VU - Geneeskunde - blok 1.2.2. - Circulatie & Volumenregulatie - Begrippenlijsten (Essential Clinical Anatomy, Histology, Human Physiology)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Essential Clinical Anatomy - Hoofdstuk 1 – Thorax
 

Mediastinum

Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior.

Mediastinum superior

Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus.

Transversale thoracale plaat

Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5.

Mediastinum inferior

Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart, wortels van de grote vaten, boog van de v. azygos en hoofdbronchie, 3) mediastinum posterior (bevat oesophagus, thoracale aorta, v. azygos en hemiazygos, ductus thoracicus, n. vagus, sympatische grensstreng en de n. splenicus.

Sternopericardale ligamenten

Fibreuze banden die van het pericard naar het sternum lopen

Pericard=

‘hartzakje’

Dubbelwandig fibreus membraan dat het hart en de wortels van de grote vaten omgeeft. Bestaat uit een stugge externe fibreuze laag (fibreus pericard) en twee interne glinsterende sereuze membranen (pariëtale en viscerale laag van sereus pericard)

Pericardiale holte

Potentiële ruimte tussen de viscerale en pariëtale laag van het sereuze pericard. Het bevat een dun laagje sereuze vloeistof dat ervoor zorgt dat het hart vrij in de pericard kan bewegen.

Epicard

Buitenste dunne vlies van de hartwand, dat het hartspierweefsel omgeeft, wordt gevormd door de viscerale laag van het sereuze pericard.

sinus pericardium transversus

Holte, posterior gelegen t.o.v. de aorta en truncus pulmonalis en anterior gelegen t.o.v. de v. cava superior. Met je vinger kun je via de sinus naar de aorta en truncus pulmonalis. Belangrijke holte voor hartchirurgen (bijv. bloedcirculatie stoppen, plaatsen chirurgische klem)

sinus pericardium obliquus

Wijde nis achter het hart. De vingers kunnen echter niet een van de venen (v. cava superior en inferior, v. pulmonalis), omdat het een blinde nis is.

Arterie pericardiacophrenica

Tak van de a. thoracica interna, deze arterie is de belangrijkste arterie voor de bloedvoorziening van het pericard.

Pericarditis

Ontsteking van het pericard. Veroorzaakt pijn op de borst en bij auscultatie wordt pericardiale wrijving gehoord.

Harttamponade

Ophoping van vocht in het pericard.

Hemopericardium

Bloed in de pericardeale holte

Pericardiocentese

Het draineren van sereuze vloeistof uit de pericardeale holte

Myocard

Dikke middelste laag van de hartwand, gevormd door hartspieren

Endocard

Dunne binnenste laag van de hartwand of membraanbekleding van het hart dat de kleppen bedekt.

Apex van het hart

Hartpunt, gevormd door het inferiolaterale deel van de linker ventrikel. Ligt posterior van de linker 5e intercostaalruimte. Hier hoor je de sluiting van het mitraalkleppen het best.

Hartbasis

Posterior deel van het hart. Wordt hoofdzakelijk gevormd door het linker atrium.

De 4 oppervlakten van het hart

-anterior (sternocostale) oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door de rechter ventrikel

-inferior (diafragmatische) oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door de linker ventrikel en deel rechter ventrikel.

-linker pulmonaire oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door de linker ventrikel, vorm

-rechter pulmonaire oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door het rechter atrium

De 4 grenzen van het hart

-rechter grens (ligt convex): gevormd door het rechter atrium en loopt door tussen de v. cava inferior en superior.

-inferior grens (bijna horizontaal): gevormd door de rechter ventrikel en een klein deel door de linker ventrikel.

-linker grens (oblique): gevormd door de linker ventrikel en een klein deel door de linker aurikel.

-superior grens: gevormd door de rechter en linker atria en aurikels.

Aurikel

Hartoortje, klein kegelvormig musculair zakje.

Sinus coronarius

Hoofdvene van het hart. Ligt in het posterieure deel van de coronaire groeve en ontvangt bloed van de cardiale venen.

Conus arteriosus

Trechtervormig begin van de a. pulmonalis

Trabeculae carneae

Onregelmatige gespierde verhogingen, zijn te vinden in zowel rechter als linker ventrikel

Rechter AV klep

Tricuspidalis klep, gelegen tussen het rechter atrium en rechter ventrikel, bestaande uit 3 cusps

Pulmonalis klep

Klep tussen rechter ventrikel en a. pulmonalis, bestaande uit 3 cusps

Chordae tendineae

Peesjes die de AV-kleppen met papillair spieren verbinden. Ze voorkomen scheiding en terugklappen van de hartkleppen op het moment dat de ventrikels samentrekken.

Papillair spieren

Deze spieren contracteren voordat de contractie van het rechter ventrikel plaatsvindt, waardoor de chordae tendinea worden strak getrokken en de kleppen worden dichtgetrokken.

Interventriculair septum

Sterke, schuine wand tussen het rechter en linker ventrikel, die deel uitmaken van de wand van beide ventrikels. Het wordt gevormd door zowel membraneuze als musculaire delen.

Septomarginale trabecula

Ook wel de moderator band genoemd. Het is een gebogen gespierde bundel die loopt van het inferior deel van het interventriculaire septum tot de basis van de anterior papillairspieren. Dit trabeculum is belangrijk aangezien het een deel van de rechter bundel tak van de AV bundel vervoert.

Inflow tract

De instroom van bloed in het rechter ventrikel, posterior

Outflow tract

De uitstroom van bloed in de truncus pulmonalis

Linker AV klep

Mitralisklep, gelegen tussen het linker atrium en linker ventrikel, bestaande uit 2 cusps

Aortaklep

Klep tussen linker ventrikel en aorta, bestaande uit 3 cusps

Sinus aortae

Ruimte bij de oorsprong van de opstijgende aorta tussen de gedilateerde wand van de vaten en elke cusp van de aorta klep. Uit de sinus aortae dexter ontspringt de rechter coronaire arterie. Uit de sinus aortae sinister ontspringt de linker coronaire arterie.

Atriaal septum defect (ASD)

Aangeboren afwijking in het interatriale septum, meestal gerelateerd aan incomplete sluiting van het foramen ovale

Cerebrovascular accident (CVA)

Een beroerte, veroorzaakt door een afsluiting in een arterie in de hersenen

Kleplijden

Afwijkingen in de hartkleppen waardoor de efficiënte pompwerking van het hart wordt verstoord.

-stenose: klep kan niet meer volledig openen, waardoor een vertraagde bloedstroom van een ventrikel ontstaat.
-valvulaire insufficiëntie/regurgitatie: klep kan niet meer volledig sluiten. Hierdoor kan bloed dat net de kamer is uitgepompt, weer de kamer terug in stromen.

Coronaire arterie

Kransslagaders, voorzien het myocard en epicard van bloed.

Rechter kransslagader

Ontstaat uit de sinus aortae dexter en gaat naar de coronaire groeve. De belangrijkste takken die hij afgeeft:

  • Sinu-atriale (SA) nodale tak: Ascenderende aftakking van de rechter kransslagader, die de SA-knoop voorziet van bloed.

  • Rechter marginale tak: voorziet het rechter atrium, grootste deel van de rechter ventrikel, deel van het linker ventrikel, deel van het IV septem en AV-knoop van bloed

Linker kransslagader

Ontstaat uit de sinus aortae sinster en gaat naar de coronaire groeven. De belangrijkste takken die hij afgeeft:

  • SA nodale tak: voorziet de SA-knoop van bloed

  • Anterior IV tak, circumflex tak, linker marginale arterie: voorzien linker atrium, grootste deel van de linker ventrikel, deel van het rechter ventrikel, grootste deel van het IV septum van bloed.

Cardiale cyclus

Cyclus die de complete beweging van het hart beschrijft. Wordt gecoördineerd door het impulsgeleidingssysteem. De cyclus begint met de diastole en eindigt met de systole. Geleiding van impulsen via de SA-knoop --> AV-knoop --> AV-bundel --> Purkinjevezels --> septomarignale trabeculae --> papillairspieren --> wand ventrikel

SA-knoop

De pacemaker van het hart, initieert en reguleer impulsen voor contractie. Ligt bovenin atrium.

AV-knoop

Stuurt het signaal van de SA-knoop naar de AV-bundel. De AV-knoop ligt bij de opening van de sinus coronarius.

AV-bundel/bundel van His

Loopt van de AV-knoop door het fibreuze skelet van het hart en langs het membraneuze deel van het IV septum. Bij de verbinding van het membraneuze en musculaire deel van het septum splitst de AV-bundel zich in een rechter en linker tak.

Purkinjevezels

Aftakkingen van de bundel de AV-bundel

N. vagus

10e hersenzenuw, verzorgt de parasympatische innervatie van het hart

Harttonen

Geluid dat veroorzaakt wordt door het sluiten van de kleppen.

Hartskelet

Fibreus netwerk van dichte collageen vezels. Dit netwerk vormt vier fibreuze ringen, die om de openingen van hartkleppen zitten. De rechter en linker fibreuze trigiones verbinden de ringen, de membraneuze delen van de interatriale en interventriculaire septa. Functies van hartskelet: 1) voorkomt dat de openingen van de AV-kleppen en aortakleppen niet teveel uitrekken, 2) verschaft aanhechtingen voor de cusps van de kleppen en het myocard, 3) vormt een elektrische isolator door scheiding van de impulsen van de atria en de ventrikels.

Myocardinfarct

 

Hartinfarct, gevormd door een deel van het myocard dat is genecrotiseerd.

Coronaire bypass graft

Overbrugging van de coronaire arterie waarbij een segment van een arterie of vene wordt verbonden met de aorta ascendens of met het proximale deel van de coronaire arterie en vervolgens met het deel van de coronaire arterie dat distaal van de stenose ligt. De a. radialis wordt steeds meer gebruikt i.p.v. de v. saphena.

Percutane transluminale coronire angioplasty

Techniek waarbij er een katheter met aan het uiteinde een smalle opblaasbare ballon in de arterie met de obstructie wordt geschoven. Wanneer de katheter bij de obstructie is wordt de ballon opgeblazen en wordt het vat met de plaque opgerekt.

Thrombokinase

Enzym dat de bloedklonten oplost

Echocariografie

Methode waar bij met een grafische opname de positie en beweging van het hart worden vastgelegd met behulp van echo die verkregen wordt door ultrasone golven die door de thorax gaan.

Cardiale plexussen

Zenuwnetwerken van waaruit autonome zenuwvezels naar het hart gaat. Deze netwerking liggen tegen het anterior deel van de bifurcatie van de trachea en tegen het posterior deel van de aorta ascendens.

Zenuwen van de thorax

Zenuw

Oorsprong

Ligging

Distributie

n. vagus

(10e hersenzenuw)

8-10 wortel van de medulla

Komt het mediastinum superior, posterior bij de tracheo-oesphageale sternoclaviculaire verbinding en de v. brachciocephalicus. Geeft een tak af aan de n. laryngeus recurrens

Plexus pulmonalis en plexus cardalis

n. prhenicus

Anterior rami van C3-C5 zenuwen

Passeert de apertura thoracis superior en loopt tussen het mediastinale pleura en pericard

Centrale deel van het diafragma

n. intercostales (1-11)

Anterior rami van T1-T11 zenuwen

Lopen in de intercostale ruimtes

Spieren in en huid over de intercostale ruimtes. Lagere zenuwen innerveren spieren en de huid van de anterolaterale abdominale wand

n. subcostales

Anterior ramus van de T12 zenuw

Volgt de inferior grens van de 12e rib en gaat de abdominale wand in

Abdominale wand en huid van de gluteale regio

n. laryngeus recurrens

n. vagus

Rechts: gaat om de a. subclavia. Links: gaat om de aorta boog.

Intrinsieke spieren van de larynx

Cardiale plexus

Cervical en cardiale takken van de n. vagus en sympathische grensstreng

Afkomstig van de aortaboog en posterior oppervlakte van het hart.

Impulsen passeren de SA-knoop, langzame parasympathische vezels, verlagen de hartslag en zorgt voor vasoconstrictie van de kransslagaders. Sympathische vezels hebben het tegenovergestelde effect

Pulmonaire plexus

n. vagus en sympathische grensstreng

Gevormd op wortels van de longen en breiden zich uit over de bronchiale aftakkingen

Parasympathische vezels zorgen voor constrictie bronchiolen, sympathische vezels zorgen voor dilatatie. Afferente zorgen voor reflexen.

Oesophageale plexus

n. vagus, sympathische ganglia en n. splanchnicus major

Distaal van de tracheale bifurcatie, n. vagus en sympathische zenuwen van de plexus rond de oesophagus.

Vagale en sympathische vezels naar gladde speren in de klieren van 2/3 van het inferior deel van de oesophagus.

Hiatus oesophagus

Opening in het diafragma waardoor de oesophagus gaat

Ductus thoracicus

Buis die het grootste gedeelte van de lymfe uit het lichaam verzamelt en afgeeft aan het veneuze systeem. Vindt zijn oorsprong in de cysterna chili (lymfezak)

Azygos systeem

Veneus systeem (waaronder de v. azygos en v. hemi-azygos), gelegen aan beide kanten van de wervelkolom, dat de rug, thoraco-abdominale wand en mediastinale organen draineert. De v. azygos vormt een collateraal netwerkt tussen de v. cava superior en de v. cava inferior en draineert bloed van het posterior deel van het abdomen. De v. azygos ontvangt ook bloed van de mediastinale, oesophageale en bronchiale venen. Het azygos systeem leveren een alternatieve manier van veneuze drainage wanneer er een obstructie in de v. cava inferior of superior is.

Chylothorax

Binnendringen van chyle (lichaamssap bestaande uit lymfe en gemulgeerde vetten) in de pleuraholte, door een scheur in de ductus thoracicus.

Coarctatie van de aorta

In de aorta boog of aorta descendens zit een abnormale vernauwing, waardoor een obstructie van de bloedstroom naar het inferior deel van het lichaam optreedt.

 

Interne geneeskunde – Hoofdstuk 13 Hypertensie: klinische vormen

Hypertensie

Verhoogde bloeddruk

Primaire hypertensie

=essentiële hypertensie: hypertensie waarbij de oorzaak van de verhoogde bloeddruk niet bekend is. Dit is de meest voorkomende vorm van hypertensie, vaak wordt wel een positieve familieanamnese gevonden.

Secundaire hypertensie

Hypertensie waarbij de oorzaak van de verhoogde bloeddruk kan worden toegeschreven aan een ziekte. Hieronder volgen verschillende voorbeelden.

Renovasculaire hypertensie

Bloeddruk verhoging als gevolg van een dubbelzijdige of enkelzijdige stenose in de nierarterie, met als meest voorkomende oorzaak een atheromateuze plaque. Er zijn drie fases te onderscheiden:
1) renineafhankelijke hypertensie: reninesecretie door verlaagde druk rond het juxtaglomerulaire apparaat, waardoor er vasoconstricitie en bloeddrukverhoging optreedt.

2) bij langdurige afwijking zijn natriumretentie en verhoogde adrenerge activiteit ook een bepalende factor.

3) in de niet-stenotische nier blijft de bloeddruk hoog door veranderingen in de vaten als gevolg van functieveranderingen

Renale hypertensie

Bloeddruk verhoging als gevolg van beschadiging van het nierparenchym. Meestal bij beide nieren. Bijvoorbeeld glomerulonefritis, waarbij de glomeruli zijn ontstoken. De hypertensie wordt voornamelijk veroorzaakt door een verhoogd extracellulair volume.

Mineralcorticoïd-afhankelijke hypertensie

Bijv: - hyperaldosteronisme: de aanwezige hypertensie wordt hierbij veroorzaakt doordat de nieren water en natrium niet meer kunnen uitscheidnen. Dit wordt meestal veroorzaakt door een aldosteronproducerend adenoom of bilaterale hyperplasie van de zona glomerulosa. De reninespiegel is bij deze patiënten laag.

- syndroom van Liddle: continue natriumkanaal activatie door genetische afwijking. Het vasthouden van natrium en water leidt tot volumevergroting en hypertensie.

Glucocoricoïd afhankelijke hypertensie

Hypertensie wordt niet veroorzaakt door volumevergroting, maar door verhoging van de vaatweerstand door het glucocorticoïd.
Bijv.: ziekte van Cushing, waarbij de cortisolproductie is verhoogd

Feochoromocytoom

Een catacholamine uitscheidende tumor. Bijv. noradrenaline, waardoor vasoconstricitie en dus bloeddrukverhoging optreedt. In sommige gevallen is er sprake van een lage bloeddruk en juist geen hypertensie. In dit geval wordt er geen noradrenaline in verhoogde mate uitgescheiden, maar adrenaline, dopa of dopamine.

Coarctatio aortae

Cogenitale vernauwing van de aorta, mogelijke oorzaak van secundaire hypertensie

Zwangerschaps- hypertensie

Hypertensie tijdens de zwangerschap die al reeds aanwezig was of als gevolg van de zwangerschap. Het plasmavolume is in het laatste geval afgenomen en de vaatwand is gevoeliger voor angiotensine II.

Maligne hypertensie

Maligne hypertensie kan door elke vorm van bloeddrukverhoging veroorzaakt worden. Er is sprake van fibrinoïde necrose in de arteriolen, veroorzaakt door de hoge druk op de vaatwanden. In de nieren treden de vaatveranderingen ook op, waar ze samenklontering van stenosen veroorzaken. Hierdoor stijgt de reninesecretie en dus de bloeddruk.

 

Interne geneeskunde – Hoofdstuk 15 Hartfalen

 

Hartfalen

verschillende klachten als gevolg van het disfunctioneren van de pompwerking van het hart

congestieve afwijking

afwijking waarbij sprake is van een overvulde circulatie; gedilateerde toestand

decompensatio cordis

valt onder hartfalen, er is een overvuld veneus systeem samen met ophoping van bloed het hartminuutvolume is niet afwijkend

backward failure

disfunctie van het vullen van de boezems door stuwing in het aanvoerende deel van de circulatie

forward failure

systolische disfunctie (kamer pompt het bloed niet goed het hart uit), gevolg: te laag hartminuutvolume

Het Frank-Starling-mechanisme

hoe hoger de vullingsgraad van het linker ventrikel, hoe groter de rekking van de spiervezels en daardoor een krachtigere contractie

ejectiefractie

maat voor het gedeelte van het einddiastolische volume dat wordt uitgepompt per slag

RAS

renine-angiotensinesysteem

BNP

brain natriuretisch peptide, gesynthetiseerd wanneer er een verhoogde druk in en rek van de ventrikel is

 

 

Interne geneeskunde – Hoofdstuk 15 Hartritmestoornissen

 

Hartritmestoornis

Wordt veroorzaakt door te snelle of langzame prikkelvorming in de sinusknoop of andere plek in het hart. De benaming wordt afgeleid van de plek van ontstaan (supraventriculair (atrium of AV-nodaal) of ventriculair).

Bradycardie

Hartritmestoornis waarbij de hartfrequentie te laag is (< 50/min)

Tachycardie

Hartritmestoornis waarbij de hartfrequentie te hoog is (>100/min)

Supraventriculaire ritmestoornis

Hieronder valt atriumfibrilleren, waarbij verschillende kleine delen van de atria worden geactiveerd. De AV-knoop wordt door een klein deel van de prikkels met at random tijdsintervallen gepasseerd. Hierdoor ontstaat een patroonloos hartritme.

Klachten: hartkloppingen, duizeligheid en verminderde inspanningstolerantie.

Lichamelijk onderzoek: atriumfibrilleren is te diagnosticeren door een irregulair hartritme en een inequale vulling van de pols.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen: eerste aanval van atriumfibrilleren (<48 uur), paroximaal atriumfibrilleren (langere periode schommelende aanvallen van atriumfibrilleren), chronisch atriumfibrilleren (>48 uur)

Atriumflutter

Boezemfladderen, vorm van tachycardie (± 300 slagen p.min.), veroorzaakt door een atriaal re-entry circuit.

Sinusarrest

Medische toestand waarbij er geen prikkel wordt gevormd in de sinusknoop

Supraventriculaire extrasystole

Vroegtijdige activering van atria en ventrikels vanuit een supraventriculair gelegen punt.

Sick-sinus-syndroom

Dysfunctie sinusknoop

Wolff-Parkinson-White-Syndroom

Valt onder de cirkeltachycardiëen. Bij deze vorm van hartritmestoornissen vormen de atria, AV-geleidingssysteem, ventrikels en een extra of accessoire atrioventriculaire verbinding een ‘cirkel’ (re-entry circuit)

Ventriculaire ritmestoornissen

Hierbij ontstaat een prikkel vanuit een punt in de ventrikel. Op het ECG ontstaat bij activatie van de ventrikel vanuit het punt, een voortijdig QRS-complex.

Ventriculaire tachycardie

Ontstaat wanneer een ventriculaire focus of een re-entry circuit ontlaadt met een hogere frequentie dan 100 slagen p.min. waardoor het sinusritme overheerst wordt. Er wordt een onderscheid gemaakt in ‘non-sustained’ (duur van de tachycardie < 30 sec., geen symptomen) en ‘sustained’ (duur van de tachycardie > 30 sec. of symptomatisch)

Ventrikelfibrilleren

Medische toestand waarbij (gegroepeerde) spiercellen in de ventrikels zich ontladen en delen van de hartspier contraheren, waarbij geen functie van de gehele hartspier optreedt. Het gevolg is een chaotische activiteit.

 

Functionele histologie - Hoofdstuk 12

tunica intima

binnenste laag vaatwand bestaande uit endotheel en een lamina basalis

lamina elastica interna

laag van elastische vezels in arteriën tussen de intima en media

tunica media

middelste laag vaatwand bestaande uit gladde spiercellen en elastische vezels

lamina elastica externa

laag tussen de media en adventitia

 

tunica adventitia

buitenste laag van vaatwand bestaande bindweefsel

vaso vasorum

vaatjes in de adventita die daar de cellen van bloed voorzien

marginal folds

randplooien bij de aanhechting van twee endotheelcelranden

pericyten

adventitiële cellen die kunnen contraheren in capillairwanden

lichaampjes van Weibel-Palade

langwerpige, donkere granula met daarin de von Willebrand-factor

 

selectine

adhesiemolecuul, zorgt voor aanhechting van witte bloedcellen aan endotheel

Diapedese

Verplaatsing door de vaatwand

Windketelfunctie

Dempende werking van de wand van elastische arteriën

Atrioveneuze anastomosen

AVA’s: Directe verbinding tussen arteriën en venen. Ze zijn betrokken op plekken waar ze de lokale doorbloeding snel kunnen veranderen.

Pericard

Hartzakje

SA-knoop

Sinoatriale knoop of sinusknoop: prikkelgeleidende hartspiercellen in de wand van het rechter atrium, fungeren als pacemaker

AV-knoop

Atrioventriculaire knoop: prikkelgeleidende hartspiercellen in de wand van het rechter atrium in de buurt van het septum

Bundel van His

Gegroepeerde hartspiercellen die prikkels geleiden vanuit de AV-knoop

Purkinjevezels

Hartspiercellen die potentiaal overdragen naar de ventrikels

Lactealen

Blind eindigende lymfecapillairen

 

Functionele histologie - Hoofdstuk 20

 

Ultrafiltraat

Primaire urine, verkregen door ultrafiltratie van het bloed in de glomerulus

Metanephors

Nier (of nanier)

nefroblasteem

Groep mesodermale cellen waaruit de nier ontstaat

Nefron

Buisje, kleinste functionerend gedeelte van de nier. Bestaat uit een nierlichaampje en een tubulair deel.

Nierlichaampje

Lichaampje van Malpighi, bestaat uit glomerulus en kapsel van Bowman

Calices minores/majores

Nierkelk, vangen urine uit de piraminde op (minores) en voeren de urine af naar het nierbekken en de ureter (majores)

Columnae renales

Bertini, schorsweefsel tussen de piramiden

Trabekel

Primaire uitloper van een podocyt

Pedikel

Secundaire uitloper van een podocyt

Albuminurie

Albumine in urine door verhoging van de basale membraanpermeabiliteit

Proteïnurie

Proteïne in de urine als gevolg van een beschadiging van de basale membraan in de glomeruli door een ontsteking

Mesangium

Bindweefsel tussen de capillairlussen

Lis van Henle

U-vormig deel van de tubulus, waar voorurine wordt geconcentreerd tot urine

Proximale tubulus

Bestaande uit een proximale convoluut (= pars contorta=tubulus contortus I: een kronkelig in het schors gelegen deel) en een pars recta (een recht op de grens van merg en schors gelegen deel). Belangrijkste functie is het reabsorberen van het gefilterde water en opgeloste stoffen.

Distale tubulus

Bestaande uit een pars recta (recht omhooggaand deel) en een distaal convoluut (=tubulus contortus II: kronkelig deel)

Borstelzoom

Microvilli in de proximale tubulus. De borstelzoom is PAS-positief door glycoproteïnen.

Zonae occludentes

Weefsel dat de intercellulaire ruimte aan de apicale zijde van het tubuluslumen in de nieren afsluit

Juxtamedullair

Dicht tegen het merg

Zonulae adhaerentes

Verbindingen tussen cellen in het dunne deel van de lis van Henle

Binnenste merg

Deel van de nier, bevat voornamelijk verzamelbuisjes, dunne delen van de lis van Henle (bekleed met platte epitheelcellen) en bloedvaten

Buitenste merg

Deel van de nier, bevat de overgang van dunne naar dikke deel van lis van Henle

Macula densa

Cellen gelegen op het punt waar de distale tubulus het vas afferens van de vaatpool bij de glomerulus raakt. Zorgen voor sensorfuctie van de inhoud van de distale tubulus.

Ductus colligens

verzamelbuis

Area cribrosa

Zeefplaat, punt waar openingen van verschillende ductus papillares samenkomen op de papil

Papil

Top van de renale piramide (=de nierkelk)

Junxtaglomerul-aire apparaat

Samenvoeging van 3 celtypen bij de vaatpool van het nierlichaampje:

1) macula densa, 2) mesangiale cellen, 3) epitheloïde cellen

Mesangiale cellen

Gemodificeerde gladde spiercellen, gelegen tussen de vas afferens en het vas efferens, ook wel extra-glomerulaire mesangiumcellen, ‘lacis’-cellen of cellen van Goormaghtigh genoemd. De cellen maken geen deel uit van de filtratiepathway. Contractie van deze cellen verlaagt het oppervlakte gebied van de capillairen, waardoor de GFR verlaagt.

Epitheloïde cellen

Gedifferentiëerde gladde spiercellen in de vas afferens met een secretorische functie (renine uitscheiding), ook wel juxtaglomerulaire korrelcellen of cellen van Ruyter genoemd.

Renine

Proteolystisch enzym, zet angiotensinogeen om in angiotensine I, draagt bij aan vasoconstricitie. Wordt door de juxtaglomerulaire cellen van het juxtaglomerulaire apparaat uitgescheiden.

aa. arcuatae

Boogarteriën, gelegen in het grensgebied tussen merg en schors

Ultrafiltratie

Het persen van vloeistof uit een semi-permeabel membraan onder hoge druk in het nierlichaampje

Aquaporinen

Transmembraaneiwitten in de proximale tubulus die de waterterugresorptie verzorgen

RAAS-systeem

Enzymsysteem dat helpt bij de bloeddrukregulatie. Gedaalde bloeddruk induceert uitscheiding renine. Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine I. ACE zet angiotensine I om in angiotensine II. Angiotensine zorgt voor verhoging van de bloeddruk (mbv vasoconstricite), handhaving filtratiedruk (mbv efferente vasoconstrictie) en stimulatie aldosteronafgifte.

Shocknieren

Nieren waarbij sprake is van (irreversibele) tubulusnecrose

ADH

Antiduretisch hormoon (=vasopressine) zorgt voor: vasoconstrictie (1), verhoging van de doorlaatbaarheid voor water (2) en ureum (3) en verhoogde natriumopname (4)

Erytropoëtine (EPO)

Een in de nier gemaakt glycoproteïnehormoon, stimuleert erytropoëse (=aanmaak rode bloedcellen)

Paraplucellen

Oppervlakkige cellen van het overgansepitheel van de mucosa, voorkomen contact tussen urine en weefsel

Pars prostatica

Deel van de mannelijke urethra dat omgeven wordt door de prostaat

Pars membranacea

Deel van de mannelijke urethra dat door het diaphragma urogenitale gaat

Pars spongiosa

Deel van de mannelijke urethra wat omgeven wordt door het corpus spongiosum

Colliculus seminalis

Verumontanum, kleine verhevenheid waar de utriculus prostaticus uitmondt

Utriculus porstaticus

Rudimentaire utreus

Kliertjes van Littré

Glandulae urethrales: muceuze kliertjes gelegen in de pars spongiosa

Urolithiasis

nierstenen

 

Vander´s Human Physiology - Hoofdstuk 14

 

Sectie A – basis principes van de renale fysiologie

Glomerulus

Onderling verbonden lusvormige capillairen, onderdeel van het nierlichaampje

Afferente arteriool

Arteriool die bloed naar de glomerulus aanvoert

Efferente arteriool

Arteriool die bloed van de glomerulus wegvoert. Verbindt de glomerulaire capillair met de peritubulaire capillair.

Kapsel van Bowman

Dubbelwandig zakje van één cellaag dik, waarin het filtraat uit de glomerulus terecht komt

Podocyt

Octopusvormige epitheelcellen van het kapsel van Bowman die in contact staan met de glomerulus. De epitheelcellen hebben veel uitlopers (‘voetjes’)

Nierschors

Cortex: buitenste deel van de nier, bevat alle nierlichaampjes

Niermerg

Medulla: binnenste deel van de nier, bevat vooral lissen van Henle die afkomstig zijn uit het schors. Ook mergverzamlbuizen zijn hier aanwezig.

Peritubulair capillairen

Capillairen om de tubuli

Nefron

Kleinste functionele niereenheid, twee typen: 1) juxtamedulair: waarbij het nierlichaampje in de cortex heel dicht bij de cortex-medulla overgang ligt. En de lissen van Henle diep de medulla induiken. Functie: osmotische gradiënt creëren voor de reabsorptie van water.

2) corticaal: waarbij het nierlichaampje aan de buitenkant van de cortex ligt. En de lissen van Henle niet diep de medulla induiken of zelfs geen lis hebben.

Functie: reabsorptie en secretie

Glomerulair filtratie

 

Flitratie van plasma van de glomerulaire capillairen in de ruimte van Bowman. Bevat geen cellen en behalve voor proteïnen bevat het dezelfde moleculen als bloedplasma = ultrafiltratie

Tubulair reabsorptie

filtraat verplaatst zich van tubulair lumen naar het peritubulair capillair plasma

Tubulair secretie

Verplaatsing van peritubulair plasma naar tubulair lumen

PGC

Glomerulaire capillaire hydrostatische druk = bloeddruk in de glomerulaire capillairen

PBS

Bowman’s space hydrostatische druk = druk in de ruimte van Bowman

πGC

Osmotische druk, deze is in de ruimte van Bowman 0

Netto glomerulaire filtratiedruk

Netto glomerulaire filtratiedruk = PGC – PBS – PBS, deze filtratiedruk initieert urinevorming door essentiël proteïn vrij filtraat uit het plasma van de glomerulus in de ruimte van Bowman te ‘drukken’

GFR

Glomerular filtration rate, het volume van de vloeistof die gefilterd wordt van de glomeruli in de ruimte van Bowman per tijdseenheid. Niet alleen afhankelijk van de netto glomerulaire filtratiedruk, maar ook de membraanpermabiliteit van de nierlichaampjes en de beschikbare filtratieoppervlakte

Apicaal membraan

Membraan aan de kant van het lumen, scheidt het tubulair lumen van het binnenste van de cel.

Basolateraal membraan

Membraan dat begint bij de tight juctions en vormt het plasmamembraan van de zijkanten en base van de cel.

Transport maximum (Tm)

Limiet van de hoeveelheid materiaal dat getransporteerd kan worden per unit door de transport-gemedieerde-reabsorptie systemen, veroorzaakt door de mate van saturatie van membraantransport eiwitten

Glucosurie

Aanwezigheid van glucose in de urine

Familiale renale glucosurie

Aanwezigheid van glucose in de urine als gevolg van een genetische mutatie die leidt tot een abnormaliteit in de Na+-glucosetransporter die de reabsorptie van glucose in de proximale tubulus bemiddelt.

 

 

Renale klaring

Renale klaring van een bepaalde stof is het plasmavolume van waaruit de stof volledig is verwijderd door de nieren per tijdseenheid. De basis klaringsformule voor een stof ‘S’ is:

klaring van

Dit komt overeen met:

Cs = klaring van S

Us = urineconcentratie van S

V = urinevolume per tijdseenheid

Ps = plasmaconcentratie van S

Creatinine

Afvalproduct, uitgescheiden door de spieren. Het wordt gefilterd in het nierlichaampje, maar ondergaat geen reabsorpie.

Creatinine klaring

Wordt gebruikt om de GFR te benaderen. Een verhoging in de creatinineconcentratie in het bloed, indiceert een verlaging in GFR en is een van de kenmerken van nierziekte.

Klaring van een stof > GFR --> de stof ondergaat tubulaire secretie

Klaring van een stof < GFR --> de stof ondergaat absorptie

Mictie

urineren

Detrusorspier

Gladde spieren in de wand van de blaas, contractie van deze spieren zorgt ervoor dat de urine in het lumen van de blaas terecht komt, en mictie produceert. Parasympatisch geïnnerveerd.

Interne urethrale sphincter

Deel van de detrusorspier bij de ‘nek’ van de blaas, waar de urethra beginnen. Sympatisch geïnnerveerd.

Externe urethrale sphincter

Een ring van skeletspieren die de urethra omgeven, net onder de interne urethrale sphincter. De contractie kan mictie voorkomen, zelfs al contraheert de detrusorspier krachtig. Somatische geïnnerveerd.

rekreceptoren

Receptoren in de blaaswand die de rek meten.

Incontinentie

Onvrijwillige mictie

Stress incontinentie

Incontinentie als gevolg van kracht (snuiten, hoesten, beweging). Wordt meestal veroorzaakt door verlies van urethrale kracht, geleverd door de anterior vagina.

Urge incontinentie

Incontinentie geassocieerd met de behoefte om te urineren. Kan worden veroorzaakt door irritatie van de blaas of urethra, bijvoorbeeld door een bacteriële infectie.

Sectie B – regulatie van ion en water balans

Onzichtbaar waterverlies

Verlies van water door verdamping van water van de huid en de respiratoire passages.

Aquaporines

Waterkanalen in de plasmamembranen, gedefinieerd als AQP1, AQP2 etc.

Countertransport

Vorm secundair actief transport waarbij de netto verplaatsing van een actief getransporteerd molecuul, zich in de tegengestelde richting ‘downhill’ beweegt als het molecuul dat energie levert.

Cotransport

Vorm van secundair actief transport waarbij de netto verplaatsing van een actief getransporteerde stof en ‘downhill’ verplaatsing van het molecuul dat energie levert in dezelfde richting zijn.

Primair actief transport

Actief transport waarbij chemische energie afkomstig van ATP direct wordt overgedragen op een transporteiwit.

Secundair actief transport

Actief transport waarbij energie die vrijkomt tijdens transmembrane verplaatsing van een stof van een hoge naar een lage concentratie, wordt overgedragen op dezelfde verplaatsing van een andere stof van een lage naar een hoge concentratie.

PKA

Protein kinase A, enzym dat o.a. proteïnen fosforyleert die ervoor zorgen dat de er meer AQP2 bevattende vesikels met het luminale membraan fuseren.

ADH

= vasopressine, wanneer dit hormoon aan een receptor op het basolaterale membraan bindt, wordt de intralecllulaire cAMP-productie verhoogd. Hierdoor wordt PKA geactiveerd. Dit zorgt voor verhoogd aantal AQP2’s, waardoor er meer diffusie van water van het luminale membraan naar de interstitiële vloeistof en uiteindelijk het bloed gaat. ADH heeft alleen invloed op waterreabsorptie in de corticale en medullaire verzamelbuis.

Osmoreceptoren en baroreceptoren hebben o.a. invloed op de uitscheiding van vasopressine.

Diurese

Verhoogde urine uitscheiding door welke oorzaak dan ook

Water diurese

Verhoogde urine uitscheiding als gevolg van een laag vasopressinegehalte. Er is geen verhoogde uitscheiding van opgeloste stoffen.

Diabetes insipidus

Ziekte veroorzaakt door gebrek aan vasopressine uitscheiding door de hypofyse achterkwab (centrale diabetes insipidus) of het onvermogen van de nieren om te reageren op vasopressine (nefrogene diabetes insipidus)

Osmotische diurese

Verhoogde urine uitscheiding als gevolg van een primaire verhoging van de uitscheiding van opgeloste stoffen.

Hypo-osmotisch

Er is sprake van een totale concentratie van opgeloste stoffen die kleiner is dan die van de normale extracellulaire vloeistof.

Hyper-osmotisch

Er is sprake van een totale concentratie van opgeloste stoffen die groter is dan die van de normale extracellulaire vloeistof.

Iso-osmotisch

Er is sprake van een totale concentratie van opgeloste stoffen die gelijk is aan die van de normale extracellulaire vloeistof.

Obligatoir waterverlies

Minimale hoeveelheid water die nodig is om afvalproducten uit te scheiden. Dat is 0,444 L/dag

Tegenstroom multiplier systeem

Mechanisme dat geassocieerd is met de lissen van Henle dat een gebied creëert met een hoge osmolariteit van de interstitiële vloeistof in het niermerg.

Dalende deel van de lis van Henle

Deel van de lis van Henle dat permeabel is voor water.

Stijgende deel van de lis van Henle

Deel van de lis van Henle dat actief Na+ en Cl- reabsorbeert. Dit deel is relatief impermeabel voor water.

Bulk flow

Verplaatsing van vloeistof of gassen van een plek met een hoge druk naar een plek met een lage druk.

Baroreceptor

Receptor die gevoelig is voor druk en drukverandering. Regulatie van cardiovasculaire druk door baroreceptoren, bewerkstelligt ook de regulatie van de totale hoeveelheid natrium in het lichaam

Aldosteron

Steroïd hormoon, dat de reabsorptie van natrium in de distale gekronkelde tubulus en corticale verzamelbuis stimuleert.

ACE

Angiotensine-converting enzym, zet angiotensine I om in angiotensine II.

Intrarenale baroreceptoren

Druk-gevoelige juxtaglomerulaire cellen van de afferente arteriolen, die reageren op verlaagde renale arteriële druk door meer renine uit te scheiden.

ACE-remmers

Bijvoorbeeld lisinopril, verlagen de angiotensine II productie vanuit angiotensine I, door het ACE te remmen. Wordt gebruikt bij hypertensie.

Angiotensine II receptor blokkers

Bijvoorbeeld losartan, voorkomen dat angiotensine II bindt aan zijn receptor op het targetweefsel. Wordt gebruikt bij hypertensie.

Aldosteron receptor blokkers

Bijvoorbeeld epleronone, blokkeert de binding van aldosteron aan zijn receptor in de nieren. Wordt gebruikt bij hypertensie.

Atriële natriuretische peptide (ANP)

=ANF (atrieële natriuretische factor) = ANH (atrieële natriuretisch hormoon). Hormoon dat wordt geproduceerd in de cardiale atria. En werkt in op tubulaire segmenten om de natrium reabsorptie te remmen.

Druk natriurese

Verhoging van natrium excretie, geïnduceerd door lokale actie in de tubuli door een verhoging van de arteriële bloeddruk in de nieren.

Osmoreceptoren

Receptoren in de hypothalamus die reageren op veranderingen in de osmolariteit van de omliggende vloeistof

Zout appetite

Het verlangen naar zout, bestaande uit een hedonistische en regulatoire component. Mensen hebben een sterke hedonistische behoefte aan zout, maar een relatief lage regulatoire zout appetite.

Hyperkalemia

Verhoogde extracellulaire kaliumconcentratie

Hypokalemia

Verlaagde extracellulaire kaliumconcentratie

Primair aldosternoisme

Meest voorkomende vorm van hyperaldosteronisme, ook wel het Conn´s syndroom genoemd. Overmatige secretie van aldosteron door de bijnier, vaak veroorzaakt door een niet-carcinome (adenome) groet van de zona glomerulosa. Dit veroorzaakt natrium reabsorptie en kalium excretie in het distale deel van de nefrons. Hierdoor ontstaat hypertensie. Hierdoor wordt de renineproductie geremd.

PTH

Parathyroïd hormoon, uitgescheiden door de bijschildklieren. Het remt fosfaat reabsorptie en stimuleert calcium reabsorptie.

Diuretica

Medicijnen die klinisch worden gebruikt om het volume van de urine die wordt uitgescheiden, te verhogen.

-loopdiuretica (bijv. furosemide): grijpen aan op het ascenderende deel van de lis van Henle om de eerste stap in de natrium reabsorptie te remmen.

-kaliumsparende diuretica: alle diuretica verhogen niet alleen de natrium excretie, maar ook de kalium excretie. Deze diuretica voorkomen dit door natrium reabsorptie in de corticale verzamelbuis te remmen en de kalium secretie te remmen. (bijv. spironolactome, epleronone en amiloride)

-osmotische diuretica: worden gefilterd, maar niet gereabsorbeerd, waardoor dus water in de urine blijft.

Alkalose

Wanneer verlies groter is dan winst, de arteriële plasmaconcentratie van waterstofionen daalt en de PH wordt groter dan 7,4.

Acidose

Wanneer winst groter is dan verlies, de arteriële plasmaconcentratie van waterstofionen verhoogt en de PH wordt kleiner dan 7,4.

Nonvolatiel zuur

Organisch (bijv. lactaat) of anorganisch (zwavelzuur) zuur, niet direct verkregen van koolstofdioxide.

Buffer

Zwak zuur of zwakke base in ongedissocieerde (H buffer) of gedissocieerde (H+ + buffer) vorm. De functie van een buffer is het constant houden van de PH.

Respiratoire acidose en alkalose

Acidose veroorzaakt door een verandering in de alveolaire ventilatie. Gebeurd wanneer het respiratoire systeem faalt in het elimineren van koolstofdioxide zodra het is geproduceerd. Respiratoire alkalose wordt veroorzaakt wanneer het respiratoir systeem carbon dioxide sneller elimineert dan het wordt geproduceerd.

Metabole acidose of alkalose

Alle situaties die anders zijn dan waarbij het primaire probleem respiratoir is. Een mogelijke oorzaak kan zijn overmatige productief van melkzuur tijdens zware inspanning.

 

Leerboek chirurgie - Hoofdstuk 39 – perifere vaten

 

Stenose

Bloedvatvernauwing

Occlusie

Afsluiting van het bloedvat

Aneurysmata

Vaatverwijding

Artheroslcerose

ziekte van de arteriewand, hierbij ontstaat eerst een verdikking van de intima. Het gevolg hiervan is een opeenhoping van gladde spiercellen. Vanuit de lagen hieronder vermenigvuldigen de cellen zich. Vervolgens vindt migratie van die cellen plaats en later degeneratie. Hierbij ontstaat door opeenhoping van intra- en extracellulaire lipiden, bindweefsel en samenklonterende trombocyten een vernauwing van het arteriële lumen. Na verloop van tijd gaat zich calcium ophopen in de atheroommassa, waardoor de klont verhardt (slecroseert)

Atheroom

Samenkontering van intra- en extracellulaire lipiden, bindweefsel en samenklonterende trombocyten

Vier stadia volgens Fontaine

Stadia waarmee de ernst van chronisch perifeer vaatlijden in de armen en benen kan worden vastgesteld.

Fontaine I: vaatlijden zonder klinische symptomen

Fontaine II: vaatlijden waarbij alleen klachten optreden bij inspanning, hieronder valt Claudicatio intermittens

Fontaine III: vaatlijden waarbij de klachten ook in rust optreden

Fontaine IV: vaatlijden waarbij het weefsel zo weinig zuurstofrijk bloed krijgt, dat er weefselverlies (ulcera, gangreen) optreedt.

Ischemie

zuurstoftekort

Acute arteriële afsluiting

Hierbij is de oorzaak of een arteriële embolie of een arteriële trombose.

Arteriële trombose

Stolselvorming op een plek in de arterie waar vaak al sprake was pre-existente vaatafwijking (bijv. stenose). Omdat hierdoor zich vaak al een collateraal netwerk van bloedvaten gevormd, waardoor dit minder ernstig is dan een arteriële embolie.

Arteriële embolie

Embolus afkomstig uit een ander deel van het lichaam zorgt voor een afsluiting. Bijv. afkomstig uit het hart na een myocardinfarct.

Perifere aneurysmata

Een aneurysmata buiten de thorax- of buikholte gelegen. Meest voorkomend in de a. poplitea.

Vals aneurysma

=pseudoaneurysma. Hierbij bestaat de wand van het bloedvat niet uit alle wandlagen (intima, media en adventitia) maar uit alleen bindweefsel. Het aneurysma ligt buiten het bloedvat. Het ontstaat meestal door een ongeval, hierbij treedt er scheuring van de wandlagen op, na een slagaderpunctie of verlate operatiecomplicatie. Er ontstaat dus niet van binnenuit een zwakke plek in het bloedvat, maar vanuit buiten.

Hyperlipidemieeën

Afwijking waarbij de hoeveelheid serumlipiden is verhoogd. Hierdoor ontstaat sneller atheroslcerose.

De 5 P’s

Hiermee worden de klinische symptomen van een acute arteriële afsluiting beschreven:

Pain – hevige pijn

Pallor – bleekheid

Pulselessness – afwezigheid van perifere pulsaties

Parlaysis – verlies motorische functie

Paresthesia – verlies sensorische functie

Enkel-armindex (EAI)

De ratio tussen de hoogste meting van de systolische enkeldruk en de hoogste meting van de systolische armdruk. Wanneer de EAI waarde kleiner is dan 0,9 is er sprake van perifeer arterieel vaatlijden.

EAI = hoogste RRsystolischenkel / hoogsteRRsystolischarm

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de VU Amsterdam - Bundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activities abroad, study fields and working areas:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2804