Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Mediastinum | Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior. | |||
Mediastinum superior | Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus. | |||
Transversale thoracale plaat | Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5. | |||
Mediastinum inferior | Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart, wortels van de grote vaten, boog van de v. azygos en hoofdbronchie, 3) mediastinum posterior (bevat oesophagus, thoracale aorta, v. azygos en hemiazygos, ductus thoracicus, n. vagus, sympatische grensstreng en de n. splenicus. | |||
Sternopericardale ligamenten | Fibreuze banden die van het pericard naar het sternum lopen | |||
Pericard= ‘hartzakje’ | Dubbelwandig fibreus membraan dat het hart en de wortels van de grote vaten omgeeft. Bestaat uit een stugge externe fibreuze laag (fibreus pericard) en twee interne glinsterende sereuze membranen (pariëtale en viscerale laag van sereus pericard) | |||
Pericardiale holte | Potentiële ruimte tussen de viscerale en pariëtale laag van het sereuze pericard. Het bevat een dun laagje sereuze vloeistof dat ervoor zorgt dat het hart vrij in de pericard kan bewegen. | |||
Epicard | Buitenste dunne vlies van de hartwand, dat het hartspierweefsel omgeeft, wordt gevormd door de viscerale laag van het sereuze pericard. | |||
sinus pericardium transversus | Holte, posterior gelegen t.o.v. de aorta en truncus pulmonalis en anterior gelegen t.o.v. de v. cava superior. Met je vinger kun je via de sinus naar de aorta en truncus pulmonalis. Belangrijke holte voor hartchirurgen (bijv. bloedcirculatie stoppen, plaatsen chirurgische klem) | |||
sinus pericardium obliquus | Wijde nis achter het hart. De vingers kunnen echter niet een van de venen (v. cava superior en inferior, v. pulmonalis), omdat het een blinde nis is. | |||
Arterie pericardiacophrenica | Tak van de a. thoracica interna, deze arterie is de belangrijkste arterie voor de bloedvoorziening van het pericard. | |||
Pericarditis | Ontsteking van het pericard. Veroorzaakt pijn op de borst en bij auscultatie wordt pericardiale wrijving gehoord. | |||
Harttamponade | Ophoping van vocht in het pericard. | |||
Hemopericardium | Bloed in de pericardeale holte | |||
Pericardiocentese | Het draineren van sereuze vloeistof uit de pericardeale holte | |||
Myocard | Dikke middelste laag van de hartwand, gevormd door hartspieren | |||
Endocard | Dunne binnenste laag van de hartwand of membraanbekleding van het hart dat de kleppen bedekt. | |||
Apex van het hart | Hartpunt, gevormd door het inferiolaterale deel van de linker ventrikel. Ligt posterior van de linker 5e intercostaalruimte. Hier hoor je de sluiting van het mitraalkleppen het best. | |||
Hartbasis | Posterior deel van het hart. Wordt hoofdzakelijk gevormd door het linker atrium. | |||
De 4 oppervlakten van het hart | -anterior (sternocostale) oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door de rechter ventrikel -inferior (diafragmatische) oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door de linker ventrikel en deel rechter ventrikel. -linker pulmonaire oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door de linker ventrikel, vorm -rechter pulmonaire oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door het rechter atrium | |||
De 4 grenzen van het hart | -rechter grens (ligt convex): gevormd door het rechter atrium en loopt door tussen de v. cava inferior en superior. -inferior grens (bijna horizontaal): gevormd door de rechter ventrikel en een klein deel door de linker ventrikel. -linker grens (oblique): gevormd door de linker ventrikel en een klein deel door de linker aurikel. -superior grens: gevormd door de rechter en linker atria en aurikels. | |||
Aurikel | Hartoortje, klein kegelvormig musculair zakje. | |||
Sinus coronarius | Hoofdvene van het hart. Ligt in het posterieure deel van de coronaire groeve en ontvangt bloed van de cardiale venen. | |||
Conus arteriosus | Trechtervormig begin van de a. pulmonalis | |||
Trabeculae carneae | Onregelmatige gespierde verhogingen, zijn te vinden in zowel rechter als linker ventrikel | |||
Rechter AV klep | Tricuspidalis klep, gelegen tussen het rechter atrium en rechter ventrikel, bestaande uit 3 cusps | |||
Pulmonalis klep | Klep tussen rechter ventrikel en a. pulmonalis, bestaande uit 3 cusps | |||
Chordae tendineae | Peesjes die de AV-kleppen met papillair spieren verbinden. Ze voorkomen scheiding en terugklappen van de hartkleppen op het moment dat de ventrikels samentrekken. | |||
Papillair spieren | Deze spieren contracteren voordat de contractie van het rechter ventrikel plaatsvindt, waardoor de chordae tendinea worden strak getrokken en de kleppen worden dichtgetrokken. | |||
Interventriculair septum | Sterke, schuine wand tussen het rechter en linker ventrikel, die deel uitmaken van de wand van beide ventrikels. Het wordt gevormd door zowel membraneuze als musculaire delen. | |||
Septomarginale trabecula | Ook wel de moderator band genoemd. Het is een gebogen gespierde bundel die loopt van het inferior deel van het interventriculaire septum tot de basis van de anterior papillairspieren. Dit trabeculum is belangrijk aangezien het een deel van de rechter bundel tak van de AV bundel vervoert. | |||
Inflow tract | De instroom van bloed in het rechter ventrikel, posterior | |||
Outflow tract | De uitstroom van bloed in de truncus pulmonalis | |||
Linker AV klep | Mitralisklep, gelegen tussen het linker atrium en linker ventrikel, bestaande uit 2 cusps | |||
Aortaklep | Klep tussen linker ventrikel en aorta, bestaande uit 3 cusps | |||
Sinus aortae | Ruimte bij de oorsprong van de opstijgende aorta tussen de gedilateerde wand van de vaten en elke cusp van de aorta klep. Uit de sinus aortae dexter ontspringt de rechter coronaire arterie. Uit de sinus aortae sinister ontspringt de linker coronaire arterie. | |||
Atriaal septum defect (ASD) | Aangeboren afwijking in het interatriale septum, meestal gerelateerd aan incomplete sluiting van het foramen ovale | |||
Cerebrovascular accident (CVA) | Een beroerte, veroorzaakt door een afsluiting in een arterie in de hersenen | |||
Kleplijden | Afwijkingen in de hartkleppen waardoor de efficiënte pompwerking van het hart wordt verstoord. -stenose: klep kan niet meer volledig openen, waardoor een vertraagde bloedstroom van een ventrikel ontstaat. | |||
Coronaire arterie | Kransslagaders, voorzien het myocard en epicard van bloed. | |||
Rechter kransslagader | Ontstaat uit de sinus aortae dexter en gaat naar de coronaire groeve. De belangrijkste takken die hij afgeeft:
| |||
Linker kransslagader | Ontstaat uit de sinus aortae sinster en gaat naar de coronaire groeven. De belangrijkste takken die hij afgeeft:
| |||
Cardiale cyclus | Cyclus die de complete beweging van het hart beschrijft. Wordt gecoördineerd door het impulsgeleidingssysteem. De cyclus begint met de diastole en eindigt met de systole. Geleiding van impulsen via de SA-knoop --> AV-knoop --> AV-bundel --> Purkinjevezels --> septomarignale trabeculae --> papillairspieren --> wand ventrikel | |||
SA-knoop | De pacemaker van het hart, initieert en reguleer impulsen voor contractie. Ligt bovenin atrium. | |||
AV-knoop | Stuurt het signaal van de SA-knoop naar de AV-bundel. De AV-knoop ligt bij de opening van de sinus coronarius. | |||
AV-bundel/bundel van His | Loopt van de AV-knoop door het fibreuze skelet van het hart en langs het membraneuze deel van het IV septum. Bij de verbinding van het membraneuze en musculaire deel van het septum splitst de AV-bundel zich in een rechter en linker tak. | |||
Purkinjevezels | Aftakkingen van de bundel de AV-bundel | |||
N. vagus | 10e hersenzenuw, verzorgt de parasympatische innervatie van het hart | |||
Harttonen | Geluid dat veroorzaakt wordt door het sluiten van de kleppen. | |||
Hartskelet | Fibreus netwerk van dichte collageen vezels. Dit netwerk vormt vier fibreuze ringen, die om de openingen van hartkleppen zitten. De rechter en linker fibreuze trigiones verbinden de ringen, de membraneuze delen van de interatriale en interventriculaire septa. Functies van hartskelet: 1) voorkomt dat de openingen van de AV-kleppen en aortakleppen niet teveel uitrekken, 2) verschaft aanhechtingen voor de cusps van de kleppen en het myocard, 3) vormt een elektrische isolator door scheiding van de impulsen van de atria en de ventrikels. | |||
Myocardinfarct
| Hartinfarct, gevormd door een deel van het myocard dat is genecrotiseerd. | |||
Coronaire bypass graft | Overbrugging van de coronaire arterie waarbij een segment van een arterie of vene wordt verbonden met de aorta ascendens of met het proximale deel van de coronaire arterie en vervolgens met het deel van de coronaire arterie dat distaal van de stenose ligt. De a. radialis wordt steeds meer gebruikt i.p.v. de v. saphena. | |||
Percutane transluminale coronire angioplasty | Techniek waarbij er een katheter met aan het uiteinde een smalle opblaasbare ballon in de arterie met de obstructie wordt geschoven. Wanneer de katheter bij de obstructie is wordt de ballon opgeblazen en wordt het vat met de plaque opgerekt. | |||
Thrombokinase | Enzym dat de bloedklonten oplost | |||
Echocariografie | Methode waar bij met een grafische opname de positie en beweging van het hart worden vastgelegd met behulp van echo die verkregen wordt door ultrasone golven die door de thorax gaan. | |||
Cardiale plexussen | Zenuwnetwerken van waaruit autonome zenuwvezels naar het hart gaat. Deze netwerking liggen tegen het anterior deel van de bifurcatie van de trachea en tegen het posterior deel van de aorta ascendens. | |||
Zenuwen van de thorax | ||||
Zenuw | Oorsprong | Ligging | Distributie | |
n. vagus (10e hersenzenuw) | 8-10 wortel van de medulla | Komt het mediastinum superior, posterior bij de tracheo-oesphageale sternoclaviculaire verbinding en de v. brachciocephalicus. Geeft een tak af aan de n. laryngeus recurrens | Plexus pulmonalis en plexus cardalis | |
n. prhenicus | Anterior rami van C3-C5 zenuwen | Passeert de apertura thoracis superior en loopt tussen het mediastinale pleura en pericard | Centrale deel van het diafragma | |
n. intercostales (1-11) | Anterior rami van T1-T11 zenuwen | Lopen in de intercostale ruimtes | Spieren in en huid over de intercostale ruimtes. Lagere zenuwen innerveren spieren en de huid van de anterolaterale abdominale wand | |
n. subcostales | Anterior ramus van de T12 zenuw | Volgt de inferior grens van de 12e rib en gaat de abdominale wand in | Abdominale wand en huid van de gluteale regio | |
n. laryngeus recurrens | n. vagus | Rechts: gaat om de a. subclavia. Links: gaat om de aorta boog. | Intrinsieke spieren van de larynx | |
Cardiale plexus | Cervical en cardiale takken van de n. vagus en sympathische grensstreng | Afkomstig van de aortaboog en posterior oppervlakte van het hart. | Impulsen passeren de SA-knoop, langzame parasympathische vezels, verlagen de hartslag en zorgt voor vasoconstrictie van de kransslagaders. Sympathische vezels hebben het tegenovergestelde effect | |
Pulmonaire plexus | n. vagus en sympathische grensstreng | Gevormd op wortels van de longen en breiden zich uit over de bronchiale aftakkingen | Parasympathische vezels zorgen voor constrictie bronchiolen, sympathische vezels zorgen voor dilatatie. Afferente zorgen voor reflexen. | |
Oesophageale plexus | n. vagus, sympathische ganglia en n. splanchnicus major | Distaal van de tracheale bifurcatie, n. vagus en sympathische zenuwen van de plexus rond de oesophagus. | Vagale en sympathische vezels naar gladde speren in de klieren van 2/3 van het inferior deel van de oesophagus. | |
Hiatus oesophagus | Opening in het diafragma waardoor de oesophagus gaat | |||
Ductus thoracicus | Buis die het grootste gedeelte van de lymfe uit het lichaam verzamelt en afgeeft aan het veneuze systeem. Vindt zijn oorsprong in de cysterna chili (lymfezak) | |||
Azygos systeem | Veneus systeem (waaronder de v. azygos en v. hemi-azygos), gelegen aan beide kanten van de wervelkolom, dat de rug, thoraco-abdominale wand en mediastinale organen draineert. De v. azygos vormt een collateraal netwerkt tussen de v. cava superior en de v. cava inferior en draineert bloed van het posterior deel van het abdomen. De v. azygos ontvangt ook bloed van de mediastinale, oesophageale en bronchiale venen. Het azygos systeem leveren een alternatieve manier van veneuze drainage wanneer er een obstructie in de v. cava inferior of superior is. | |||
Chylothorax | Binnendringen van chyle (lichaamssap bestaande uit lymfe en gemulgeerde vetten) in de pleuraholte, door een scheur in de ductus thoracicus. | |||
Coarctatie van de aorta | In de aorta boog of aorta descendens zit een abnormale vernauwing, waardoor een obstructie van de bloedstroom naar het inferior deel van het lichaam optreedt. |
Hypertensie | Verhoogde bloeddruk |
Primaire hypertensie | =essentiële hypertensie: hypertensie waarbij de oorzaak van de verhoogde bloeddruk niet bekend is. Dit is de meest voorkomende vorm van hypertensie, vaak wordt wel een positieve familieanamnese gevonden. |
Secundaire hypertensie | Hypertensie waarbij de oorzaak van de verhoogde bloeddruk kan worden toegeschreven aan een ziekte. Hieronder volgen verschillende voorbeelden. |
Renovasculaire hypertensie | Bloeddruk verhoging als gevolg van een dubbelzijdige of enkelzijdige stenose in de nierarterie, met als meest voorkomende oorzaak een atheromateuze plaque. Er zijn drie fases te onderscheiden: 2) bij langdurige afwijking zijn natriumretentie en verhoogde adrenerge activiteit ook een bepalende factor. 3) in de niet-stenotische nier blijft de bloeddruk hoog door veranderingen in de vaten als gevolg van functieveranderingen |
Renale hypertensie | Bloeddruk verhoging als gevolg van beschadiging van het nierparenchym. Meestal bij beide nieren. Bijvoorbeeld glomerulonefritis, waarbij de glomeruli zijn ontstoken. De hypertensie wordt voornamelijk veroorzaakt door een verhoogd extracellulair volume. |
Mineralcorticoïd-afhankelijke hypertensie | Bijv: - hyperaldosteronisme: de aanwezige hypertensie wordt hierbij veroorzaakt doordat de nieren water en natrium niet meer kunnen uitscheidnen. Dit wordt meestal veroorzaakt door een aldosteronproducerend adenoom of bilaterale hyperplasie van de zona glomerulosa. De reninespiegel is bij deze patiënten laag. - syndroom van Liddle: continue natriumkanaal activatie door genetische afwijking. Het vasthouden van natrium en water leidt tot volumevergroting en hypertensie. |
Glucocoricoïd afhankelijke hypertensie | Hypertensie wordt niet veroorzaakt door volumevergroting, maar door verhoging van de vaatweerstand door het glucocorticoïd. |
Feochoromocytoom | Een catacholamine uitscheidende tumor. Bijv. noradrenaline, waardoor vasoconstricitie en dus bloeddrukverhoging optreedt. In sommige gevallen is er sprake van een lage bloeddruk en juist geen hypertensie. In dit geval wordt er geen noradrenaline in verhoogde mate uitgescheiden, maar adrenaline, dopa of dopamine. |
Coarctatio aortae | Cogenitale vernauwing van de aorta, mogelijke oorzaak van secundaire hypertensie |
Zwangerschaps- hypertensie | Hypertensie tijdens de zwangerschap die al reeds aanwezig was of als gevolg van de zwangerschap. Het plasmavolume is in het laatste geval afgenomen en de vaatwand is gevoeliger voor angiotensine II. |
Maligne hypertensie | Maligne hypertensie kan door elke vorm van bloeddrukverhoging veroorzaakt worden. Er is sprake van fibrinoïde necrose in de arteriolen, veroorzaakt door de hoge druk op de vaatwanden. In de nieren treden de vaatveranderingen ook op, waar ze samenklontering van stenosen veroorzaken. Hierdoor stijgt de reninesecretie en dus de bloeddruk. |
Hartfalen | verschillende klachten als gevolg van het disfunctioneren van de pompwerking van het hart |
congestieve afwijking | afwijking waarbij sprake is van een overvulde circulatie; gedilateerde toestand |
decompensatio cordis | valt onder hartfalen, er is een overvuld veneus systeem samen met ophoping van bloed het hartminuutvolume is niet afwijkend |
backward failure | disfunctie van het vullen van de boezems door stuwing in het aanvoerende deel van de circulatie |
forward failure | systolische disfunctie (kamer pompt het bloed niet goed het hart uit), gevolg: te laag hartminuutvolume |
Het Frank-Starling-mechanisme | hoe hoger de vullingsgraad van het linker ventrikel, hoe groter de rekking van de spiervezels en daardoor een krachtigere contractie |
ejectiefractie | maat voor het gedeelte van het einddiastolische volume dat wordt uitgepompt per slag |
RAS | renine-angiotensinesysteem |
BNP | brain natriuretisch peptide, gesynthetiseerd wanneer er een verhoogde druk in en rek van de ventrikel is |
Hartritmestoornis | Wordt veroorzaakt door te snelle of langzame prikkelvorming in de sinusknoop of andere plek in het hart. De benaming wordt afgeleid van de plek van ontstaan (supraventriculair (atrium of AV-nodaal) of ventriculair). |
Bradycardie | Hartritmestoornis waarbij de hartfrequentie te laag is (< 50/min) |
Tachycardie | Hartritmestoornis waarbij de hartfrequentie te hoog is (>100/min) |
Supraventriculaire ritmestoornis | Hieronder valt atriumfibrilleren, waarbij verschillende kleine delen van de atria worden geactiveerd. De AV-knoop wordt door een klein deel van de prikkels met at random tijdsintervallen gepasseerd. Hierdoor ontstaat een patroonloos hartritme. Klachten: hartkloppingen, duizeligheid en verminderde inspanningstolerantie. Lichamelijk onderzoek: atriumfibrilleren is te diagnosticeren door een irregulair hartritme en een inequale vulling van de pols. Er wordt onderscheid gemaakt tussen: eerste aanval van atriumfibrilleren (<48 uur), paroximaal atriumfibrilleren (langere periode schommelende aanvallen van atriumfibrilleren), chronisch atriumfibrilleren (>48 uur) |
Atriumflutter | Boezemfladderen, vorm van tachycardie (± 300 slagen p.min.), veroorzaakt door een atriaal re-entry circuit. |
Sinusarrest | Medische toestand waarbij er geen prikkel wordt gevormd in de sinusknoop |
Supraventriculaire extrasystole | Vroegtijdige activering van atria en ventrikels vanuit een supraventriculair gelegen punt. |
Sick-sinus-syndroom | Dysfunctie sinusknoop |
Wolff-Parkinson-White-Syndroom | Valt onder de cirkeltachycardiëen. Bij deze vorm van hartritmestoornissen vormen de atria, AV-geleidingssysteem, ventrikels en een extra of accessoire atrioventriculaire verbinding een ‘cirkel’ (re-entry circuit) |
Ventriculaire ritmestoornissen | Hierbij ontstaat een prikkel vanuit een punt in de ventrikel. Op het ECG ontstaat bij activatie van de ventrikel vanuit het punt, een voortijdig QRS-complex. |
Ventriculaire tachycardie | Ontstaat wanneer een ventriculaire focus of een re-entry circuit ontlaadt met een hogere frequentie dan 100 slagen p.min. waardoor het sinusritme overheerst wordt. Er wordt een onderscheid gemaakt in ‘non-sustained’ (duur van de tachycardie < 30 sec., geen symptomen) en ‘sustained’ (duur van de tachycardie > 30 sec. of symptomatisch) |
Ventrikelfibrilleren | Medische toestand waarbij (gegroepeerde) spiercellen in de ventrikels zich ontladen en delen van de hartspier contraheren, waarbij geen functie van de gehele hartspier optreedt. Het gevolg is een chaotische activiteit. |
tunica intima | binnenste laag vaatwand bestaande uit endotheel en een lamina basalis |
lamina elastica interna | laag van elastische vezels in arteriën tussen de intima en media |
tunica media | middelste laag vaatwand bestaande uit gladde spiercellen en elastische vezels |
lamina elastica externa | laag tussen de media en adventitia
|
tunica adventitia | buitenste laag van vaatwand bestaande bindweefsel |
vaso vasorum | vaatjes in de adventita die daar de cellen van bloed voorzien |
marginal folds | randplooien bij de aanhechting van twee endotheelcelranden |
pericyten | adventitiële cellen die kunnen contraheren in capillairwanden |
lichaampjes van Weibel-Palade | langwerpige, donkere granula met daarin de von Willebrand-factor
|
selectine | adhesiemolecuul, zorgt voor aanhechting van witte bloedcellen aan endotheel |
Diapedese | Verplaatsing door de vaatwand |
Windketelfunctie | Dempende werking van de wand van elastische arteriën |
Atrioveneuze anastomosen | AVA’s: Directe verbinding tussen arteriën en venen. Ze zijn betrokken op plekken waar ze de lokale doorbloeding snel kunnen veranderen. |
Pericard | Hartzakje |
SA-knoop | Sinoatriale knoop of sinusknoop: prikkelgeleidende hartspiercellen in de wand van het rechter atrium, fungeren als pacemaker |
AV-knoop | Atrioventriculaire knoop: prikkelgeleidende hartspiercellen in de wand van het rechter atrium in de buurt van het septum |
Bundel van His | Gegroepeerde hartspiercellen die prikkels geleiden vanuit de AV-knoop |
Purkinjevezels | Hartspiercellen die potentiaal overdragen naar de ventrikels |
Lactealen | Blind eindigende lymfecapillairen |
Ultrafiltraat | Primaire urine, verkregen door ultrafiltratie van het bloed in de glomerulus |
Metanephors | Nier (of nanier) |
nefroblasteem | Groep mesodermale cellen waaruit de nier ontstaat |
Nefron | Buisje, kleinste functionerend gedeelte van de nier. Bestaat uit een nierlichaampje en een tubulair deel. |
Nierlichaampje | Lichaampje van Malpighi, bestaat uit glomerulus en kapsel van Bowman |
Calices minores/majores | Nierkelk, vangen urine uit de piraminde op (minores) en voeren de urine af naar het nierbekken en de ureter (majores) |
Columnae renales | Bertini, schorsweefsel tussen de piramiden |
Trabekel | Primaire uitloper van een podocyt |
Pedikel | Secundaire uitloper van een podocyt |
Albuminurie | Albumine in urine door verhoging van de basale membraanpermeabiliteit |
Proteïnurie | Proteïne in de urine als gevolg van een beschadiging van de basale membraan in de glomeruli door een ontsteking |
Mesangium | Bindweefsel tussen de capillairlussen |
Lis van Henle | U-vormig deel van de tubulus, waar voorurine wordt geconcentreerd tot urine |
Proximale tubulus | Bestaande uit een proximale convoluut (= pars contorta=tubulus contortus I: een kronkelig in het schors gelegen deel) en een pars recta (een recht op de grens van merg en schors gelegen deel). Belangrijkste functie is het reabsorberen van het gefilterde water en opgeloste stoffen. |
Distale tubulus | Bestaande uit een pars recta (recht omhooggaand deel) en een distaal convoluut (=tubulus contortus II: kronkelig deel) |
Borstelzoom | Microvilli in de proximale tubulus. De borstelzoom is PAS-positief door glycoproteïnen. |
Zonae occludentes | Weefsel dat de intercellulaire ruimte aan de apicale zijde van het tubuluslumen in de nieren afsluit |
Juxtamedullair | Dicht tegen het merg |
Zonulae adhaerentes | Verbindingen tussen cellen in het dunne deel van de lis van Henle |
Binnenste merg | Deel van de nier, bevat voornamelijk verzamelbuisjes, dunne delen van de lis van Henle (bekleed met platte epitheelcellen) en bloedvaten |
Buitenste merg | Deel van de nier, bevat de overgang van dunne naar dikke deel van lis van Henle |
Macula densa | Cellen gelegen op het punt waar de distale tubulus het vas afferens van de vaatpool bij de glomerulus raakt. Zorgen voor sensorfuctie van de inhoud van de distale tubulus. |
Ductus colligens | verzamelbuis |
Area cribrosa | Zeefplaat, punt waar openingen van verschillende ductus papillares samenkomen op de papil |
Papil | Top van de renale piramide (=de nierkelk) |
Junxtaglomerul-aire apparaat | Samenvoeging van 3 celtypen bij de vaatpool van het nierlichaampje: 1) macula densa, 2) mesangiale cellen, 3) epitheloïde cellen |
Mesangiale cellen | Gemodificeerde gladde spiercellen, gelegen tussen de vas afferens en het vas efferens, ook wel extra-glomerulaire mesangiumcellen, ‘lacis’-cellen of cellen van Goormaghtigh genoemd. De cellen maken geen deel uit van de filtratiepathway. Contractie van deze cellen verlaagt het oppervlakte gebied van de capillairen, waardoor de GFR verlaagt. |
Epitheloïde cellen | Gedifferentiëerde gladde spiercellen in de vas afferens met een secretorische functie (renine uitscheiding), ook wel juxtaglomerulaire korrelcellen of cellen van Ruyter genoemd. |
Renine | Proteolystisch enzym, zet angiotensinogeen om in angiotensine I, draagt bij aan vasoconstricitie. Wordt door de juxtaglomerulaire cellen van het juxtaglomerulaire apparaat uitgescheiden. |
aa. arcuatae | Boogarteriën, gelegen in het grensgebied tussen merg en schors |
Ultrafiltratie | Het persen van vloeistof uit een semi-permeabel membraan onder hoge druk in het nierlichaampje |
Aquaporinen | Transmembraaneiwitten in de proximale tubulus die de waterterugresorptie verzorgen |
RAAS-systeem | Enzymsysteem dat helpt bij de bloeddrukregulatie. Gedaalde bloeddruk induceert uitscheiding renine. Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine I. ACE zet angiotensine I om in angiotensine II. Angiotensine zorgt voor verhoging van de bloeddruk (mbv vasoconstricite), handhaving filtratiedruk (mbv efferente vasoconstrictie) en stimulatie aldosteronafgifte. |
Shocknieren | Nieren waarbij sprake is van (irreversibele) tubulusnecrose |
ADH | Antiduretisch hormoon (=vasopressine) zorgt voor: vasoconstrictie (1), verhoging van de doorlaatbaarheid voor water (2) en ureum (3) en verhoogde natriumopname (4) |
Erytropoëtine (EPO) | Een in de nier gemaakt glycoproteïnehormoon, stimuleert erytropoëse (=aanmaak rode bloedcellen) |
Paraplucellen | Oppervlakkige cellen van het overgansepitheel van de mucosa, voorkomen contact tussen urine en weefsel |
Pars prostatica | Deel van de mannelijke urethra dat omgeven wordt door de prostaat |
Pars membranacea | Deel van de mannelijke urethra dat door het diaphragma urogenitale gaat |
Pars spongiosa | Deel van de mannelijke urethra wat omgeven wordt door het corpus spongiosum |
Colliculus seminalis | Verumontanum, kleine verhevenheid waar de utriculus prostaticus uitmondt |
Utriculus porstaticus | Rudimentaire utreus |
Kliertjes van Littré | Glandulae urethrales: muceuze kliertjes gelegen in de pars spongiosa |
Urolithiasis | nierstenen |
Sectie A – basis principes van de renale fysiologie | ||
Glomerulus | Onderling verbonden lusvormige capillairen, onderdeel van het nierlichaampje | |
Afferente arteriool | Arteriool die bloed naar de glomerulus aanvoert | |
Efferente arteriool | Arteriool die bloed van de glomerulus wegvoert. Verbindt de glomerulaire capillair met de peritubulaire capillair. | |
Kapsel van Bowman | Dubbelwandig zakje van één cellaag dik, waarin het filtraat uit de glomerulus terecht komt | |
Podocyt | Octopusvormige epitheelcellen van het kapsel van Bowman die in contact staan met de glomerulus. De epitheelcellen hebben veel uitlopers (‘voetjes’) | |
Nierschors | Cortex: buitenste deel van de nier, bevat alle nierlichaampjes | |
Niermerg | Medulla: binnenste deel van de nier, bevat vooral lissen van Henle die afkomstig zijn uit het schors. Ook mergverzamlbuizen zijn hier aanwezig. | |
Peritubulair capillairen | Capillairen om de tubuli | |
Nefron | Kleinste functionele niereenheid, twee typen: 1) juxtamedulair: waarbij het nierlichaampje in de cortex heel dicht bij de cortex-medulla overgang ligt. En de lissen van Henle diep de medulla induiken. Functie: osmotische gradiënt creëren voor de reabsorptie van water. 2) corticaal: waarbij het nierlichaampje aan de buitenkant van de cortex ligt. En de lissen van Henle niet diep de medulla induiken of zelfs geen lis hebben. Functie: reabsorptie en secretie | |
Glomerulair filtratie
| Flitratie van plasma van de glomerulaire capillairen in de ruimte van Bowman. Bevat geen cellen en behalve voor proteïnen bevat het dezelfde moleculen als bloedplasma = ultrafiltratie | |
Tubulair reabsorptie | filtraat verplaatst zich van tubulair lumen naar het peritubulair capillair plasma | |
Tubulair secretie | Verplaatsing van peritubulair plasma naar tubulair lumen | |
PGC | Glomerulaire capillaire hydrostatische druk = bloeddruk in de glomerulaire capillairen | |
PBS | Bowman’s space hydrostatische druk = druk in de ruimte van Bowman | |
πGC | Osmotische druk, deze is in de ruimte van Bowman 0 | |
Netto glomerulaire filtratiedruk | Netto glomerulaire filtratiedruk = PGC – PBS – PBS, deze filtratiedruk initieert urinevorming door essentiël proteïn vrij filtraat uit het plasma van de glomerulus in de ruimte van Bowman te ‘drukken’ | |
GFR | Glomerular filtration rate, het volume van de vloeistof die gefilterd wordt van de glomeruli in de ruimte van Bowman per tijdseenheid. Niet alleen afhankelijk van de netto glomerulaire filtratiedruk, maar ook de membraanpermabiliteit van de nierlichaampjes en de beschikbare filtratieoppervlakte | |
Apicaal membraan | Membraan aan de kant van het lumen, scheidt het tubulair lumen van het binnenste van de cel. | |
Basolateraal membraan | Membraan dat begint bij de tight juctions en vormt het plasmamembraan van de zijkanten en base van de cel. | |
Transport maximum (Tm) | Limiet van de hoeveelheid materiaal dat getransporteerd kan worden per unit door de transport-gemedieerde-reabsorptie systemen, veroorzaakt door de mate van saturatie van membraantransport eiwitten | |
Glucosurie | Aanwezigheid van glucose in de urine | |
Familiale renale glucosurie | Aanwezigheid van glucose in de urine als gevolg van een genetische mutatie die leidt tot een abnormaliteit in de Na+-glucosetransporter die de reabsorptie van glucose in de proximale tubulus bemiddelt. | |
|
| |
Renale klaring | Renale klaring van een bepaalde stof is het plasmavolume van waaruit de stof volledig is verwijderd door de nieren per tijdseenheid. De basis klaringsformule voor een stof ‘S’ is: klaring van Dit komt overeen met: Cs = klaring van S Us = urineconcentratie van S V = urinevolume per tijdseenheid Ps = plasmaconcentratie van S | |
Creatinine | Afvalproduct, uitgescheiden door de spieren. Het wordt gefilterd in het nierlichaampje, maar ondergaat geen reabsorpie. | |
Creatinine klaring | Wordt gebruikt om de GFR te benaderen. Een verhoging in de creatinineconcentratie in het bloed, indiceert een verlaging in GFR en is een van de kenmerken van nierziekte. Klaring van een stof > GFR --> de stof ondergaat tubulaire secretie Klaring van een stof < GFR --> de stof ondergaat absorptie | |
Mictie | urineren | |
Detrusorspier | Gladde spieren in de wand van de blaas, contractie van deze spieren zorgt ervoor dat de urine in het lumen van de blaas terecht komt, en mictie produceert. Parasympatisch geïnnerveerd. | |
Interne urethrale sphincter | Deel van de detrusorspier bij de ‘nek’ van de blaas, waar de urethra beginnen. Sympatisch geïnnerveerd. | |
Externe urethrale sphincter | Een ring van skeletspieren die de urethra omgeven, net onder de interne urethrale sphincter. De contractie kan mictie voorkomen, zelfs al contraheert de detrusorspier krachtig. Somatische geïnnerveerd. | |
rekreceptoren | Receptoren in de blaaswand die de rek meten. | |
Incontinentie | Onvrijwillige mictie | |
Stress incontinentie | Incontinentie als gevolg van kracht (snuiten, hoesten, beweging). Wordt meestal veroorzaakt door verlies van urethrale kracht, geleverd door de anterior vagina. | |
Urge incontinentie | Incontinentie geassocieerd met de behoefte om te urineren. Kan worden veroorzaakt door irritatie van de blaas of urethra, bijvoorbeeld door een bacteriële infectie. | |
Sectie B – regulatie van ion en water balans | ||
Onzichtbaar waterverlies | Verlies van water door verdamping van water van de huid en de respiratoire passages. | |
Aquaporines | Waterkanalen in de plasmamembranen, gedefinieerd als AQP1, AQP2 etc. | |
Countertransport | Vorm secundair actief transport waarbij de netto verplaatsing van een actief getransporteerd molecuul, zich in de tegengestelde richting ‘downhill’ beweegt als het molecuul dat energie levert. | |
Cotransport | Vorm van secundair actief transport waarbij de netto verplaatsing van een actief getransporteerde stof en ‘downhill’ verplaatsing van het molecuul dat energie levert in dezelfde richting zijn. | |
Primair actief transport | Actief transport waarbij chemische energie afkomstig van ATP direct wordt overgedragen op een transporteiwit. | |
Secundair actief transport | Actief transport waarbij energie die vrijkomt tijdens transmembrane verplaatsing van een stof van een hoge naar een lage concentratie, wordt overgedragen op dezelfde verplaatsing van een andere stof van een lage naar een hoge concentratie. | |
PKA | Protein kinase A, enzym dat o.a. proteïnen fosforyleert die ervoor zorgen dat de er meer AQP2 bevattende vesikels met het luminale membraan fuseren. | |
ADH | = vasopressine, wanneer dit hormoon aan een receptor op het basolaterale membraan bindt, wordt de intralecllulaire cAMP-productie verhoogd. Hierdoor wordt PKA geactiveerd. Dit zorgt voor verhoogd aantal AQP2’s, waardoor er meer diffusie van water van het luminale membraan naar de interstitiële vloeistof en uiteindelijk het bloed gaat. ADH heeft alleen invloed op waterreabsorptie in de corticale en medullaire verzamelbuis. Osmoreceptoren en baroreceptoren hebben o.a. invloed op de uitscheiding van vasopressine. | |
Diurese | Verhoogde urine uitscheiding door welke oorzaak dan ook | |
Water diurese | Verhoogde urine uitscheiding als gevolg van een laag vasopressinegehalte. Er is geen verhoogde uitscheiding van opgeloste stoffen. | |
Diabetes insipidus | Ziekte veroorzaakt door gebrek aan vasopressine uitscheiding door de hypofyse achterkwab (centrale diabetes insipidus) of het onvermogen van de nieren om te reageren op vasopressine (nefrogene diabetes insipidus) | |
Osmotische diurese | Verhoogde urine uitscheiding als gevolg van een primaire verhoging van de uitscheiding van opgeloste stoffen. | |
Hypo-osmotisch | Er is sprake van een totale concentratie van opgeloste stoffen die kleiner is dan die van de normale extracellulaire vloeistof. | |
Hyper-osmotisch | Er is sprake van een totale concentratie van opgeloste stoffen die groter is dan die van de normale extracellulaire vloeistof. | |
Iso-osmotisch | Er is sprake van een totale concentratie van opgeloste stoffen die gelijk is aan die van de normale extracellulaire vloeistof. | |
Obligatoir waterverlies | Minimale hoeveelheid water die nodig is om afvalproducten uit te scheiden. Dat is 0,444 L/dag | |
Tegenstroom multiplier systeem | Mechanisme dat geassocieerd is met de lissen van Henle dat een gebied creëert met een hoge osmolariteit van de interstitiële vloeistof in het niermerg. | |
Dalende deel van de lis van Henle | Deel van de lis van Henle dat permeabel is voor water. | |
Stijgende deel van de lis van Henle | Deel van de lis van Henle dat actief Na+ en Cl- reabsorbeert. Dit deel is relatief impermeabel voor water. | |
Bulk flow | Verplaatsing van vloeistof of gassen van een plek met een hoge druk naar een plek met een lage druk. | |
Baroreceptor | Receptor die gevoelig is voor druk en drukverandering. Regulatie van cardiovasculaire druk door baroreceptoren, bewerkstelligt ook de regulatie van de totale hoeveelheid natrium in het lichaam | |
Aldosteron | Steroïd hormoon, dat de reabsorptie van natrium in de distale gekronkelde tubulus en corticale verzamelbuis stimuleert. | |
ACE | Angiotensine-converting enzym, zet angiotensine I om in angiotensine II. | |
Intrarenale baroreceptoren | Druk-gevoelige juxtaglomerulaire cellen van de afferente arteriolen, die reageren op verlaagde renale arteriële druk door meer renine uit te scheiden. | |
ACE-remmers | Bijvoorbeeld lisinopril, verlagen de angiotensine II productie vanuit angiotensine I, door het ACE te remmen. Wordt gebruikt bij hypertensie. | |
Angiotensine II receptor blokkers | Bijvoorbeeld losartan, voorkomen dat angiotensine II bindt aan zijn receptor op het targetweefsel. Wordt gebruikt bij hypertensie. | |
Aldosteron receptor blokkers | Bijvoorbeeld epleronone, blokkeert de binding van aldosteron aan zijn receptor in de nieren. Wordt gebruikt bij hypertensie. | |
Atriële natriuretische peptide (ANP) | =ANF (atrieële natriuretische factor) = ANH (atrieële natriuretisch hormoon). Hormoon dat wordt geproduceerd in de cardiale atria. En werkt in op tubulaire segmenten om de natrium reabsorptie te remmen. | |
Druk natriurese | Verhoging van natrium excretie, geïnduceerd door lokale actie in de tubuli door een verhoging van de arteriële bloeddruk in de nieren. | |
Osmoreceptoren | Receptoren in de hypothalamus die reageren op veranderingen in de osmolariteit van de omliggende vloeistof | |
Zout appetite | Het verlangen naar zout, bestaande uit een hedonistische en regulatoire component. Mensen hebben een sterke hedonistische behoefte aan zout, maar een relatief lage regulatoire zout appetite. | |
Hyperkalemia | Verhoogde extracellulaire kaliumconcentratie | |
Hypokalemia | Verlaagde extracellulaire kaliumconcentratie | |
Primair aldosternoisme | Meest voorkomende vorm van hyperaldosteronisme, ook wel het Conn´s syndroom genoemd. Overmatige secretie van aldosteron door de bijnier, vaak veroorzaakt door een niet-carcinome (adenome) groet van de zona glomerulosa. Dit veroorzaakt natrium reabsorptie en kalium excretie in het distale deel van de nefrons. Hierdoor ontstaat hypertensie. Hierdoor wordt de renineproductie geremd. | |
PTH | Parathyroïd hormoon, uitgescheiden door de bijschildklieren. Het remt fosfaat reabsorptie en stimuleert calcium reabsorptie. | |
Diuretica | Medicijnen die klinisch worden gebruikt om het volume van de urine die wordt uitgescheiden, te verhogen. -loopdiuretica (bijv. furosemide): grijpen aan op het ascenderende deel van de lis van Henle om de eerste stap in de natrium reabsorptie te remmen. -kaliumsparende diuretica: alle diuretica verhogen niet alleen de natrium excretie, maar ook de kalium excretie. Deze diuretica voorkomen dit door natrium reabsorptie in de corticale verzamelbuis te remmen en de kalium secretie te remmen. (bijv. spironolactome, epleronone en amiloride) -osmotische diuretica: worden gefilterd, maar niet gereabsorbeerd, waardoor dus water in de urine blijft. | |
Alkalose | Wanneer verlies groter is dan winst, de arteriële plasmaconcentratie van waterstofionen daalt en de PH wordt groter dan 7,4. | |
Acidose | Wanneer winst groter is dan verlies, de arteriële plasmaconcentratie van waterstofionen verhoogt en de PH wordt kleiner dan 7,4. | |
Nonvolatiel zuur | Organisch (bijv. lactaat) of anorganisch (zwavelzuur) zuur, niet direct verkregen van koolstofdioxide. | |
Buffer | Zwak zuur of zwakke base in ongedissocieerde (H buffer) of gedissocieerde (H+ + buffer) vorm. De functie van een buffer is het constant houden van de PH. | |
Respiratoire acidose en alkalose | Acidose veroorzaakt door een verandering in de alveolaire ventilatie. Gebeurd wanneer het respiratoire systeem faalt in het elimineren van koolstofdioxide zodra het is geproduceerd. Respiratoire alkalose wordt veroorzaakt wanneer het respiratoir systeem carbon dioxide sneller elimineert dan het wordt geproduceerd. | |
Metabole acidose of alkalose | Alle situaties die anders zijn dan waarbij het primaire probleem respiratoir is. Een mogelijke oorzaak kan zijn overmatige productief van melkzuur tijdens zware inspanning. |
Stenose | Bloedvatvernauwing |
Occlusie | Afsluiting van het bloedvat |
Aneurysmata | Vaatverwijding |
Artheroslcerose | ziekte van de arteriewand, hierbij ontstaat eerst een verdikking van de intima. Het gevolg hiervan is een opeenhoping van gladde spiercellen. Vanuit de lagen hieronder vermenigvuldigen de cellen zich. Vervolgens vindt migratie van die cellen plaats en later degeneratie. Hierbij ontstaat door opeenhoping van intra- en extracellulaire lipiden, bindweefsel en samenklonterende trombocyten een vernauwing van het arteriële lumen. Na verloop van tijd gaat zich calcium ophopen in de atheroommassa, waardoor de klont verhardt (slecroseert) |
Atheroom | Samenkontering van intra- en extracellulaire lipiden, bindweefsel en samenklonterende trombocyten |
Vier stadia volgens Fontaine | Stadia waarmee de ernst van chronisch perifeer vaatlijden in de armen en benen kan worden vastgesteld. Fontaine I: vaatlijden zonder klinische symptomen Fontaine II: vaatlijden waarbij alleen klachten optreden bij inspanning, hieronder valt Claudicatio intermittens Fontaine III: vaatlijden waarbij de klachten ook in rust optreden Fontaine IV: vaatlijden waarbij het weefsel zo weinig zuurstofrijk bloed krijgt, dat er weefselverlies (ulcera, gangreen) optreedt. |
Ischemie | zuurstoftekort |
Acute arteriële afsluiting | Hierbij is de oorzaak of een arteriële embolie of een arteriële trombose. |
Arteriële trombose | Stolselvorming op een plek in de arterie waar vaak al sprake was pre-existente vaatafwijking (bijv. stenose). Omdat hierdoor zich vaak al een collateraal netwerk van bloedvaten gevormd, waardoor dit minder ernstig is dan een arteriële embolie. |
Arteriële embolie | Embolus afkomstig uit een ander deel van het lichaam zorgt voor een afsluiting. Bijv. afkomstig uit het hart na een myocardinfarct. |
Perifere aneurysmata | Een aneurysmata buiten de thorax- of buikholte gelegen. Meest voorkomend in de a. poplitea. |
Vals aneurysma | =pseudoaneurysma. Hierbij bestaat de wand van het bloedvat niet uit alle wandlagen (intima, media en adventitia) maar uit alleen bindweefsel. Het aneurysma ligt buiten het bloedvat. Het ontstaat meestal door een ongeval, hierbij treedt er scheuring van de wandlagen op, na een slagaderpunctie of verlate operatiecomplicatie. Er ontstaat dus niet van binnenuit een zwakke plek in het bloedvat, maar vanuit buiten. |
Hyperlipidemieeën | Afwijking waarbij de hoeveelheid serumlipiden is verhoogd. Hierdoor ontstaat sneller atheroslcerose. |
De 5 P’s | Hiermee worden de klinische symptomen van een acute arteriële afsluiting beschreven: Pain – hevige pijn Pallor – bleekheid Pulselessness – afwezigheid van perifere pulsaties Parlaysis – verlies motorische functie Paresthesia – verlies sensorische functie |
Enkel-armindex (EAI) | De ratio tussen de hoogste meting van de systolische enkeldruk en de hoogste meting van de systolische armdruk. Wanneer de EAI waarde kleiner is dan 0,9 is er sprake van perifeer arterieel vaatlijden. EAI = hoogste RRsystolischenkel / hoogsteRRsystolischarm |
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Neurale buis | Buis ontstaan uit ectodermale cellen tijdens de embryonale periode, welke uitgroeit tot het centrale zenuwstelsel. |
Prosencephalon (voorhersenen)
| Het grootste gedeelte van het zenuwstelsel, en is onderverdeeld in het: |
Mesencephalon | Verbindt de voorhersenen met de achterhersenen. Bestaat uit: -cerebrale pendunceles -middenhersen tectum -middenhersen tegmentum |
Rhombencephalon (achterhersenen) | Bestaan uit: -metencephalon (bestaat uit pons en cerebellum) -myelencephalon (bestaat uit de medulla) |
Plexus choroideus | Groepje cellen in de laterale ventrikels die liquor maken. Vanuit de laterale ventrikels stroomt het naar het derde, en vervolgens vierde ventrikel, om vervolgens langs de buitenkant van de hersenen en het ruggenmerg te lopen. De liquor loopt ook in de ruimte tussen het arachnoid en de pia mater. |
Oriëntatie van de hersenen | Omdat het zenuwstelsel een hoek van 90 graden maakt op de plek waar de middenhersenen en het diencephalon met elkaar verbonden zijn, is de naamgeving van de oriëntatie van de hersendelen boven dit punt anders dan onder dit punt. |
Oligodendrocyten | Myelinevormende cellen in het centrale zenuwstelsel. |
Cellen van Schwann | Myelinevormende cellen in het perifere zenuwstelsel. |
Grijze stof | Deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk uit cellichamen bestaat. In de cerebrale hemisferen ligt deze stof aan de buitenkant. In het ruggenmerg ligt deze stof aan de binnenkant. |
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Mediastinum | Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior. | |||
Mediastinum superior | Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus. | |||
Transversale thoracale plaat | Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5. | |||
Mediastinum inferior | Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart, wortels van de grote vaten, boog van de v. azygos en hoofdbronchie, 3) mediastinum posterior (bevat oesophagus, thoracale aorta, v. azygos en hemiazygos, ductus thoracicus, n. vagus, sympatische grensstreng en de n. splenicus. | |||
Sternopericardale ligamenten | Fibreuze banden die van het pericard naar het sternum lopen | |||
Pericard= ‘hartzakje’ | Dubbelwandig fibreus membraan dat het hart en de wortels van de grote vaten omgeeft. Bestaat uit een stugge externe fibreuze laag (fibreus pericard) en twee interne glinsterende sereuze membranen (pariëtale en viscerale laag van sereus pericard) | |||
Pericardiale holte | Potentiële ruimte tussen de viscerale en pariëtale laag van het sereuze pericard. Het bevat een dun laagje sereuze vloeistof dat ervoor zorgt dat het hart vrij in de pericard kan bewegen. | |||
Epicard | Buitenste dunne vlies van de hartwand, dat het hartspierweefsel omgeeft, wordt gevormd door de viscerale laag van het sereuze pericard. | |||
sinus pericardium transversus | Holte, posterior gelegen t.o.v. de aorta en truncus pulmonalis en anterior gelegen t.o.v. de v. cava superior. Met je vinger kun je via de sinus naar de aorta en truncus pulmonalis. Belangrijke holte |
Beknopte samenvatting van de verplichte stof bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Leerstof: Interne Geneeskunde hoofdstuk 4, 5, 6, 8, 9 en 25, Basic Pathology hoofdstuk 11 en Recepten voor een goed gesprek hoofdstuk 1, 4, 5 en 6.
Judoën: meegeven met de weerstand door middel van parafrase en gevoelsreflectie. Hierbij legt de arts de weerstand terug bij de patiënt.
Hoe om te gaan met weerstand? Herken en signaleer, onderzoek, ga na of je het wel of niet wil bespreken, benoem en bespreek.
Fasen gedragsverandering:
- Precontemplatie: niet van plan te veranderen
- Contemplatie: men overweegt om ooit te veranderen
- Preparatie: men overweegt om binnen 1 maand het gedrag te veranderen
- Actie: stappen zijn ondernomen om het gedrag te veranderen
- Gedragsbehoud: het gedrag is meer dan 6 maanden veranderd
Stappen in het slecht nieuws gesprek: voorbereiding, mededeling, reactie, uitleg/vragen, afsluiting.
Pseudovragen: verwerkingsvragen door verwarring
10 zorgdomeinen binnen de palliatieve zorg: pijn/symptoombestrijding, ondersteunen van het functioneren, psychosociale problemen, ziektelast, communicatie, kwaliteit van leven, aandacht voor de naasten, zorgplan opstellen en organisatie.
Fasen van Ross: ontkenning, woede, marchanderen (voornemens), depressie en aanvaarding.
Een tumor is ‘succesvol’ als: het onafhankelijk is van externe groei signalen en ongevoelig voor externe groei remmende signalen, vermijden van apoptose, oneindig doorgaan met delen, stimuleren van vaatgroei en omliggende weefsels infiltreren en metastaseren.
De meeste genetische veranderingen die tot tumorgroei leiden, zijn somatische mutaties door blootstelling aan carcinogenen. Slechts 5-10% van de carcinomen is erfelijk bepaald.
Hemochromatose is een ijzerstapelingsziekte en kan veroorzaakt worden door mutaties TFR2, SLC11A3 en HAMP-gen. De ontwikkeling van de ziekte hangt af van het ijzergehalte in het dieet, alcoholgebruik en gen modifiers.
De volgende cellen brengen de volgende antigenen tot expressie:
- NK cellen: CD2, CD8, CD16 en CD56
- Granulocyten/macrofagen: CD16
- T-lymfocyten: CD2, CD3, CD4, CD8 en CD25
- B-lymfocyten: CD19
EPO wordt gemaakt door de peritubulaire cellen in de nieren. Trombopoëtine wordt gemaakt door de lever.
SCF = stam cel factor, wordt gemaakt door fibroblasten, heeft een sterk synergisme met CSF. CSF is belangrijk bij het aanpassen van de hematopoëse voor verhoogde productie.
Voor een optimale hematopoëse is er nodig: een interactie van stamcellen, beenmergstroma en groeifactoren. IL-3 is een cytokine dat de hematopoëse stuurt.
Bij een botbiopt is goed de celrijkdom, de architectuur, fibrose en maligne cellen te zien.
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2013-2014
Gerefereerde oorpijn heeft een oorzaak buiten het oor, dit is vaak een minder heftige en minder zeurende pijn.
Alarmsymptomen van een zuigeling met otitis media acuta (OMA): heftige malaise, hoge koorts en niet te stillen pijn.
OMA: infectie van het middenoor met koorts, pijn, loopoor (otorroe), rood en bomberend trommelvlies. De oorzaak is een ventilatie-drainage stoornis in de tuba auditiva, vaak in combinatie met een bovenste luchtweginfectie. Een bovenste luchtweginfectie leidt tot oedeem van het slijmvlies, wat zorgt voor een verminderde trilhaarfunctie. Hierdoor is er een verminderde drainage, wat leidt tot een blokkade wat weer leidt tot een onderdruk in het middenoor. De n. trigeminus wordt geprikkeld en dit zorgt voor de oorpijn. Door onderdruk is er ook zwelling van het slijmvlies gevolg door transsudatie van plasma; hier kunnen bacteriën zich in nestelen. Wordt in 20-50% van de gevallen veroorzaakt door een pneumokok.
Een trommelvliesperforatie (door necrose) bij OMA zorgt voor een loopoor en hierdoor verdwijnt de oorpijn.
Cholesteatoom: bij chronische ontsteking van het trommelvlies gaat het trommelvlies naar binnen groeien. Afgestoten huidcellen hopen zich op in het middenoor, en een cholesteatoom kan groeien in het middenoor.
Oorzaken van oorpijn per locatie:
- Middenoor: OMA, otitis media met effusie, myringitis, furunkel, otitis externa, trauma
- Gehoorgang: corpus alienum, furunkel, otitis externa
- Oorschelp: herpes zoster, perichondritis
- Referred pain: cariës, kaakproblemen, farynx of larynx problematiek
Perichondritis symptomen; roodheid van de huid, zwelling, afstaand oor en verschrompelen van de oorschelp.
Een otitis media acuta komt vaker voor bij kinderen, omdat:
- Tuba auditiva bij kinderen loopt parallel aan de schedelbasis, bij volwassenen heeft de tuba een meer verticale stand (bij een horizontale stand kunnen bacteriën zich beter nestelen)
- Kinderen zijn infectiegevoeliger
- Adenoïdhypertrofie kan tubafunctie belemmeren
Otitis media met effusie: vloeistof achter een gesloten trommelvlies, zonder acute infectie. De klacht is vaak vooral gehoorverlies.
Myringitis: ontsteking van het trommelvlies, vaak een myringitis bullosa met blazen en een rood trommelvlies. Het heeft vaak een virale oorzaak.
Lawaaitrauma kan zorgen voor luxatie of een fractuur van de gehoorbeentjes;
- Mechanisch (korte, hoge geluidsdruk); een barotrauma komt door een korte, sterke onderdruk in het middenoor. Hierdoor ontstaat een hemorragisch exsudaat en dit geeft oorpijn, gehoorverlies en oorsuizen.
- Functioneel (continu hoog geluidsvolume, overprikkelde cochlea)
Risicogroepen voor een afwijkend beloop van een otitis: jonger dan 2 jaar met een recidief binnen 12 maanden, kinderen met het syndroom van Down, palatoschisis en een verminderde afweer.
Bij een trommelvlies perforatie door trauma is er een typische driehoekige perforatie met hemorragische randen.
Een verzekeringsarts heeft een beoordelende en adviserende taak wat betreft arbeidsongeschiktheidsregelingen. Hij werkt in publiek domein, dus voor de overheid. Een medisch adviseur werkt voor een private maatschappij en geeft medisch advies aan een verzekeraar.
3B richtlijn: beoordelen,
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
The Immune System (Parham)
Illustrated textbook of paediatrics (Lissauer)
Basisboek Jeudgezondheidszorg
MIM’s Medical Microbiology
Leerboek Psychiatrie (Doreleijers)
Basis Histology (Junquiera)
Ontwikkeling B-cel | In het beenmerg ontwikkelen hematopoetische stamcellen zich tot common-lymfoide-progenitor-cels (CPL-cel). Deze ontwikkelen zich verder tot B-cellen in zes stappen: 3) Positieve selectie 5) de B-cellen die door infecties geactiveerd worden gaan prolifereren 6) differentiatie van B-cellen waardoor plasmacellen ontstaan die antilichamen maken en waaruit geheugencellen gevormd kunnen worden. |
Negatieve selectie (B-cel) | Identificeren en tot apoptose laten gaan van cellen die reageren op lichaamseigen componenten. Dit proces begint in het beenmerg en gaat door tot in de secundaire lymfoide organen. |
Positieve selectie (B-cel) | De onvolwassen B-cel moeten vechten voor de beperkte aantal plaatsen in de follikels van de secundaire lymfoide weefsels. Waar ze verder uit rijpen tot volwassen B-cellen. Dit proces noem je positieve selectie. |
Pro- B cellen | De functie van dit stadium is de vorming van een zware keten van het immunoglobuline (IgM). Aan het eind van deze fase moet deze cel twee dingen kunnen IgM tot expressie brengen en lichte ketens kunnen binden. |
Zware keten | Om de zware keten te vormen worden er een aantal genen herschikt. Eerst D met J en daarna DJ met V. Non-productive rearrangements er wordt geen functioneel eiwit gevormd. |
Pre-B cel | Wanneer de ontwikkelende B-cel een zware keten voor IgM heeft gevormd noem je het een pre- B cel. En vervolgens wordt de lichte keten gevormd. |
Allelische exclusie | Aanpassingen in de aanmaak van B-cellen waardoor geen enkele B-cel op elkaar lijkt. Dit maakt ons immuunsysteem sterker. |
Lichte keten | Er bestaan twee soorten lichte ketens: kappa en labda. Bij de herschikking van de V-J genen voor de lichte keten worden als eerste de kappa-vorm ‘geprobeerd. Op beide chromosomen wordt de gen rearangement toegepast Als dit op beide niet lukt wordt pas de labda uitgeprobeerd. Bij de lichte keten zijn er dus 4 kansen aanwezig om een geslaagde immunoglobuline te produceren. |
RAG- genen | Deze genen zijn nodig voordat de herschikkiing van zowel zware als lichte genen. Als de rearrangement succesvol is zal de transcriptie van deze genen worden gestopt. |
TdT | Het enzym dat N-nucleotiden toevoegt tussen de losse |
Bevat aantekeningen bij de tentamenvoorbereiding en de colleges, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
Cel communicatie
Cellen moeten op diverse soorten afstanden met elkaar kunnen communiceren. Dit kan op verschillende manieren gebeuren.
- endocrien: hierbij worden stoffen, zoals hormonen, afgegeven aan de bloedbaan. De hormonen gaan naar een target cel en binden aan een receptor op het celmembraan. Deze communicatie vindt op lange afstand plaats.
- paracrien: communicatie op korte afstand, zoals tussen een neutrofiel en macrofaag.
- synaptisch: neurontransmitters worden afgeven aan de synaps van een target cel door een neuron. De target cel kan bijvoorbeeld een spiercel zijn of een neuron.
- contactafhankelijk: bijvoorbeeld neutrofielen die binden aan ontstoken endotheelcellen.
Iedere cel reageert anders op het ontvangen van signalen. Dezelfde stof kan in de ene cel een secretie veroorzaken en in de andere cel een contractie. Over het algemeen zijn er vier reacties van een cel op een signaal. De cel kan delen, differentiëren, sterven of overleven.
Ook kan een signaal verschillende reacties veroorzaken binnen één cel. Als een molecuul bindt aan een receptor, worden er diverse ‘wegen’ geactiveerd. Een eiwit kan bijvoorbeeld geactiveerd worden, dit zal niet veel tijd kosten. Maar als er celdeling plaats gaat vinden, kost dit wel veel tijd. De meeste moleculen binden aan een receptor op de buitenkant van het celmembraan. Sommige kunnen binden aan een receptor op de binnenkant van een celmembraan. Dit zijn vetachtige moleculen, zoals steroïdhormonen en schildklierhormonen. Deze kunnen de lipidebilaag passeren.
Cytoskelet
Het cytoskelet heeft diverse functies. Het zorgt voor de vorm en stevigheid van een cel, voor transport binnen de cel, voor celmigratie en voor celdeling. Het cytoskelet is opgebouwd uit intermediaire filamenten, microtubili en actine filamenten.
Intermediaire filamenten: zorgen voor de stevigheid van de cel. Voornamelijk het celmembraan en kernmembraan worden verstevigd. Komen vooral voor in structuren die vaak met mechanische stress te maken hebben, zoals de huid. Ook komen ze voor in bindweefselstructuren en neuronen. Intermediaire filamenten vormen een netwerk door het cytoplasma. Ze zitten vast aan het celmembraan of aan cel-cel contactpunten.
Microtubili: zorgen voor intracellulair transport, celdeling en verankering van organellen in de cel. Ook bevorderen ze het cel-cel contact. Microtubili groeien vanuit centrosomen. Ze zitten vooral in cellen met trilharen, zoals cellen in het oor, in de luchtwegen en in de staart van een zaadcel. Microtubili zijn opgebouwd uit tubiline (een eiwit). De opbouw is een dynamisch proces. Ze worden constant voor een deel afgebroken en weer opgebouwd. Bepaalde medicijnen, zoals medicijnen tegen kanker, remmen dit dynamische proces waardoor de cel niet meer kan delen. Microtubili transporteren eiwitten en.....read more
Bevat aantekeningen bij de colleges en het syllabus, gebaseerd op studiejaar 2014-2015
Bindweefsel Grondsubstantie die cellen, weefsels en organen kan verbinden.
Functies van bindweefsel Steun bieden, een transportmedium, bescherming tegen micro-organismen, herstel en opslag
Extracellulaire matrix Bestaat uit grondsubstantie, vezels en weefselvloeistof
Grondsubstantie extracellulaire matrix Bestaat uit proteoglycanen en glycoproteïnen.
Glycosaminoglycanen Liggen in de grondsubstantie. Zij zijn sterk hydrofiel.
Proteoglycanen Eiwitketen met daaraan verbonden glycosaminoglycanen
Glycoproteïnen Beïnvloeden interacties. Verzorgen hechting van cellen aan vezels.
Fibronectine Gemaakt door fibroblasten. Betrokken bij celadhesie en migratie.
Laminine Zorgt voor hechting tussen lamina basalis en epitheelcellen.
Chondronectine Zorgt voor adhesie tussen chondrocyten en collageen type II.
Collageen Meest voorkomende eiwit in lichaam geproduceerd door vele soorten cellen.
Fibrilvormend collageen Aggregatie van collageen zodat er fibrillen vormen
Netwerkvormend collageen Een deel van de lamina basalis.
Synthese van collageen Opgebouwd uit de aminozuren glycine, proline en lysine. Na uitscheiding uit de cel wordt het tropocollageen. Tropocollagenen worden gestapeld tot collageen fibrillen. Vervolgens worden er collageenbundels gevormd
Ehlers-Danlos syndroom Collageendeficiëntie, scheuren van bloedvaten.
Elastine vezels Gemaakt uit het eiwit elastine, erg rekbaar. Veel in bloedvaten.
Marfansyndroom Mutatie in fibrillinegen. Geen weerstand tegen druk en rekkrachten.
Weefselvloeistof Interstitiële vloeistof, lijkt op bloedplasma.
Oedeem Meer vloeistof in interstitium dan normaal.
Bindweefsel vaste cellen
Fibroblast Productie van de grondsubstantie, collageen en elastinevezels.
Fibrocyt Volwassen vorm van fibroblast.
Mestcel Komen vooral voor in huid en darmen. Spelen een rol bij ontstekings- en overgevoeligheidsreacties.
Anafylactische shock Na blootstelling aan antigeen. IgE bindt aan mestcel, waarna histamine release.
Hooikoorts Zelfde mechanisme, minder heftig.
Pericyt Liggen om endotheelcellen heen. Zelfde eigenschappen als endotheelcel of gladde spiercel.
Bindweefsel vrije cellen
Macrofaag Voorloper is monocyt. Activatie door lichaamsvreemde stof.
Lymfocyt Circuleren in het bloed. Migreren tijdens infectie door bloedvatwand heen middels diapedese.
Leukocyt Lymfocyt na migratie door het bloedvatwand.
Plasmacel Nemen na infectie.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
Bij apoptose wordt de cel geëlimineerd, zonder dat de inhoud van de cel vrijkomt in het lichaam. Dit is belangrijk omdat als de inhoud van cellen vrijkomt (zoals bij necrose), er een ontstekingsreactie komt. Cellen die beschadigd zijn of redundant gaan in apoptose. Celrijkdom is een gevolg van influx van ontstekingscellen.
Een ontstekingsreactie:
- Is in essentie een beschermende respons, maar is ook een belangrijke oorzaak van ziekte.
- Vernietiging van micro-organismen en van weefselbeschadigende agentia
- Opruiming van dode/beschadigde/afwijkende cellen
- Nauw verband met weefselherstel: de eerste fase is eliminatie van afwijkende cellen, daarna moet de cel hersteld worden
- Maar ook: belangrijke oorzaak van structurele en functionele schade (afweer kan leiden tot collaterale schade)
Er wordt een onderverdeling gemaakt in een acute ontstekingsreactie en een chronische ontstekingsreactie.
Necrose haarden zijn bedreigend omdat ze bacterie haarden kunnen worden en een infectie kunnen veroorzaken. Daarom moet een necrotische cel worden opgeruimd. Dode celresten worden vervangen door bindweefsel, dit is stevig en vitaal weefsel.
Auto-immuniteit komt door een inflammatoir proces dat geïnduceerd wordt door leukocyten die niet goed specificeren tussen lichaams-eigencellen en lichaamsvreemde cellen.
Oorzaken van ontstekingen:
1. Infecties
2. Fysieke of chemische weefselbeschadiging
3. Necrose
4. Lichaamsvreemd materiaal
5. Immuunreacties
- Macrofagen: eliminatie van microben, bron van mediatoren (cytokines) en rol bij immuunreactie (hebben ook signaalfunctie in herkennen van een bacterie)
- Epitheelcellen: kunnen herkennen dat er een pathogeen micro-organisme is
- Mest cel: bron van mediatoren (histamine)
- Lymfocyten: immuunreactie, herkennen antigenen
- Polymorfonucleaire leukocyt (neutrofiele granulocyt): eliminatie van microben.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
Patiënte heeft in de familie een mutatie van het BRCA-1 gen. De vrouwen binnen hun familie die drager zijn hebben een verhoogde kans op borst kanker en eierstok kanker. Haar moeder heeft 5 jaar geleden borst kanker gehad, agressief groeiend, vorig jaar heeft ze ook eierstok kanker gehad. Toen hebben ze een biologische marker getest bij haar oma, moeder en haarzelf en haar zus. Haar oma was negatief voor de marker. Op dit moment was de.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
01-09-2014
Inleiding
Infectie is de invasie van micro-organismen in weefsel (zoals een virus, bacterie of parasiet).
Inflammatie is de respons van de gastheer op een stimulus, zoals een micro-organisme. Hiertoe behoren bijvoorbeeld weefselmacrofagen (zij opsoniseren bacteriën en geven signalen naar leukocyten) en leukocyten (worden als hulptroepen erbij geroepen vanuit de bloedbaan om de micro-organismen op te ruimen). Dit kan zich uiten in een lokale of systemische reactie:
Lokale reacties: A-symptomen
Een lokale reactie is wanneer je klassieke symptomen van lokale roodheid (rubor), lokale zwelling (tumor), lokale pijn (dolor), lokale warmte (calor), beperkt gebruik (functio laesa) en hoesten hebt.
Systemische reacties: B-symptomen
Bijvoorbeeld ontspoorde stollingscascade bij meningitis. Systemische reacties zijn:
Koorts
Koude rillingen
Malaise
Keelpijn
Hoofdpijn
Verminderde eetlust
Gewichtsverlies
(nacht)zweten
SIRS/sepsis: dit kan je krijgen het lichamelijke systeem echt van slaag gaat.
Micro-organisme
Zie het schema op blz 119 vd Meer.
Als het lastig is om een diagnose te stellen worden schema’s gemaakt van alle mogelijke micro-organismen die infecties kunnen veroorzaken (op volgorde van klein nar groot): virussen, bacteriën, schimmels, protozoa, wormen.
Overview of bacterial infections
Sommige micro-organismen zijn heel typisch voor bepaalde infectieziekten; bij.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
29-09-2014
De algemene anamnese wordt toegespitst op orgaansystemen (maag, darm, lever etc).
Lichamelijk onderzoek
Je begint met inspectie, vervolgens auscultatie, percuteren en palperen. Je begint niet met palperen, dit is vaak pijnlijk voor de patiënt. Het lichamelijk onderzoek van de dikke darm houdt een rectaal toucher in. Endoscopie en echografie zijn belangrijke aanvullende onderzoeken. Een echo is weinig belastend en goedkoop. Een biopt wordt beoordeeld door de patholoog.
Behandeling:
Leefregels
Dieet
Medicatie
Endoscopie
Radiologie
Chirurgie; resectie, transplantatie
Casus 1
Mevrouw geboren 1973.
Voorgeschiedenis: laparoscopie choledochus.
ERCP; endoscopische retrograde cholangeo-pancreografie. Techniek die wordt gebruikt om galstenen te verwijderen of stenoses te verwijderen. Bij de patiënt zat er een steen in de choledochus. De lekkage van de galgang hield op. In de ductus werd een stent geplaatst. Luschka is een zijtak van de lever waar gal door heen gaat.
Patiënt is opgenomen op IC. Het ging slechter met mevrouw; er was mogelijk een acute buik. Een acute buik is een ziektebeeld waarbij je binnen een aantal uren een diagnose moet hebben en snel moet behandelen.
Lichamelijk onderzoek: patient ziek in bed, adipeus, pols 130 / min, RR 130/70, sat 98% met 2L 02, drukpijn RBB, vast aanvoelend gebied RBB en epigastrio palpabel. Insteek drain ROB oogt uitwendig rustig.
LAB: leuko’s 21, CRP 300, amylase 900 (zeer hoog), lipase 700 (zeer.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
27-10-2014
Patiënte
We weten momenteel nog niet wat er met mevrouw aan de hand is.
Vragen uit de zaal:
Waar ligt u voor in het ziekenhuis?
Veel pijn in de voeten waardoor mevrouw niet meer kon lopen en staan, en de pijn is zo ondraaglijke dat ze nu niks meer kan.
Op de dia zien we wat mevrouw momenteel allemaal heeft zien langskomen aan haar bed in het ziekenhuis, je ziet dat dit allerlei verschillende specialisme zijn. Daarnaast zie je uitslagen van onderzoeken staan en medicatie gebruik. Voor elke patiënt houden we het zo bij, het is heel belangrijk dat elke arts goed zijn statussen bijhoud en dat je het er altijd weer bij kan pakken als dat nodig is.
Hoe is het begonnen?
Mevrouw is gevallen, op 4 april dit jaar, met haar scootmobiel. Ze wilde een bocht maken maar is toen gevallen en als het ware uit haar scootmobiel gelanceerd. Ze bleef haken achter een tuinhekje. Vanaf het moment dat ze gevallen is is er van alles gebeurd in haar benen en voeten. Na de val had mevrouw meteen heel veel last van haar voet, ze had een bloeduitstorting van 8cm doorsnee. Deze werd alleen maar groter en het werd erger. Uiteindelijk hebben ze haar hiervoor geopereerd. Ze hebben toen het bloed weg gehaald want dat drukt overal op.
Maar de pijn nam alleen maar meer toe en nu is het echt ondraaglijk. Eerst had mevrouw alleen last van haar voet waar de bloeduitstorting zat, maar later kreeg ze ook steeds meer last van haar andere voet. En nu doen beide voeten heel erg pijn.
Waarom zat u in de scootmobiel?
Begin 2001.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
24-11-2014
Anatomie
Urinewegen, komt niet echt terug in de cursus maar moet je wel weten. Hier de anatomie in het kort.
Nieren:
Nieren zijn retroperitoneale organen. De nieren bewegen met de ademhaling mee, ongeveer 2 wervels heen en weer. De nieren liggen los in je lichaam. Doordat ze losliggen heeft dit ook nadelen, bijvoorbeeld als je valt dan vallen je nieren nog wat langer door waardoor ze kapot kunnen gaan en los kunnen komen van hun “steel”.
Blaas
De blaas is een gespierde zak, die is gemaakt van glad spierweefsel. De binnenbekleding is bekleed met urotheel, dit is waterdicht epitheel, urine is een afvalproduct en wil je dus niet terug krijgen in je lichaam. Dus het is ook heel belangrijk dat dit epitheel niks door laat. De blaas is afkomstig van de einddarm.
De blaaswand bestaat uit (van binnen naar buiten):
Transitioneel epitheel
Lamina propria
Submucosa
M. detrusor vesicae (functie: voorkomen van retrograde ejaculatie)
Adventitia (met bloedvaten)
De blaas bij mannen: onder de blaas zit de prostaat (functie bij de voortplanting). Bij oudere mensen kan de prostaat ook plasklachten veroorzaken.
Bovenop de koepel van de blaas zit het median umbilical ligament, die naar de navelstreng toe loopt. Heel soms kan hier een carcinoom ontstaan.
Er zijn 3 soorten.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
In de zorg komen steeds meer complexe problemen voor. Een complexe patiënt heeft verschillende aandoeningen. Dit wordt vaak gezien bij chronisch zieke patiënten. Bij de behandeling van deze patiënten zijn verschillende specialisten nodig. Dit wordt zorgcomplexiteit genoemd. Patiëntcomplexiteit en zorgcomplexiteit gaan dus vaak samen. Omdat de zorg voor complexe patiënten in de praktijk vaak lastig blijkt, zijn er verschillende methoden ontwikkeld om patiënten te screenen op complexiteit. Met deze methoden wordt geprobeerd vroeg in de zorg de behoeften van de patiënt in kaart te brengen, zodat zorg geoptimaliseerd kan worden en de verschillende specialistische behandelingen beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bepalen van de complexiteit wordt nu vooral aan het begin van een ziekenhuisopname gedaan.
Patiëntcomplexiteit
Voor het analyseren van de patiëntcomplexiteit wordt vaak gebruik gemaakt van de complexiteitspredictie indicator (COMPRI). Dit instrument meet de kwetsbaarheid van de patiënt en het risico op verminderd functioneren. Daarnaast neemt het de klinische beoordeling van de arts en de verpleegkundige mee in de uitslag. De beoordeling van de arts en de verpleegkundige weegt het zwaarst mee. De COMPRI wordt gebruikt om een voorspelling te doen over het zorggebruik. Met de verkregen informatie kan de zorg dusdanig geoptimaliseerd worden, dat de opnameduur en het gebruik van zorg na ontslag verminderen. Andere instrumenten die vaak gebruikt worden zijn de Hospital Admission Risk Profile (HARP), de Identification of Seniors At Risk (ISAR) en de Groningen Frailty Indicator (GFI). Bij deze instrumenten wordt vooral gekeken naar het bestaan van risicofactoren.
Zorgcomplexiteit
Voor het analyseren van de zorgcomplexiteit zijn geen specifieke instrumenten bekend. Er wordt wel gebruik gemaakt van.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015
02-03-2015
Hallucinaties
Wanneer iemand stemmen hoort, kan er in de hersenen aangetoond worden dat er specifieke gebieden geactiveerd worden. Een organisch substraat is steeds vaker aan te tonen bij psychiatrische aandoeningen.
Leerdoelen blok
psychiatrisch onderzoek: cognitief, affectief en conatief functioneren
diagnostiek: vertoringen psychische functies
classificatiesystemen: DSM
behandelopties bij kinderen, volwassenen en ouderen
Het psychiatrisch onderzoek
Observatie: eerste indruk, etc.
Exploratie: wat is er aan de hand? Hoe zit iemand in elkaar?
Testen: klopt het wat je denkt?
Status mentalis
Door middel van bovenstaande drie punten uit psychiatrisch onderzoek: eerste indrukken, cognitieve functies (denken), affectieve functies (voelen/affect), conatieve functies (doen, wat op het gedrag en de motivatie daaruit voortvloeit), persoonlijkheidstrekken.
Video 1
Eerste indrukken van patiënt, je kijkt naar: gedrag, oogcontact, uiterlijke verzorging, manier van contact maken en contactgroei, coöperativiteit (= meewerkend, antwoorden op vraag), mate van gespannenheid, ziektebesef, etc.
Bij psychiatrische aandoeningen kan iemand er van de buitenkant vaak heel normaal uitzien, maar van de binnenkant kan iemand heel complex zijn.
Je moet iemand altijd de tijd geven om zijn verhaal te doen, maar daarna ga je gestandaardiseerde vragen af. Dit kan vervelend zijn voor de patiënt, omdat dit aan kan voelen als een verhoor. Ook kijk je tijdens een gesprek naar coherentie. Dit betekent samenhang. Je luistert naar zijn verhaal en concludeert of het een samenhangend, lopend verhaal is.
Om erachter te komen of iemand slim/niet slim is, vraag je naar iemands opleiding.
Wijdlopig denken = iemand komt terug bij het eerste beginonderwerp (“wat was de vraag ook.....read more
Bevat oefenmateriaal bij de stationstoetsen van de studie Geneeskunde aan de VU
Inleiding
Het zogenaamde ‘standaardbeeld van wetenschap’ staat centraal. Dit is de visie op wetenschap die aansluit bij de intuïtie van veel mensen. Volgens het standaardbeeld is wetenschap een zoektocht naar ware wetten en ware theorieën. Deze visie, die inhoudt dat elke stap die gemaakt wordt gebaseerd moet zijn op onbevooroordeeld verkregen feiten, is uitgewerkt in de empirische cyclus. Wetenschappelijke theorievorming begint met het verzamelen en aanleggen van een empirische feitenbasis. Hieruit kunnen zogeheten empirische wetten worden geformuleerd. Op grond hiervan kan vervolgens een theorie worden opgesteld. Deze theorie kan vervolgens weer worden getoetst worden op basis van feiten.
Het standaardbeeld van wetenschap: van verificatie naar confirmatie
Bij het opbouwen van het standaardbeeld van de wetenschap staan de natuurwetenschappen, zoals natuurkunde, scheikunde en biologie, model. Lange tijd vormde dit het ideaal van wat wetenschap hoorde te zijn. Hiernaast zijn ook andere stromingen belangrijk voor de wetenschap, waaronder: filosofie, geschiedenis, sociologie en economie. Deze diversiteit ontstaat doordat al de wetenschapsgebieden de begrippen ‘waarheid’ en ‘objectiviteit’ op hun eigen manier behandelen.
Het doel van de wetenschap is, volgens het standaardbeeld, het ontwikkelen van ware kennis over de ons omringende werkelijkheid. Het gaat in wetenschappelijk onderzoek om de vorming van ware theorieën, waarmee empirische verschijnselen uit de wereld verklaard kunnen worden.
Wetenschap bestaat in feite nogal kort. Vroeger werden dingen verklaard door onder andere intuïtie, openbaring of mythes. Datgene wat wetenschap onderscheidt van deze methoden, is de wetenschappelijke rationaliteit. In wetenschap moet elke stap verantwoord kunnen worden met feiten, opgedaan tijdens een waarneming of experiment. Logica en feiten vormen dus de pijlers van de wetenschappelijke rationaliteit. Alleen kennis die zo tot stand is gekomen, is betrouwbare kennis.
Het is niet zo dat wetenschap alleen maar gebaseerd is op rationaliteit. Het is de kunst om van de feiten een theorie te bedenken en daarvoor is.....read more
Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Mediastinum | Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior. | |||
Mediastinum superior | Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus. | |||
Transversale thoracale plaat | Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5. | |||
Mediastinum inferior | Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart, |
Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Op de dia is de.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Pharmacological basis of pharmacotherapy
De farmacodynamiek gaat over hoe de stof precies werkt in het lichaam, voornamelijk de aangrijpingspunten van geneesmiddelen in het lichaam (de receptoren/enzymen/transporters/ ionkanalen). Dit college ligt de nadruk op de farmacokinetiek.
De grafiek op de dia is erg belangrijk. Een farmacon dien je toe in een concentratie die op zijn minst de minimale effectieve concentratie overschrijdt maar niet de minimale toxische concentratie. Bij overschrijding van de toxische concentratie zijn de bijwerkingen toxisch voor het lichaam. Het is dus van belang om binnen het therapeutische raam te blijven.
Definities:
Farmacokinetiek= wat doet het lichaam met farmacon.
Farmacodynamiek = wat doet farmacon met lichaam. Farmacodynamiek is de verklaring van de werking van biologisch actieve verbindingen.
Studying the response of an individual to a drug
Er is altijd een relatie tussen de dosis van een farmacon en de effecten (de.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Vander’s Human Physiology
Het hartvaatstelsel
Het cardiovasculaire systeem bestaat uit verschillende soorten vaten. Al deze vaten hebben één ding gemeen: endotheel, een laag cellen die de binnenkant van de vaten bekleedt. Capillairen bestaan enkel uit endotheel, terwijl andere vaten ook lagen van bindweefsel en glad spierweefsel bevatten.
Grote arteriën
De grote systemische arteriën hebben een grote diameter en dikke wanden met veel elastisch weefsel. Ze hebben ook een beetje glad spierweefsel. Vanwege de grote diameter functioneren ze als pijpleidingen die het bloed naar de organen vervoert. Het elastische weefsel heeft als functie dat het de bloeddruk op peil houdt.
De elasticiteit van de wand wordt ook wel de compliantie genoemd. Dit is hoe makkelijk de vaatwand kan uitrekken onder een bepaalde druk. Wanneer het makkelijk uitrekt, geeft het maar een kleine drukstijging.
Compliantie = Δ volume / Δ druk
Hoe groter de compliantie, hoe gemakkelijker het vat kan uitrekken. Door bijvoorbeeld atherosclerose kan de compliantie minder worden.
Tijdens de systolische fase wordt er bloed uit het hart gepompt. Doordat de aorta uitrekt, schiet het bloed niet allemaal in één keer door, maar blijft er ongeveer één derde achter in de aorta. Wanneer de diastole begint, veert de aorta weer terug in zijn oorspronkelijke vorm, waardoor het bloed nog verder wordt geduwd. De volgende systole dient zich aan voordat al het bloed weg is. Daardoor zal de arteriële bloeddruk nooit nul worden.
De grootste arteriële bloeddruk is bij de piek van de ventriculaire ejectie. Dit is de systolische bloeddruk. De laagste bloeddruk is vlak voor de ventriculaire ejectie begint. Dit is de diastolische bloeddruk. De notatie van de arteriële bloeddruk is systolisch/diastolisch (bijvoorbeeld 120/80).
De polsdruk is het verschil tussen de systolische en diastolische bloeddruk, dus systolisch minus diastolisch. De belangrijkste factoren die de grootte van de polsdruk bepalen zijn:
Hoe groter het slagvolume, hoe sneller de ejectie en hoe lager de compliantie, hoe groter de polsdruk.
De gemiddelde arteriële druk (mean arterial pressure, MAP) is niet het gemiddelde van de systolische (SP) en diastolische druk (DP), omdat de diastolische fase twee keer langer duurt dan de systolische fase:
MAP = DP + 1/3 (SP – DP)
De MAP is belangrijk, omdat het aangeeft hoe groot de gemiddelde druk is waarmee het bloedplasma tegen de weefsels drukt. Compliantie heeft geen significant effect op de MAP.
De arteriële bloeddruk wordt gemeten met behulp van een sphygmomanometer en een stethoscoop. Een opblaasbare ‘cuff’ wordt om de arm geschoven. Deze wordt opgepompt tot een druk boven de systolische bloeddruk. Vervolgens wordt de stethoscoop onder de cuff, op de a. brachialis gelegd. De druk wordt langzaam verlaagd. Men luistert naar zogenaamde Korotkoff tonen. Dit zijn vibraties die gehoord worden wanneer de druk in de cuff iets lager is dan de systolische bloeddruk. Het bloed kan dan net door de arterie heen stromen, waardoor er turbulentie optreedt en er.....read more
Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014
Wanneer het gaat om persoonlijkheidsstoornissen is het belangrijk om eerst te definiëren wat voor persoonlijkheid iemand is. Hierbij spelen adaptieve functies en vaardigheden een belangrijke rol. Deze worden gevormd uit habituele kenmerken van gedrag in negatieve, positieve en neutrale omstandigheden. Hierbij gaat het dus vooral om wat voor soort gedragingen en kenmerken heb je in een neutrale omstandigheid, in een positieve omstandigheid en in een negatieve omstandigheid. Verder wordt er gekeken naar toleranties en intrapsychische regulaties. De zogenaamde ik sterkte. Deze wordt bepaald door de aanpassing van de sterke en zwakke trekken. Respectievelijk de competenties en de kwetsbaarheid. Een echte persoonlijkheid is volgens de psychiatrie pas definitief na het 18e levensjaar. In de periode daarvoor is het wel ontwikkeld. Persoonlijkheidsstoornissen worden daarom pas vastgesteld wanneer iemand over de puberteit is. Vanaf het 18e levensjaar dus. Bij een persoonlijkheidsstoornis gaat het om een stabiel patroon van gedachten, gedragingen en gevoelens. Deze zijn terug te voeren tot in de adolescentie, ondermijnen het functioneren en brengen ernstig subjectief lijden met zich mee. Verder is het ook belangrijk te beseffen dat de persoonlijkheidsstoornissen vaak gekenmerkt worden door symptomen van extreme versies van normale karaktertrekkingen. Zo is iedereen wel een beetje huiverig voor vieze dingen maar zullen mensen met een smetvrees het naar een nieuw niveau tillen. Verder is er een sterke overlap tussen de categorieën binnen een persoonlijkheidsstoornis en voor het stellen van de diagnose heeft de interviewer veel informatie nodig die niet altijd makkelijk te verkrijgen is. Informatie zoals bijvoorbeeld hoe de ontwikkeling was als kind. Verder mag het gedrag niet het gevolg zijn van een stoornis op de andere DSM assen en dan gaat het met name om as I.
Wanneer er in de psychiatrie vreemde types voorbijkomen, kunnen het verschillende stoornissen zijn. Zo kan het een ontwikkelingsstoornis zijn bij kinderen die geclassificeerd zijn onder as I. Verder kan het een chronische psychose zijn bij volwassenen in het kader van bijvoorbeeld schizofrenie al dan niet in combinatie met middelenmisbruik. Ook kan het een ontwikkelingsstoornis zijn. Verder kan het een as II stoornis zijn zoals een cluster A persoonlijkheidsstoornis en ook komt comorbiditeit zoals een as I en een as II stoornis vaak voor. Cluster A persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt door het beeld van een zonderling. Deze kan paranoïde, schizoïde of schizotypisch zijn. Cognitief hebben deze mensen een zwakke realiteitstoetsing, zijn ze gemakkelijk psychotisch en leven ze vaak in een fantasiewereld. Affecties tonen deze mensen weinig emoties en worden ze vaak omschreven als een gesloten boek. Conatief zijn het niet.....read more
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution