel van de schedel tijdelijk wordt verwijderd van het gebied dat is gezwollen en dat later wordt teruggeplaatst nadat het gevaar voor herniatie is geweken. |
Neuroanatomy – Chapter 12 (Brainstem I: surface anatomy and cranial nerves)
Hersenstam | Structuur die informative tussen de hersenen en de rest van het lichaam overbrengt. Hij bestaat uit de middenhersenen, pons en medulla. |
Middenhersen-diencephalische verbinding | Hier zit de hersenstam tegen de thalamus en de hypothalamus op het niveau van de tentoriale cerebelli. |
Pontomesencephali-sche verbinding | Verbinding tussen de middenhersenen en de pons. |
Pontomedullaire junction | Verbinding tussen de pons en de medulla |
Cervicomedullaire verbinding | Uiteinde van de hersenstam, op het niveau van het foramen magnum en de pyramidale decussatie. |
Tectum | Twee paar hobbels (colliculi superior en colliculi inferior) op het dorsale oppervlak van de middenhersenen. |
Cerebellaire peduncle | Grote baan van witte stof. |
Pyramidale decussatie | Kruising van de pyramidebanen in de medulla. |
Colliculi faciales | Hobbels in de hersenstam, veroorzaakt door de abducens kernen en vezels van de n. faciales. |
Hypoglossale trigone | Gevormd door de hypoglossale kernen |
Vagale trigone | Gevormd door de dorsale motorneuronen van de CN X (n. vagus) |
Neuroanatomy – Chapter 15 (Cerebellum)
Cerebellum | Ook wel kleine hersenen genoemd, verwerken een enorme hoeveelheid (sensorische) inputs van veel regio’s in de hersenen en het ruggenmerg. Deze informatie wordt gebruikt voor coördinatie van beweging en motorische planning. Het cerebellum heeft geen directe connectie met de lower motor neuronen, maar oefent invloed uit op hen door connecties tussen motorsystemen van de cortex en hersenstam. |
|
Inferior vermis | Onderdeel van het cerebellum dat de balans en oogbewegingen coördineert door interacties met het vestibulaire circuit. |
|
Flocculonodulaire kwab | Onderdeel van het cerebellum dat de balans en oogbewegingen coördineert door interacties met het vestibulaire circuit. Belangrijk bij de vestibulo-oculaire control. |
|
Ataxie | Irregulaire ongecoördineerde bewegingen, veroorzaakt door een laesie in het cerebellum. In dat geval is het ipsilateraal aan de kant van de cerebellaire laesie. |
|
Vermis | Middelste deel van het cerebellum. Belangrijk bij proximale en romp spiercontrol |
|
Primaire fissure | Fissure die het cerebellum in een anterior en een posterior kwab scheidt. |
|
Peduncle | Verbindt het cerebellum met de hersenstam. |
|
Posterolaterale fissure | Fissure die het posterior kwab van de flocculonodulaire kwab scheidt. |
|
Flocculonodulaire kwab | Deel van het cerebellum dat bestaat uit de flocculus en de nodulus, het is een gebied dat belangrijke connecties naar de vestibulaire nuclei bevat. |
|
Nodulus | Meeste inferior deel van de cerebellaire vermis. |
|
Arbor Vitae | ‘levensboom’, die ontstaat door het patroon van centrale cerebellaire stof en grijze corticale stof. |
|
Folia | ‘blaadjes’, de kleine uitstulpingen die van mediaal naar lateraal op de oppervlak van het cerebellum lopen. | |
Superior cerebellaire peduncle | Bundel zenuwvezels die vanuit het crebellum lopen, de superior cerebellaire peduncle is de peduncle die de meeste output vanuit het cerebellum vervoert. Deze peduncle decusseert in de middenhersenen op het niveau van de inferior colliculi. Deze peduncle wordt ook wel de brachium conjunctivum genoemd. | |
Middelste cerebellaire peduncle | Bundel zenuwvezels die vanuit het cerebellum lopen, vervoert voornamelijk input. Ook wel brachium pontis genoemd. | |
inferior cerebellaire peduncle | Bundel zenuwvezels die vanuit het cerebellum lopen, vervoert voornamelijk input. Ook wel restiform ody genoemd. | |
Intermediaire hemisfeer | Deel van het cerebellum dat verantwoordelijk is voor coördinatie van de distale ledematen. | |
Laterale hemisfeer | Deel van het cerebellum dat verantwoordelijk is voor motorische planning van de extremiteiten. | |
Diepe cerebellaire nuclei | Nuclei diep in het cerebellum gelegen, van lateraal naar mediaal: denate nucleus, emboliform nucleus, globose nucleus en fastigial nucleus. | |
Denate nuclei | Grootste nuclei van de diepe cerebellaire nuclei, ontvangen signalen vanuit de laterale cerebrale hemisferen. | |
Interposed nuclei | de emboliform en globose nuclei samen. Ontvangen input vanuit het intermediaire deel van de cerebellaire hemisferen. | |
Fastigial nuclei | Ontvangen informatie vanuit de vermis en een klein deel vanuit de flocculonodulaire kwab. | |
Vestibulaire nuclei | Ontvangt vezels vanuit de inferior vermis en floculli. | |
Granulaire celllaag | Binnenste laag van de cerebellaire cortex. Het is een dicht gepakte laag met kleine granullaire cellen. | |
Purkinjecellaag | Middelste laag van de cerebellalire cortex, bevat de cellichamen van een grote Purkinjecellen. Alle output van de cerebellaire cortex wordt door de axonen van de Prukinje cellen naar de witte stof vervoerd. | |
Moleculaire laag | Buitenste laag van de cerebellaire cortex, en bevat ongemyeliniseerde axonen van granullaire celeln, dendrieten van Purkinjecellen en verschillende types interneuronen. | |
Mossy fibers | Een van de twee primaire inputs van het cerebellum. Komen vanuit verschillende regio’s. Mossy fibers gaan omhoog vanuit de cerebellaire witte stof om zo excitatoir te synapsen op dendrieten van de granullaire cellen. | |
Parallel fibers | Mossy fibers à granullaire cellen à bifurcatie à parallel fibers à Purkinjecellen Granullaire cellen zenden axonen in de moleculaire laag, waar bifurcatie plaatsvindt, en vervolgens parallel fibers vormen. Vervolgens gaan deze parallelcellen naar de dendrieten van de Purkinje cellen. Elke parallel vezel vormt een excitatoire synaps met verschillende Purkinje cellen. Vervolgens vormen Purkinjecellen inhibitoire syn | |
Climbing fibers | Een van de twee primaire synaptische inputs van het cerebellum. Ze ontspringen vanuit neuronen in de contralaterale inferior olivary nucleus. Deze vezels vormen een synaps met de Purkinjecellen. | |
Golgi cellen | Cellen in de granullaire cellaag, ze ontvangen excitatoire inputvan granullaire cellen parallel vezels in de moleculair laag. | |
Cerebellaire golmerulus | Gespecialiseerd regio in de granullaire cellaag waar complexe synapthische interacties plaatsvinden. | |
Basket cel | Cellen in de moleculaire laag die informatie ontvangen van granulaire parallelle vezels. En zorgen voor laterale inhibitie van aangrenzende Purkinjecellen. | |
Excitatoire connecties van de cerebellaire cortex | Bestaan uit axonen die omhoog gaan. Dit zijn de axonen van mossy fibers, climbing fibers en granulaire cel parallele vezels) | |
Inhibitoire connecties van cerebellaire cortex | Bestaan uit axonen die naar beneden gaan. Dit zijn axonen van Purkinjecellen, stercellen, basket cellen en Golgi cellen) | |
Posterior inferior cerebellaire arterie | Voorziet de laterale medullla, het grootste gedeelte van de inferior helft van het cerebellum en de inferior vermis van bloed. | |
Anterior inferior cerebellaire arterie | Voorziet de de inferior laterale pons, de middelste cerebellarie peduncle en een deel van het ventrale cerebellum tussen de gebieden van de PICA en SCA, inclusief de flocculus. | |
Superior cerebellalire arterie | Voorziet het bovenste laterale deel van de pons, de superior cerebellarie peduncle, het goorste gedeelte van de superior helft van de cerebrale hemisfeer, inclusief de diepe cerebellaire nuclei en de superior vermis. | |
KCC 15.2 clincal findings and localization of cerebellaire laesies | ||
Ataxie | Ongecoördineerde beweging door verstoorde contractie van agonist en antagonist spieren en het gebrek van normale coördinatie tussen bewegingen op verschillende verbindingen. Wordt gezien bij patiënten met een cerebellaire dysfunctie. De bewegingen schieten continu over en worden over gecorrigeerd. De beste test voor ataxie zijn de vinger-neus-vinger testen. | |
Dysrhythmia | Abnormale timing van de beweging | |
Dysmetrie | Abnormale bewegingspatronen door de ruimte. Er is sprake van abnormale onderschietende of overschietende bewegingen naar een voorwerp. | |
Truncale ataxie | Veroorzaakt door laesie in de cerebellaire vermis die de primaire mediale motorsystemen aantast. Hierdoor krijgt de patiënt een wijde-basis, onstabiele, dronkenschap achtige loop. Patiënten hebben moeite met rechtop zitten zonder hulp. De test van Romberg kan helpen truncale ataxie te identificeren. | |
Appendiculaire ataxie | Veroorzaakt door een laesie in de intermediaire en laterale delen van de cerebellaire hemisfeer, die de laterale motorsystemen aantast. Laesies die zowel de vermis en cerebellaire hemisferen aantasten en de truncale en appendiculalire ataxie komen vaak samen voor binnen dezelfde patiënt. | |
Ataxie-hemiparese | Syndroom dat vaak wordt veroorzaakt door lacunaire infarcts waarbij de patiënt een combinatie van unilaterale upper motor neuron signalen en ataxie heeft, meestal aan dezelfde kant. De ataxie en hemiparese zijn beiden meestal contralateraal aan de kant van de laesie. | |
Sensorische ataxie | Ontstaat wanneer de posterior column-medial lemniscal pathway aangedaan in. Patiënten presenteren zich met overschietende bewegingen. | |
Cerebellaire stoornis | Stoornis die de mediale motorsystemen, laterale motor systemen, oogbewegingen, vestibulaire pathway’s, en andere circuits beschadigen, wat resulteert in karakteristieke symptomen als specifieke bevindingen bij neurologisch onderzoek. | |
Dysrhytmie | Abnormaal ritme en timing van bewegingen. | |
Postural tremor | Dit ontstaat wanneer de ledemaatspieren geactiveerd blijven het ledemaat in een bepaalde stand te houden, terwijl de druk die werd geoefend om de spier in een bepaalde stand te houden al lang weg is. Bijvoorbeeld je moet iemands arm naar beneden drukken, de arm is weg en alsnog blijven de spieren aangespannen en maken ze een grote uitslag naar beneden. Bij cerebellaire laesies ontstaat een irregulaire grote amplitude van het postural tremor. | |
Myoclonus | Een plotselinge snelle bewegingsstoornis, treedt op bij patiënten met een cerebellaire aandoening. |
Vander´s Human Physiology – Chapter 6 (section B & C)
SECTION B | ||
Elektrisch potentiaal | = potentiaal verschil = potentiaal. Het verschil in voltage tussen twee punten. | |
Stroom | Verplaatsing van elektrische lading. In biologische systemen wordt dit veroorzaakt door de verplaatsing van ionen. | |
Weerstand | Belemmering van de beweging door een bepaalde substantie, buis of opening. | |
De wet van Ohm | Wet die het effect van het voltage en weerstand op de stroom weergeef. De stroom (I) is evenredig aan het voltage (E) en omgekeerd evenredig met de weerstand (R). Hierdoor ontstaat de formule: I = E/R | |
Rustmembraan potentiaal | Voltage verschil tussen de binnenkant en de buitenkant van de cel, zonder excitatoire of inhibitoire stimulatie. Ook wel het rustpotentiaal genoemd. | |
Equilibrium potentiaal | Voltage verschil over het membraan die een flux veroorzaakt van een bepaald ion die gelijk is, maar tegenovergesteld aan de flux die wordt veroorzaakt door de concentratiegradiënt van hetzelfde ion. Bij een equilibrium potentiaal voor een ion is er geen netto verplaatsing van het ion omdat de tegenovergestelde fluxes gelijk zijn en de potentiaal niet veranderd. | |
Nernst vergelijking | Vergelijking waarmee berekend kan worden wat het elektrochemische equilibrium over het membraan is voor elk ion. Eion=(61/Z)log(Cout/Cin) Eion = equilibrium potentiaal voor een bepaald ion in mV Cout = extracellulaire concentratie van een ion Cin = intracellulaire concentratie van een ion Z = valentine van het ion 61 is een constant waarde die de universele gas constante, de temperatuur (37 graden) en de elektrische Faraday constante omvat. | |
Goldman-Hodgkin-Katz (GHK) vergelijking | Vergelijking waarmee berekend kan worden wat het elektrochemische equilibrium is wanneer het membraan permeabel is voor meer dan 1 ion.
| |
Lek K+ kanalen | Kaliumkanalen die openstaan wanneer het membraan in rust is. | |
Elektrogenische pomp | Actief transportsysteem die de elektrische lading scheidt, waarbij een potentiaal verschil wordt geproduceerd. | |
Gepolariseerd | Staat waarin de buitenkant van de cel een andere lading heeft ten opzichte van de binnenkant van de cel. | |
Gedepolariseerd | Staat waarbij het membraanpotentiaal minder negatief wordt dan het rustpotentiaal (dus dichter bij 0) | |
Repolarisering | Het terugkeren van het transmembraan potentiaal naar het rust niveau | |
Hyperpolarisering | Verandering van het membraanpotentiaal zodat het interior van de cel negatiever wordt dan zijn rustpotentiaal. | |
Gegradeerde potentialen | Decrementale membraanpotentiaal verandering van de variabele amplitude. Er is geen treshold of refractieperiode. Gegradeerde potentialen zijn beperkt tot een relatief klein gebied van het plasma membraan. Wanneer zo´n potentiaal ontstaat, beweegt de lading van de plaats van ontstaan van het potentiaal naar de plekken van het plasmamembraan die in rustpotentiaal zijn. Positieve lading in de cel zal door de intracellulaire vloeistof weg van het gedepolariseerde gebied en naar de meer negatieve rustpotentiaal gebieden gaan. Buiten de cel zal de positieve lading echter van de meer positieve regio van het rustende membraan naar de positieve regio´s van de depolarisatie stromen. De potentialen kunnen zowel in hyperpolariserende of depolariserende richting werken. De sterkte van het potentiaal is gerelateerd aan de sterkte van de initiërende prikkel. | |
Overshoot | Deel van het actiepotentiaal waarbij het membraanpotentiaal boven de nul komt. | |
Ligad-gevoelige ionkanelen | Membraan kanaal dat wordt gereguleerd door de binding van specifieke moleculen aan de kanaaleiwitten. | |
Mechanisch-gevoelige ionkanalen | Membraan ionkanalen die worden geopend of gesloten door deformatie of stretch van het plasmamembraan. | |
Voltage-gevoelige ionkanalen | Celmembraan ion kanaal dat wordt geopend of gesloten door veranderingen in het membraan potentiaal. | |
Decrementaal | Verlaging van de amplitude. | |
Summatie | Wanneer een additionele stimuli verschijnt voordat het gegradeerde potentiaal is uitgedoofd, kan deze additionele stimuli worden toegevoegd aan de depolarisatie van de eerste stimulus. | |
Excitabel membraan | Membraan dat elektrische actiepotentialen kan produceren. | |
Excitabiliteit | Het vermogen om elektrische signalen te produceren. | |
Lokale anesthetica | Medicatie die de generatie van actiepotentialen voorkomt. Bijvoorbeeld procaine (Novocaine) en lidocaine (Xylocaine). De werking berust op het blokkeren van de voltage-afhankelijke natrium kanalen. | |
Inactivation gate | Deel van de voltage-gevoelige natriumkanaal of kaliumkanaal dat het kanaal sluit | |
Threshold potentiaal | Membraan potentiaal boven het niveau wat moeten worden bereikt om in een excitable cel om actiepotentialen af te vuren. | |
Positieve feedback | Karakteristiek voor control systemen waarbij een initiële verstoring een reeks aan acties activeert die de verstoring verder vergroten. | |
Afterhyperpolarization | Verlaging van het membraanpotentiaal in neuronen aan het eind van het actiepotentiaal om de voltage-gevoelige kalium kanalen te openen. | |
Negatieve feedback | Karakteristiek control systeem waarbij systemen tegenovergesteld werken aan de originele verandering in het systeem. | |
Threshold stimuli | Stimulus die in staat is het membraan net tot de drempelwaarde te stimuleren. | |
Subthreshold potentiaal | Depolarisatie die minder is dan het depolarisatie potentiaal | |
Subthreshold stimuli | Stimulus die in staat is het membraan te depolariseren, maar niet genoeg om de drempelwaarde te bereiken. | |
Absolute refractie periode | De tijd waarin een exitabel membraan geen actiepotentiaal kan genereren in respons tot een stimulus. | |
Relatieve refractie periode | De tijd waarin een exitabel membraan een actiepotenitaal kan genereren, mits de stimulus is sterker dan de sterkte van de normale drempelwaarde. | |
Actiepotentiaal propagatie | De verplaatsing van een actiepotentiaal langs een axon. In gemyeliniseerde axonen gebeurd het via sprongsgewijze geleiding. | |
Sprongsgewijze geleiding | Geleiding van actiepotentialen langs een gemyeliniseerd axon zodat de actiepotenitalen van de ene knoop van Ranvier in de myelineschede naar de volgende. | |
Receptor potentiaal | Gegradeerd potentiaal dat ontstaat in het uiteinde van een afferente neuron of een gespecialiseerde cel die er intiem mee geassocieerd is, in reactie op de stimulatie. | |
Pacemaker potentiaal | Spontane gegradeerde depolarisatie tot de drempelwaarde van sommige neuronen en spiercellen van het plasmamembraan. | |
SECTION C | ||
Excitatoire synaps | Synaps die, wanneer hij geactiveerd is, ervoor zorgt dat het postsynaptisch neuron meer actiepotentialen ondergaat of de frequentie van de bestaande actiepotentialen verhoogt. | |
Inhibitoire synaps | Hyperpolariserend gegradeerd potentiaal dat ontstaat in de postsynaptische neuron in reactie op de activatie van de inhibitoire synaptische uiteinden. | |
Convergens (neuronaal) | Veel presynaptische neuronen synapsen op 1 postsynaptisch neuron | |
Divergens (neuronaal) | 1 presynaptisch neuron synapst met veel postsynaptische neuronen | |
Elektrische synaps | Synaps waar lokale stroompjes als gevolg van elektrische activiteit tussen de twee neuronen stromen via gapjuctions | |
Chemische synaps | Synaps waarbij neurotransmitters die worden vrijgelaten door het ene neuron diffuseren over een extracellulaire ruimte om vervolgens een tweede neuron te beïnvloeden. | |
Synaptische vesikels | Cellulaire structuur dat de neurotransmitter vasthoudt en uitscheidt in de synaps. | |
Postsynaptische dichtheid | Gebied in de postsynaptische celmembraan dat de neurotransmitter receptoren en structurele proteïnen die belangrijk zijn voor de synaptische functie bevat. | |
Synaptische spleet | Smalle extracellulaire ruimte die de pre- en postsynaptische neuronen van elkaar scheidt bij een chemische synaps. | |
Cotransmitter | Chemische messenger die samen met een neurotransmitter van een synaps of neuroeffector junction wordt uitgescheiden. | |
Actieve zone | Regio in het axon uiteinde waar neurotransmitter vesikels zijn geklusterd, klaar voor secretie | |
SNARE-eiwitten | Oplosbaar N-ethylmaleimide-sensitive fusion protein attachment protein receptor. Zorgen ervoor dat de neurotransmitters in de vesikels opgeslagen liggen. Synaptotagmines zorgen ervoor dat en een conformatie verandering in het SNARE complex optreedt wat leidt tot membraanfusering en neurotransmitter afgifte. | |
synaptotagmines | Proteïn in de wand van de synaptische vesikel dat bindt aan calcium en zo het proces van exocytose stimuleert. Het zorgt voor een verandering in het SNARE complex. | |
Ionotrope receptor | Membraan eiwit waardoor de ionenstroom wordt gecontroleerd door de binding van extracellulaire signaal moleculen | |
Metabole receptor | Membraan receptor in neuronen die de formatie van second messengers bevordert wanneer een ligand wordt gebonden | |
Heropname | Actief proces dat overtollige neurotransmitters terug in de presynaptische cel in transporteert. | |
Excitatoire postsynaptische potentiaal (EPSP) | Depolariserend gegradeerd potentiaal dat in een postsynaptisch chemisch neuron in antwoord op activatie van een excitatoire synaps. | |
Inhibitoire postsynaptisch potentiaal (IPSP) | Hyperpolariserend gegradeerd potentiaal dat ontstaat in een chemisch postsynaptische neuron in antwoord op activatie van inhibitoire synaptische uiteinde. | |
Temporale summatie | Membraan potentiaal dat wordt geproduceerd als twee of meer inputs, die ontstaan op verschillende tijdstippen, samen worden gevoegd. De potentiaal verandering is groter dan bij een potentiaal dat wordt veroorzaakt door een enkele input. | |
Spatiële summatie | Membraan potentiaal dat wordt geproduceerd als twee of meer inputs, die ontstaan op verschillende plaatsen, samen worden gevoegd. De potentiaal verandering is groter dan bij een potentiaal dat wordt veroorzaakt door en enkele input. | |
Presynaptische inhibitie | Inhibitoire input naar neuronen door de synapsen bij het uiteinde van het axon. | |
Presynaptische facilitatie | Excitatoire input naar neuronen door synapsen bij het uiteinde van de neuron. | |
Axo-axonische synaps | Presynaptische synapse waar een axon het presynaptische uiteinde van een ander axon stimuleert. | |
Autoreceptoren | Een receptor op een cel die beïnvloed wordt door een chemische messenger die door die zelfde cel wordt vrijgelaten. | |
Receptor desensitisatie | Tijdelijk onvermogen van een receptor om te reageren op zijn ligand, als gevolg van een eerdere ligandbinding. | |
Agonist | Chemische messenger die aan een receptor bindt en de respons van een cel triggert. Het verwijst vaak naar een medicijn dat de actie van stof in het lichaam normaal gesproken nadoet. | |
Antagonist | Molecuul dat competeert met een ander molecuul voor een bepaalde receptor en bindt aan de receptor maar de respons van de cel niet triggert. | |
Neuromodulatoren | Chemische messenger die reageert met neuronen, meestal door een second-messenger systeem, om zo te reageren op een neurotransmitter. | |
Acetylcholine | Neurotransmitter dat door de pre- en postganglionaire parasympathische neuronen, preganglionaire sympathische neuronen, somatische neuronen en sommige CNS neuronen wordt uitgescheiden. | |
Cholinerg | Betrekking tot acetylcholine. Een verbinding dat werkt zoals acetylcholine of een neuron dat acetylcholine bevat. | |
Acetylcholinesterase | Enzym dat acetylcholine afbreekt in acetaatzuur en choline. | |
Nicotine receptor | Achethycholine receptor die reageert op nicotine. Primair receptoren op de motor eindplaten en op postganglionaire autonome neuronen. | |
Muscarine receptor | Acetylcholine receptor die reageert op het paddenstoel gif muscarine. Gelokaliseerd op gladde spieren, hartspieren, sommige CNS neuronen en klieren. | |
Biogene amines | Familie van neurotransmitters die een basisformule hebben: R-NH2. Hieronder vallen dopamine, norepinephrine, epinephrine, serotonine en histamine. | |
Dopmaine | Biogenische amine (catecholamine) neurotransmitter en hormoon. De precursor voor epinephrine en norepinephrine. | |
Norepinephrine | Biogenische amine (catecholamine) neurotransmitter, uitgesschieden bij de meeste sympathische postgangionaire uiteinden, van het bijniermerg en in veel CNS regio’s. | |
Epinephrine | Aminehormoon dat wordt uitgescheiden door het bijniermerg en betrokken is bij de regulatie van organisch metabolisme. Een biogenische amine (cathecholamine) neurotransmitter, ook wel adrenaline genoemd. | |
Catecholamines | Dopamine, epinephrine of norepinephrine, welke allemaal dezelfde chemische structuur hebben. | |
L-Dopa | Precursor voor dopamine vorming, ook wel levodopa genoemd. | |
Monoamine oxidase (MAO) | Enzym dat catecholamines in axon uiteindes en synapsen afbreekt. | |
Adrenerg | Betrekking hebbend tot norepinephrine of epinephrine. Verbindingen die werken zoals norepinephrine of epinephrine. | |
Alpha-adrengerge receptoren | Type plasmamembraan receptor voor epinephrine en norepinephrine. Worden ook wel alpha adrenorecptor genoemd. | |
Beta-adrenerge receptoren | Werken met behulp van stimulatoire G eiwitten om zo de cAMP concentratie in de postsynaptische cel te vergroten. | |
Serotonine | Biochemische amine neurotransmitter. Paracriene stof in bloedplaatjes en spijsverteringskanaal. | |
Excitatoire aminozuren | Aminozuur dat werkt als een excitatoire (depolariserende) neurotransmitter in het zenuwstelsel. | |
Aspartaat | Excitatoire neurotransmitter in het centrale zenuwstelsel. De geïoniseerde vorm van het aminozuur aspartaatzuur. | |
Glutamaat | Anion gevormd door het aminozuur glutamaatzuur. Een belangrijke neurotransmitter in het excitatoire CNS. | |
AMPA receptoren | Receptor eiwit die wordt gevonden in het membraan van sommige hersenneuronen. | |
NMDA receptoren | Ionotropische glutamaat receptor die betrokken bij leren en geheugen. | |
Long/term potentiatie (LTP) | Proces waarbij synapsen een langdurige verhoging in effectiviteit ondergaan wanneer ze intensief worden gebruikt. | |
Excitotoxiciteit | Verspreidende schade aan de hersencellen dankzij uitscheiding van glutamaat van een gescheurd neuron. | |
GABA | Aminozuur neurotransmitter, veelvoorkomend bij inhibitoire synapsen in het CNS. | |
Glycine | Aminozuur, een neurotransmitter in sommige inhibitoire synapsen in het CNS. | |
Neuropeptide | Familie van meer dan 50 neurotransmitters die ontstaan uit 2 of meer aminozuren. Functioneren vaak ook als chemische messengers in niet neurale weefsels. | |
Peptidergic | Neuron dat peptiden (eiwitten) uitscheidt. | |
Endogene opioïden | Voorbeeld van neuropeptides – endorphine, dynorphine of enkephaline. | |
Beta-endorphine | Mogelijk hormoon, vrijgelaten vanuit de hypofyse voorkwab, waarvan wordt gedacht dat het een rol speelt in de adaptatie van stress en pijn verlichting. Werkt ook als neurotransmitter. | |
Dynorphine | Een van de groep van endogene opioïde peptides die werken als neuromodulatoren in de hersenen. | |
Enkephaline | Peptide neurotransmitter, bij sommige syanpsen geactiveerd door opiate medicijnen. Een endogene opioïd. | |
Substance P | Neutopeptide neurotransmitter, uitgestoten door afferente neuronen in zowel de pijn pathway als andere wegen. | |
Nitraat oxide | Gas dat functioneert als intracellulaire messenger, inclusief neurotransmitters. Is een endotheel-verkregen relaxing factor. Vernietigt intracellulaire microben. | |
Carbon monoxide | CO, gas dat reageert met hemoglobine. Verlaagt de zuurstoftransporterende werking van bloed en zorgt voor verschuiving van de zuurstof-hemoglobine dissociatie curve naar links. Het werkt ook als een intracellulaire messenger in neuronen. | |
Hydorgen sulfide | Type gas dat soms functioneert als neurotransmitter. | |
ATP | Adenosine trifosfaat , nucleotide die energie van metabolisme naar cel functies transporteert gedurende afbraak van ADP en afgifte van P. | |
Adenosine | Een nucleoside, gemaakt van adenine gebonden aan een ribose suiker. Het is ook een neurotransmitter in het centrale zenuwstelsel. | |
Verschillen tussen gegradeerde potentialen en actie potentialen | ||
Gegradeerd potential | Actiepotentiaal | |
Amplitude is afhankelijk van de initiërende prikkel | Alles of niets. Wanneer het membraan eenmaal gedepolariseerd is tot de drempelwaarde, is de amplitude onafhankelijk van de grootte van de initiërende prikkel. | |
Potentialen kunnen bij elkaar worden opgeteld | Potentialen kunnen niet bij elkaar worden opgeteld | |
Hebben geen drempelwaarde | Hebben meestel een drempelwaarde van 15 mV depolarisatie t.o.v. het rustpotentiaal | |
Hebben geen refractaire periode | Hebben wel een refractaire periode | |
De geleiding vindt decrementaal plaats, de amplitude neemt af naarmate de afstand vanaf de depolarisatie afneemt | De geleiding vindt niet decrementaal plaats. De depolarisatie wordt op een constant niveau gehouden, gezien over het hele membraan. | |
De duur varieert met de initiërende omstandigheden | De duur is constant voor een gegeven cel type onder constante omstandigheden. | |
Kan zowel depolarisatie als hyperpolarisatie zijn. | Is alleen depolarisatie | |
Wordt geïnitieerd door een stimulus uit de omgeving (receptor), door een neurotransmitter (synaps) of spontaan | Wordt geïnitieerd door een gegradeerd potentiaal | |
Mechanisme is afhankelijk van ligand-gevoelige kanalen of andere chemische of fysiologische veranderingen. | Mechanisme is afhankelijk van voltage-gevoelige kanalen. |
COO programma Zintuigen - Het oor
Sensor | Receptor die informatie geeft over de uitwisseling met de omgeving en andere mensen. |
Perceptie | Waarneming, het oproepen van een intern beeld welke plaats vindt in de hersenschors. |
Receptie | Hangt af van: -de locus (plek waar receptoren zijn gelokaliseerd) -de intensiteit (de gewaarwording is evenredig met de logaritme uit de prikkelsterkte) -specificiteit (de sensor is het meest gevoelig voor de adequate prikkel) -modaliteit (hieronder valt mechanisch, chemisch, thermisch en elektromagnetisch, met elk een aparte plaats voor pijnzin) |
Auricula | Oorschelp, vangt geluidstrillingen op. De auricula ontstaat uit zes ectodermale zwellingen die zich ontwikkelen rond de eerste kieuwspleet. De auricula bestaat onder andere uit: |
Meatus acusticus externus | Uitwendige S-vormige gehoorgang van ongeveer 2,5 cm, dirigeert geluidsgolven richting uitwendige gehoorgang . 1/3 deel (lateraal) heeft een kraakbenige wand, 2/3 deel heeft een benige wand (mediaal). De voorwand heeft een nauwe relatie met het kaakgewricht, arthrose van het kaakgewricht kan zich dan ook uiten als oorpijn. |
Membrana tympani | Trommelvlies, wordt in trilling gebracht door geluidsgolf en vormt de scheiding tussen het buitenoor en het middenoor. Het trommelvlies staat schuin t.o.v. het saggitale vlak en bestaat uit drie lagen: |
Gehoorbeentjes | Ossicula auditus, nemen de trillingen in het middenoor vanuit het trommelvlies over. Het zijn er drie: de malleus, incus en stapes. |
Malleus | Hamer, is bevestigd aan het trommelvlies. Bestaat uit een caput, collum en manubrium. Het manubrium zit vast aan het membrana tympani en de caput vormt samen met het corpus van de incus een synoviaal gewricht. |
Incus | Aambeeld , bestaat uit een corpus, crus breve en crus longum. Samen met de caput van de malleus vormt het een synoviaal gewricht. Het uiteinde van het crus longum vormt met de stapes ook een synoviaal gewricht. |
Stapes | Stijgbeugel, is bevestigd aan het ovale venster. Het bestaat uit een caput, crus arcus en basis. De basis is met behulp van het ligamentum annulare beweeglijk opgehangen in de fenestra vestibuli (het ovalen venster).
stapes bestaat uit een caput, crus, arcus en een basis. Het caput is via een synoviaal gewrichtje verbonden met de incus. De basis is door middel van het ligamentum annulare beweeglijk opgehangen in de fenestra vestibuli (het ovale venster) van de cochlea. Vanaf de achterwand van het cavum tympani loopt een spiertje, de m. stapedius, naar het caput van de stapes. Dit spiertje wordt geïnnerveerd door een branchiomotorisch takje van de n. facialis (nVII). |
Foramen ovale | Opening in het os spehnoidale. In deze opening hangt de voetplaat, die de trilling overbrengt op de vloeistof in het slakkenhuis. |
Cochlea | Slakkenhuis, het benige deel van het binnenoor. Hier wordt de trilling omgezet in actiepotentialen. |
N. Cochlearis | Achtste hersenzenuw die de actiepotentialen naar de primaire gehoorkernen in de hersenstam vervoert. |
Oor | Bestaat uit het buitenoor, middenoor en binnenoor. |
Kieuwspleet | Ectodermaal deel van het embryonale kopgebied van waaruit de uitwendige gehoorgang en de buitenste laag van het trommelvlies ontstaat. |
Kieuwzak | Entodermaal deel van het embryonale kopgebied van waaruit de ruimte van het middenoor en de binnenste laag van het rommelvlies ontstaan. |
Kieuwboog | Mesodermaal deel van het embryonale kopgebied van waaruit de gehoorbeentjes voortkomen. De malleus en de incus ontstaan uit de eerste kieuwboog, de stapes uit de tweede kieuwboog. Ook de auricula ontstaat uit de erste en tweede embryonale kieuwbogen. |
Labyrinthblaasje | Afsnoering van de labyrinthplacode van het ectoderm boven het rhombencephalon van de hersenen. |
Labyrinthplacode | Dorsaal in het kopectoderm gelegen verdikking van het ectoderm, ter hoogte van het rhombencephalon. Vanuit hier ontstaat het oor en het evenwichtsorgaan. |
Eerste kieuwzak | De entodermale instulping (in de kop van het embryo) |
Eerste kieuwspleet | De ectodermale instulping (in de kop van het embryo) |
Cavum tympani | Het middenoor, ontstaat uit het distale gedeelte van de eerste kieuwzak vanuit de wand van de pharynx. |
Tuba auditiva | Buis van Eustachius, verbindt het middenoor met de pharynx. De verbinding zorgt ervoor dat de druk in het middenoor kan worden aangepast aan de druk van de buitenwereld. |
Vagus-reflex | Doordat de n. glossopharyngeus (n. IX) en de n. vagus (n. X) zowel de slijmvliezen van het middenoor als de tuba auditiva innerveren, kan prikkeling van het trommelvlies leiden tot vagus-reflexen (hoesten) |
M. tensor tympani | Spiertje dat aan de malleus vast zit en geïnnerveerd wordt door een aftakking van de n. trigeminus. Hij ontspringt vanuit de wand van de tuba auditiva. Wanneer het spiertje contraheert, beweegt de malleus naar mediaal en wordt de membrana tympani aangespannen. |
M. stapdedius | Spiertje dat aan de stapes vast zit en geïnnerveerd wordt door de n. facialis. Zowel de m. tensor tympani als de m. stapedius voorkomen dat het membrana tympani te grote uitslagen maakt als gevolg van harde geluiden. Wanneer de spiertjes niet meer werken treedt er hyperacusis (overgevoeligheid voor hoge tonen) op. |
Cavum tympani | Een met lucht gevulde ruimte in het middenoor. Het bestaat uit vier wanden en een dak en een bodem: |
Recessus epitympanicus | Ruimte in het cavum tympani boven de gehoorbeentjes. |
Tympanische reflex | Bij harde geluiden treedt contractie van de gehoorspiertjes op waardoor het gehele systeem (waaronder het trommelvlies, gehoorbeentjes en ligamenten) stijver wordt, waardoor het geluid minder goed doorgegeven wordt naar het binnenoor. De reflex treedt op bij: harde geluiden, irritatie van de externe gehoorgang en slikken en gapen. De volgende eigenschappen van de reflex zijn van belang: constante activiteit, verzwakking van het horen van de eigen stem, verzwakking van omgevingsgeluiden (masking) en grotere verzwakking van lage frequenties dan hoge frequenties. |
Chorda tympani | Zenuwaftakking van de n. facialis. Het bevat zowel smaakvezels (oorsprong vanuit de tong) als visceromotorische (parasympatische) vezels. De aftakking loopt met een boog door het cavum tympani naar voren toe. |
Binnenoor | Het binnenoor wordt verdeeld in het benig en vliezig labyrint. het heeft twee functies: evenwicht en gehoor (het deel dat hier voor zorgt wordt de cochlea genoemd). |
Benige labyrinth | Bestaat uit de ruimten die uitgespaard zijn in het pars petrosa van het os temporale rondom het vliezige labyrinth. Hierin bevindt zich perilymfe en zweeft het vliezige labyrinth. Het heeft een mesenchymale oorsprong. Het bestaat uit het vestibulum, de canales semiculares anterior, posterior en lateralis, de cochlea en de aqueductus vestibuli. |
Vliezig labyrinth | Is afkomstig uit de embryonale labyrinthblaasjes. Het bestaat onder andere uit het sacculus en de utriculus, van waaruit de drie ductus semiculares ontspringen. De twee blaasjes bevatten zintuigorganen die nodig zijn voor de statische evenwichtszin. |
Otoliet | = statoliet = statoconiën, calciumcarbonaatkristallen die op een plaat van gelatineus materiaal zijn gehecht. De sacculus en de utriculus bevatten beide een macula, bestaande uit een groepje neuroepitheliale cellen waarvan de cilia eindigen in een plaat van gelatineus weefsel. Als gevolg van positieveranderingen van de otolietmembraan geven haarcellen een signaal af aan de n. vestibularis (n. VIII). Als je je hoofd rechtop houdt worden de stereocilia van de haarcellen van de macula utriculi verticaal geprojecteerd, terwijl die van de macula sacculi horizontaal staan. |
Ducuts semiculares | Organen van de dyamische evenwichtszin. De ducuts semicircularis lateralis ligt horizontaal, terwijl de ductus semicirculairs anterior en posterior daarentegen rechtop staan. |
Crus commune | Gemeenschappelijk deel van de semicircularis anterior en posterior |
Ampulla | Verwijding van een ductus semicircularis, waarin een crista ampullaris zit, met daarop een cupula. |
Crista ampularis | Bevat zintuigcellen (haarcellen). Wanneer de cupula onder invloed van verplaatsing van endolymfe door beweging verplaatst, worden de haarcellen van de crista geprikkeld. Via de gezamenlijke n. vestibulocochleris (n. VIII) worden de prikkels naar de hersenstam vervoerd. |
Endolymfe | Op verschillende plekken in het vliezige labyrinth wordt endolymfe gemaakt en wordt vervolgens afgegeven aan de inhoud van de ductus cochlearis. Via de ductus wordt het vocht naar de sacculus, utriculus en de halfcirkelvormige kanalen getransporteerd. In de sacculus endolymphaticus wordt het endolymfe geresorbeerd. |
Perilymfe | Wat betreft samenstelling komt perilymfe sterk overeen met liquor cerebrospinalis. Perilymfe bevindt zich in de hele perilymfatische ruimte. De aqueductus vestibuli is de verbinding tussen het periflymfe en de subarachnoidale ruimte rondom de hersenen. |
Endocholeaire potentiaal | Potentiaal dat ontstaat doordat endolymfe (scala media) en perilymfe (scala vestibuli) een verschillende ionsamenstelling hebben. Perilymfe kan worden vergeleken met cerebrospinale en interstiële vloeistof en heeft een elektrisch neutrale lading. Endolymfe is zeer positief t.o.v. perilymfe (+80 mV) |
Lamina spiralis | Dunne benige plaat, die gedeeltelijk membraneus is en in het benige kanaal van het slakkenhuis ligt. Het verdeelt de cohclea in de lengte in twee compartimenten: de scala vestibuli en de scala tympani. De lamina spiralis bestaat uit een benig gedeelte (de lamina spiralis ossea) en een vliezig gedeelte, gelegen onder het orgaan van Corti (lamina spiralis membranacea = membrana basilaris). |
Scala vestibuli | Opstijgende trap van de cochlea, het is een voortzetting van het vestibulum |
Scale tympani | Dalende trap van de cochlea |
Helicotrema | Overgang bij de top van de cochlea van het scala vestibuli naar het scala tympani. |
Membrana vestibularis van Reissner | Mediale wand van de ductus cochlearis |
Stria vascularis | Laterale wand van de ductus cochlearis |
Orgaan van Corti | Specialisatie van de wand van de ductus cochlearis dat zich op het membrana basilaris bevindt. Het bestaat uit twee rijen van stereocliën-dragende zintuigcellen, de binnenste en buitenste haarcellen. Aan de oorsprong van de haarcellen liggen vezels an de n. cochlearis. Gelegen in de onderwand van de ductus cochlearis. De onderwand hecht aan de pars membranacea van de lamina spiralis. |
Membrana tectoria | Een plooi van de wand van de ductus cholearis, gelegen boven de haarcellen in het orgaan van Corti. Ook wel de dakplaat genoemd. In het membrana tectoria steken de haartjes van de haarcellen van het orgaan van Corti. Deze beweging wordt met behulp van een pilaarconstructie omgezet in een heen en weer beweging van de reticulaire laminae waarin de haartjes zijn opgehangen. Hierdoor worden de haartjes omgebogen en de K+-permeabiliteit verandert. Of er hyperpolarisatie of depolarisatie optreedt, is afhankelijk van de kant waarnaar de haartjes toebuigen. |
Modiolus | De holle as van de cochlea. Het is een directe voortzetting van de meatus acusticus internus. De n. cholearis bevindt zich in de modiolus. |
n. vestibulocochlearis | 8e hersenzenuw, ontsprint uit de: -n. cochlearis: gehoorcomponent, innerveert het orgaan van Corti. Het sensibele ganglion van de n. cochlearis is het ganglion spirale. -n. vestibularis: evenwichtszincomponent, innerveert de maculae van de sacculus en de utriculus en de cristae ampullares. Het sensibele ganglion van de n. cochlearis is het ganglion vestibulare. |
a. labyrinthi | Belangrijkste arterie van het binnenoor. Hij ontspringt uit de a. cerebelli inferior anterior (AICA) |
n. cochlearis | Ontspringt uit de 8e hersenzenuw en geleidt vanuit verschillende delen van de cochlea (frequentie-afhankelijk: hoge frequenties aan het begin, lage aan het eind van de cochlea) actiepotentialen naar de primaire gehoorkernen in de hersenstam. |
Colliculus inferior | Plaats waar de primaire gehoorkernen, na kruising op drie plaatsen naar de contralaterale zijde, eindigen. |
Spatiële oriëntatie | Één cel is gevoelig voor één frequentie. In de primaire auditieve cortex is hiervan sprake. |
Binauraal horen | = ruimtelijk horen. Met behulp van gewaarwording van geluiden in het horizontale of verticale vlak kan worden bepaald waar je je bevindt in een ruimte. Intensiteitverscihillen, faseverschillen en tijdsverschillen beïnvloeden de mate van binauraal horen. |
Horizontaal richtingshoren | Waar je je bevindt in de ruimte wordt bepaald door het verschil in detectie van intensiteit en aankomsttijd van een bepaalde geluidsstimulus tussen beide oren. De prikkel waarvan de intensiteit het grootst is, of de snelheid het hoogst, komt respectievelijk het sterkst of het eerst bij de olivaris superior aan. De prikkel die het eerst of het sterkst aankwam in de nucleus, zorgt ervoor dat het signaal dat wordt doorgegeven in het andere oor, wordt geremd. Met behulp van dit mechanisme kun je bepalen of een geluidsprikkel van links of rechts komt. |
Stereofonische opstelling | Opstelling waarmee horizontaal richtingshoren kan worden gedemonstreerd. Met behulp van verandering van intensiteit, fase en tijd van de stereo geluidssignalen kan worden gecontroleerd of er een verschil in richting wordt waargenomen. |
Verticaal richtingshoren | Er is maar één oor nodig voor verticaal richtingshoren. Het grootste gedeelte van het geluid treedt direct de gehoorgang in. Een klein deel wordt echter gereflecteerd door de golven en vouwen van het buitenoor (de pinna). Uiteindelijk zal dit gereflecteerde geluid ook de gehoorgang binnentreden, maar later dan het geluid dat direct de gehoorgang binnen gaat. De combinatie van het geluid dat direct de gehoorgang binnen gaat en het geluid dat eerst wordt gereflecteerd, geeft een richting aan het geluid. |
Dopplereffect | Het naderen of verwijderen van een geluidsbron ten opzichte van jou zorgt voor een verschil in toonhoogte. Wanneer een geluidsbron je nadert, neem je een hogere toonhoogte (= hogere frequentie) waar. Als een geluidsbron zich verwijdert van jou, neem je een lagere toonhoogte (= lagere frequentie) waar. |
Geleidingsslecht-horendheid | Slechthorendheid veroorzaakt door stoornissen in de luchtgeleiding via het buitenoor en middenoor. Oorzaken kunnen zijn dysplasie van de oorschelp, de gehoorgang of middenoor, of door overmatige hoeveelheid oorsmeerproductie. Daarnaast kan een corpora aliena of vocht in het middenoor zorgen voor geleidingsslechthorendheid. |
Perceptieslecht-horendheid | Slechthorendheid veroorzaakt door een afwijking in het binnenoor of daarachter. De oorzaken kunnen zijn: ontwikkelingsstoornissen, lawaai met een geluidsterkte van meer dan 85 dB, infecties, bindweefselziekten of veroudering. |
De proef van Rinne | Bij deze proef wordt de stemvork aangeslagen, waarna hij direct op het mastoïd wordt geplaatst. Vervolgens wordt de stemvork dicht bij het oor gehouden (waarbij het oor niet wordt aangeraakt). Bij een normaal oor is de luchtgeleiding beter dan de botgeleiding. Wanneer je geen geluid meer hoort als de stemvork op het mastoïd staat, en je vervolgens de stemvork bij het oor houd, zou bij een normaal persoon er ‘weer’ geluid waar genomen worden. |
Proef van Weber | Bij deze proef wordt de stemvork aangeslagen, waarna hij op de schedel, midden tussen beide oren wordt geplaatst. Er kunnen die dingen gebeuren: - wanneer er sprake is van een symmetrisch gehoor zal de patiënt het geluid in het midden horen - wanneer er sprake is van een geleidingsstoornis zal de patiënt beter horen met het slechte oor. - wanneer er sprake is van perceptieverlies van het slechte oor, hoort de patiënt het geluid beter aan het betere oor. |
Proef van Schwabach | Bij deze proef wordt de stemvork aangeslagen en op het mastoïd gezet. Wanneer de patiënt het geluid niet meer hoort, maar jij zelf nog wel, dan is de Schwabach verkort en is er sprake van perceptief gehoorverlies. Hierbij moet je eigen gehoor natuurlijk wel normaal zijn. |
Toonaudiogram | Op een grafische manier het weergeven van de intensiteiten waarmee tonen van verschillende frequenties nog goed gehoord kunnen worden. Met behulp van een hoofdtelefoon en een botvibrator kunnen de hoordrempels worden bepaald voor lucht- en botgeleiding. |
Hearing Level (HL) | Nulniveau voor elke frequentie in het toonaudiogram |
Deci-Bels Hearing-Level (dB HL) | De verschuiving van de drempelwaarde voor een bepaalde frequentie wordt bij iemand die slecht hoort uigedrukt in deci-Bels t.o.v het referentie Hearing-Level. |
Overhoren | Het verschijnsel waarbij het oor dat niet wordt blootgesteld aan geluiden afkomstig uit de hoofdtelefoon, toch deze geluiden hoort. Om dit te voorkomen wordt dit niet te testen oor blootgesteld aan een ruis. |
Hoorspan | = dynamisch bereik: het deel waartussen een persoon zijn gehoor kan gebruiken en de ongename geluidsdrempel. |
Recruitment | Voor hoge tonen neemt de subjectieve luidhuid sneller toe |
Spraakaudiometrie | Bij deze test wordt een rij woorden met één lettergreep aangeboden, waarbij de intensiteit gelijk is. De patiënt moet de woorden zo goed mogelijk proberen na te zeggen. Vervolgens wordt gekeken hoeveel spraakklanken correct zijn nagesproken. Hiermee kan de discriminatie curve opgesteld worden. |
Discriminatiecurve | Geeft de relatie tussen de spraakintensiteit en de spraak-verstaanbaarheid weer. Bij normale mensen wordt de maxiumscore van 100 % behaald. Bij mensen met perceptief verlies is dat vaak niet het geval. -steilheid van de discriminatiecurve wijst op: als de discriminatiecurve steiler loopt dan bij een normaal oor wijst dit op een cochleaire component in het gehoorverlies, en is er dus sprake van perceptiegehoorverlies. |
Tympanometrie | Test waarbij de flexibiliteit van het trommelvlies wordt gemeten. Wanneer het trommelvlies stijf is zal een deel van het geluid niet via het trommelvlies worden doorgegeven aan de gehoorbeenketen, maar zal het geluid worden ‘teruggekaatst’. |
Tympanogram | Grafische weergave van de verandering van het geluidsniveau opgebouwd door de toon, als functie van het verschil in luchtdruk in de afgesloten gehoorgang t.o.v. de barometerdruk. -steil verloop van het tympanogram: trommelvlies beweegt heel erg -verschoven verloop van het tympanogram: onderdruk in middenoor |
Intensiteit | = luidheid van een toon, wordt uitgedrukt in decibel (dB) |
Frequentie | =toonhoogte, wordt uitgedrukt in Hertz (Hz) |
Leerboek psychiatrie - Hoofdstuk 8.1 - delier
Delirium | Verworven aandoening waarbij verandering van de functie van meerdere cognitieve domeinen optreedt. De ernst van de cognitieve symptomen moet dusdanig ernstig zijn dat de persoon in het dagelijks leven ernstig beperkt wordt en mag aanwezige dementie niet de oorzaak van de cognitieve symptomen zijn. De DSM criteria voor een delirium: -bewustzijnsstoornis (kernsymptoom), met aandachtsproblemen -verandering in cognitieve functies (niet als gevolg van een reeds bestaande dementie) -in korte tijd ontwikkelt de stoornis zich |
Prodromi van delerium | Eerste symptomen van een delirium: -’s nachts slapeloosheid, overdag suf -levensechte dromen/nachtmerries -illusoire vervalsingen en korte perioden van desoriëntatie -concentratieproblemen en moeite met denken -rusteloosheid/teruggetrokkenheid - gevoel van irritatie, angst, spanning |
Disperceptie | Vervormde waarneming |
Intoxicatie delirium | Delerium door een middel dat voornamelijk bij oudere patiënten optreedt. Het gaat om met de leeftijd gepaarde veranderingen in de farmacokinetiek en metabolisme, cerebrale kwetsbaarheid voor de effecten van bepaalde farmaca of polyfarmacie. Zowel medicatie voorgeschreven middelen als recreatieve drugs (alcohol, cannabis etc.) en middelen die vrij verkoopbaar verkrijgbaar zijn (pijnstillers, anti-hoestmiddelen) kunnen een delirium veroorzaken. |
Anticholinerge delirium | Valt onder intoxicatie delirium, door intoxicatie met anticholinerge middelen. |
Serotoninesyndroom | Valt onder intoxicatie delirium, door intoxicatie met serotonerge middelen. |
Maligne neurolepticasyndroom | Valt onder intoxicatie delirium, door intoxicatie met antipsychotica die zorgen voor blokkering van de dopaminereceptor. |
Alcoholonthoudings- Delirium | = delirium tremens. Treedt binnen een week op na het verminderen/staken van overmatig alcoholgebruik. De symptomen zijn: delerium en autonome hyperactivatie met tachycardie, toegenomen transpiratie, hypertensie en tremoren. De autonome hyperactivatie kan met benzodiazepinen behandelt worden. Daarnaast moet bij iedere patiënt met een delirium en in de voorgeschiedenis alcoholmisbruik, thiamine worden toegediend. |
Benzodiazepine- onthoudingsdelirium | Delirium veroorzaakt door het staken van benzodiazepinen. Naast psychische klachten als slapeloosheid, prikkelbaarheid, en angst, treden ook lichamelijke symptomen als overgevoeligheid voor licht, geluid, myoclonien en insulten. Dit delirium wordt behandelde met het weer starten van benzodiazepinie in combinatie met een matig lange halfwaardetijd bijvoorbeeld lorazepam, die vervolgens langzaam wordt afgebouwd. Bij een contraindicatie van benzodiazepinen kan haloperidol worden gegeven. |
Hyperactief-hyperalert delirium | Delirium waarbij sprake is van motorische onrust, verhoogde afleidbaarheid en agitatie. Deze vorm komt voornamelijk voor bij alcohol en benzodiazepine onthouding. |
Hypoactief-hypoalert delirium | Ook wel ’stil’ delirium genoemd. Kenmerken hiervan zijn apathie, teruggetrokkenheid en vermindering van de alertheid. |
Dysnomie | Benoemingsstoornis, waarbij de patiënt moeite heeft met benoemen van dingen. |
Haloperidol | Eerste middel dat wordt gebruikt voor de behandeling van een delirium bij somatisch zieke patiënten. |
Functionele histologie - Hoofdstuk 9 - zenuwweefsel
Centrale zenuwstelsel | Deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. |
Gliacellen | Bevinden zich in het centrale zenuwstelsel. De neuronen worden ondersteund, beschermd en geïsoleerd door deze cellen. Glia betekent in het Griek lijm à ‘lijmcellen’ |
Neuroglia | Alle gliacellen bij elkaar |
Neuropileem | Ook wel zenuwvilt genoemd. Het is een dicht opeengepakte complex bestaande uit zenuw- en gliaceluitlopers. |
Perifere zenuwstelsel | Deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de zenuwen (zenuwuitlopers met ondersteunende cellen) en kleine zenuwcel centra, de ganglia. Om de zenuwen en ganglia ligt bindweefsel, dit voedt en beschermt de zenuwen. |
Spina bifida | ‘open ruggetje’ (doordat de ruggengraat niet sluit). In het ergste geval stulpen het ruggenmerg en meniges door de opening naar buiten uit. |
Ziekte van Hirschprung | Ziekte waarbij de neuralelijstcellen niet de darmwand kunnen binnen dringen, waardoor de darmmucose de ganglioncellen in de plexussen van Auerbach en Meissner niet heeft. Dit zorgt voor dilatatie en hypertrofie van het colon. |
Neurale plaat | Structuur die ontstaat uit het ectoderm, door differentiatie in het ectoderm die wordt geïnduceerd door de chorda dorsalis. |
Neurale groeve | Gleuf in de neurale plaat die ontstaat doordat de randen van de plaat verdikken. |
Neurale buis | Wanneer de randen van de neurale plaat zo erg verdikken en verder groeien, kunnen ze op een gegeven moment met elkaar versmelten waardoor een buis ontstaat. Vanuit deze buis ontwikkelt zich het centrale zenuwstelsel (hieronder vallen dus ook de neuronen, gliacellen, ependymcelle en epitheelcellen van de plexus choroideus. |
Neurale lijst | Cellen van het ectoderm die na de sluiting van de neurale groeve naast de neurale buis komen te liggen. Vanuit deze cellen worden de sensibele neuronen van de spinale ganglia, cellen van de pia mater en arachnoidea, poastganglionaire neuronen van ortho- en parasymapthische ganglia, cellen van Schwann, mantelcellen van perifere gangilia en chromaffiene cellen van het bijniermerg en melanocyten in de huid gevormd. |
Perikaryon | Cellichaam van neuron. De kern is het middelpunt en vormt het stofwisselingscentrum van de cel. Dit deel is ook gevoelig voor prikkels. |
Dendrieten | Sterk vertakte uitlopers van een neuron. Per neuron zijn er meestal meer dan 1. Dendrieten ontvangen de stimuli en geleiden ze naar het cellichaam. |
Axon | Een vaak zeer lange uitloper van een neuron. Per neuron is er 1 axon, welke impulsen naar andere neuronen, spiercellen of kliercellen geleidt. |
Telodendron | Eindboompje, het distale uiteinde van het axon. Dit uiteinde is meestal vertakt. |
Collaterale tak | Vertakking van het distale uiteinde van een axon |
Eindknopje | Ook wel bouton genoemd, verbreding aan het uiteinde van een collaterale tak. Hierlangs vindt de impulsoverdracht naar andere neuronen plaats via synapsen. |
Multipolaire neuronen | Neuronen met meer dan twee uitlopers. Hieronder valt 1 axon en meerdere dendrieten. Het over grote deel van de neuronen zijn multipolair. |
Bipolaire neuronen | Neuronen met 1 axon en 1 dendriet. Deze neuronen worden onder andere in het gehoororgaan en het netvlies gevonden. |
Pseudo-unipolaire neuronen | Neuronen met 1 uitloper die op een bepaalde afstand van het perikaryon T-vormig splitst in een axon en een dendriet. |
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de VU Amsterdam - Bundel
- VU - Geneeskunde - blok 1.2.3. Hersenen & Zintuigen - Begrippenlijsten (Neuroanatomy, Histology, Psychiatrie, Human Physiology)
- VU - Geneeskunde - blok 1.2.2. - Circulatie & Volumenregulatie - Begrippenlijsten (Essential Clinical Anatomy, Histology, Human Physiology)
- BulletPoints bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- BulletPoints bij Leren Dokteren 4 - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- VU - Geneeskunde - blok 2.1.3 Groei en Ontwikkeling - Stamplijst
- Notes bij Huid & afweer - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Bouw en bewegen - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Schade, Afweer & Herstel - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Start van het leven - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Infectie en inflammatie - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Spijsvertering en stofwisseling - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Urologie, gynaecologie en nefrologie - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Horen, Zien & Voelen - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Stationstoetsen - Geneeskunde - Bundel
- Notes bij Leren Dokteren 1 - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Notes bij Hersenen en Zintuigen - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Notes bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Notes bij Leefstijl en medische interventies - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Samenvatting literatuur - 2.2.2 Leefstijl en Medische Interventies - VU
- Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2013-2014)
Contributions: posts
Spotlight: topics
Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de VU Amsterdam - Bundel
Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij de blokken van uit het oude Geneeskunde curriculum van de Vrije Universiteit Amsterdam.
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2311 |
Add new contribution