Notes bij Hersenen en Zintuigen - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014

Begrippenlijst

Neuroanatomy – Chapter 2 (Basic definitions)


Neurale buis

Buis ontstaan uit ectodermale cellen tijdens de embryonale periode, welke uitgroeit tot het centrale zenuwstelsel.

Prosencephalon

(voorhersenen)

 

Het grootste gedeelte van het zenuwstelsel, en is onderverdeeld in het:
 - Telencephalon (eindhersenen). Bestaat uit de cerebrale hemisferen
-  Diencephalon. Bestaat uit de thalamus, hypothalamus en epithalamus.

Mesencephalon
(middenhersenen )

Verbindt de voorhersenen met de achterhersenen. Bestaat uit:

-cerebrale pendunceles

-middenhersen tectum

-middenhersen tegmentum

Rhombencephalon

(achterhersenen)

Bestaan uit:

-metencephalon (bestaat uit pons en cerebellum)

-myelencephalon (bestaat uit de medulla)

Plexus choroideus

Groepje cellen in de laterale ventrikels die liquor maken. Vanuit de laterale ventrikels stroomt het naar het derde, en vervolgens vierde ventrikel, om vervolgens langs de buitenkant van de hersenen en het ruggenmerg te lopen. De liquor loopt ook in de ruimte tussen het arachnoid en de pia mater.

Oriëntatie van de hersenen

Omdat het zenuwstelsel een hoek van 90 graden maakt op de plek waar de middenhersenen en het diencephalon met elkaar verbonden zijn, is de naamgeving van de oriëntatie van de hersendelen boven dit punt anders dan onder dit punt.
Boven de middenhersenen:
-rostraal: naar voren, in de richting van de neus (=anterior)
-dorsaal: naar boven (=superior)
-caudaal: naar achteren, in de richting van de rug (=posterior)
-ventraal: naar beneden (=inferior)
Onder dit punt:
-rostraal: naar boven (superior)
-dorsaal: naar achteren, in de richting van de rug (=posterior)
-caudaal: naar beneden (inferior)
-ventraal: naar voren, in de richting van de neus (= anterior)

Oligodendrocyten

Myelinevormende cellen in het centrale zenuwstelsel.

Cellen van Schwann

Myelinevormende cellen in het perifere zenuwstelsel.

Grijze stof

Deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk uit cellichamen bestaat. In de cerebrale hemisferen ligt deze stof aan de buitenkant. In het ruggenmerg ligt deze stof aan de binnenkant.

Witte stof

Deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk uit gemyeliniseerde axonen bestaat. In de cerebrale hemisferen ligt deze stof aan de binnenkant en in het ruggenmerg aan de buitenkant. Verschillende namen voor witte stof pathway´s: tract, fascicle, lemniscus en bundel.

Commissure

Witte stof pathway die de structuren van de linker en rechter hersenhelft met elkaar verbindt.

Ganglia

Clusters van cellichamen in het perifere zenuwstelsel

Afferent

Pathway’s die signalen naar een structuur vervoeren

Efferent

Pathway’s die signalen weg van een structuur vervoeren

Dorsale zenuwwortels

Wortels die voornamelijk sensorische informatie vanuit het ruggenmerg vervoeren.

Ventrale zenuwwortels

Wortels die voornamelijk motorische informatie vanuit het ventrale deel van het ruggenmerg de periferie instuurt.

Autonome zenuwstelsel

Kan worden onderverdeeld worden:

-sympathische zenuwstel: ‘fight or flight’ functie, zenuwen ontspringen vanuit thoracale en spinale regio. Acetylcholine en norepinephrine zijn de neurotransmitters die in dit zenuwstel een rol spelen.
-parasympathische zenuwstel: ‘rest or digest’ functie, zenuwen ontspringen vanuit thoracale regio en vanuit de sacrale regio (S2-S4)

Sulci

Inkepingen in de cerebrale cortex

Gyrus

Verhevingen van de cerebrale cortex die van elkaar worden gescheiden door sulci

Sulcus centralis

Ook wel de centrale sulcus van Rolando genoemd, scheidt de frontaalkwab van de pariëtale kwab.

Fissure Sylvius

Een diepe sulcus, die de frontaalkwab van de temporaalkwab scheidt.

Sulcus parieo occipitalus

Sulcus die de pariëtale kwab van de occipitale kwab scheidt.

Fissure interhemispherica

Scheidt de twee hersenhemisferen van elkaar. Ook wel de ssaggitale of longitudinale fissure genoemd.

Corpus callosum

Betekent letterlijk: ‘hard lichaam’. Het is een grote C-vormige band van witte stof die gebieden van de twee hemisferen met elkaar verbindt.

Primaire mortor cortex

Gelegen in de precentrale gyrus in de frontale kwab, regelt de beweging van de tegenovergestelde kant van het lichaam.

Pirmaire sensorische cortex

Gelegen in de postcentrale gyrus in de pariëtale kwab, is betrokken bij gevoel van de tegenovergestelde kant van het lichaam.

Primaire visuele cortex

Gelegen in de occipitaalkwab langs de banken van de diepe sulcus: calcarine fissure.

Primaire auditieve cortex

Gelegen in de temporaalkwab, in de fissure Sylvius.

Homunculus

Letterlijk vertaald: ‘kleine man’, een somatotopische kaart van de cortex. (motorisch en sensorisch)

Zes lagen van de neocortex

De ccerebrale cortex bestaat uit neocortex, welke bestaat uit 6 lagen:

-I: moleculaire laag, bevat voornamelijk dendrieten en axonen van neuronen uit diepere lagen.

-II: kleine pyramidale laag, bevatten neuronen die andere delen van de cortex projecteren.

-III: medium pyramidale laag, zelfde functie als laag II.

-IV: granulaire laag, krijgt de meeste input van de thalamus.

-V: grote pyramidale laag, projecteert meestal subcorticoale structuren, anders dan de thalamus. Bijvoorbeeld de hersenstam, ruggenmerg en basale ganglia.

-VI: polymorfische laag, projecteert hoofdzakelijk de thalamus.

Tractus corticospinales

Belangrijkste motor pathway bij mensen. Begint in de primaire motor cortex, vanwaar hij vervolgens via de cerebrale witte stof en de hersenstam naar het ruggenmerg loopt. Hij wordt ook wel de pyramidebaan genoemd. 85% van de vezels van de corticospinale baan kruisen, om de bewegingen aan de andere kant van het lichaam te controleren. Deze kruising vindt plaatst bij de verbinding tussen de medulla en het ruggenmerg. Een laesie boven de pyramidale decussatie veroorzaakt contralaterale uitval. Een laesie onder de pyramidale decussatie veroorzaakt ipsilaterale uitval.

Pyramidale decussatie

Kruising van de pyramidebaan bij de verbinding tussen de medulla en het ruggenmerg.

Upper motor neuronen (UMNs)

Neuronen die vanuit de cortex naar beneden via het ruggenmerg of hersenstam lopen.

Lower motor neuronen (LMNs)

Liggen in de voorhoorn van de centrale grijze stof van het ruggenmerg of in de motorische kernen in de hersenstam. En verbinden de UMNs met de spieren.

Somatische sensatie

Bewuste perceptie van gevoel, pijn, tempratuur, vibratie en propriocepsis. Er zijn twee hoofd pathways in het ruggenmerg voor somatische sensatie: de posterior column pathway en de anterolaterale pathway.

propriocepsis

Bewustwording van de stand van je lichaam in de ruimte.

Posterior column pathway

De gnostische sensibiliteit, omvat: propriocepsis, vibratie en fijne tast. Deze baan komt via de dorsale wortels binnen en loopt ipsilateraal in de witte stof naar boven naar de achterstrengkernen in de medulla. Hij synapsen met tweede sensorische neuronen, van waaruit axonen lopen die kruisen naar de andere kant van de medulla. De axonen lopen vervolgens verder omhoog, maar nu aan de contralaterale zijde en synapsen in de thalamus, van waaruit neuronen naar de primaire somatosensorische cortex in de postcentrale gyrus lopen.

Anterlolaterale colmn pathway

De vitale sensibiliteit, omvat: pijn, temperatuur en grove tast. Gelijk wanneer deze baan het ruggenmerg binnenkomt, kruist deze via de dorsale wortels. De axonen maken hun eerste synaps gelijk in de grijze stof. Axonen van de tweede sensorische neuronen kruisen naar de andere kant van het ruggenmerg en gaan anterolateraal in de witte stof omhoog, om zo de tractus spinothalamicus te vormen. Na de synaps in de thalamus vervolgt de baan zijn weg naar de primaire somatosensorische cortex.

Monosynaptische stretch reflex

Reflex boog die snelle locale feedback motor control verschaft. De reflexboog begint bij de spierspoeltjes die de hoeveelheid rek in de spieren meet. Deze informatie wordt via de distale uiteinde van de sensorische neuronen via de dorsale wortels naar de grijze stof gevoerd. In de grijze stof vormen de neuronen multiple synapsen, inclusief sommige directe synapsen op de LMNs in de voorhoorn. Deze LMNs vervoeren het signaal via de ventrale wortels terug naar de spier, wat ervoor zorgt dat deze contraheert.

Hersenstam

Bestaat uit de middenhersenen (mesencephalon), de pons en de medulla (myencephalon). De meeste craniale zenuwen ontspringen vanuit hier.

Reticulaire formatie

Gebied in de hersenstam, bestaat uit een netwerk van cellen die onder andere worden beïnvloed door het cerebellum. De rostraal reticulaire formatie in het bovenste deel van de pons en middenhersenen spelen een belangrijke rol in de regulering van de mate van beuwstzijn.

Limbisch systeem

Verschillende structuren van de hersenen samen, die emoties, geheugen, eetlust, autonome en neuroendocriene functies reguleren. Hieronder vallen de hippocampus en de amygdala. Patiënten met een laesie in het limbisch systeem hebben moeite met het vormen van nieuwe herinneringen. Niet met het ophalen van dingen die gebeurd zijn. Epileptische aanvallen komen meestal hier vandaan.

Fornix

Boogvormige structuur van witte stof die de hippocampus met de hypothalamus verbind.

Associatie cortex

Gebied van de hersenen naast de primaire sensibele en motorische cortex, die hogere informatie verwerkt. Er kan onderscheidt worden gemaakt in unimodale en hetromodale associatie cortex.

Unimodae associatie cortex

Informatie verwerking van een enkel sensorisch of motorisch neuron.

Hetromodale associatie cortex

Cortex die betrokken is bij verweking van signalen van meerdere sensorische en/of motorische neuronen.

Centrum van Wernicke

Gelegen unimodale associatiecortex in de temporaalkwab in de dominante (meestal linker) hemisfeer. Ontvangt informatie vanuit de primaire auditieve cortex in de superior temporaalkwab wanneer we luisteren naar spraak, of vanuit de primaire visuele cortex in de occipitaalkwab wanneer we lezen. Vanuit hier vervoeren de corticale-corticale associatie vezels het signaal naar het centrum van Wernicke. Laesies in het centrum van Wernicke veroorzaken defecten in taal begrip, ook wel receptieve of sensorische afasie, of Wernicke’s afasie genoemd.

Centrum van Brocca

Gelegen in de frontaalkwab in de linker hemisfeer, dicht bij het gebied van primaire motorcortex, betrokken bij de beweging van de lippen, tong, gezicht en larynx. Laesies in het centrum van Brocca veroorzaken defecten in het produceren van taal, met relatief weinig verlies van taal begrip. Dit wordt expressieve of motor afasie genoemd, of Broca’s afasie.

Apraxie

Abnormalteiten in motor conceptualering, planning en uitvoering van complexe bewegingen (tandenpoetsen). Komt door een diffuse laesie van de cortex, of soms meer vocale laesiesdie de frontale of linker pariëtaalkwab beïnvloeden.

Anosognosia

Niet bewust zijn van een defect van het lichaam.

Hemineglecct

Syndroom waarbij patiënten objecten negeren in hun linker visuele veld, maar het object wel zien wanneer ze heel erg hun best doen.

Extinction

Tactile of visuele stimulus wordt normaal waargenomen wanneer het wordt gepresenteerd aan een kant, maar wanneer het wordt gepresenteerd aan de tegenovergestelde zijde van de laesie TEGELIJK met een identieke stimulus aan de normale kant, negeert de patiënt de stimulus die wordt gegeven aan de andere kant van de laesie.

Prosopagnosia

Veroorzaakt door een laesie in de visuele associatie cortex in de parieto-occipitaal en inferior temoporaal kwab. Waarbij men geen gezichten kan herkennen.

Achromatopsia

Veroorzaakt door een laesie in de visuele associatie cortex in de parieto-occipitaal en inferior temoporaal kwab. Waarbij men geen kleuren kan herkennen

Palinosopia

Veroorzaakt door een laesie in de visuele associatie cortex in de parieto-occipitaal en inferior temoporaal kwab. Waarbij aanhouding of het opnieuw verschijnen van een voorwerp wat eerder is waargenomen ontstaat.

A. Basiliaris

Arterie die de hersenen van bloed voorziet. Hij vertakt in de interne carotis arteriën en de vertebrale arteriën.

Cirkel van Willis

Anastomose ring van arteriën in de basis van de hersenen.



Overzicht van de 12 hersenzenuwen

Zenuw

Naam

Functie

CN I

n. olfactorius

reuk

CN II

n.opticus

zicht

CN III

n.oculomotorius

Extraoculaire spieren, behalve degene die worden geïnnerveerd door CN IV en VI. Parasympathisch heeft het effect op de pupil constrictor en ciliare spiertjes van de lens

CN IV

n.trochlearis

m. oblique superior, veroorzaakt neerwaartse beweging van het oog en rotatie naar binnen.

CN V

n.trigeminus

 

Sensatie van gevoel, pijn, temperatuur, vibratie en positie van het gezicht, mond, nasale sinussen en meniges. Spieren van masticatie, tensor tympani spier.

CN VI

n.abducens

Laterale rectus spier, veroorzaakt abductie (naar buiten bewegen) van het oog.

CN VII

n.facialis

Spieren voor gezichtsexpressie, ook de m. stapedius. De smaak van het voorste 2/3 deel van de tong, gevoel van het gebied naast het oor. Parasympathisch veroorzaakt het lacriminatie en voorziening van de sumandibulaire en sublinguale speekselklieren.

CN VIII

n.vestibulocochlearis

Horen, vestibulair gevoel.

CN IX

n.glossopharyngeus

Stylopharyngeus spier. Gevoel van het achterste 1/3 deel van de tong. Gevoel van de achterkant van de pahrynx en van een regio bij het oor. Chemo- en baroreceptoren van de carotis lichaampjes. Parasympathisch heeft het invloed op de oorspeekselklier.

CN X

n.vagus

Pharyngeale spieren, laryngeale spieren. Parasympathisch heeft het invloed op het hart, longen, verteringskanaal. Smaak van de epiglottis en pharyns. Gevoel van de pharynx, achterste meniges en de regio nabij het oor en de chemo- en baroreceptoren in de aortaboog.

CN XI

n.accessorius

m. sternomastoïdeus, bovenste deel van de m. trapezius.

CN XII

n.hypoglossus

Intrisieke spieren van de tong.

Neuroanatomy – Chapter 5 (cranium, ventricles and menignes)


Foramen magnum

Grootste gat bij de basis van de schedel.

Menige

Hersenvlies, de mens bevat er drie: pia, arachnoïd en dura.

Fossa anterior

Compartiment van de schedelbasis welke de frontaalkwab bevat.

Fossa media

Compartiment van de schedelbasis welke de temporaalkwab bevat

Fossa posterior

Compartiment van de schedelbasis welke het cerebellum en hersenstam bevat.

Dura mater

Harde hersenvlies, bestaat uit twee stevige fibreuze lagen, de buitenste periosteale laag (die continu met de binnenkant van de schedel loopt) en de menigeale laag.

Falx cerebri

Invouwing van de dura laag diep in de hersenen. Scheidt de linker van de rechter cerebrale hemisfeer.

Tentorium cerebelli

Tent-vormige schijf van dura dat de bovenste oppervlakte van het cerebellum bedekt.

Tentorial incisura

Ook wel tentorial notch genoemd, smalle opening in het tentorium cerebelli waardor de middenhersenen kunnen en zo de cerebrale hemisferen met de hersenstam en het cerebellum kunnen verbinden.

Arachnoïd mater

Spinnenwebachtig hersenvlies, dat aan de binnenkant van de dura mater hecht.

Pia

Binnenste hersenvlies, is een dun vlies en hecht aan de oppervlakte van de hersenen en volgt het langs alle gyri in de diepten van de sulci. De pia omgeeft ook elk bloedvat wanneer deze de hersenen binnenkomt.

Epidurale ruimte

Potentiële ruimte, gelokaliseerd tusen de binnenkant van de schedel en de dura mater. Via het foramen spinosum komt de middelste menigeale arterie de epidurale ruimte binnen.

Foramen spinosum

Gat in schedel waardoor de middelste menigeale arterie de schedel binnenkomt. Deze ontspringt vanuit de a. carotis externa.

Subdurale ruimte

Potentiële ruimte tussen de binnenste laag van de dura en de losjes hechtende arachonoïd. In deze ruimte bevinden zich de brugvenen, wleke de cerebrale hemisferen draineren en vervolgens uitmonden in durale veneuze sinussen.

Durale veneuze sinus

Grote veneuze kanalen die tussen de twee lagen van de dura liggen.

Subarachnoïdale ruimte

Ruimte tussen het arachnoïd en de pia mater. Naast de cerebrospinale vloeistof die zich hier bevindt, zijn ook de hoofdarteriën van de hersenen hier aanwezig. Deze geven takken af die naar de pia lopen.

Epiduraal vet

Laag vet in het ruggenmerg tussen de dura en periosteum. Dit is en enige verschil in de opbouw van lagen met de hersenen.

Ventrikel

Holtes in de hersenen gevuld met cerebrospinale vloeistof (CSF). Er zijn 4 ventrikels: twee laterale (een in elke hemisfeer), een derde ventrikel gelokaliseerd in het diencephalon, en een vierde ventrikel welke is omgeven door de pons, medulla en cerebellum. Vanuit de plexus choroïdeus stroomt de CSF naar de laterale ventrikels door het foramen van Monro in elke hemisfeer, vervolgens in het derde ventrikel en via de Sylvia aqueduct in het vierde ventrikel. Via de foramina van Luschka en Magendie stroomt het CSF in de subarachnoidale ruimte en omhoog naar de arachnoidale granulaties om gereabsorbeerd te worden in het bloed.

Plexus choroïdeus

Plexus gelegen in de ventrikels die cerebrospinale vloeistof maakt.

Lateraal ventrikel

Bevat de frontale (anterior) hoorn, het lichaam, het atrium (trigone), de occipitaal (posterior) hoorn en de temporaal (inferior) hoorn.

Interventriculair foramen van Monro

Verbinding tussen de laterale ventrikels en het derde ventrikel.

Aqueduct van Sylvius

Verbinding tussen het derde ventrikel en het vierde ventrikel.

Cistern

Verwijding van de subarachoïdale ruimte waarin CSF verzamelt wordt. De belangrijkste zijn de perimesencephalische cisternen, de prepontine cistern, de cisterna magna en de lumbar cistern (wordt gebruikt bij lumbaalpuncties).

Bloed-hersenbarrière

Scheiding van bloed en hersenen door middel van hersenen capillarien met tightjunctions tussen de endotheellaag.

Bloed-CSF barrière

Scheiding van bloed en hersenen door middel van epitheelcellen van de plexus choroïdeus.

Circumventriculaire organen

Gespecialiseerde hersenregio’s waarbij de blood-hersen barrière onderbroken is. Hierdoor kunnen de hersenen reageren op veranderingen in het chemische milieu of het lichaam om modulatoire neuropeptiden in de bloedstroom uit te scheiden. Hieronder vallen de eminentia media, de neurohypfyse en de chemotactische trigger zone (ook wel het postrema gebied genoemd). Deze laatste is gelegen in het vierde ventrikel van de medulla en is betrokken bij het detecteren van toxines die braken veroorzaken.

Vasogenisch oedeem

Overmatige hoeveelheid extracellulaire vloeistof in de interstitiële ruimte, veroorzaakt door het onderbreken van de bloed-hersenbarrière als gevolg van een tumor, infectie of trauma.

Cytotoxisch oedeem

Overmatige hoeveelheid extracellulaire vloeistof in de hersencellen. Veroorzaakt door cellulaire schade, bijvoorbeeld een cerebraal infarct.

KCC 5.2

Herniatie

Verplaatsing van het zenuwstelsel van het ene naar het ander compartiment.

Mass effect

Term die wordt gebruikt voor elke distorsie van de normale hersen geometrie, veroorzaakt door een laesie van de hersenmassa.

Midline shift

Verplaatsing van de hersenen, weg van de laesie. De mate van verplaatsing van de pijnappelklier is de mate voor de ernst van de midline shift.

KCC 5.4

Transtentoriale herniatie

Kortweg tentoriale herniatie, is een herniatie van de mediale temporale kwab, voornamleijk de uncus (uncale herniatie). De klinische kenmerken zijn: ‘blown’ pupil hemiplegia en coma. Compressie van de n. oculomotorius (CN III), meestal ipsilateraal aan de laesie, zorgt voor een blown pupil en later verslechtering van de oogbewegingen.

Blown pupil

Een gedilateerde pupil die niet reageert.

Hemiplegia

Paralyse van de helft van het lichaam, veroorzaakt door compressie van de cerebrale peduncles.

Kernohan’s fenomeen

Hemiplegia ipsilateraal aan de laesie, omdat de middenhersenen zo ver zijn verschoven dat ze samengedrukt worden door de tegenovergestelde kant van de tentorial notch.

Centrale herniatie

Centrale neerwaartse verplaatsing van de hersenstam. Kan veroorzaakt worden door elke laesie die geassocieerd is met een verhoogde intracraniale druk, inclusief hydrocephalicus of diffuus cerebraal oedeem. Milde centrale herniatie veroorzaakt tractie van de n. abducens (CN VI), wat resulteert in een laterale rectus pasly.

Subfalcine herniatie

Unilaterale massa laesie kan resulteren in herniatie onder de falx cerebri van de cingulate gyrus en andere hersenstructuren. Dit kan en of beide anterior cerebrale arteriën kunnen verdruk raken, wat leidt tot infarcten in het anterior arterie gebied.

KCC 5.6

Hemorrage

Bloeding. Kan resulteren in een verlaagde CSF glucose of verhoogde eiwitproductie.

Intracraniale hemorrage

Bloeding in de hersenen, welke kan worden onderverdeeld in een epiduraal hematoom (EDH), subduraal hematoom (SDH), subarachnoidale hemmorage (SAH) en intracerebrale of intraparenchymale hemorrage (ICH).  Dit kan traumatisch of atraumatisch ontstaan.

Epdiuraal hematoom

Lokalisatie: in de kleine potentiële ruimte tussen de dura en de schedel.

Oorzaak: scheuring van de middelste menigeale arterie veroorzaakt door een fractuur van het temporale bot.
Klinische symptomen: snel vergrotende hemorrage onder arteriële druk drijft de dura weg van het binnenste oppervlak van de schedel, wat een lensvormige biconvex hematoom veroorzaakt. Initieel heeft de patiënt geen symptomen, maar na een paar uur begint het hematoom het hersenweefsel te verdrukken, waardoor verhoogde intracraniële druk ontstaat.

Subduraal hematoom

Lokalisatie: in de potentiële ruimt tussen de dura en het los aanhechtende arachnoïd.

Oorzaak: scheuring van de brugvenen.

Klinische symptomen: veneus bloed gaat redelijk makkelijk tussen de dura en de arachnoïd zitten, spreidt zich over een wijd gebied uit en vormt een halvemaanvormig hematoom. Er zijn twee vormen: chronisch subduraal hematoom en acuut subduraal hematoom.

Chronisch subduraal hematoom

Wordt vaak bij oudere patiënten gezien. Veneus bloed hoopt zich langzaam over een periode van weken tot maanden op, zodat de hersenen zich kunnen aanpassen. Vocale disfunctie van de onderliggende cortex kan resulteren in vocale neurologische defecten.

Actuut subduraal hematoom

Ontstaat direct na een trauma, de impact van de kracht die heeft gewerkt moet groot zijn.
radiologische verschijnselen: acuut subdurale hematomen zijn halve maan vormig. De dichtheid hangt af van hoe oud het bloed is. Acuut bloed is hyperdens en daarom ligt op de CT scan. Na 3 tot 4 weken is het bloed hypodens.

Subarachnoïdale bloeding

Lokalisatie: in de met CSF-gevulde ruimte tussen het arachnoid en de pia, welke de hoofd bloedvaten van de hersenen bevat.
Radiologische verschijnselen: bloed kan op de CT-scan worden gezien in de sulci die de contouren van de pia volgen.

Oorzaak: non-traumatisch (spontaan) of traumatisch.

Nontraumatische subarachnoïdale hemorrage

Presenteert zich meestal met een plotselinge verschrikkelijke hoofdpijn. De oorzaak is meestal een ruptuur of arterieel aneurysma in de subarachnoïdale ruimte. Deze vinden het meest plaats in  de anterior communicating artery (AComm), de posterior communicating artery (PComm) en de middle cerebral artery (MCA). Bij een subarachnoïdale bloeding kan een CT scan zonder contrast gemaakt worden. Er kunnen cerebrale vasospasmen optreden.

Traumatische subarachnoïdale hemorrage

De symptomen zijn net zoals bij de non-traumatische variant enorme plotseling hoofdpijn, als gevolg van irritatie van het bloed in de CSF. Vasospasmen worden echter niet gezien.

Intracerebrale of intraparenchymale hemorrage

Lokalisatie: in het hersen parenchym in de cerebrale hemisferen, hersenstam, cerebellum of ruggenmerg.
Oorzaak: kan traumatisch of non-traumatisch zijn.

Traumatische intracerebrale of intraparenchymale hemorrage

Kunnen veroorzaakt worden door contusies, komen voornamelijk aan de temporale en frontale delen van de hersenen voor. Contusies komen voor aan de kant van waar de kracht heeft gewerkt (coup letsel) zo ook aan de tegenovergestelde kant als waar de kracht heeft gewerkt (contrecoup letsel).

Non-traumatische intracerebrale of intraparenchymale hemorrage

oorzaken van intraparenchymale hemorrage kunnen zijn: hypertensie, hersentumoren, secundaire hemorrage na een ischemisch infarct, vasculaire malformaties, bloed coagulatie abnormaliteiten, infecties etc.
-hypertensieve hemorrage: meest voorkomende oorzaak, en komt door chronische pathologische effecten van hypertensie in kleine vaten in de basale ganglia, thalamus, cerebellum of pons.
-intraventriculaire hemorrage: hemorrage door verhoogde bloeddruk in de bloedvaten in de ventrikels
-lobaire hemorrage: bloeding in de occipitaal, parietaal, temporaal of frontaal kwab. De meest voorkomende oorzaak is amyloïde angiopathie.
-vasculaire malformaties zijn een andere belangrijke oorzaak van intracraniële hemorrage.

Cavernomas

Abnormaal gedilateerde vascularie ruimtes , omgeven door alleen een laag van vasculair endotheel. Ze kunnen intracraniale hemorrage veroorzaken.

Capillaire telangiectase

Kleine regio’s van abnormale gedilateerde capillaire die heel soms de oorzaak zij van intracraniale hemorrage.

Extracraniale hemmorage

Hieronder vallen:

-hemotympanum: hemorrage in het binnenoor

-hemorrage in de subcutaneus, waardoor een Battle’s sign ontstaat

-scalp hemorrage

-subgaleale hemorrage: hemorrage in de losse ruimte tussen het externe periost en de galea aponeurotica. Veroorzaakt een ‘goose egg’

KCC 5.7

Hydrocephalus

‘waterhoofd’, veroorzaakt door overtollig CSF in de intracraniale ruimte. Dit kan komen door overmatige CSF productie (1), obstructie in de stroom op elk punt in de ventrikels of subarachnoïdale ruimte (2) of verlaging van de reabsorptie van CSF via de arachnoïd granulaties. Omdat de symptomen van hydrocephalus veroorzaakt door verminderde reabsorptie en obstructie van de CSF stroom in de subarachnoïdale ruimte erg op elkaar lijken, wordt in de praktijk hydrocephalus onderverdeeld in twee categorieën: de communicating hydrocephalus en de noncommunication hydrocephalus. Bij milde gevallen moet gekeken worden naar of er sprake is van incomplete of langzame abductie van het oog in de horizontale richting (veroorzaakt door verdrukking van de CN VI).

Communicating hydrocephalus

Veroorzaakt door verminderde CSF reabsorptie in de arachnoïd granulaties, obstructie van de stroom van CSF in de subarachnoïdale ruimte of bij overmatige CSF productie.

Noncommunicating hydrocephalus

Veroorzaakt door obstructie in de stroom van CSF in het ventriculaire systeem.

Normal pressure hydrocephalus

Hydrocephalus die soms bij ouderen wordt gezien en wordt gekarakteriseerd door chronische dilatatie van de ventrikels. Klinisch presenteren deze patiënten zich met stoelgangproblemen, incontinentie en mentale achteruitgang.

Hydrocephalus ex vacuo

Een descriptieve term die niet op zichzelf verantwoordelijk is voor een pathologie. Het refereert naar overtollig CSF in een regio waar hersenweefsel verloren is gegaan als gevolg van een beroert, atrofie, trauma of ander insult.

KCC 5.10

Lumbaal punctie

Punctie waarbij wordt geprikt in de subarachnoïdale ruimte van de lumbale cistern, tussen L4 en L5. Er wordt CSF afgenomen. Met deze techniek kan hemorrage, cytologische monsters voor een neoplastische of carcinomatuese diagnose, menigitis of oligoclonale banden (bij verdenking op MS) opgespoord worden.

Xanthochromisch

Gele kleur van het CSF na centrifugatie, is het resultaat van rode bloedcellen en wijst op een hemorrage en is dus niet aanwezig bij een traumatische tap.

Traumatische tap

De aanwezigheid van bloed in het CSF doordat bij het prikken per ongeluk een bloedvat is doorgeprikt. Als na onderzoek van het CSF blijkt dat er rode bloedcellen inzitten, wijst dit op een hemorrage of zijn tijdens het prikken in het CSF gekomen doordat een bloedvat is doorgeprikt (traumatische tap). Wanneer het aantal rode bloedcellen daalt gezien wanneer het eerste buisje met het laatste buisje wordt vergeleken is er sprake van een traumatische tap. In het geval van een subarachnoïdale hemorrage gebeurd dat niet. Ook het aantal witte bloedcellen kan stijgen bij een traumatische tap. De vuistregels is dat bij een traumatische tap, per witte bloedcel in het CSF er 700 rode bloedcellen aanwezig moeten zijn.

Neuroanatomy – Chapter 6 (corticospinal tract and other motor pathways)


Sulcus centrales

= sulcus van Rolando, scheidt de primaire motor cortex (in de frontaalkwab) van de primaire somatosensorische cortex (in de pariëtaalkwab).

Primaire motorcortex

Gelegen in Brodmann’s gebied 4 in de precentrale gyrus

Primaire somatosensorische cortex

Gelegen in Brodmann’s gebieden 3,1 en 2, in de postcentrale gyrus.

Grijze stof

De centrale grijze stof bestaat uit een achterhoorn (die betrokken is bij het verwerken van sensorische input), een intermediaire zone (bevatten interneuronen en gespecialiseerde kernen) en een voorhoorn (bevat motorneuronen). In het sacrale deel van de wervelkolom is voornamelijk grijze stof aanwezig. De meeste grijze stof zit bij de cervicale en lumbosacrale wervels.

Witte stof

Bestaat uit de dorsale, laterale en ventrale streng. In het cervicale deel van de wervelkolom is de witte stof het dikst.

Laterale hoorn

Bevindt zich in het thoracale deel van de wervelkolom. Het bevat de intermediolaterale streng.

Anterior spinale arterie

Takken af van de vertebrale arteriën, en lopen langs het ventrale oppervalk van het ruggenmerg. Je hebt 1 anterior spinale arterie.

Posterior spinale arteriën

Takken af van de vertebrale arteriën of van de posterior inferior cerebellaire arterieën en voorzien de dorsale kant van het ruggenmerg van bloed. Je hebt twee posterior spinale arteriën.

Grote radiculaire arterie van Adamkiewicz

Radiculaire arterie die de bloedvoorziening van het lumbale en sacrale gedeelte van de wervelkolom doet.

Batson’s plexus

Plexus van venen in de epidurale ruimte voor de veneuze terugvoer vanuit het ruggenmerg. Deze venen bevatten geen kleppen, waardoor verhoogde intra-abdominale bloeddruk kan zorgen voor een reflux van bloed (met metastaserende cellen bijv.) terug in de epidurale ruimte.

Apraxie

Conditie gekarakteriseerd door een defect in de hogere motor planning en uitvoering, ondanks normale kracht. Dit wordt veroorzaakt door een laesie in de regio’s van de associatie cortex, zoals het supplementair motorisch gebied, de premotorische cortex en de pariëtlae associatie cortex.

Lateraal motor systeem

Motorneuronen die in de laterale streng van het ruggenmerg lopen en synapteren met de meer laterale groepen van de ventrale hoor motor- en interneuronen. Hieronder vallen: de laterale corticospinale baan en de rubrospinale baan.

Mediaal motor systeem

Motorneuronen die in het anteromediale streng van het ruggenmerg lopen en synapsen met de mediale hoorn motoro- en interneuronen. Hieronder vallen de anterior coritcospinale baan, de vestibulospinale baan, de reticulospinale baan en de tectospinale baan.

Laterale corticospinale baan

Belagnrijkste descenderende motor pathway in het zenuwstelsel. Het bewerkstelligt de beweging van de extremiteiten. Laesies van deze baan zorgen voor karakteristieke defecten die het mogelijke maken de laesie in de kliniek precies te kunnen lokaliseren. De helft van de vezels van de corticospinale baan hebben hun oorsprong in de primaire motor cortex in de precentrale gyrus. De rest heeft zijn oorsprong in de premotorische en supplementaire motorische gebieden of van de pariëtale kwab. De corticospinale baan loopt door posterior arm van de capsula interna.

Betz cells

Hele grote pyramidale cellen (neuronen), de grootste neuronen van het menselijk zenuwstelsel.

Corona radiata

Bovenste gedeelte van de cerebrale witte stof

Capsula interna

Witte stof, de thalamus en de nucleus caudatus liggen altijd mediaal t.o.v. de capsula interna en de globus pallidus en putamen liggen altijd lateraal t.o.v. de capsula interna. De capsula interna wordt onderverdeeld in drie delen: voorste arm, achterste arm en de genu. Somatotopie van de capsula interna: motorvezels van het gezicht liggen het meest anterior en motorvezels voor de armen en benen liggen meestal meer posterior.

Genu

Letterlijk vertaald: ‘knie’, deel van de capsula interna, gelegen ter hoogte van het foramen van Monro.

Corticobulbaire vezels

Vezels die van de cortex naar de hersenstam (‘bulb’) lopen, inclusief motorneuronen voor het gezicht.

Cerebrale peduncle

Betekent letterlijk: ‘voeten van de hersenen.’Voortzetting van de capsula interna in de middenhersenen.

Basis pedunculi

Witte stof die gelegen is in het ventrale deel van de cerebrale peduncles.

Cervicomedullaire verbinding

Verbinding tussen de medulla en het ruggenmerg. Ligt ter hoogte van het foramen magnum.

Pyramidale decussatie

Kruising van de pyramidale vezels ter hoogte van het foramen magnum. De pyarmidale (corticospinale) vezels die hier kruisen vormen de laterale corticospinale baan.

Efferente autonome vezels

Voordat de vezels naar de spieren lopen, vindt er eerst een perifere synaps plaats tussen het centrale zenuwstelsel en de effector klier over gladde spier.                                                   

Efferente somatische vezels

Anterior hoorncellen of craniale zenuw motor kernen lopen direct van het centrale zenuwstelsel naar skeletspieren.

Autonome zenuwstelsel

Kan worden onderverdeeld in:

-het parasympathische deel (craniosacraal): ‘rest and diges’

-het sympathische deel (thoracoloumbaal): ‘fight-or-flight’

Er zijn twee sets sympathische ganglia: de gepaarde paravertebrale ganglia (de sympathische grenssreng) en prevertebrale ganglia (gelokaliseerd in de plexus coeliacus, rond de aorta).

Rubrospinale baan

Valt onder het laterale motorsysteem. Zorgt voor contralterale beweging van ledematen.

Anterior corticospinale baan

Valt onder het mediale motorsysteem. Bevat vezels die de bilaterale axiale en shoudergordelspieren innerveren.

Vestibulospinale baan

Valt onder het mediale motorsysteem. De mediale vestibulospinale baan zorgt voor de positie van het hoofd en de nek. De laterale vestibulospinale baan zorgt voor balans.

Reticulospinale baan

Valt onder het mediale motorsysteem. Bevat vezels die zorgen voor automatische houding en de loop-gerelateerde bewegingen.

Tectospinale baan

Valt onder het mediale motorsysteem. Zorgt voor coördinatie van bewegingen van het hoofd en de ogen.

Lower motor neuron laesie

Laesie van de neuronen die via de periferie naar de skeletspieren lopen. Dit zorgt o.a. voor hyporeflexie en hypotonie.

Fasciculaite

Abnormale spiertrekking, veroorzaakt door spontane activiteit in spiergroepen.

Upper motor neuron laesei

Laesie van de neuronen van de corticospinale baan die van de crebrale cortex naar de lower motor neuronen in de voorhoorn lopen. Dit zorgt o.a. hyperreflexi en hypertonie.

Parese

Zwakheid

-plegie

Geen beweging

Paralyse

Geen beweging

Palsy

Onprecieze term voor zwakheid of geen beweging.

Unilaterale gezicht, arm en been zwakheid of paralyse

(A)

Ook wel hemiparese of hemiplegie genoemd, er kan worden onderscheiden:

1.)   zonder geassocieerde sensorische defecten (pure motor hemiparese)

2.)   met geassocieerde somatosensorische, oculomotorische, visuele of hogere corticale defecten

A.1. zonder geassocieerde sensorische defecten

Laesie zit niet in: corticale deel, anders zou de gehele motorstrip (waarbij het lastig is het sensorische deel te vermijden) aangedaan zijn. Ook niet in het ruggenmerg of medulla, anders zou het gezicht gespaard zijn gebleven.

Laesie zit wel in:corticospinale of corticobulbaire baan, onder de cortex en boven de medulla. De laesie is contralateraal aan de zwakheid (boven de pyramidale decussatie).

Meest voorkomende oorzaak: lacunair infarct in de capsula interna of de pons.

A. 2. met geassocieerde somatosensorische, oculomotorische, visuele of hogere corticale defecten

Laesie zit niet in: onder de medulla, zie redenen nr. 1

Laesie zit wel in: gehele primaire motor cortex of cortico en corticobulbaire baan vezels boven de medulla.

Meest voorkomende oorzaak: verschillend, waaronder infarct, hemorrage, tumor, trauma, herniatie, post-ictale staat.

Unilaterale arm en been zwakheid of paralyse

Ook wel hemiplegie of hemiparese met sparing van het gezicht of brachiocrurale plegie of parese.

Laesie zit niet in: tractus corticospinalis onder de motorische cortex en boven de medulla omdat de corticobulbaire baan vezels er dicht in de buurt liggen en het gezicht dus betrokken zou zijn bij de zwakheid of paralyse. Geen spier of perifere zenuw omdat dan zowel de arm als het been. Geen laesie onder C5, omdat anders de armen gespaard zouden blijven.

Laesie zit wel in: arm en been regio van de motorische cortex. Corticospinale baan onder de medulla tot C5 niveau van de cerviale kolom. Als de laesie boven de pyramidale decussatio zit, is deze contralateraal aan de zwakheid. Als de laesie onder de pyramidale decussatio zit, is hij ipsilateraal aan de zwakheid.

Meest voorkomende oorzaken: waterscheiding infarct, mediale of gecombineerde mediale en laterale medullaire infarcts, MS, lateraal trauma of compressie van de cervicale wervelkolom.

Unilaterale gezicht en arm zwakheid of paralyse

Ook wel faciobrachiale parese of plegie genoemd.

Laesie zit niet in: spier of perifere zenuw omdat in dat geval toevallige betrokkenheid van de arm het gezicht aanwezig zou moeten zijn.

Laesie zit wel in: gezicht en arm gebieden van de primaire motorcortex. Laesie zit contralateraal van de zwakheid.

Meest voorkomende oorzaken: division infarct van de middelste cerebrale arterie of andere laesies in deze regio.

Unilaterale arm zwakheid of paralyse

Ook wel brachiale monoparese of monoplegie genoemd.

Laesie zit niet in: ergens in de corticospinale tract, omdat dan het gezicht en/of andere delen van de onderste extremiteit ook betrokken zouden zijn.

Laesie zit wel in: primaire motorische cortex of perifere zenuw voorziening van de arm. Als de laesie zich in de primaire motorcortex bevindt: dan contralateraal aan de zwakheid. Als de laesie zich in de perifere zenuw bevindt: dan ipsilateraal aan de zwakheid.

Meest voorkomende oorzaak: laesie van de motor cortex (infarct in een corticale tak van de middelste cerebrale arterie), laesie van een perifere zenuw (compressie ongeval, diabetische neuropathie).

Unilaterale been zwakheid of paralyse

ook wel crurale monoparese of monoplegie genoemd.

Laesie zit niet in: corticospinale baan boven het bovenste thoracale kanaal, omdat in dat geval het gezicht en/of de bovenste extremiteiten ook betrokken zouden zijn.

Laesie zit wel in: gebied van de primaire motor cortex langs het mediale oppervlak van de frontaalkwab, laterale corticospinale baan onder T1 in het ruggenmerg of een perifere zenuw die het been innerveert. Als de laesie in de motorcortex zit: contralateraal van de zwakheid. Als de laesie in het ruggenmerg of perifere zenuw zit: ipsilateraal aan de zwakheid.

Meest voorkomende oorzaken: laesie van motorische cortex (infarct in de voorste cerebrale arteire, kleine tumor, abscess), laesie van het ruggenmerg (unilateraal ruggenmerg trauma, compressie door tumor, MS), laesie van perifere zenuw (compressie trauma, diabetes neuropathie).

Unilaterale faciale zwakheid of paralyse

Ook wel Bell’s palsy of geïsoleerde faciale zwakheid genoemd.

Laesie zit niet in: laesies onder de rostrale medulla.

Laesie zit wel in: n. facialis.

Meest voorkomende oorzaak: bij de n. facialis door: Bell’s  palsy, een trauma of operatie.

Bilaterale arm zwakheid of paralyse

Ook wel brachiale diplegie genoemd

Laesie zit niet in: tractus corticospinales omdat in dat geval ook het gezicht of de benen betrokken zouden moeten zijn.

Laesie zit wel in: mediale vezels van beide corticospinale banen, bilaterale cervicale cellen van de ventrale hoorn en perifere zenuw of spier stoornissen die de arm iets aandoen.

Meest voorkomende oorzaak: centraal kanaal syndroom: synringomyelia, intrinsieke ruggenemergtumor, myelitis.

Bilaterale been zwakheid of paralyse

Ook wel paraparese of paraplegie genoemd.

Laesie zit niet in: tractus corticospinales boven het bovenste thoracale kanaal gedeelte omdat in dat geval het gezicht en/of de bovenste extremiteit ook aangedaan zouden moeten zijn.

Laesie zit wel in: bilaterale gebied van de primaire motor cortex van de benen, langs het mediale oppervlak van de frontaalkwabben, laterale corticospinale baan onder T1, cauda equina syndrome of andere perifere zenuw of spier stoornissen die de benen iets aandoen.

Meest voorkomende oorzaak: bilaterale mediale frotaal laesie (prasagitalle meningioma, bilateraal infarct van de anterior cerebrale arterie, cerebrale palsy), ruggenmerg laesie (verschillend, waaronder tumor), bilaterale perifere zenuw of spier stoornis (cauda equina syndrome).

Bilaterale arm en been zwakheid of paralyse

Ook wel quadriparese, quadriplegie, tetraparese of tetraplegie genoemd

Laesie zit niet in: onder de motorische cortex en boven de medulla omdat anders het gezicht aangedaan zou zijn. Onder C5, omdat anders de armen deels gespaard zouden blijven.

Laesie zit wel in de bilaterale arm en been gebieden van de motorische cortex, corticospinale baan van de onderste medulla tot c5.

Meest voorkomende oorzaken: motor cortex laesie (bilaterale watershed infarct), laesie van de bovenste cervicale en onderste medullaire kanaal (tumor, infarct, trauma, MS), perifere spier of zenuwstoornis (verschillend).

Gegeneraliseerde zwakheid of paralyse

Laesie zit niet in: kleine focale of unilaterale laesies kunnen niet gegeneraliseerde zwakheid veroorzaken. Laesies van de lower medulla of ruggenmerg sparen het gezicht of de bovenste extremiteiten.

Laesie zit wel in: o.a. bilaterale laesie van de gehele motorcortex, bilaterale laesie van de corticospinale en de corticobulbaire baan en ergens van de corona radiata tot de pons.

Meest voorkomende oorzaken: globale cerebrale anoxie, pontine infarct of hemorrage, gevorderde amyotrofische laterale slcerose, Guillain-Barré syndroom, myasthenia, botulisme.

Neuroanatomy – Chapter 7 (somatosensory pathways)


Somatosensorisch

Lichamelijke sensatie van gevoel, pijn, temperatuur, vibratie en propriocepsis. Er zijn twee somatosensorische pathway’s: de posterior-medial lemniscal system (gnostisch) en de anterolateral systems (vitaal). Neuronen zijn ongemyeliniseerd, waardoor langzame overdracht van signalen plaatsvindt.

Propriocepsis

Bewustwording van de standen van het lichaam (ledematen)

Posterior column-medial lemniscal pathway

Verantwoordelijk voor de gnostische sensibiliteit: propriocepsis, vibratie, fijne tast. Neuronen zijn gemyeliniseerd, waardoor snelle overdracht van signalen plaatsvindt.

Somatotopische organisatie: in de posterior column: voeten mediaal, in de middenhersenen en de pons: voeten lateraal

Anterolateral pathways

Verantwoordelijk voor de vitale sensibiliteit: hieronder valt de tractus spinothalamicus, de tractus spinoreticulairs, de tractus spinomesencephalicus en de geassocieerde banen die verantwoordelijk zijn voor: pijn, temperatuur en grove tast.

Somatotopische organisatie: voeten zijn meest lateraal, armen mediaal.

dorsale wortel ganglia

Verzameling van cellichamen van sensorische neuronen.

Dermatoom

Een perifere regio die geïnnerveerd wordt door sensorische vezels vaan één enkele zenuwwortel.

Fasciculus gracilis

Bundel van axonen gelegen in het mediale deel van de achterstreng en vervoert informatie van de benen en het onderste deel van de romp.

Fasciulus cuneatus

Bundel axonen gelegen in het laterale deel van de achtersteng en vervoert informatie van het bovenste deel van de tromp (boven T6), de armen en de nek.

Nucleus gracilis

Plaats waar de first-order sensorische neuronen die axonen hebben in de fasciulus gracilis synapsen met een second-order neuron.

Nucleus cuneatus

Plaats waar de first-order sensorische neuronen die axonen hebben in de fasciulus cuneatus synapsen met een second-order neuron.

Internale arcuate vezels

Axonen van de second-order neuronen die ontspringen uit de nucleus gracilis en cuneatus die kruisen in de medulla.

Mediale meniscus

Axonen van de second-order neuronen die ontspringen uit de nucleus gracilis en cuneatus die zijn gekruist en aan de andere kant van de medulla lopen.

Tractus spinothalamicus

Vervoert informatie over discriminitieve aspecten van pijn en temperatuur, informatie over de locatie en intensiteit van de stimulus. Net zoals de posterior column-medial lemniscal pathway is de ventral posterior laterale nucleus (VPL) van de thalamus een belangrijk overdrachtspunt. ‘je realiseert je dat je in iets scherps trapt’

Tractus spinoreticulairs

Een pijn pathway, vervoert informatie over emotionele en arausale (waakzame) aspecten van pijn. ‘je voelt de pijn’

Ventral posterior lateral nucleus (VPL)

Kernen in de thalamus die sensorische informatie doorgeven aan de primaire sensorische cortex

Intralaminaire nuclei

Kernen in de thalamus die diffuus informatie doorgeven aan de gehele cerebrale cortex.

Spinomesencephali-sche baan

Vervoeren naast informatie over pijn en temperatuur, informatie over grove tast (via de anterolaterale pathways). Pijn modulatie:  ‘aah dat voelt beter’. Vervoert informatie naar het periaqueductaal grijs en de uperior colliculi.

Primaire somatosensorisch cortex

Gelegen in de postcentrale gyrus en bevat de gebieden 3, 1 en 2 van Brodmann en ontvangt informatie vanuit de VPL en de VMP.

Somatotopie: het gezicht is het meest lateraal gerepresenteerd en het been het meest mediaal.

Secundaire somatosensorische associatie cortex

Gelegen in de Sylvian fissure en ontvangt informatie vanuit de primaire somatosensorische cortex.

Posterior pariëtale kwab

Hier vindt verdere verwerking van somatosensorische informatie plaats.

Gate-control theory

Hierbij zorgt sensorische input van ongepaarde zenuwvezels met een grote diameter voor reductie van pijntransmissie door de dorsale hoorn.

Periaqueductaal grijs

Gebied van zenuwcellen dat rond de aquaducuts mecencephali (verbindt 3e met 4e ventrikel). Deze zenuwcellen ontvangen input vanuit de hypothalamus, amygdala en de cortex en inhiberen pijn transmissie in de dorsale hoorn door via een relais in het gebied bij de pontomedullaire junctie. Dit relais wordt de rostrale ventrale medulla genoemd (RVM).

Enkephaline

Opiaat peptide, die in hoge concentratie aanwezig is in de pijnmodulatie pathway. Enkephaline bevattende neuronen zijn in hoge concentratie aanwezig in het periaqueductaal grijs, RVM en achterhoorn van het ruggenmerg.

Dynorphine

Opiaat peptide, die in hoge concentratie aanwezig is in de pijnmodulatie pathway. Dynorphine bevattende neuronen zijn in hoge concentratie aanwezig in het periaqueductaal grijs, RVM en achterhoorn van het ruggenmerg.

β-endorphine

Opiaat peptide, die in hoge concentratie aanwezig is in de pijnmodulatie pathway. β-endorphine bevattende neuronen zijn in hoge concentratie aanwezig in de gebieden van de hypothalamus die informatie geven aan het periaqueductaal grijs.

Opiaat medicatie

Medicatie die zorgt voor pijnstilling door aan te grijpen op de receptoren in de pijnmodulatie pathway.

Thalamus

Betekent letterlijk ‘binnenste kamer’ of slaapkamer. Het is een deel van het diencephalon (samen met de hypothalamus en de epithalamus), en is een belangrijk verwerkingsstation in het centrum van de hersenen. Bijna lle pathways die in verbinding staan met de cerebrale cortex synapsen in de thalamus.

Interne medullaire lamina

Y-vormige structuur van witte stof die de thalamus verdeeld in een mediale nucleaire groep, een laterale nucleaire groep en een anterior nucleaire groep.

Intramedullaire nuclei

Nuclei in de interne medullaire lamina zelf.

Middelijn thalamische nuclei

Een additionele dunne verzameling van nuclei, die tegen het derde ventrikel aanliggen.

Thalamische reticulaire nuclei

Nuclei die een uitgebreide maar dunne laag die de laterale kant van de thalamus bedekt.

Relay nuclei

Grootste deel van de thalamus bestaat uit deze soort nuclei. Ze ontvangen input van verschillende pathway’s en geven deze door aan de cortex. Daarnaast krijgen deze nuclei ook enorm veel reciproke informatie vanuit de cortex terug. Er zijn twee soorten relay nuclei: de specific thalamic relay nuclei en de widley projecting (nonspecific) thalamic relay nuclei).

Specific thalamic relay nuclei

De meeste thalamic relay nuclei liggen in het laterale deel van de thalamus. Alle sensorische regelingen, behalve deze van de reukzin, hebben een specifieke verbinding in het laterale deel van de thalamus op hun weg naar de primaire corticale gebieden. Verbindingen van de nuclei naar de cortex kunnen naar specifieke corticale gebieden lijden, of meer diffuus.

Lateral geniculate nucleus (LGN)

Valt onder de specific thalamic relay nuclei, deze kern ligt dus in de thalamus en geeft visuele informatie door.

Medial geniculate nucleus (MGN)

Valt onder de specific thalamic relay nuclei, deze kern ligt dus in de thalamus en geeft auditieve informatie door.

Ventral lateral nucleus (VL)

Valt onder de specific thalamic relay nuclei, motor pathways die het cerebellum en de basale ganglia verlaten, hebben hier een verbinding, opweg naar de motor, premotor en supllementaire motorcortex.

Widely projecting (nonspecific) thalamic relay nuclei

Nuclei in de thalamus die meer naar wijdverspreide delen van de cortex leiden.

Pulvinar

Achterste groep kernen in de thalamus

Mediodorsale nucleus

Diffuse overgeving van limbische input en andere informatie die betrokken is bij cognitieve functies, vindt hier plaats. De nucleus valt onder de widely projecting nonspecific thalamic relay nuclei.

Intralaminaire nuclei

Nuclei gelegen in de interne medullaire lamina. Net zoals de relay nuclei ontvangen deze kernen inputs van verschillende en hebben reciproke connecties met de cortex. De hoofdzakelijk inputs en outputs zijn van de basale ganglia. Deze nuclei kunnen worden verdeeld in twee functionele regio’s: de caudale intralaminaire nuclei en de grote centromediane nucleus.

Reticulaire nucleus

Vormt een dunne laag, gelokaliseerd lateraal van de thalamus en mediaal van de capsula interna. Let op! Dit is niet hetzelfde als de reticulaire formatie in de hersenstam. De reticulaire nucleus is de enigste nucleus in de thalamus die niet projecteert naar de cortex. Het ontvangt input vanuit andere thalamische nuclei en de cortex en stuurt dan de informatie terug naar de thalamus. Deze nucleus bevat voornamelijk GABA-ergic neuronen.

KCC 7.1 - paresthesie

Paresthesia

Stoornis van gevoelssensatie door een laesie in de somatosensorische pathway. De symptomen zijn afhankelijk van de plek van de laesie. Symptomen bij:

-Laesie van de posterior column-medial lemniscal pathway: tintelend verdoofd gevoel.

-Laesie van de anterolateraal pathway: scherpe, brandende pijn.

-Laesie van de pariëtale kwab van de primaire cortex: contralaterale doffe tinteling en pijn

-Laesie van de thalamus: scherpe contralaterale pijn. 

Djerine-Roussy syndrome

Laesie van de thalamus waarbij scherpe contralaterale pijn wordt waargenomen.

Lhermitte’s sign

Een elektriciteit-achtig gevoel wat vanuit de rug naar de extremiteiten en nek gaat en wordt veroorzaakt door een laesie van het cervicale deel van de wervelkolom.

Dysthesie

Onpretting abnormaal gevoel

Allodynie

Pijngevoel, uitgelokt door normale niet pijnlijke stimuli zoals licht.

Hyperpathie (of hyperalgesie)

Verhoogde pijn bij normale pijnvolle stimuli

Hypersthesie

Verlaagd gevoel

KCC 7.3 – sensory loss: patterns and localization

Corticaal sensorisch verlies

Verlies waarbij alle primaire handelingen goed gaan, maar zich wel een patroon presenteert: corticaal sensorisch verlies, waarbij sprake is van extinctie, verlaagde stereognose en graphestesie.

Stereognose

Het herkennen van voorwerpen door middel van betasting

Graphesthesie

Het herkennen van een patroon wat op de hand wordt getekend (letter/cijfer) door sensatie van aanraking.

KCC 7.4 – spinal cord syndromes

Transverse laesie van het ruggenmerg

Laesie waarbij zowel de sensorische als de motorische pathways helemaal/gedeeltelijk aangedaan zijn. Meestal is er een sensorisch niveau aanwezig. In alle dermatomen die onder het niveau van de laesie liggen is dan sprake van een verminderd gevoel.

Hemicord laesie: Brown-Séquard syndrome

Schade van de laterale corticospinale baan veroorzaakt ipsilaterale zwakheid van de upper-motor neuronen. Interruptie van de posterior columns veroorzaakt ipsilateraal verlies van vibratie en positiegevoel. Interruptie van het anterolateraal systeem veroorzaakt contralteraal verlies van pijn en temperatuurgevoel.

Centraal ruggenmerg syndroom

Bij kleine laesies is er schade aan de vezels van de spintohalamische baan die kruisen in de ventrale commissure veroorzaken bilaterale regio’s van sensorische uitval van pijn en temperatuur. Laesies van het cervicale deel van de wervelkolom zorgen voor de klassieke cape distribution. Bij grotere laesies zijn ook motor neuron defecten op het niveau lager dan de laesie aanwezig. Omdat de anterolaterale pathways vanaf mediaal worden verdrukt, is sprake van bijna geheel verlies van pijn en temperatuur onder de laesie, behalve in de regio van sacrale sparing.

Posterior ruggenmerg syndroom

Laesie van de achterstreng veroorzaken verlies van vibratie en positie gevoel onder het niveau van de laesie. Bij grotere laesies kan er ook sprake zijn van schade aan de laterale corticospinale baan, wat zwakeid van de upper motor-neuronen veroorzaakt.

Anterior ruggenmerg syndroom

Schade aan de anterolaterale banen veroorzaakt verlies van pijn en temperatuurgevoel boven het niveau van de laesie. Daarnaast veroorzaakt schade aan de voorhoorncellen zwakheid van de lower motor neuronen. Bij grotere laesies kan ook de laterale corticospinale baan betrokken zijn, waarbij defecten van de upper motor neuronen aanwezig zijn.

Om te onthouden:

Voor de somatotopie geldt: hoe lager je naar beneden gaat bij het lichaam gaat, hoe meer naar lateraal deze gebieden in de hersenen worden geprojecteerd. De uitzonderingen hierop zijn: de dorsale column en de primaire somatosensorische cortex.

Neuroanatomy – Chapter 8 (spinal nerve roots)


Conus medullaris

Uiteinde van het ruggenmerg, op het niveau van L1 of L2.

Cauda equina

‘de paardenstaart’, spinale zenuwen in het spinale kanaal, zonder zenuwwortels te bevatten.

Cervicale verbreding

Verbreding van het ruggenmerg op C5-T1 niveau die zenuwwortels voor de armen afgeven.

Lumbosacrale verbreding

Verbreding van het ruggenmerg op L1-S3 niveau die zenuwwortels voor de benen afgeven.

Discus intervertebralis

Tussenwervelschijf (tussen de wervellichamen), bestaande uit een nuceleus pulposus en een annulus fibrosus.

Wervellichaam

Vertebraal bot dat wordt verbonden met elkaar door de tussenwervelschijven. De processus articularis superior en inferior vormen facetgewrichten.

Foramen vertebrale

= het spinale kanaal, wordt omgeven door de pia, arachnoïd en dura mater. In het spinale kanaal is, in tegenstelling tot in de schedel, epiduraal vet aanwezig tussen de dura mater en het periosteum. 

Batson’s plexus

Een kleploos netwerk van epidurale venen. Speelt een rol bij metastasering en infectie in de epidurale ruimte.

Dermatoom

Sensorisch gebied van de huid dat geïnnerveerd wordt door een zenuwwortel. De tepels zitten op niveau T4, de umbilicus (navel) zit op T10. C5 wordt gerepresentateerd in de schouder, C6 in de laterale arm en de eerste twee vingers, C7 in de middelste vinger en C8 in de vierde en vijfde vinger. De L4 representatie loopt over het anteromediale scheenbeen, de L5 loopt anterolateraal naar benden en de dorsale kant van de voet tot de grote teen en S1 in d de kleine teen, laterale voet, hiel en zool.

Myotoom

Spieren die worden geïnnerveerd door een enkele zenuwwortel.

KCC 8.3

Radiculopathie

Sensorische of motorische dysfunctie die wordt veroorzaakt door een pathlogie van een zenuwwortel. Het wordt vaak geassocieerd met een brandende tintelende pijn dat naar beneden schiet in een ledemaat in het dermatoom van de aangedane zenuwwortel. De meest voorkomende oorzaken zijn oa.: tussenwervelschijf hernia (C6, C7, L5 en de S1 zenuwwortels), osteophytes, Guillain-Barré syndroom, herpes zoster en ziekte van Lyme.

Horner’s syndroom

T1 radiculopahtie wat zorgt voor onderbreking van de sympathische pathway naar de cervicale sympathische ganglia.

osteophytes

Wanneer het ruggenmerg degenereert, worden bottige osteophyten gevormd. Ze veroorzaken afsluiting van de intervertebrale foramina of spinale stenoses en chronische schade aan het ruggenmerg.

 






Drie belangrijke zenuwwortels in de arm

zenuwwortel

Hoofdzakelijke slapheid

Verminderde reflex

Gebied van sensorische abnormaliteit

Normale tussenwervel-schijf betrokken

Benaderd percentage van cervicale radiculopathieën

C5

Deltoid, infraspinatus, biceps

Biceps, pectoralis

Schouder, bovenste laterale deel arm

C4-C5

7 %

C6

Pols extensoren, biceps

Biceps, brachioradialis

Eerste en tweede vinger, laterale vooram

C5-C6

18 %

C7

Triceps

Triceps

Derde vinger

C6-C7

46 %

 






Drie belangrijke zenuwwortels in het been

zenuwwortel

Hoofdzakelijke slapheid

Verminderde reflex

Gebied van sensorische abnormaliteit

Normale tussenwervel-schijf betrokken

Benaderd percentage van cervicale radiculopathieën

L4

Iliopsoas, quadriceps

Patellar tendon

Knie, mediale onderst been

L3-L4

3% - 10%

L5

Voet dorsiflexie, grote teen extensie, voet eversie en inversie

Geen

Dorsaal deel van de voet, grote teen

L4-L5

40% - 45%

S1

Plantairflexie voet

Achilles tendon

Laterale voet, kleine teen, zool

L5-S1

45% - 50%

Neuroanatomy – Chapter 10 (cerebral hemispheres and vascular supply)


Cirkel van Willis

Anastomotische, hier vanuit ontspringen de hoofd cerebrale arteriën. De cirkel zorgt voor de mogelijkheid van collaterale stromen.

Lenticulostriate arteries

De belangrijkste penetrerende vaten bij de basis van de hersenen. Deze kleine vezels ontspringen vanuit de a. cerebri media.

a. carotis communis

Belangrijke arterie die bloed toevoert in de richting van de hersenen. De a. carotis dextra ontspringt vanuit de a. brachiocephalicus. De a. carotis sinistra ontspringt vanuit de a. subclavia. Vanuit de a. carotis ontspringt de a. carotis interna, van waaruit a. cerebri anterior en media ontspringen.

a. subclavia

Belangrijke arterie die bloed toevoert in de richting van de hersenen. Vanuit de a. subclavia ontpringt de a. vertebrale, die door de procesussus transversus naar boven lopen.

a. choroidea anterior

Kleine vaten die de diepe structuren van de hersenen voorzien van bloed. Ze ontspringen vanuit de a. carotis interna. Vasculariseert dele van de globus pallidus, putamen, thalamus en posterior arm van de capsula interna. De posterior arm van de capsula interna bevat belangrijke motor pathways door de corticobulbaire en corticospinale banen. Een lacunair infarct in de lenticulostriate of a. choroidea anterior leidt dus vaak tot contralaterale hemiparese.

Recurrent arterie van Heubner

Ontspringt vanuit de a. cerebri anterior om delen van het hoofd van de caudatus , anterior putamen, globus pallidus en de capsula interna.

Thalamoperforerende

Arteriën

Arteriën die de thalamus en soms delen van de posterior arm van de capsula interna van bloed voorzien.

KCC 10.1 clinical syndromes of the three cerebral arteries

Infarct en ischemie van de a. cerebri media (MCA)

Komt het meeste voor omdat deze arterie het grootste gebied van de hersenen van bloed voorziet. MCA infarcts kunnen zich voordoen in de volgende regio’s in de hersenen:

-superior division

-inferior division

-deep territory

-alle bovengenoemde regio’s (dan is er sprake van een stam infarct)

Bij infarcten van de MCA, treden defecten zoals afasie, hemineglect, hemianopsie en gezicht-arm of gezicht-arm-gezicht sensomotorisch verlies op. Grote MCA territory infarcts staren de ogen van de patiënt naar de kant van de laesie.

Infarct en ischemie van de a. cerebri anterior (ACA)

Veroorzaken weekheid van de upper motor neuronen en cortical-type sensorisch verlies, waarbij het contralaterale been meer is aangedaan dan de arm of het gezicht. Grotere ACA infarcten veroorzaken contralaterale hemiplegie.

Infarct en ischemie van de a. cerebri posterior (PCA)

Veroorzaken contralaterale homonieme hemianopsie. Kleinere infarcten brengen niet schade aan het gehele gebied dat de PCA vasculariseert aan en veroorzaken kleinere homonieme visueleveld defecten.

Contralaterle homonieme hemianopsie

Van het ipsilaterale oog treedt nasaal gezichtsverlies op en van het contralaterale oog treedt gezichtsverlies van het temporale deel van het oog.

KCC 10.2 watershed infarcts

Watershed zone

Wanneer een cerebrale arterie geobstrueerd is of er ischemie of een infarct is opgetreden dat in het gebied dat deze arterie vasculariseert, regio’s naast andere vaten worden dan relatief gespaard. Wanneer de bloedtoevoer naar twee aangrenzende cerebrale arteriën echter aangetast is, zijn de regio’s tussen deze twee vaten het meest vatbaar voor een infarct of ischemie. De regio tussen deze twee cerebrale arteriën worden de watershed zones genoemd.

Watershed infarct

Infarct waarbij twee cerebrale arteriën zijn betrokken waardoor er een watershed zone ontstaat. Ze veroorzaken proximale arm en been zwakheid. In de dominante hemisfeer kunnen watershed infarcten transcorticale afasie syndromen veroorzaken MC-PCA watershed infarct kunnen verstoringen van de hogere visuele verwerkingsprocessen veroorzaken.

10.3 transient ischemic attack and other transient neurologic episodes

Transient neurologic episodes

Een periode van neurologische dysfunctie. Dit is een veelvoorkomend probleem. Symptomen en signalen kunnen zowel positief als negatief zijn en zowel motorisch, somatosensorisch, visueel, auditief, olfactorisch, kinesthetisch, emotioneel of cognitief van nature zijn. De meest voorkomende oorzaken zijn transient ischemic attack (TIA), migraine, seizures en andere niet-neurologische condities zoals hypoglycemie.

TIA

Neurologisch defect verwant aan een acute coronaire ziekte of onstabiele angina pectoris, dat rond de 10 minuten duurt. Ischemische defecten die langer dan 10 minuten duren veroorzaken permanente celdood in het betrokken deel van de hersenen. TIA’s die langer dan een uur duren, vallen onder kleine infarcts. Een TIA kan veroorzaakt worden door een embolus of thrombus.

KCC ischemic stroke: mechanisms and treatment

beroerte

CVA: cerebrovasculaire aandoening, hierbij is er iets mis in de bloedvoorziening.

Embolisch infarct

Infarct waarbij een stuk materiaal (meestal een bloedpropje) op een bepaalde plek wordt gevormd, vervolgens met de bloedstroom wordt meegevoerd, en plotseling ergens blijft steken en de bloedvoorziening naar de hersenen blokkeert. Andere emboliën zijn: lucht embolie, septische embolie (bij bacteriële endocarditis), vet of cholesterol emboly, disc embolie (bij cervicaal trauma), amnionvloeistof emboli (gedurende geboorte).

Thrombotisch infarct

Infarct waarbij een bloedpropje lokaal in een bloedvat wordt gevormd, meestal aan de kant van een onderliggende atheroslcerothischce plaque, waardoor het vat afgesloten wordt.

Large-vessel infarcts

Infarct waarbij een hoofd bloedvat is betrokken dat aan de oppervlakte van de hersenen ligt, bijvoorbeeld de a. cerebri media en zijn aftakkingen. Worden meestal veroorzaakt door emboli.

Small-vessel infarcts

Infarct waarbij kleine penetrerede vaten zijn betrokken die de diepe hersenstructuren vasculariseren. Ook wel lacunaire infarcten genoemd. Lacunair syndroom wordt gekenmerkt door pure motorische hemiparese.

Cardioembolisch infarct

Infarct waarbij de embolus afkomstig is uit het hart. Meestal wordt de embolus veroorzaakt door atriumfibrilleren. Hieronder valt het myocardiaal infarct. Ook kan een cardioembolisch infarct worden veroorzaakt door klepleiden of mechanische protese.

Myocardiaal infarct

Infarct waarbij een thrombus wordt gevormd op de hypokinetische of akinetische regio van de regio waar het infarct heeft plaatsgevonden. En

Artery-to-artery emboli

Hieronder vallen emboli die voortkomen uit een stenoserend segemt van de a. carotis interna., vertebrale stenosen of een gedilateerde a. basilaris.

Coritcal signs

Signalen die bij corticale laesie voorkomen, waarmee deze kunnen worden onderscheiden van subcorticale laesies. Hieronder vallen apafsie, neglect, homonieme visueleveld defecten en corticaal sensorisch verlies.

Lacune

Kleine-vaten infarct, meestal veroorzaakt door chronische hypertensie. Waarbij meestal de diepere witte stof en nuclei van de cerebrale hemisferen en de hersenstam worden aangedaan.

Electrocardiogram

Techniek waarbij wordt onderzocht of er een cardioembolische bron aanwezig is, hiermee wordt gekeken naar cardiale ischemie of aritmie.

Echocardiogram

Techniek waarbij wordt onderzocht of er structurele abnormaliteiten of thrombi aanwezig zijn .

Hemicraniectomy

Behandeling van een ischemische beroerte (inclusief hemorraïsche conversie, seizures en verlate zwelling) waarbij een deel van de schedel tijdelijk wordt verwijderd van het gebied dat is gezwollen en dat later wordt teruggeplaatst nadat het gevaar voor herniatie is geweken.

Neuroanatomy – Chapter 12 (Brainstem I: surface anatomy and cranial nerves)


Hersenstam

Structuur die informative tussen de hersenen en de rest van het lichaam overbrengt. Hij bestaat uit de middenhersenen, pons en medulla.

Middenhersen-diencephalische verbinding

Hier zit de hersenstam tegen de thalamus en de hypothalamus op het niveau van de tentoriale cerebelli.

Pontomesencephali-sche verbinding

Verbinding tussen de middenhersenen en de pons.

Pontomedullaire junction

Verbinding tussen de pons en de medulla

Cervicomedullaire verbinding

Uiteinde van de hersenstam, op het niveau van het foramen magnum en de pyramidale decussatie.

Tectum

Twee paar hobbels (colliculi superior en colliculi inferior) op het dorsale oppervlak van de middenhersenen.

Cerebellaire peduncle

Grote baan van witte stof.

Pyramidale decussatie

Kruising van de pyramidebanen in de medulla.

Colliculi faciales

Hobbels in de hersenstam, veroorzaakt door de abducens kernen en vezels van de n. faciales.

Hypoglossale trigone

Gevormd door de hypoglossale kernen

Vagale trigone

Gevormd door de dorsale motorneuronen van de CN X (n. vagus)

Neuroanatomy – Chapter 15 (Cerebellum)



Cerebellum

Ook wel kleine hersenen genoemd, verwerken een enorme hoeveelheid (sensorische) inputs van veel regio’s in de hersenen en het ruggenmerg. Deze informatie wordt gebruikt voor coördinatie van beweging en motorische planning. Het cerebellum heeft geen directe connectie met de lower motor neuronen, maar oefent invloed uit op hen door connecties tussen motorsystemen van de cortex en hersenstam. 

 

Inferior vermis

Onderdeel van het cerebellum dat de balans en oogbewegingen coördineert door interacties met het vestibulaire circuit.

 

Flocculonodulaire kwab

Onderdeel van het cerebellum dat de balans en oogbewegingen coördineert door interacties met het vestibulaire circuit. Belangrijk bij de vestibulo-oculaire control.

 

Ataxie

Irregulaire ongecoördineerde bewegingen, veroorzaakt door een laesie in het cerebellum. In dat geval is het ipsilateraal aan de kant van de cerebellaire laesie.

 

Vermis

Middelste deel van het cerebellum. Belangrijk bij proximale en romp spiercontrol

 

Primaire fissure

Fissure die het cerebellum in een anterior en een posterior kwab scheidt.

 

Peduncle

Verbindt het cerebellum met de hersenstam.

 

Posterolaterale fissure

Fissure die het posterior kwab van de flocculonodulaire kwab scheidt.

 

Flocculonodulaire kwab

Deel van het cerebellum dat bestaat uit de flocculus en de nodulus, het is een gebied dat belangrijke connecties naar de vestibulaire nuclei bevat.

 

Nodulus

Meeste inferior deel van de cerebellaire vermis.

 

Arbor Vitae

‘levensboom’, die ontstaat door het patroon van centrale cerebellaire stof en grijze corticale stof.

 

Folia

‘blaadjes’, de kleine uitstulpingen die van mediaal naar lateraal op de oppervlak van het cerebellum lopen.

Superior cerebellaire peduncle

Bundel zenuwvezels die vanuit het crebellum lopen, de superior cerebellaire peduncle is de peduncle die de meeste output vanuit het cerebellum vervoert. Deze peduncle decusseert in de middenhersenen op het niveau van de inferior colliculi. Deze peduncle wordt ook wel de brachium conjunctivum genoemd.  

Middelste cerebellaire peduncle

Bundel zenuwvezels die vanuit het cerebellum lopen, vervoert voornamelijk input. Ook wel brachium pontis genoemd.

inferior cerebellaire peduncle

Bundel zenuwvezels die vanuit het cerebellum lopen, vervoert voornamelijk input. Ook wel restiform ody genoemd.

Intermediaire hemisfeer

Deel van het cerebellum dat verantwoordelijk is voor coördinatie van de distale ledematen.

Laterale hemisfeer

Deel van het cerebellum dat verantwoordelijk is voor motorische planning van de extremiteiten.

Diepe cerebellaire nuclei

Nuclei diep in het cerebellum gelegen, van lateraal naar mediaal: denate nucleus, emboliform nucleus, globose nucleus en fastigial nucleus.

Denate nuclei

Grootste nuclei van de diepe cerebellaire nuclei, ontvangen signalen vanuit de laterale cerebrale hemisferen.

Interposed nuclei

de emboliform en globose nuclei samen. Ontvangen input vanuit het intermediaire deel van de cerebellaire hemisferen.

Fastigial nuclei

Ontvangen informatie vanuit de vermis en een klein deel vanuit de flocculonodulaire kwab.

Vestibulaire nuclei

Ontvangt vezels vanuit de inferior vermis en floculli.

Granulaire celllaag

Binnenste laag van de cerebellaire cortex. Het is een dicht gepakte laag met kleine granullaire cellen.

Purkinjecellaag

Middelste laag van de cerebellalire cortex, bevat de cellichamen van een grote Purkinjecellen. Alle output van de cerebellaire cortex wordt door de axonen van de Prukinje cellen naar de witte stof vervoerd.

Moleculaire laag

Buitenste laag van de cerebellaire cortex, en bevat ongemyeliniseerde axonen van granullaire celeln, dendrieten van Purkinjecellen en verschillende types interneuronen.

Mossy fibers

Een van de twee primaire inputs van het cerebellum. Komen vanuit verschillende regio’s. Mossy fibers gaan omhoog vanuit de cerebellaire witte stof om zo excitatoir te synapsen op dendrieten van de granullaire cellen.

Parallel fibers

Mossy fibers à granullaire cellen à bifurcatie à parallel fibers à Purkinjecellen

Granullaire cellen zenden axonen in de moleculaire laag, waar bifurcatie plaatsvindt, en vervolgens parallel fibers vormen. Vervolgens gaan deze parallelcellen naar de dendrieten van de Purkinje cellen. Elke parallel vezel vormt een excitatoire synaps met verschillende Purkinje cellen. Vervolgens vormen Purkinjecellen inhibitoire syn

Climbing fibers

Een van de twee primaire synaptische inputs van het cerebellum. Ze ontspringen vanuit neuronen in de contralaterale inferior olivary nucleus. Deze vezels vormen een synaps met de  Purkinjecellen.

Golgi cellen

Cellen in de granullaire cellaag, ze ontvangen excitatoire inputvan granullaire cellen parallel vezels in de moleculair laag.

Cerebellaire golmerulus

Gespecialiseerd regio in de granullaire cellaag waar complexe synapthische interacties plaatsvinden.

Basket cel

Cellen in de moleculaire laag die informatie ontvangen van granulaire parallelle vezels. En zorgen voor laterale inhibitie van aangrenzende Purkinjecellen.

Excitatoire connecties van de cerebellaire cortex

Bestaan uit axonen die omhoog gaan. Dit zijn de axonen van mossy fibers, climbing fibers en granulaire cel parallele vezels)

Inhibitoire connecties van cerebellaire cortex

Bestaan uit axonen die naar beneden gaan. Dit zijn axonen van Purkinjecellen, stercellen, basket cellen en Golgi cellen)

Posterior inferior cerebellaire arterie

Voorziet de laterale medullla, het grootste gedeelte van de inferior helft van het cerebellum en de inferior vermis van bloed.

Anterior inferior cerebellaire arterie

Voorziet de de inferior laterale pons, de middelste cerebellarie peduncle en een deel van het ventrale cerebellum tussen de gebieden van de PICA en SCA, inclusief de flocculus.

Superior cerebellalire arterie

Voorziet het bovenste laterale deel van de pons, de superior cerebellarie peduncle, het goorste gedeelte van de superior helft van de cerebrale hemisfeer, inclusief de diepe cerebellaire nuclei en de superior vermis.

KCC 15.2 clincal findings and localization of cerebellaire laesies

Ataxie

Ongecoördineerde beweging door verstoorde contractie van agonist en antagonist spieren en het gebrek van normale coördinatie tussen bewegingen op verschillende verbindingen. Wordt gezien bij patiënten met een cerebellaire dysfunctie. De bewegingen schieten continu over en worden over gecorrigeerd. De beste test voor ataxie zijn de vinger-neus-vinger testen.

Dysrhythmia

Abnormale timing van de beweging

Dysmetrie

Abnormale bewegingspatronen door de ruimte. Er is sprake van abnormale onderschietende of overschietende bewegingen naar een voorwerp.

Truncale ataxie

Veroorzaakt door laesie in de cerebellaire vermis die de primaire mediale motorsystemen aantast. Hierdoor krijgt de patiënt een wijde-basis, onstabiele, dronkenschap achtige loop. Patiënten hebben moeite met rechtop zitten zonder hulp. De test van Romberg kan helpen truncale ataxie te identificeren.

Appendiculaire ataxie

Veroorzaakt door een laesie in  de intermediaire en laterale delen van de cerebellaire hemisfeer, die de laterale motorsystemen aantast. Laesies die zowel de vermis en cerebellaire hemisferen aantasten en de truncale en appendiculalire ataxie komen vaak samen voor binnen dezelfde patiënt.

Ataxie-hemiparese

Syndroom dat vaak wordt veroorzaakt door lacunaire infarcts waarbij de patiënt een combinatie van unilaterale upper motor neuron signalen en ataxie heeft, meestal aan dezelfde kant. De ataxie en hemiparese zijn beiden meestal contralateraal aan de kant van de laesie.

Sensorische ataxie

Ontstaat wanneer de posterior column-medial lemniscal pathway aangedaan in. Patiënten presenteren zich met overschietende bewegingen.

Cerebellaire stoornis

Stoornis die de mediale motorsystemen, laterale motor systemen, oogbewegingen, vestibulaire pathway’s, en andere circuits beschadigen, wat resulteert in karakteristieke symptomen als specifieke bevindingen bij neurologisch onderzoek.

Dysrhytmie

Abnormaal ritme en timing van bewegingen.

Postural tremor

Dit ontstaat wanneer de ledemaatspieren geactiveerd blijven het ledemaat in een bepaalde stand te houden, terwijl de druk die werd geoefend om de spier in een bepaalde stand te houden al lang weg is. Bijvoorbeeld je moet iemands arm naar beneden drukken, de arm is weg en alsnog blijven de spieren aangespannen en maken ze een grote uitslag naar beneden. Bij cerebellaire laesies ontstaat een irregulaire grote amplitude van het postural tremor.

Myoclonus

Een plotselinge snelle bewegingsstoornis, treedt op bij patiënten met een cerebellaire aandoening.

Vander´s Human Physiology – Chapter 6 (section B & C)



SECTION B

Elektrisch potentiaal

= potentiaal verschil = potentiaal. Het verschil in voltage tussen twee punten.

Stroom

Verplaatsing van elektrische lading. In biologische systemen wordt dit veroorzaakt door de verplaatsing van ionen.

Weerstand

Belemmering van de beweging door een bepaalde substantie, buis of opening.

De wet van Ohm

Wet die het effect van het voltage en weerstand op de stroom weergeef. De stroom (I) is evenredig aan het voltage (E) en omgekeerd evenredig met de weerstand (R). Hierdoor ontstaat de formule: I = E/R

Rustmembraan potentiaal

Voltage verschil tussen de binnenkant en de buitenkant van de cel, zonder excitatoire of inhibitoire stimulatie. Ook wel het rustpotentiaal genoemd.

Equilibrium potentiaal

Voltage verschil over het membraan die een flux veroorzaakt van een bepaald ion die gelijk is, maar tegenovergesteld aan de flux die wordt veroorzaakt door de concentratiegradiënt van hetzelfde ion. Bij een equilibrium potentiaal voor een ion is er geen netto verplaatsing van het ion omdat de tegenovergestelde fluxes gelijk zijn en de potentiaal niet veranderd.

Nernst vergelijking

Vergelijking waarmee berekend kan worden wat het elektrochemische equilibrium over het membraan is voor elk ion.

Eion=(61/Z)log(Cout/Cin)

Eion = equilibrium potentiaal voor een bepaald ion in mV

Cout = extracellulaire concentratie van een ion

Cin  = intracellulaire concentratie van een ion

Z = valentine van het ion

61 is een constant waarde die de universele gas constante, de temperatuur (37 graden) en de elektrische Faraday constante omvat.

Goldman-Hodgkin-Katz (GHK) vergelijking

Vergelijking waarmee berekend kan worden wat het elektrochemische equilibrium is wanneer het membraan permeabel is voor meer dan 1 ion.

 

Lek K+ kanalen

Kaliumkanalen die openstaan wanneer het membraan in rust is.

Elektrogenische pomp

Actief transportsysteem die de elektrische lading scheidt, waarbij een potentiaal verschil wordt geproduceerd.

Gepolariseerd

Staat waarin de buitenkant van de cel een andere lading heeft ten opzichte van de binnenkant van de cel.

Gedepolariseerd

Staat waarbij het membraanpotentiaal minder negatief wordt dan het rustpotentiaal (dus dichter bij 0)

Repolarisering

Het terugkeren van het transmembraan potentiaal naar het rust niveau

Hyperpolarisering

Verandering van het membraanpotentiaal zodat het interior van de cel negatiever wordt dan zijn rustpotentiaal.

Gegradeerde potentialen

Decrementale membraanpotentiaal verandering van de variabele amplitude. Er is geen treshold of refractieperiode. Gegradeerde potentialen zijn beperkt tot een relatief klein gebied van het plasma membraan. Wanneer zo´n potentiaal ontstaat, beweegt de lading van de plaats van ontstaan van het potentiaal naar de plekken van het plasmamembraan die in rustpotentiaal zijn. Positieve lading in de cel zal door de intracellulaire vloeistof weg van het gedepolariseerde gebied en naar de meer negatieve rustpotentiaal gebieden gaan. Buiten de cel zal de positieve lading echter van de meer positieve regio van het rustende membraan naar de positieve regio´s van de depolarisatie stromen. De potentialen kunnen zowel in hyperpolariserende of depolariserende richting werken. De sterkte van het potentiaal is gerelateerd aan de sterkte van de initiërende prikkel.

Overshoot

Deel van het actiepotentiaal waarbij het membraanpotentiaal boven de nul komt.

Ligad-gevoelige ionkanelen

Membraan kanaal dat wordt gereguleerd door de binding van specifieke moleculen aan de kanaaleiwitten.

Mechanisch-gevoelige ionkanalen

Membraan ionkanalen die worden geopend of gesloten door deformatie of stretch van het plasmamembraan.

Voltage-gevoelige ionkanalen

Celmembraan ion kanaal dat wordt geopend of gesloten door veranderingen in het membraan potentiaal.

Decrementaal

Verlaging van de amplitude.

Summatie

Wanneer een additionele stimuli verschijnt voordat het gegradeerde potentiaal is uitgedoofd, kan deze additionele stimuli worden toegevoegd aan de depolarisatie van de eerste stimulus.

Excitabel membraan

Membraan dat elektrische actiepotentialen kan produceren.

Excitabiliteit

Het vermogen om elektrische signalen te produceren.

Lokale anesthetica

Medicatie die de generatie van actiepotentialen voorkomt. Bijvoorbeeld procaine (Novocaine) en lidocaine (Xylocaine). De werking berust op het blokkeren van de voltage-afhankelijke natrium kanalen.

Inactivation gate

Deel van de voltage-gevoelige natriumkanaal of kaliumkanaal dat het kanaal sluit

Threshold potentiaal

Membraan potentiaal boven het niveau wat moeten worden bereikt om in een excitable cel om actiepotentialen af te vuren.

Positieve feedback

Karakteristiek voor control systemen waarbij een initiële verstoring een reeks aan acties activeert die de verstoring verder vergroten.

Afterhyperpolarization

Verlaging van het membraanpotentiaal in neuronen aan het eind van het actiepotentiaal om de voltage-gevoelige kalium kanalen te openen.

Negatieve feedback

Karakteristiek control systeem waarbij systemen tegenovergesteld werken aan de originele verandering in het systeem.

Threshold stimuli

Stimulus die in staat is het membraan net tot de drempelwaarde te stimuleren.

Subthreshold potentiaal

Depolarisatie die minder is dan het depolarisatie potentiaal

Subthreshold stimuli

Stimulus die in staat is het membraan te depolariseren, maar niet genoeg om de drempelwaarde te bereiken.

Absolute refractie periode

De tijd waarin een exitabel membraan geen actiepotentiaal kan genereren in respons tot een stimulus.

Relatieve refractie periode

De tijd waarin een exitabel membraan een actiepotenitaal kan genereren, mits de stimulus is sterker dan de sterkte van de normale drempelwaarde.

Actiepotentiaal propagatie

De verplaatsing van een actiepotentiaal langs een axon. In gemyeliniseerde axonen gebeurd het via sprongsgewijze geleiding.

Sprongsgewijze geleiding

Geleiding van actiepotentialen langs een gemyeliniseerd axon zodat de actiepotenitalen van de ene knoop van Ranvier in de myelineschede naar de volgende.

Receptor potentiaal

Gegradeerd potentiaal dat ontstaat in het uiteinde van een afferente neuron of een gespecialiseerde cel die er intiem mee geassocieerd is, in reactie op de stimulatie.

Pacemaker potentiaal

Spontane gegradeerde depolarisatie tot de drempelwaarde van sommige neuronen en spiercellen van het plasmamembraan.

SECTION C

Excitatoire synaps

Synaps die, wanneer hij geactiveerd is, ervoor zorgt dat het postsynaptisch neuron meer actiepotentialen ondergaat of de frequentie van de bestaande actiepotentialen verhoogt.

Inhibitoire synaps

Hyperpolariserend gegradeerd potentiaal dat ontstaat in de postsynaptische neuron in reactie op de activatie van de inhibitoire synaptische uiteinden.

Convergens

(neuronaal)

Veel presynaptische neuronen synapsen op 1 postsynaptisch neuron

Divergens

(neuronaal)

1 presynaptisch neuron synapst met veel postsynaptische neuronen

Elektrische synaps

Synaps waar lokale stroompjes als gevolg van elektrische activiteit tussen de twee neuronen stromen via gapjuctions

Chemische synaps

Synaps waarbij neurotransmitters die worden vrijgelaten door het ene neuron diffuseren over een extracellulaire ruimte om vervolgens een tweede neuron te beïnvloeden.

Synaptische vesikels

Cellulaire structuur dat de neurotransmitter vasthoudt en uitscheidt in de synaps.

Postsynaptische dichtheid

Gebied in de postsynaptische celmembraan dat de neurotransmitter receptoren en structurele proteïnen die belangrijk zijn voor de synaptische functie bevat.

Synaptische spleet

Smalle extracellulaire ruimte die de pre- en postsynaptische neuronen van elkaar scheidt bij een chemische synaps.

Cotransmitter

Chemische messenger die samen met een neurotransmitter van een synaps of neuroeffector junction wordt uitgescheiden.

Actieve zone

Regio in het axon uiteinde waar neurotransmitter vesikels zijn geklusterd, klaar voor secretie

SNARE-eiwitten

Oplosbaar N-ethylmaleimide-sensitive fusion protein attachment protein receptor. Zorgen ervoor dat de neurotransmitters in de vesikels opgeslagen liggen. Synaptotagmines zorgen ervoor dat en een conformatie verandering in het SNARE complex optreedt wat leidt tot membraanfusering en neurotransmitter afgifte.

synaptotagmines

Proteïn in de wand van de synaptische vesikel dat bindt aan calcium en zo het proces van exocytose stimuleert. Het zorgt voor een verandering in het SNARE complex.

Ionotrope receptor

Membraan eiwit waardoor de ionenstroom wordt gecontroleerd door de binding van extracellulaire signaal moleculen

Metabole receptor

Membraan receptor in neuronen die de formatie van second messengers bevordert wanneer een ligand wordt gebonden

Heropname

Actief proces dat overtollige neurotransmitters terug in de presynaptische cel in transporteert.

Excitatoire postsynaptische potentiaal (EPSP)

Depolariserend gegradeerd potentiaal dat in een postsynaptisch chemisch neuron in antwoord op activatie van een excitatoire synaps.

Inhibitoire postsynaptisch potentiaal (IPSP)

Hyperpolariserend gegradeerd potentiaal dat ontstaat in een chemisch postsynaptische neuron in antwoord op activatie van inhibitoire synaptische uiteinde.

Temporale summatie

Membraan potentiaal dat wordt geproduceerd als twee of meer inputs, die ontstaan op verschillende tijdstippen, samen worden gevoegd. De potentiaal verandering is groter dan bij een potentiaal dat wordt veroorzaakt door een enkele input.

Spatiële summatie

Membraan potentiaal dat wordt geproduceerd als twee of meer inputs, die ontstaan op verschillende plaatsen, samen worden gevoegd. De potentiaal verandering is groter dan bij een potentiaal dat wordt veroorzaakt door en enkele input.

Presynaptische inhibitie

Inhibitoire input naar neuronen door de synapsen bij het uiteinde van het axon.

Presynaptische facilitatie

Excitatoire input naar neuronen door synapsen bij het uiteinde van de neuron.

Axo-axonische synaps

Presynaptische synapse waar een axon het presynaptische uiteinde van een ander axon stimuleert.

Autoreceptoren

Een receptor op een cel die beïnvloed wordt door een chemische messenger die door die zelfde cel wordt vrijgelaten.

Receptor desensitisatie

Tijdelijk onvermogen van een receptor om te reageren op zijn ligand, als gevolg van een eerdere ligandbinding.

Agonist

Chemische messenger die aan een receptor bindt en de respons van een cel triggert. Het verwijst vaak naar een medicijn dat de actie van stof in het lichaam normaal gesproken nadoet.

Antagonist

Molecuul dat competeert met een ander molecuul voor een bepaalde receptor en bindt aan de receptor maar de respons van de cel niet triggert.

Neuromodulatoren

Chemische messenger die reageert met neuronen, meestal door een second-messenger systeem, om zo te reageren op een neurotransmitter.

Acetylcholine

Neurotransmitter dat door de pre- en postganglionaire parasympathische neuronen, preganglionaire sympathische neuronen, somatische neuronen en sommige CNS neuronen wordt uitgescheiden.

Cholinerg

Betrekking tot acetylcholine. Een verbinding dat werkt zoals acetylcholine of een neuron dat acetylcholine bevat.

Acetylcholinesterase

Enzym dat acetylcholine afbreekt in acetaatzuur en choline.

Nicotine receptor

Achethycholine receptor die reageert op nicotine. Primair receptoren op de motor eindplaten en op postganglionaire autonome neuronen.

Muscarine receptor

Acetylcholine receptor die reageert op het paddenstoel gif muscarine. Gelokaliseerd op gladde spieren, hartspieren, sommige CNS neuronen en klieren.

Biogene amines

Familie van neurotransmitters die een basisformule hebben: R-NH2. Hieronder vallen dopamine, norepinephrine, epinephrine, serotonine en histamine.

Dopmaine

Biogenische amine (catecholamine) neurotransmitter en hormoon. De precursor voor epinephrine en norepinephrine.

Norepinephrine

Biogenische amine (catecholamine) neurotransmitter, uitgesschieden bij de meeste sympathische postgangionaire uiteinden, van het bijniermerg en in veel CNS regio’s.

Epinephrine

Aminehormoon dat wordt uitgescheiden door het bijniermerg en betrokken is bij de regulatie van organisch metabolisme. Een biogenische amine (cathecholamine) neurotransmitter, ook wel adrenaline genoemd.

Catecholamines

Dopamine, epinephrine of norepinephrine, welke allemaal dezelfde chemische structuur hebben.

L-Dopa

Precursor voor dopamine vorming, ook wel levodopa genoemd.

Monoamine oxidase (MAO)

Enzym dat catecholamines in axon uiteindes en synapsen afbreekt.

Adrenerg

Betrekking hebbend tot norepinephrine of epinephrine. Verbindingen die werken zoals norepinephrine of epinephrine.

Alpha-adrengerge receptoren

Type plasmamembraan receptor voor epinephrine en norepinephrine. Worden ook wel alpha adrenorecptor genoemd.

Beta-adrenerge receptoren

Werken met behulp van stimulatoire G eiwitten om zo de cAMP concentratie in de postsynaptische cel te vergroten.

Serotonine

Biochemische amine neurotransmitter. Paracriene stof in bloedplaatjes en spijsverteringskanaal.

Excitatoire aminozuren

Aminozuur dat werkt als een excitatoire (depolariserende) neurotransmitter in het zenuwstelsel.

Aspartaat

Excitatoire neurotransmitter in het centrale zenuwstelsel. De geïoniseerde vorm van het aminozuur aspartaatzuur.

Glutamaat

Anion gevormd door het aminozuur glutamaatzuur. Een belangrijke neurotransmitter in het excitatoire CNS.

AMPA receptoren

Receptor eiwit die wordt gevonden in het membraan van sommige hersenneuronen.

NMDA receptoren

Ionotropische glutamaat receptor die betrokken bij leren en geheugen.

Long/term potentiatie (LTP)

Proces waarbij synapsen een langdurige verhoging in effectiviteit ondergaan wanneer ze intensief worden gebruikt.

Excitotoxiciteit

Verspreidende schade aan de hersencellen dankzij uitscheiding van glutamaat van een gescheurd neuron.

GABA

Aminozuur neurotransmitter, veelvoorkomend bij inhibitoire synapsen in het CNS.

Glycine

Aminozuur, een neurotransmitter in sommige inhibitoire synapsen in het CNS.

Neuropeptide

Familie van meer dan 50 neurotransmitters die ontstaan uit 2 of meer aminozuren. Functioneren vaak ook als chemische messengers in niet neurale weefsels.

Peptidergic

Neuron dat peptiden (eiwitten) uitscheidt.

Endogene opioïden

Voorbeeld van neuropeptides – endorphine, dynorphine of enkephaline.

Beta-endorphine

Mogelijk hormoon, vrijgelaten vanuit de hypofyse voorkwab, waarvan wordt gedacht dat het een rol speelt in de adaptatie van stress en pijn verlichting. Werkt ook als neurotransmitter.

Dynorphine

Een van de groep van endogene opioïde peptides die werken als neuromodulatoren in de hersenen.

Enkephaline

Peptide neurotransmitter, bij sommige syanpsen geactiveerd door opiate medicijnen. Een endogene opioïd.

Substance P

Neutopeptide neurotransmitter, uitgestoten door afferente neuronen in zowel de pijn pathway als andere wegen.

Nitraat oxide

Gas dat functioneert als intracellulaire messenger, inclusief neurotransmitters. Is een endotheel-verkregen relaxing factor. Vernietigt intracellulaire microben.

Carbon monoxide

CO, gas dat reageert met hemoglobine. Verlaagt de zuurstoftransporterende werking van bloed en zorgt voor verschuiving van de zuurstof-hemoglobine dissociatie curve naar links. Het werkt ook als een intracellulaire messenger in neuronen.

Hydorgen sulfide

Type gas dat soms functioneert als neurotransmitter.

ATP

Adenosine trifosfaat , nucleotide die energie van metabolisme naar cel functies transporteert gedurende afbraak van ADP en afgifte van P.

Adenosine

Een nucleoside, gemaakt van adenine gebonden aan een ribose suiker. Het is ook een neurotransmitter in het centrale zenuwstelsel.

Verschillen tussen gegradeerde potentialen en actie potentialen

Gegradeerd potential

Actiepotentiaal

Amplitude is afhankelijk van de initiërende prikkel

Alles  of niets. Wanneer het membraan eenmaal gedepolariseerd is tot de drempelwaarde, is de amplitude onafhankelijk van de grootte van de initiërende prikkel.

Potentialen kunnen bij elkaar worden opgeteld

Potentialen kunnen niet bij elkaar worden opgeteld

Hebben geen drempelwaarde

Hebben meestel een drempelwaarde van 15 mV depolarisatie t.o.v. het rustpotentiaal

Hebben geen refractaire periode

Hebben wel een refractaire periode

De geleiding vindt decrementaal plaats, de amplitude neemt af naarmate de afstand vanaf de depolarisatie afneemt

De geleiding vindt niet decrementaal plaats. De depolarisatie wordt op een constant niveau gehouden, gezien over het hele membraan.

De duur varieert met de initiërende omstandigheden

De duur is constant voor een gegeven cel type onder constante omstandigheden.

Kan zowel depolarisatie als hyperpolarisatie zijn.

Is alleen depolarisatie

Wordt geïnitieerd door een stimulus uit de omgeving (receptor), door een neurotransmitter (synaps) of spontaan

Wordt geïnitieerd door een gegradeerd potentiaal

Mechanisme is afhankelijk van ligand-gevoelige kanalen of andere chemische of fysiologische veranderingen.

Mechanisme is afhankelijk van voltage-gevoelige kanalen.

COO programma Zintuigen - Het oor


Sensor

Receptor die informatie geeft over de uitwisseling met de omgeving en andere mensen.

Perceptie

Waarneming, het oproepen van een intern beeld welke plaats vindt in de hersenschors.

Receptie

Hangt af van:

-de locus (plek waar receptoren zijn gelokaliseerd)

-de intensiteit (de gewaarwording is evenredig met de logaritme uit de prikkelsterkte)

-specificiteit (de sensor is het meest gevoelig voor de adequate prikkel)

-modaliteit (hieronder valt  mechanisch, chemisch, thermisch en elektromagnetisch, met elk een aparte plaats voor pijnzin)

Auricula

Oorschelp, vangt geluidstrillingen op. De auricula ontstaat uit zes ectodermale zwellingen die zich ontwikkelen rond de eerste kieuwspleet. De auricula bestaat onder andere uit:
- de helix (de buitenrand)
- de conchea (diepste deel van de oorschel, dus nog wel aan de buitenkan zichtbaar)
-tragus (verhevenheid aan de voorzijde, zit bijna aan het hoofd vast)

Meatus acusticus externus

Uitwendige S-vormige gehoorgang van ongeveer 2,5 cm, dirigeert geluidsgolven richting uitwendige gehoorgang . 1/3 deel (lateraal) heeft een kraakbenige wand, 2/3 deel heeft een benige wand (mediaal). De voorwand heeft een nauwe relatie met het kaakgewricht, arthrose van het kaakgewricht kan zich dan ook uiten als oorpijn.

Membrana tympani

Trommelvlies, wordt in trilling gebracht door geluidsgolf en vormt de scheiding tussen het buitenoor en het middenoor. Het trommelvlies staat schuin t.o.v. het saggitale vlak en bestaat uit drie lagen:
- epitheellaag, wordt sensibel geïnnerveerd door de n. trigeminus (n. V) en n. vagus (n. X)
-bindweefsellaag
-binnenste laag, wordt sensibel geïnnerveerd door de n. glossopharyngeus (n. IX).
Bij inspectie: aan de bovenzijde is de annulus tympanicus (kraakbeenring) rondom het membraan zichtbaar. Het membraan kan onder worden verdeeld in het pars tensa (het deel van het membraan dat is uitgespannen tussen de annulus tympanicus en de steel van de malleus) en de pars flaccida (de membraan van Shrapnell, het niet-gespannen deel, boven de malleus-steel).

Gehoorbeentjes

Ossicula auditus, nemen de trillingen in het middenoor vanuit het trommelvlies over. Het zijn er drie: de malleus, incus en stapes.

Malleus

Hamer, is bevestigd aan het trommelvlies. Bestaat uit een caput, collum en manubrium. Het manubrium zit vast aan het membrana tympani en de caput vormt samen met het corpus van de incus een synoviaal gewricht.

Incus

Aambeeld , bestaat uit een corpus, crus breve en crus longum. Samen met de caput van de malleus vormt het een synoviaal gewricht. Het uiteinde van het crus longum vormt met de stapes ook een synoviaal gewricht.

Stapes

Stijgbeugel, is bevestigd aan het ovale venster. Het bestaat uit een caput, crus arcus en basis. De basis is met behulp van het ligamentum annulare beweeglijk opgehangen in de fenestra vestibuli (het ovalen venster).

stapes bestaat uit een caput, crus, arcus en een basis. Het caput is via een synoviaal gewrichtje verbonden met de incus. De basis is door middel van het ligamentum annulare beweeglijk opgehangen in de fenestra vestibuli (het ovale venster) van de cochlea. Vanaf de achterwand van het cavum tympani loopt een spiertje, de m. stapedius, naar het caput van de stapes. Dit spiertje wordt geïnnerveerd door een branchiomotorisch takje van de n. facialis (nVII).

Foramen ovale

Opening in het os spehnoidale. In deze opening hangt de voetplaat, die de trilling overbrengt op de vloeistof in het slakkenhuis.

Cochlea

Slakkenhuis, het benige deel van het binnenoor. Hier wordt de trilling omgezet in actiepotentialen.

N. Cochlearis

Achtste hersenzenuw die de actiepotentialen naar de primaire gehoorkernen in de hersenstam vervoert.

Oor

Bestaat uit het buitenoor, middenoor en binnenoor.
Buitenoor: vangt geluid op
Middenoor: auris media, zorgt voor impedantieaanpassing. De auris media staat in open verbinding met de pharynx en met de cellulae mastoideae.
Binnenoor: wordt ook wel de mechno-elektrische omzetter (transducer) genoemd.

Kieuwspleet

Ectodermaal deel van het embryonale kopgebied van waaruit de uitwendige gehoorgang en de buitenste laag van het trommelvlies ontstaat.

Kieuwzak

Entodermaal deel van het embryonale kopgebied van waaruit de ruimte van het middenoor en de binnenste laag van het rommelvlies ontstaan.

Kieuwboog

Mesodermaal deel van het embryonale kopgebied van waaruit de gehoorbeentjes voortkomen. De malleus en de incus ontstaan uit de eerste kieuwboog, de stapes uit de tweede kieuwboog. Ook de auricula ontstaat uit de erste en tweede embryonale kieuwbogen.

Labyrinthblaasje

Afsnoering van de labyrinthplacode van het ectoderm boven het rhombencephalon van de hersenen.
Het ventrale deel ontwikkelt zicht tot de sacculus en de ducuts chocleairs. Het dorsale deel ontwikkelt zich tot de utriculus, de halfcirkelvormige kanalen en de ductus endolymphaticus.

Labyrinthplacode

Dorsaal in het kopectoderm gelegen verdikking van het ectoderm, ter hoogte van het rhombencephalon. Vanuit hier ontstaat het oor en het evenwichtsorgaan.

Eerste kieuwzak

De entodermale instulping (in de kop van het embryo)

Eerste kieuwspleet

De ectodermale instulping (in de kop van het embryo)

Cavum tympani

Het middenoor, ontstaat uit het distale gedeelte van de eerste kieuwzak vanuit de wand van de pharynx.

Tuba auditiva

Buis van Eustachius, verbindt het middenoor met de pharynx. De verbinding zorgt ervoor dat de druk in het middenoor kan worden aangepast aan de druk van de buitenwereld.

Vagus-reflex

Doordat de n. glossopharyngeus (n. IX) en de n. vagus (n. X) zowel de slijmvliezen van het middenoor als de tuba auditiva innerveren, kan prikkeling van het trommelvlies leiden tot vagus-reflexen (hoesten)

M. tensor tympani

Spiertje dat aan de malleus vast zit en geïnnerveerd wordt door een aftakking van de n. trigeminus. Hij ontspringt vanuit de wand van de tuba auditiva. Wanneer het spiertje contraheert, beweegt de malleus naar mediaal en wordt de membrana tympani aangespannen.

M. stapdedius

Spiertje dat aan de stapes vast zit en geïnnerveerd wordt door de n. facialis. Zowel de m. tensor tympani als de m. stapedius voorkomen dat het membrana tympani te grote uitslagen maakt als gevolg van harde geluiden. Wanneer de spiertjes niet meer werken treedt er hyperacusis (overgevoeligheid voor hoge tonen) op.

Cavum tympani

Een met lucht gevulde ruimte in het middenoor. Het bestaat uit vier wanden en een dak en een bodem:
-laterale wand: paries membranaceus, wordt voornamelijk gevormd door het membrana tympani.
- anteriore wand: paries caroticus: tussen de a. carotis interna en het cavum tympani bevindt zich een dun botlamel
-mediale wand: paries labyrinthicus. Van boven naar beneden vindt je: de prominentie van de canalis semiciruculairs lateralis en facialis, de fenestra vestibuli (het ovalen venster), het promotorium (prominentie van de basale winding van de cochlea) en de fenestra chocleae (het ronde venster).
-posteriore wand: paries mastoideus. Bovenin bevindt zich een opening: de aditus ad antrum mastoideum, welke toegang geeft tot het antrum mastoideum.
-dak: paries tegmentalis/tegmen tympani Icarniale begrenzing,temporaalkwab)
-bodem: paries jugularis. De bodem heeft een nauwe relatie met de v. jugulairs.

Recessus epitympanicus

Ruimte in het cavum tympani boven de gehoorbeentjes.

Tympanische reflex

Bij harde geluiden treedt contractie van de gehoorspiertjes op waardoor het gehele systeem (waaronder het trommelvlies, gehoorbeentjes en ligamenten) stijver wordt, waardoor het geluid minder goed doorgegeven wordt naar het binnenoor. De reflex treedt op bij: harde geluiden, irritatie van de externe gehoorgang en slikken en gapen. De volgende eigenschappen van de reflex zijn van belang: constante activiteit, verzwakking van het horen van de eigen stem, verzwakking van omgevingsgeluiden (masking) en grotere verzwakking van lage frequenties dan hoge frequenties.

Chorda tympani

Zenuwaftakking van de n. facialis. Het bevat zowel smaakvezels (oorsprong vanuit de tong) als visceromotorische (parasympatische) vezels. De aftakking loopt met een boog door het cavum tympani naar voren toe.

Binnenoor

Het binnenoor wordt verdeeld in het benig en vliezig labyrint. het heeft twee functies: evenwicht en gehoor (het deel dat hier voor zorgt wordt de cochlea genoemd).

Benige labyrinth

Bestaat uit de ruimten die uitgespaard zijn in het pars petrosa van het os temporale rondom het vliezige labyrinth. Hierin bevindt zich perilymfe en zweeft het vliezige labyrinth. Het heeft een mesenchymale oorsprong. Het bestaat uit het vestibulum, de canales semiculares anterior, posterior en lateralis, de cochlea en de aqueductus vestibuli.

Vliezig labyrinth

Is afkomstig uit de embryonale labyrinthblaasjes. Het bestaat onder andere uit het sacculus en de utriculus, van waaruit de drie ductus semiculares ontspringen. De twee blaasjes bevatten zintuigorganen die nodig zijn voor de statische evenwichtszin.

Otoliet

= statoliet = statoconiën, calciumcarbonaatkristallen die op een plaat van gelatineus materiaal zijn gehecht. De sacculus en de utriculus bevatten beide een macula, bestaande uit een groepje neuroepitheliale cellen waarvan de cilia eindigen in een plaat van gelatineus weefsel. Als gevolg van positieveranderingen van de otolietmembraan geven haarcellen een signaal af aan de n. vestibularis (n. VIII). Als je je hoofd rechtop houdt worden de stereocilia van de haarcellen van de macula utriculi verticaal geprojecteerd, terwijl die van de macula sacculi horizontaal staan.

Ducuts semiculares

Organen van de dyamische evenwichtszin. De ducuts semicircularis lateralis ligt horizontaal, terwijl de ductus semicirculairs anterior en posterior daarentegen rechtop staan.

Crus commune

Gemeenschappelijk deel van de semicircularis anterior en posterior

Ampulla

Verwijding van een ductus semicircularis, waarin een crista ampullaris zit, met daarop een cupula.

Crista ampularis

Bevat zintuigcellen (haarcellen). Wanneer de cupula onder invloed van verplaatsing van endolymfe door beweging verplaatst, worden de haarcellen van de crista geprikkeld. Via de gezamenlijke n. vestibulocochleris (n. VIII) worden de prikkels naar de hersenstam vervoerd.

Endolymfe

Op verschillende plekken in het vliezige labyrinth wordt endolymfe gemaakt en wordt vervolgens afgegeven aan de inhoud van de ductus cochlearis. Via de ductus wordt het vocht naar de sacculus, utriculus en de halfcirkelvormige kanalen getransporteerd. In de sacculus endolymphaticus wordt het endolymfe geresorbeerd.

Perilymfe

Wat betreft samenstelling komt perilymfe sterk overeen met liquor cerebrospinalis. Perilymfe bevindt zich in de hele perilymfatische ruimte. De aqueductus vestibuli is de verbinding tussen het periflymfe en de subarachnoidale ruimte rondom de hersenen.

Endocholeaire potentiaal

Potentiaal dat ontstaat doordat endolymfe (scala media) en perilymfe (scala vestibuli) een verschillende ionsamenstelling hebben. Perilymfe kan worden vergeleken met cerebrospinale en interstiële vloeistof en heeft een elektrisch neutrale lading. Endolymfe is zeer positief t.o.v. perilymfe (+80 mV)

Lamina spiralis

Dunne benige plaat, die gedeeltelijk membraneus is en in het benige kanaal van het slakkenhuis ligt. Het verdeelt de cohclea in de lengte in twee compartimenten: de scala vestibuli en de scala tympani. De lamina spiralis bestaat uit een benig gedeelte (de lamina spiralis ossea) en een vliezig gedeelte, gelegen onder het orgaan van Corti (lamina spiralis membranacea = membrana basilaris).

Scala vestibuli

Opstijgende trap van de cochlea, het is een voortzetting van het vestibulum

Scale tympani

Dalende trap van de cochlea

Helicotrema

Overgang bij de top van de cochlea van het scala vestibuli naar het scala tympani.

Membrana vestibularis van Reissner

Mediale wand van de ductus cochlearis

Stria vascularis

Laterale wand van de ductus cochlearis

Orgaan van Corti

Specialisatie van de wand van de ductus cochlearis dat zich op het membrana basilaris bevindt. Het bestaat uit twee rijen van stereocliën-dragende zintuigcellen, de binnenste en buitenste haarcellen. Aan de oorsprong van de haarcellen liggen vezels an de n. cochlearis. Gelegen in de onderwand van de ductus cochlearis. De onderwand hecht aan de pars membranacea van de lamina spiralis.

Membrana tectoria

Een plooi van de wand van de ductus cholearis, gelegen boven de haarcellen in het orgaan van Corti. Ook wel de dakplaat genoemd. In het membrana tectoria steken de haartjes van de haarcellen van het orgaan van Corti. Deze beweging wordt met behulp van een pilaarconstructie omgezet in een heen en weer beweging van de reticulaire laminae waarin de haartjes zijn opgehangen. Hierdoor worden de haartjes omgebogen en de K+-permeabiliteit verandert. Of er hyperpolarisatie of depolarisatie optreedt, is afhankelijk van de kant waarnaar de haartjes toebuigen.

Modiolus

De holle as van de cochlea. Het is een directe voortzetting van de meatus acusticus internus. De n. cholearis bevindt zich in de modiolus.

n. vestibulocochlearis

8e hersenzenuw, ontsprint uit de:

-n. cochlearis: gehoorcomponent, innerveert het orgaan van Corti. Het sensibele ganglion van de n. cochlearis is het ganglion spirale.

-n. vestibularis: evenwichtszincomponent, innerveert de maculae van de sacculus en de utriculus en de cristae ampullares. Het sensibele ganglion van de n. cochlearis is het ganglion vestibulare.

a. labyrinthi

Belangrijkste arterie van het binnenoor. Hij ontspringt uit de a. cerebelli inferior anterior (AICA)

n. cochlearis

Ontspringt uit de 8e hersenzenuw en geleidt vanuit verschillende delen van de cochlea (frequentie-afhankelijk: hoge frequenties aan het begin, lage aan het eind van de cochlea) actiepotentialen naar de primaire gehoorkernen in de hersenstam.

Colliculus inferior

Plaats waar de primaire gehoorkernen, na kruising op drie plaatsen naar de contralaterale zijde, eindigen.

Spatiële oriëntatie

Één cel is gevoelig voor één frequentie. In de primaire auditieve cortex is hiervan sprake.

Binauraal horen

= ruimtelijk horen. Met behulp van gewaarwording van geluiden in het horizontale of verticale vlak kan worden bepaald waar je je bevindt in een ruimte. Intensiteitverscihillen, faseverschillen en tijdsverschillen beïnvloeden de mate van binauraal horen.

Horizontaal richtingshoren

Waar je je bevindt in de ruimte wordt bepaald door het verschil in detectie van intensiteit en aankomsttijd van een bepaalde geluidsstimulus tussen beide oren. De prikkel waarvan de intensiteit het grootst is, of de snelheid het hoogst, komt respectievelijk het sterkst of het eerst bij de olivaris superior aan. De prikkel die het eerst of het sterkst aankwam in de nucleus, zorgt ervoor dat het signaal dat wordt doorgegeven in het andere oor, wordt geremd. Met behulp van dit mechanisme kun je bepalen of een geluidsprikkel van links of rechts komt.
Een prikkel die van voren komt kun je onderscheiden van een prikkel die van achter omdat de oren naar voren gericht staan, er meer geluidsopbrengst is als het geluid van voren komt.

Stereofonische opstelling

Opstelling waarmee horizontaal richtingshoren kan worden gedemonstreerd. Met behulp van verandering van intensiteit, fase en tijd van de stereo geluidssignalen kan worden gecontroleerd of er een verschil in richting wordt waargenomen.

Verticaal richtingshoren

Er is maar één oor nodig voor verticaal richtingshoren. Het grootste gedeelte van het geluid treedt direct de gehoorgang in. Een klein deel wordt echter gereflecteerd door de golven en vouwen van het buitenoor (de pinna). Uiteindelijk zal dit gereflecteerde geluid ook de gehoorgang binnentreden, maar later dan het geluid dat direct de gehoorgang binnen gaat. De combinatie van het geluid dat direct de gehoorgang binnen gaat en het geluid dat eerst wordt gereflecteerd, geeft een richting aan het geluid.

Dopplereffect

Het naderen of verwijderen van een geluidsbron ten opzichte van jou zorgt voor een verschil in toonhoogte. Wanneer een geluidsbron je nadert, neem je een hogere toonhoogte (= hogere frequentie) waar. Als een geluidsbron zich verwijdert van jou, neem je een lagere toonhoogte (= lagere frequentie) waar.

Geleidingsslecht-horendheid

Slechthorendheid veroorzaakt door stoornissen in de luchtgeleiding via het buitenoor en middenoor. Oorzaken kunnen zijn dysplasie van de oorschelp, de gehoorgang of middenoor, of door overmatige hoeveelheid oorsmeerproductie. Daarnaast kan een corpora aliena of vocht in het middenoor zorgen voor geleidingsslechthorendheid.

Perceptieslecht-horendheid

Slechthorendheid veroorzaakt door een afwijking in het binnenoor of daarachter. De oorzaken kunnen zijn: ontwikkelingsstoornissen, lawaai met een geluidsterkte van meer dan 85 dB, infecties, bindweefselziekten of veroudering.

De proef van Rinne

Bij deze proef wordt de stemvork aangeslagen, waarna hij direct op het mastoïd wordt geplaatst. Vervolgens wordt de stemvork dicht bij het oor gehouden (waarbij het oor niet wordt aangeraakt). Bij een normaal oor is de luchtgeleiding beter dan de botgeleiding. Wanneer je geen geluid meer hoort als de stemvork op het mastoïd staat, en je vervolgens de stemvork bij het oor houd, zou bij een normaal persoon er ‘weer’ geluid waar genomen worden.
-Rinne positief: geluid wordt via mastoïd zachter gehoord dan via oor. Dit is de uitslag bij normaal gehoor of perceptieslechthorendheid.
-Rinne negatief: geluid wordt via mastoïd langer of beter gehoord dan via oor. Er is dan sprake van geleidingsslechthorendheid.

Proef van Weber

Bij deze proef wordt de stemvork aangeslagen, waarna hij op de schedel, midden tussen beide oren wordt geplaatst. Er kunnen die dingen gebeuren:

- wanneer er sprake is van een symmetrisch gehoor zal de patiënt het geluid in het midden horen

- wanneer er sprake is van een geleidingsstoornis zal de patiënt beter horen met het slechte oor.

- wanneer er sprake is van perceptieverlies van het slechte oor, hoort de patiënt het geluid beter aan het betere oor.

Proef van Schwabach

Bij deze proef wordt de stemvork aangeslagen en op het mastoïd gezet. Wanneer de patiënt het geluid niet meer hoort, maar jij zelf nog wel, dan is de Schwabach verkort en is er sprake van perceptief gehoorverlies. Hierbij moet je eigen gehoor natuurlijk wel normaal zijn.

Toonaudiogram

Op een grafische manier het weergeven van de intensiteiten waarmee tonen van verschillende frequenties nog goed gehoord kunnen worden. Met behulp van een hoofdtelefoon en een botvibrator kunnen de hoordrempels worden bepaald voor lucht- en botgeleiding.

Hearing Level (HL)

Nulniveau voor elke frequentie in het toonaudiogram

Deci-Bels Hearing-Level (dB HL)

De verschuiving van de drempelwaarde voor een bepaalde frequentie wordt bij iemand die slecht hoort uigedrukt in deci-Bels t.o.v het referentie Hearing-Level.

Overhoren

Het verschijnsel waarbij het oor dat niet wordt blootgesteld aan geluiden afkomstig uit de hoofdtelefoon, toch deze geluiden hoort. Om dit te voorkomen wordt dit niet te testen oor blootgesteld aan een ruis.

Hoorspan

= dynamisch bereik: het deel waartussen een persoon zijn gehoor kan gebruiken en de ongename geluidsdrempel.

Recruitment

Voor hoge tonen neemt de subjectieve luidhuid sneller toe

Spraakaudiometrie

Bij deze test wordt een rij woorden met één lettergreep aangeboden, waarbij de intensiteit gelijk is. De patiënt moet de woorden zo goed mogelijk proberen na te zeggen. Vervolgens wordt gekeken hoeveel spraakklanken correct zijn nagesproken. Hiermee kan de discriminatie curve opgesteld worden.

Discriminatiecurve

Geeft de relatie tussen de spraakintensiteit en de spraak-verstaanbaarheid weer. Bij normale mensen wordt de maxiumscore van 100 % behaald. Bij mensen met perceptief verlies is dat vaak niet het geval.
-verschuiving van de discriminatiecurve wijst op: geleidingsgehoorverlies.

-steilheid van de discriminatiecurve wijst op: als de discriminatiecurve steiler loopt dan bij een normaal oor wijst dit op een cochleaire component in het gehoorverlies, en is er dus sprake van perceptiegehoorverlies.

Tympanometrie

Test waarbij de flexibiliteit van het trommelvlies wordt gemeten. Wanneer het trommelvlies stijf is zal een deel van het geluid niet via het trommelvlies worden doorgegeven aan de gehoorbeenketen, maar zal het geluid worden ‘teruggekaatst’.

Tympanogram

Grafische weergave van de verandering van het geluidsniveau opgebouwd door de toon, als functie van het verschil in luchtdruk in de afgesloten gehoorgang t.o.v. de barometerdruk.
-vlak verloop van het tympanogram: trommelvlies beweegt minder

-steil verloop van het tympanogram: trommelvlies beweegt heel erg

-verschoven verloop van het tympanogram: onderdruk in middenoor

Intensiteit

= luidheid van een toon, wordt uitgedrukt in decibel (dB)

Frequentie

=toonhoogte, wordt uitgedrukt in Hertz (Hz)

Leerboek psychiatrie - Hoofdstuk 8.1 - delier


Delirium

Verworven aandoening waarbij verandering van de functie van meerdere cognitieve domeinen optreedt. De ernst van de cognitieve symptomen moet dusdanig ernstig zijn dat de persoon in het dagelijks leven ernstig beperkt wordt en mag aanwezige dementie niet de oorzaak van de cognitieve symptomen zijn.

De DSM criteria voor een delirium:

-bewustzijnsstoornis (kernsymptoom), met aandachtsproblemen

-verandering in cognitieve functies (niet als gevolg van een reeds bestaande dementie)

-in korte tijd ontwikkelt de stoornis zich

Prodromi van delerium

Eerste symptomen van een delirium:

-’s nachts slapeloosheid, overdag suf

-levensechte dromen/nachtmerries

-illusoire vervalsingen en korte perioden van desoriëntatie

-concentratieproblemen en moeite met denken

-rusteloosheid/teruggetrokkenheid

- gevoel van irritatie, angst, spanning

Disperceptie

Vervormde waarneming

Intoxicatie delirium

Delerium door een middel dat voornamelijk bij oudere patiënten optreedt. Het gaat om met de leeftijd gepaarde veranderingen in de farmacokinetiek en metabolisme, cerebrale kwetsbaarheid voor de effecten van bepaalde farmaca of polyfarmacie. Zowel medicatie voorgeschreven middelen als recreatieve drugs (alcohol, cannabis etc.) en middelen die vrij verkoopbaar verkrijgbaar zijn (pijnstillers, anti-hoestmiddelen) kunnen een delirium veroorzaken.

Anticholinerge delirium

Valt onder intoxicatie delirium, door intoxicatie met anticholinerge middelen.

Serotoninesyndroom

Valt onder intoxicatie delirium, door intoxicatie met serotonerge middelen.

Maligne neurolepticasyndroom

Valt onder intoxicatie delirium, door intoxicatie met antipsychotica die zorgen voor blokkering van de dopaminereceptor.

Alcoholonthoudings-

Delirium

= delirium tremens. Treedt binnen een week op na het verminderen/staken van overmatig alcoholgebruik. De symptomen zijn: delerium en autonome hyperactivatie met tachycardie, toegenomen transpiratie, hypertensie en tremoren. De autonome hyperactivatie kan met benzodiazepinen behandelt worden. Daarnaast moet bij iedere patiënt met een delirium en in de voorgeschiedenis alcoholmisbruik, thiamine worden toegediend.

Benzodiazepine-

onthoudingsdelirium

Delirium veroorzaakt door het staken van benzodiazepinen. Naast psychische klachten als slapeloosheid, prikkelbaarheid, en angst, treden ook lichamelijke symptomen als overgevoeligheid voor licht, geluid, myoclonien en insulten. Dit delirium wordt behandelde met het weer starten van benzodiazepinie in combinatie met een matig lange halfwaardetijd bijvoorbeeld lorazepam, die vervolgens langzaam wordt afgebouwd. Bij een contraindicatie van benzodiazepinen kan haloperidol worden gegeven.

Hyperactief-hyperalert delirium

Delirium waarbij sprake is van motorische onrust, verhoogde afleidbaarheid en agitatie. Deze vorm komt voornamelijk voor bij alcohol en benzodiazepine onthouding.

Hypoactief-hypoalert delirium

Ook wel ’stil’ delirium genoemd. Kenmerken hiervan zijn apathie, teruggetrokkenheid en vermindering van de alertheid.

Dysnomie

Benoemingsstoornis, waarbij de patiënt moeite heeft met benoemen van dingen.

Haloperidol

Eerste middel dat wordt gebruikt voor de behandeling van een delirium bij somatisch zieke patiënten.

Functionele histologie - Hoofdstuk 9 - zenuwweefsel


Centrale zenuwstelsel

Deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

Gliacellen

Bevinden zich in het centrale zenuwstelsel. De neuronen worden ondersteund, beschermd en geïsoleerd door deze cellen. Glia betekent in het Griek lijm à ‘lijmcellen’

Neuroglia

Alle gliacellen bij elkaar

Neuropileem

Ook wel zenuwvilt genoemd. Het is een dicht opeengepakte complex bestaande uit zenuw- en gliaceluitlopers.

Perifere zenuwstelsel

Deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de zenuwen (zenuwuitlopers met ondersteunende cellen) en kleine zenuwcel centra, de ganglia. Om de zenuwen en ganglia ligt bindweefsel, dit voedt en beschermt de zenuwen.

Spina bifida

‘open ruggetje’ (doordat de ruggengraat niet sluit). In het ergste geval stulpen het ruggenmerg en meniges door de opening naar buiten uit.

Ziekte van Hirschprung

Ziekte waarbij de neuralelijstcellen niet de darmwand kunnen binnen dringen, waardoor de darmmucose de ganglioncellen in de plexussen van Auerbach en Meissner niet heeft. Dit zorgt voor dilatatie en hypertrofie van het colon.

Neurale plaat

Structuur die ontstaat uit het ectoderm, door differentiatie in het ectoderm die wordt geïnduceerd door de chorda dorsalis.

Neurale groeve

Gleuf in de neurale plaat die ontstaat doordat de randen van de plaat verdikken.

Neurale buis

Wanneer de randen van de neurale plaat zo erg verdikken en verder groeien, kunnen ze op een gegeven moment met elkaar versmelten waardoor een buis ontstaat. Vanuit deze buis ontwikkelt zich het centrale zenuwstelsel (hieronder vallen dus ook de neuronen, gliacellen, ependymcelle en epitheelcellen van de plexus choroideus.

Neurale lijst

Cellen van het ectoderm die na de sluiting van de neurale groeve naast de neurale buis komen te liggen. Vanuit deze cellen worden de sensibele neuronen van de spinale ganglia, cellen van de pia mater en arachnoidea, poastganglionaire neuronen van ortho- en parasymapthische ganglia, cellen van Schwann, mantelcellen van perifere gangilia en chromaffiene cellen van het bijniermerg en melanocyten in de huid gevormd.

Perikaryon

Cellichaam van neuron. De kern is het middelpunt en vormt het stofwisselingscentrum van de cel. Dit deel is ook gevoelig voor prikkels.

Dendrieten

Sterk vertakte uitlopers van een neuron. Per neuron zijn er meestal meer dan 1. Dendrieten ontvangen de stimuli en geleiden ze naar het cellichaam.

Axon

Een vaak zeer lange uitloper van een neuron. Per neuron is er 1 axon, welke impulsen naar andere neuronen, spiercellen of kliercellen geleidt.

Telodendron

Eindboompje, het distale uiteinde van het axon. Dit uiteinde is meestal vertakt.

Collaterale tak

Vertakking van het distale uiteinde van een axon

Eindknopje

Ook wel bouton genoemd, verbreding aan het uiteinde van een collaterale tak. Hierlangs vindt de impulsoverdracht naar andere neuronen plaats via synapsen.

Multipolaire neuronen

Neuronen met meer dan twee uitlopers. Hieronder valt 1 axon en meerdere dendrieten. Het over grote deel van de neuronen zijn multipolair.

Bipolaire neuronen

Neuronen met 1 axon en 1 dendriet. Deze neuronen worden onder andere in het gehoororgaan en het netvlies gevonden.

Pseudo-unipolaire neuronen

Neuronen met 1 uitloper die op een bepaalde afstand van het perikaryon T-vormig splitst in een axon en een dendriet.

Week 1 - College 1 – Slechthorendheid - Patiënt college (25 maart 2014)

Vanaf haar 16e hoorde mevrouw geen hoge tonen meer, ze ging steeds minder horen en ze kreeg ook last van tinnitus (oor suizen). Elk jaar hoorde ze slechter, soms stond het een jaartje stil, soms weer links, dan weer rechts, het ging hel geleidelijk.

Ze komt uit een gezin met 8 kinderen, en 3 van de 8 hebben deze aandoening. Ze had vooral last om in rumoer dingen te verstaan, in pauzes bijvoorbeeld, als er veel geluid was, kon ze niet goed horen. Toen ze ging studeren werd het steeds erger. Ze kon wel heel goed liplezen dus daarmee heeft ze het gehaald. Daarna werd het zo erg dat het functioneren erg moeizaam ging. Ze had verder geen pijn in het oor.

Ze heeft een operatie gehad en nu kan ze weer 95-98% horen. De aandoening is recessief overervend, dus misschien kunnen haar kinderen het ook krijgen.

Theorie

Functie gehoor:
1. Communicatie: het gehoor is nodig om elkaar te verstaan en elkaar te begrijpen.
2. Signaleren: het signaleren van geluid, bijvoorbeeld van gevaar (in het verkeer)
3. Lokaliseren: het is ook belangrijk om te weten waar het geluid en eventueel gevaar vandaan komt.
4. Luistergenot: bijvoorbeeld naar muziek luisteren

Proef van Weber en Renne geven een indruk over de aard van de aandoening, het toon audiogram geeft een indruk over de aard en de ernst van de aandoening.

Je kunt een probleem hebben in de gehoorgang, je kunt een probleem hebben in het middenoor (trommelvlies of gehoorbeentjes). Dit is conductief gehoorverlies.

Een perceptief (beengeleiding) gehoorverlies kan in het cochlea en nervus acusticus.

Behandelopties: expectatief beleid (=niets doen), hoortoestellen of chirurgie.

In het oor vinden de volgende processen plaats: luchttrilling (gehoorgang) wordt mechanische trilling (middenoor), wordt een vloeistof trilling  (cochlea) en zorgt uiteindelijk voor een elektronisch signaal.

Bij de operatie van mevrouw is er een elektrode geplaatst in de cochlea, hiermee gaan er impulsen naar de nervus acusticus. Elektrode stimuleert ook direct de nervus choclearis. Dit is een cochleaire implantatie (CI).

Week 1 - College 2 – De weg van het geluid en anatomie (25 maart 2014)

De gehoorbeentjes zijn de malleus (hamer), incus (aambeeld) en stapes (stijgbeugel). Deze gehoorbeentjes en ligamenten zorgen voor trillingen in het oor: impedantie overgang. Hierdoor wordt het gehoor heel erg versterkt.

In het benig labyrint ligt een vliesachtig labyrint en het drijft in perilymfe. In dit vliesachtige labyrint zit ook weer vloeistof, dat heet endolymfe.

Het orgaan van Corti (organum spirale) is een specialisatie van de wand van dat deel van de ductus cochlearis dat op de membrana basilaris is gelegen. Het orgaan bevindt zich over de gehele lengte van de ductus cochlearis.

Het centrale gedeelte van dit orgaan bestaat uit twee rijen van sterociliën-dragende zintuigcellen, de binnenste en buitenste haarcellen. De haarcellen worden ondersteund en zijn omgeven door steuncellen. Boven de haarcellen bevindt zich een plooi van de wand van de ductus cochlearis, de membrana tectoria.

Aan de basis van de haarcellen bevinden zich de vezels van de n. Cochlearis. De haarcellen vormen synapsen met deze vezels. De cellichamen van deze zenuwvezels verbinden zich in het ganglion spirale. De modiolous, de holle as van de chochlea is de rechtsstreekse voortzetting van de meatus acusticus internus. Zijn richting is van mediaal-achter naar lateraal-voor. In de modiolous bevindt zich de n. Cochlearis. Het ganglion spirale spiraliseert om de modiolus.

Een humaan embryo van 28 dagen heeft drie placodes in het ectoderm (aan elke kant): een reukplacode, lensplacode en labyrinthplacode.

Het middenoor ontstaat uit de eerste kieuwzak vanuit de wand van de pharynx. Alle bekleding van het middenoor en van de verbinding van het middenoor met de pharynx (tuba auditiva) is dienovereenkomstig van entodermale oorsprong.

Auris externa bestaat uit auricula, meatus acusticus externus en membrana tympani. Het middenoor; auris interna = cavum tympani met gehoorbeentjes. Het binnenoorbevat de cochlea, de sacculus, utriculus en canales semicurculares. Naar dit orgaan gaat de 8e hersenzenuw toe.

Hoe ouder iemand wordt, hoe minder elastisch het basale membraan wordt.

Week 1 - College 3 – Functies van de retina (25 maart 2014)

De zintuigcellen zitten achter het retina, waardoor het licht eerst door een aantal lagen heen zal moeten voordat het de zintuigcellen bereikt. De epitheel laag van het retinale pigment speelt een rol bij het recyclen van rodopsine.

Staafjes zijn gespecialiseerd in nacht zien, meer fotopigment (vangen meer licht), grotere hoeveelheid (120 miljoen), sterkere convergentie, beperkte gezichtsscherpte, hoge gevoeligheid, niet kleurgevoelig en niet perifeer gelegen.

 

Kegeltjes: gespecialiseerd in overdag zien, minder fotopigment, kleinere hoeveelheid (6 miljoen), minder sterke convergentie, grotere gezichtsscherpte, lage gevoeligheid, kleurgevoeligheid en centraal gelegen (fovea).

Stimulatie door licht zorgt voor hyperpolarisatie.

cGMP stimuleert Natrium/Calcium kanaal. Het omzetten van GTP naar cGMP zorgt voor het openen van het kanaal. Positieve lading komt de cel binnen, dit zorgt voor een depolarisatie. Licht zorgt voor conformatie veranderingen van fotopigment, phosphodiesterase wordt geactiveerd, zorgt ervoor dat cGMP wordt afgebroken tot GMP. Het natrium/calcium kanaal sluit, wat zorgt voor hyperpolarisatie.

Donkeradaptatie (staafjes, 40 minuten): meer rhodopsine moleculen in het donker. Bij lichtadaptatie (kegeltjes, 5 minuten): minder opsine moleculen in het licht.

Retina pathofysiologie:

1. OMD (ouderdoms macula degeneratie): degeneratie (apoptose) van de macula lutea (gele vlek)
2. Glaucoma: beschadiging aan de retina door een verhoogde oogboldruk
3. Diabetische retinopathie: beschadigingen aan de retina door haarvaatafwijkingen.

Week 1 - College 4: Histologie van het zenuwstelsel (27 maart 2014)

Twee tentamen vragen over hoofdstuk 9 van Junquiera en het practicum histologie!

Het centraal zenuwstelsel:
1. Cerebrum
2. Cerebellum (kleine hersenen)
3. Ruggenmerg

Perifeer zenuwstelsel:
1. Zenuwen (banen)
2. Spinale/craniale ganglia (centra van zenuwcellen) – merendeel ligt naast het ruggenmerg

Grijze stof in cortex en kerngebieden en witte stof. Meningen (hersenvliezen): van buiten naar binnen: dura mater, arachnoidea, pia mater (een cellaag). Zenuwweefsel is opgebouwd uit diverse celtypen en een beetje extracellulaire matrix.

In het ruggenmerg is de grijze stof in vlindervormig patroon (aan de binnenkant).

Cerebellum cortex is opgebouwd uit drie lagen: (van buiten naar binnen)
1. Moleculaire laag: dendrietvertakkingen van de cellen van Purkinje
2. Centrale laag: Purkinje cellen
3. Granulaire laag (korrel laag): kleine schakelneuronen.

Cellen in centrale en perifere zenuwstelsel:

Alle andere cellen zijn aanwezig zodat neuronen goed kunnen functioneren.

1. Neuronen:
Post-mitotische cellen bestaande uit drie onderdelen:

·        Perikaryon (cellichaam)
- Typische kenmerken van een metabool actieve cel, veel RER, grote kern, veel mitochondriën

·        Dendrieten
- Relatief korte vertakkingen voor het ontvangen van signalen bedekt met spines (synaptische contacten)

·        Axon
- Uitzenden van signalen, soms een meter lang

In cytoplasma van neuronen ligt bruin pigment (lipfuscine), dit is onverteerd materiaal in cytoplasma van neuronen. Dit is waarom bij ouderen de cortex wat bruiner is. Het cytoskelet van de neuronen is opgebouwd uit neurofilamenten, microtubuli  (belangrijk voor transport van organellen) en actine.

Het tau-eiwit speelt een belangrijke rol in de stabilisatie van microtubuli. Wanneer het tau-eiwit wordt gehyperfosforyleerd treedt er accumulatie op van draadachtige filamenten. Neurofibrillaire tangles zijn intraneuronale kluwens van gehyperfosforyleerd tau-eiwit. Typisch kenmerk van de ziekte van Alzheimer! Karakteristieke pathologische kenmerken: neurofibrillaire tangles en seniele plaques, liggen rondom neuronen. Dit zijn foutief gevouwen eiwitten die zich ophopen.

Neuronen worden onderscheiden op basis van vorm of functie.

Vorm:

·        Multipolaire neuronen: vanuit het cellichaam meerdere vertakkingen

·        Bipolaire neuronen: (retina) vanuit het cellichaam maar 2 vertakkingen

·        Unipolaire neuronen: (spinale ganglia) cellichaam met 1 vertakking

Functie:

·        Motorische neuronen: efferent

·        Sensorische neuronen: afferent, ontvangen prikkels uit omgeving (ganglia)

·        Schakel (inter)neuronen: verbinding neuronen binnen een kerngebied (korrellaag van cerebellum)

·        Projectieneuronen: verbinding kerngebieden onderling

Synaps = impulsgeleiding. Actiepotentiaal genereren, voortgeleiden en integreren. Flux van ionen zorgt voor actiepotentiaal, axolemma, signaaloverdracht bij de synaps en dan release van neurotransmitters (zowel activerend als inhiberend). Impulsgeleiding is sneller en efficiënter in gemyeliniseerd axon.

Verschillende typen synapsen:

Axo-dendritisch, axo-somatisch,  axo-axonisch en axon-effectorcel (bijvoorbeeld spiercel of kliercel

Bij Parkinson is er verlies van neuronen die dopamine produceren (dopaminerge neuronen). Lewy bodies zijn intraneuronale inclusies van foutief gevouwen eiwit (alfa-synucleïne). Eiwit hoopt zich op in de neuronen.

2. Astrocyten: stervormige gliale cellen met diverse functies:

·        Structuur/stevigheid

·        Detoxificatie van schadelijke stoffen en regulatie ionenbalans

·        Productie van voedingsstoffen en groeifactoren

·        Essentieel voor de integriteit van de bloed-hersen barrière

3. Oligodendrocyten
-  Myeline wordt geproduceerd door oligodendrocyten (CZS) en de cellen van Schwann (PZS). Myeline vormt een isolatielaag rondom de axonen en geeft ‘trophic support’.

Oligodendrocyten myeliniseren meerder axonen in tegenstelling tot de cellen van Schwann die slechts 1 axon myeliniseren.

Een aandoening die gekenmerkt wordt door het verlies van myeline is MS. Ontstekingscellen komen vanuit het bloedvat binnen in de hersenen. T-cellen en macrofagen dringen binnen en fagocyteren myeline. Astrocyten vullen het gat op.

4. Microglia
- Macrofagen van het CZS betrokken bij het opruimen van dode cellen en fagocytose van pathogenen. Ze screenen als het ware het brein. Wanneer ze geactiveerd worden veranderen ze van vorm. Geactiveerde microglia rondom seniele plaques in een Alzheimer patiënt.

5. Ependymcellen
- Epitheelachtige cellen met cilia die de hersenventrikels  en het centrale kanaal bekleden en zorgen voor transport van cerebrospinale vloeistof.

Plexus choroideus: sterk gevasculariseerde structuur bestaande uit ependymcellen waar de cerebrospinale vloeistof wordt geproduceerd. Ultrafiltratie uit het bloed is cerebrospinale vloeistof, wordt afgegeven aan hersenventrikel.

Cerebrospinale vloeistof circuleert door de ventrikels, het centrale kanaal, de subarachnoidea en de perivasculaire ruimte. Via arachnoïdale villi afvoer naar veneuze sinussen in de dura mater.

Perifeer:

6. Cellen van Schwann
- Myeline produceren in periferie

7. Satelietcellen
- Liggen rondom neuronen. Gliale cellen die qua functie overeenkomst vertonen met astrocyten. Ganglia bevatten grote pseudo-unipolaire ganglioncellen.

Zenuwen worden omgeven door drie bindweefsellagen (van binnen naar buiten): endoneurium, perineurium en epineurium.

Na beschadiging van een axon kan er herstel optreden:
1. Kern verplaatst zich richting de perifierie
2. Microglia en macrofagen ruimen celrestanten op
3. Proliferatie van cellen van Schwann (banden van Bungner: strengen ter bevordering van begeleiding opnieuw uitgroeiend axon).

Regeneratie in CZS is geringer dan in het PZS. Theorie:
- Omgevingsfactoren in CZS vs PZS, astrogliaal litteken
- Intrinsieke factoren: neuronen in CZS zijn vergeleken met neuronen in het PZS, minder in staat zijn om regeneratie genen te induceren.
- Proliferatie van cellen van Schwann vs oligodendrocyten (cellen van Schwann kunnen prolifereren).

Neuronale stamcellen komen in specifieke gebieden voor:
1. Subventriculaire zone
2. Hippocampus (betrokken bij korte termijn geheugen).

Het gevaar van de stamcellen is dat ze een tumor kunnen vormen.

Samenvattend

Centrale zenuwstelsel:

1. Cerebrum: cortex bestaat uit 6 lagen waarin de perikarya van neuronen liggen. Witte stof bevat voornamelijk axonen die gemyeliniseerd worden door oligodendrocyten
2. Cerebellum: cortex bestaat uit 3 lagen (moleculaire, centrale en granulairelaag) met cellen van Purkinje
3. Ruggenmerg: grijze stof aan binnenkant met grote motorische neuronen, centrale kanaal. CZS wordt omgeven door drie lagen: dura mater, arachnoid en pia mater.

Perifere zenuwstelsel:
1. Ganglia: grote ganglionneuronen met satellietcellen
2. Zenuwen (regeneratie): cellen van Schwann vormen myeline

Cellen van het centrale en perifere zenuwstelsel:
1. Multi-, bi- of unipolaire neuronen: piramidale neuronen, cellen van Purkinje, ganglioncellen
2. Gliale cellen: satellietcellen, cellen van Schwann, astrocyten, oligodendrocyten, microglia
3. Hersenventrikels bekleed met ependymcellen, productie cerebrospinale vloeistof in plexus choroideus.

Week 1 - College 5: Inleiding zenuwstelsel (27-03-2014)

Het verschil tussen het perifere en centrale zenuwstelsel is belangrijk voor de lokalisatie van een aandoening. Dit is te bepalen aan de hand van combinatie van sensibele en motorische uitval.

Een belangrijk principe is dat er een gekruiste controle is: je linkerhersenhelft stuurt je rechter lichaamshelft aan. Verschillende sensibele kwaliteiten kruising op verschillende hoogte in het zenuwstelsel. Dit geldt ook voor het visuele systeem: linker helft gezichtsveld wordt gedaan door de rechter hemisfeer. Hier is dus ook een gekruiste controle.

Indeling van het zenuwstelsel:
- Perifere zenuwstelsel versus centrale zenuwstelsel (geen absolute scheiding)
- Autonome/vegetatief versus somatisch (beide zowel motorisch als sensibel)
- Grijze stof versus witte stof

Zes grote onderdelen CZS op basis van de vroege ontwikkeling: (dit is gebaseerd op de embryonale ontwikkeling)

1. Telencephalon = grote hersenen (hemisferen)
2. Diencephalon = tussen hersenen (thalamus/hypothalamus)
3. Mesencephalon = middenhersenen
4. Metencephalon = pons + cerebellum (kleine hersenen)
5. Myelencephalon = verlengde merg = medulla oblongata
6. Medulla spinalis = ruggenmerg

Het zenuwstelsel is ontstaan als buis, en die buis heeft ook een holte. Hier ontstaan uiteindelijk de hersenholtes uit. Uit deze buis komt de neurale groeve, die gaan uiteindelijk fuseren. Aan rostraal en caudaal blijft nog een opening ontstaan. De neurale buis sluit, maar de openingen blijven.

Flexura cephalica (mesencephalica) blijft in volwassen brein bestaan: andere flexuren verstrijken

Hersenschors + cortex cerebri: microscopisch gezien heeft dit een gelaagde structuur.

Het ruggenmerg eindigt bij L1/L2. De uittredende wortels van het ruggenmerg vormen de plexus brachiocervicalis (arm) en de plexus lumbosacralis (been). Laesies van de plexus kunnen andere uitvalverschijnselen geven dan laesies van de spinale zenuw.

Laesie van een ventrale wortel levert alleen motorische uitval op en een laesie van de dorsale wortel levert alleen sensibele uitval op. Bij een laesie van de spinale zenuw is er zowel motorische als sensibele uitval.

Week 1 - College 6: Patiëntcollege Oogheelkunde (31-03-2014) 

Mevrouw is weduwe en heeft een zoon, ze heeft een nierprobleem (een niertransplantatie gehad) en is daarom niet geschikt om te werken.

Haar klacht is dat ze niet goed meer kan zien, bijvoorbeeld de ondertiteling van de tv niet meer lezen. Ze heeft er al bijna een half jaar tot een jaar last van. Ze heeft een auto ongeluk gehad waardoor ze dacht dat het misschien daardoor was gekomen.

Ze ziet vlekken en ze moet heel erg geconcentreerd kijken. Bewegingen zijn heel vervelend om scherp te zien. Bij stilstaande voorwerpen heeft ze dus ook minder last. Het is alleen aan haar rechter oog en vooral aan de rechter kant daarvan.

Ze is niet bekend met diabetes, wel heeft ze een hoge bloeddruk. Er zitten geen oogaandoeningen in de familie. De bril had mevrouw al voordat de klachten begonnen. Ze slikt veel medicijnen voor haar schildklier (trage schildklier), hoge bloeddruk en voor haar niertransplantatie. Onder andere gebruikt ze prednison. Ook heeft ze ook een hoog cholesterol.

Uit fundoscopie blijkt dat de papillen niet oedemateus zijn, er is een goede kleur en er zijn verder geen afwijkingen. Uit een gezichtsveldonderzoek blijkt dat de rechterkant van het rechteroog niet gezien wordt door mevrouw. De grens tussen wel zien en niet zien is precies verticaal.

Zowel de directe als indirecte pupilreactie waren goed. Er was wel een relatief afferent papil defect rechts. Dit wijst er dus ook op dat er iets met de oogzenuw is.

Niets kan de gezichtsuitval van deze mevrouw verklaren. Anatomisch gezien is het niet mogelijk dat mevrouw alleen aan haar rechter oog de rechter kant niet ziet met een perfecte verticale lijn, terwijl haar linkeroog gewoon normaal is.

Theorie

De nasale retina’s kruisen naar de overkant, de temporale retina’s blijven aan dezelfde kant. Het gevolg hiervan is dat op de striate cortex (primary visual area) een gedeelte van beide ogen worden geprojecteerd. Uitval van een midline (dus een perfecte verticale lijn) is ALTIJD na het chiasma opticum. (Dus tussen kruising en hersenen)

Als het temporale gezichtsveld uitvalt, zit de laesie op de kruising van het chiasma opticum. Dit omdat dáár de nasale retina’s kruisen en dit zorgt dus voor deze tunnelvisie.

Week 1 - College 7: Ontwikkeling en anatomie van het oog (31-03-2014)

De oogontwikkeling bij de mens begint al heel snel, namelijk vlak na de vorming van de neurale buis. De retina is afkomstig van het oogbekertje. Het spatium intraretinale is de ruimte tussen de beide retina lagen. Dit is het overblijfsel van het vroege embryonale oogbekertje.

Het optische deel van de retina is niet goed verankerd, omdat de lagen als het ware aan elkaar geplakt zijn. Dit staat ook aan de basis van het loslaten van de retina.

Fissura choroidea heeft de a. hyaloidea, dit voorziet de lens van bloed. Als de lens voldoende volgroeit is, sluit de fissura choroidea. De arterie verdwijnt dan. Bij coloboma iridis, dit houdt in dat er een persistentie is van de fissura choroidea.

De oogrokken worden de sclera (harde oogrok) en het choroidea (vaatvlies). De harde oogrokken zijn continu met de canalis opticus en zetten zich voort rondom de hersenen. Dit (de sclera) is eigenlijk een voortzetting van de dura mater. Aan de voorzijde wordt de sclera transparant, dit is de cornea. De choroidea is te vergelijken met het arachnoidea van de hersenen: de hersenvliezen zetten zich voort rondom de ogen.

Bloedvoorziening van de retina komt mee met de nervus opticus.

De oppervlakkige spieren van het oog zijn de m. orbicularis oculi, dit zijn de mimische spieren. De motorische innervatie komt van nervus VII, de nervus facialis. Deze spier is nodig om het oog te sluiten.

In de oogkas zit een fissura orbitalis superior en inferior: dit is een spleet in de vorm van een V. Het canalis opticus is het kanaal waardoor de nervus opticus naar de hersenen toegaat. Het oog neemt ongeveer 40% in van de oogkas.

De inhoud van de orbita: extraoculaire, intraorbitale structuren: vagina bulbi en peroist, checkligamenten, corpus adiposum, extraoculaire spieren (7), annulus tendineus van Zinnius, tarsi, glandula lacrimalis, takken van 5 craniale zenuwen, bloedvaten en traanapparaat.

Oog wordt bewogen door de extrinsieke oogspieren; dit zijn dwarsgestreepte spieren

·        M. rectus superior: elevatie-adductie-endorotatie van de pupil

·        M. rectus inferior: depressie-adductie-exorotatie van de pupil

·        M. rectus medialis: adductie van de pupil

·        M. rectus lateralisL abductie van de pupil

·        M. obliquus superior: depressie-abductie-endorotatie van de pupil

·        M. obliquus inferior: elevatie-abductie-exorotatie van de pupil

·        M. levator palpebrae superior

Intrinsieke spieren zijn nodig voor accommodatie. De bewegings-as van het oog komt niet overeen met de optische as.

Het oogkamer vocht wordt geproduceerd door het corpus ciliare. De afvoer gebeurt door het kanaal van Schlemm. De n. opticus treedt het oog binnen in de discus opticus, die zit aan de nasale kant. Als de discus links zit, is het dus het linkeroog. In de nervus opticus zit de a. centralis retinae. De drainage vindt plaats door de venae vorticosae.

Traanvocht wordt gemaakt door de glandula lacrimalis. De ductus lacrimales mondt uit in de neus.

Week 1 - College 8: Klinisch redeneren bij een probleem met het zien (31-03-2014) 

Mevrouw heeft al 3 jaar een hulp hond en ze is al 12,5 jaar getrouwd. Toen ze voor het eerst bij de huisarts kwam was ze 17. Het was vrijdagmiddag 4 uur en de assistente zei dat de dokter haar écht moest zien. Haar vader heeft haar in de auto gezet omdat het zo niet meer kon: ze struikelde over alles en ze zag slecht. De oogarts vond in eerste instantie geen duidelijke afwijkingen. De oogarts zei dat ze naar een psychiater moest. Haar ouders waren toen net uit elkaar, dus daarom was er reden om te denken dat het psychisch was.

Ze zag al maanden slecht. Wat er precies aan de hand was beschrijft ze zelf als “gatenkaas”. Sommige dingen ziet ze wel en sommige stukken ziet ze helemaal niet. Op een gegeven moment zag ze aan één bepaalde kant niet meer. Het was niet zwart maar het viel gewoon weg. Het kwam geleidelijk op. Na een half jaar begon ze het heel goed te merken.

Ze ging elke dag met haar brommer naar school, maar was wel al een aantal keer gevallen. Haar cijfers gingen ook omlaag op school. Ze had geen lichtflitsen, dit kan voorkomen bij een netvliesloslating. Alle 2 de ogen waren aangedaan, maar wel verschillend.

Ze dronk wel iets van 7 of 8 liter water per dag. Dit heet polydipsie. Het kon geen retinopathie zijn, omdat ze nog niet bekend was met diabetes. Normaal komt de retinopathie namelijk pas minimaal 5 jaar na de diagnose van diabetes. De huisarts dacht aan een hypofyse tumor. Hij belde een neuroloog en ze spraken af om op maandag een CT scan te maken.

In het ziekenhuis werd een CT scan gemaakt waarop een schaduw te zien was. Ze wisten het niet zeker omdat ze het niet duidelijk konden zien, maar er is wel een operatie geweest. Het bleek een germinoom te zijn, die niet heel erg kwaadaardig was en zeer gevoelig voor bestraling.

Van de bestraling kreeg ze haaruitval. De bestraling is 30 keer geweest gedurende een aantal maanden. De bijwerking hiervan is dat er schade kan ontstaan aan omliggend weefsel. Wat ze ook had was het symptoom van l’Hermite: als ze haar hoofd vooroverboog, dan kreeg ze tintelingen in de achterkant van haar benen.

Bestraling kan ook zorgen voor fibrose van bijvoorbeeld de hersenvliezen, waardoor de bloedvaatjes afgekneld worden. Ze heeft toen een CVA gehad. Nu heeft ze nog disarterie daarvan: moeite met spreken (beetje met een dubbele tong). Hiervoor heeft ze logopedie.

Mensen met hersenbeschadiging hebben niks aan het emoties benoemen, omdat ze dat simpelweg niet aankunnen. Dit symptoom heet “perplexity”: mensen kunnen dingen niet zo goed begrijpen of het duurt wat langer voordat ze het begrijpen.

Mevrouw slikt cortisol, schildklierhormoon, oestrogeen (de pil) en groeihormoon. 

Week 2 - College 1 - Patiëntcollege – patiënt met herseninfarct (01-04-2014)

Man van 71 jaar die de nacht last had van hartritme stoornis. Hij werd acuut overdag niet lekker achter zijn computer, en toen hij ging liggen ging zijn hele gezicht en hoofd tintelen en had hij gezichtsuitval. De buurvrouw heeft de ambulance gebeld en de huisarts belde toen de ambulance. Alles functioneerde op dat moment eigenlijk prima, behalve zijn zicht. Meneer kon 1 kant van zijn gezichtsveld niet meer zien, dat was zwart. De andere helft was helemaal normaal en scherp. Door de ogen afwisselend te sluiten kwam meneer erachter dat bij beide ogen het linker gedeelte zwart was. Meneer dacht zelf dat het aan zijn ogen lag of aan zijn hersenen.

Differentiaal diagnose bij acute visusstoornis:
- Netvliesloslating
- Amaurosis fugax (stolsel in het oog)
- Hemianopsie

De patiënt had in november 2010 hartkloppingen gehad, had hyperthyreoïdie, was bekend met reuma en slikte als medicatie methorexaat, arcoxia en propanolol. Hij was lang geleden gestopt met roken.

Uit neurologisch onderzoek kwam dat hij een helder bewustzijn had, goed georiënteerd was maar een hemianopsie links had, overige hersenzenuwen hadden geen afwijkingen. De motoriek was intact en er waren geen paresen. De reflexen waren ook normaal.

De differentiaal diagnose voor uitvalsverschijnselen:

- Bloedingen in de hersenen (herseninfarct, TIA, CVA)
- Uitval na epileptisch insult
- Uitval na hypglycaemie
- Bloeding in tumor

Oorzaak van een beroerte: herseninfarct (85%), intracerebrale bloeding (15%). In acute fase is een herseninfarct niet te zien op de CT scan, een bloeding zie je wel. Meneer had geen bloeding en samen met de klinische presentatie is dit dus toch een herseninfarct.

De behandeling hiervan is intraveneuze trombolyse (alteplase) waardoor het bloedstolsel oplost. Behandeling met t-Pa zorgt voor 50% beter herstel en 20% minder overlijden.

De patiënt is na 2 dagen ontslagen uit het ziekenhuis. Thuis merkte hij dat hij eigenlijk niet meer kon lezen en televisie kijken, maar computeren ging nog wel. Deelname aan het verkeer vond hij eng. Oriëntatie ging slecht, plaatsen waar je eerder bent geweest herkende hij niet meer omdat het plaatje er nu anders uit zag. Hij was dus sneller de weg kwijt. Patiënt is zelf op zoek gegaan naar revalidatie en kwam terecht bij een experiment in het Radboud ziekenhuis. Wat meneer graag weer zou willen is auto rijden.

Bij een bloeding in de a. cerebri anterior kan parese en gevoelsstoornissen in het been optreden. Bij een bloeding in de a. cerebri media kan hemiparese arm (meer dan in het been), gevoelsstoornissen en afasie optreden. En bij een bloeding in de a. cerebri posterior apraxie, inattentie, oriëntatie stoornissen en gezichtsveld uitval. Bij een bloeding in het vertebrobasilaire stroomgebied kan men last krijgen van dubbelbeelden, dysartrie, slikstoornissen en problemen met het evenwicht.

Wat kunnen we doen bij een beroerte in de acute fase? Complicaties en recidieven voorkomen en het herstel bevorderen. Secundaire preventie kan medicamenteus, door bijvoorbeeld plaatjesaggregatieremmers, cholesterolverlagers, antihypertensiva en orale antistolling.

Week 2 - College 2 – Van perceptie naar gedrag deel 1 – Organisatie van de somataosensibele systemen (01-04-2014)

Sensibele informatie komt binnen via receptoren. Die receptoren zorgen voor transductie, prikkel wordt omgezet in actiepotentiaal. Via perifere zenuwen naar centrale zenuwstelsel. De prikkel wordt door geleid naar de thalamus en daarna naar de hersenschors.

De combinatie van symptomen en dus de sensibele en motorische uitval geeft een aanwijzing over de plek waar de laesie kan zitten in de hersenen.

Belangrijke organisatie principes:

1. Gekruiste controle
2. Verschillende sensibele kwaliteiten kruising op verschillende hoogte in zenuwstelsel

Arteriële vaatvoorziening: drie grote cerebrale arteriën met eigen stroomgebied. Visuele en auditieve systeem liggen in verschillende kwabben, daarom is het belangrijk om te realiseren welke arterie welke kwab voorziet.

Somatosensibele receptoren zitten in onze huid en spieren. Zo’n receptor heeft een cellichaam en heeft axonuiteinden en synapsen. Neuronen liggen vlakbij het ruggenmerg en liggen in het spinale ganglion; met andere woorden in het spinale ganglion liggen de cellichamen van de somatosensibele receptoren.

Vanuit de receptor naar de hersenschors zitten meestal 2 synapsen, de prikkel bereikt de hersenschors nooit in een keer. Voorbeelden van receptoren zijn lichaampjes van Ruffini, lichaampjes van Miessner, lichaampjes van Vater-Pacini, schijfjes van Merkel of vrije zenuwuiteinden. Er zijn twee typen sensibiliteit:

1. Vitale sensibiliteit (anterolaterale pathways): pijn, temperatuur en grove tast
2. Gnostische sensibiliteit (dorsale column-medial lemniscus): fijne tast, bewegingsgevoel en fibratie

Ze hebben een verschillend beloop van receptor tot eindiging in de cortex cerebri. Er zijn verschillende niveaus van kruising en synaptische overgang.

Dunne vezels eindigen in de achterhoorn (vitale sensibiliteit) op neuronen die opstijgen. De dikke vezels (gnostische sensibiliteit) gaan naar de achterstreng, gaan naar de achterstrengkernen en de thalamus toe. Informatie gaat naar de thalamus voor de bewuste gewaarwording maar gaat ook naar het cerebellum om de beweging aan te sturen. Ook gaan er vezels naar de thalamus reticulaire formatie.

Ascenderende en descenderende baansystemen passeren alle delen van het centrale zenuwstelsel. De opstijgende baan: ruggenmerg, myelencephalon, metencephalon, mesencephalon, diencephalon en telencephalon.

Week 2 - College 3 - Van perceptie naar gedrag deel 2 – Organisatie van de somatomotorische systemen  (01-04-2014)

Vitale sensibiliteit gaat door tractus spinothalamicus; dit is het opstijgende systeem. Kruising hiervan is op het niveau van binnenkomst. Vezels verzamelen zich in de voorzijstreng. Dit bevat alle vezels die de vitale sensibiliteit hebben.

Bij de gnostische sensibiliteit: vezels komen binnen in het ruggenmerg en gaan in de achterstreng verlopen en blijven aan dezelfde kant. Ze gaan naar de achterstrengkernen, deze liggen op de overgang van ruggenmerg naar de hersenstam. Hier kruist de informatie en daarna gaat de informatie naar de thalamus. Vitale en gnostische sensibele zenuwen eindigen allebei in dezelfde thalamus gebied. (Dorsal column-medial lemniscus systeem)

De homunculus representeert de dichtheid van de tastzintuigen op het lichaam.

Sensibele innervatie van het hoofd: n. trigeminus.
- nV1 = ramus ophthalmicus: voorhoofd, orbita, oogleden, neus
- nV2 = ramus maxillaris: bovenkaak
- nV3 = ramus mandibularis: onderkaak (NB ook motorische tak)

Vitale informatie dalen af in de hersenstam en eindigen in lang gerekte kern in de spinale trigeminuskern, dit is continu met de achterhoorn van het ruggenmerg.

Descenderende motorische banen vanaf de primaire en premotorische cortex. Vanuit sulcus centralis naar de precentrale gyrus en daar ligt een motor neuron. De tractus corticospinalis door aantal witte stoffen: Vezels door capsula interna, pendunculus cerebri, pons en dan pyramis en daarna kruisen ze. Boven de kruising: contralaterale uitval, na de kruising: ipsilaterale uitval.

Motorische vezels in laterale deel innerveren extremiteiten.

- Gekruiste vezels: distale spieren, onafhankelijke bewegingen extremiteiten
- Ongekruiste vezels: axiale spieren (romp en nek) en houding en evenwicht

Als er in een eindarterie en bloedpropje komt dan krijgt er een deel van de hersenen geen bloed meer. Deze eindarteriën bevinden zich na de cirkel van Willis.

Het gebied van Wernicke is waar je taal mee kan begrijpen. Het gebied van Broca is het gebied waar je “excessive speech area” is, dit betekent het vermogen om zelf te spreken. Gebieden liggen in domaninante hemisfeer (bij 95% is dat in de linker hemisfeer).

In de rechter hemisfeer zitten ook gebieden van Wernicke en Broca. Deze gebieden representeren de emotie in de taal.

Week 2 - College 4 - Klinische relevantie lokaliseren neurologie (07-04-2014)

De theorie wordt besproken aan de hand van een aantal casussen.

Mevrouw van 86 jaar, gepresenteerd op de SEH in verband met afhangende mondhoek links en kwijlen. Een centrale facialisparese links en dysarthrie en een hoge bloeddruk. Ze slikte een aantal medicijnen, zoals pantoprazol, nifedipine en captopril, maagzuurremmers en bloeddrukverlagers. Ze had ook veel gerookt en had glucose intolerantie. Ze had een licht verhoogd glucose en daarna werd er een MRI scan gemaakt. Een gedeelte van de hersenen had onvoldoende perfusie. Mevrouw werd behandeld met thrombolyse. Ze werd daarna behandeld met acetylsalicylzuur en simvastatine. Qua verdere diagnostiek is bij mevrouw een echo duplex gedaan van de halsvaten. Hieruit bleek dat de snelheden in de rechter carotis arterie veel sneller waren dan in de linker carotis arterie. Dit duidt dus op een vernauwing van de rechter carotis arterie, omdat daar de snelheid hoger is bij een vernauwing. Binnen een dag kreeg mevrouw een recidief, dus de operatie die gepland stond om de vernauwing te verminderen, was te laat.

Een ander voorbeeld is van een meneer van 43 jaar. Hij was plotseling draaiduizelig, transpireren en valneiging naar links. Verder krachtsverlies van zijn linkerarm en been wat wel kortdurend is. Meneer heeft al 2 TIA’s gehad, rookt een pakje per dag, zijn vader kreeg op jonge leeftijd al een pacemaker en zijn zus had een CVA gehad op haar 25e. Verder is hij helder en bij bewustzijn, alleen zijn rechter pupil is groter dan zijn linker pupil en het linker ooglid hangt; dit heet het syndroom van Horner. Verder had hij geen paresen, normale reflexen maar een lichte coördinatie stoornis van zijn linker arm en been en een stoornis in de temperatuurzin van zijn rechter arm en been. Hij had het Wallenberg syndroom, een stoornis in de hersenstam. Hij werd behandeld met thrombocytenaggregatieremmers. 

Bij het syndroom van Wallenberg zijn er sensibele stoornissen en ataxie, dysfagie en het syndroom van Horner (zie ook p. 657 Blumenfield)

Gekruiste uitval van zowel links en rechts, zowel motorisch als sensorisch is bijna altijd te verklaren door een laesie in de hersenstam.

Amaurosis fugax is een TIA, het is plotseling verlies van de focale cerebrale of monoculaire functie, waarbij de verschijnselen korter dan 24 uur duren en kunnen worden toegeschreven aan inadequate cerebrale of oculaire doorbloeding.

Gedissocieerde sensibiliteitsstoornis: de vitale sensibiliteit aan de ene kant is uitgevallen en de gnostische sensibiliteit aan de andere kant.

Brown-Sequard syndroom geeft vitale sensibiliteit verlies contralateraal en gnostische sensibiliteit verlies ipsilateraal, motoriek heup en been verlies ipsilateraal. Dit is een halfzijdige laesie in het ruggenmerg (Th8).  Als er een laesie ziet in het ruggenmerg bij C3, vallen de armen ook uit.

Bij een pathologische verwijding van het centrale kanaal (cervicaal niveau) is er geen motorische stoornis, de gnostische sensibiliteit is wel aangetast, maar daar is maar heel weinig effect van De vezels van de vitale sensibiliteit zijn wel aangedaan, dit betekent dat er aan beide kanten uitval is van de vitale sensibiliteit van de arm. Dit heet syringomyelie.

Vasculaire laesie dorsolaterale deel myelencephalon geeft uitval vitale sensibiliteit van het lichaam (contralateraal) en van het gelaat (ipsilateraal). Dit is ook een gedissocieerde sensibiliteitsstoornis. Er is geen uitval van gnostische sensibiliteit en motoriek.

Week 2 - College 5 - Klinisch redeneren – neurologische problematiek (07-04-2014)

Mevrouw is 50 jaar en ze is voor het eerst naar een arts gegaan toen haar ouders dachten dat ze platvoeten had en ze zagen ook dat het bij ballet niet helemaal goed ging. Ze was toen 10 jaar oud. Ze kreeg aangepaste schoenen en steunzolen, maar verder een diagnose. Daarna is er neuroloog aan te pas gekomen. Op school ging het goed maar ze kon eigenlijk niet hardlopen, ze deed het wel maar ze kon het niet. Tijdens de geboorte is ook alles goed gegaan en ze was als baby niet traag met lopen of iets anders.

Na die tijd is het erger geworden, vooral toen ze in de groei zat (tussen haar 10e en haar 16e). Het lijkt niet acuut begonnen en het neemt toe met de leeftijd.  Er was niks met haar evenwicht. Ze heeft verder ook nooit pijn gehad in gewrichten. Ze had krachtverlies in haar benen maar haar gevoel was verder wel goed. Traplopen ging altijd met ondersteuning van bijvoorbeeld een leuning.

Haar oogleden hangen laag, dit heet ptosis. Dit kan ook komen door spierzwakte. Haar mond wordt niet veel breder als ze lacht, haar wenkbrauwen kunnen wel omhoog en haar ogen kunnen dicht. Een facies myopathica is het onvermogen van de spieren van het gezicht om goed aan te spannen. De klachten zijn progressief, haar ouders hebben geen klachten maar 2 van haar 3 kinderen zijn aangedaan. Ze wist niet dat het erfelijk was voordat ze kinderen had. Toen haar zoontje 3 jaar werd pas bekend dat het erfelijk was. Haar 2 dochters zijn aangedaan, haar zoontje niet.

Haar dochters zitten in het revalidatie centrum op school, niet omdat er iets mis is met hun leervermogen, maar omdat naar school gaan te vermoeiend is voor ze.

Jarenlang was ze stabiel, maar na de 3 bevallingen ging het weer slechter met haar. Ze bleef nog steeds wel aan het werk, zelfs fulltime. Ze is toen op haar werk een aantal keer gevallen en als ze valt dan kan ze niet zelf opstaan. Ze is nu in het revalidatiecentrum terecht gekomen en ze zeiden tegen haar dat ze eigenlijk boven haar kunnen had gewerkt.

Bij diagnostiek van een spierziekte kunnen de volgende testen gedaan worden: een spierbiopt, een creatininekinase klaring en een EMG.

Wat mevrouw heeft is centronucleaire myopathie. Er zijn verschillende vormen, de autosomale dominante vorm heeft een mutatie in het dynamine gen chromosoom 19.

Spierziekten kunnen verdeeld worden in 2 groepen: erfelijk bepaald en verworven (steroïdmyopathie).

Waar presenteert een patiënt zich mee? Dubbelzien, moeite met kauwen, moeite met slikken, onverstaanbaar spreken, moeite met hoofd rechtop houden, zwaar gevoel in de armen, niet kunnen rennen en lopen, een bolle buik of benauwd.

Bij spierziekten zijn er veel klinische verschijnselen en de verdeling en beloop zijn belangrijk voor het stellen van de diagnose. Het is vaak een symmetrische zwakte, vaak een langzaam progressief beloop. Diagnose is belangrijk voor de prognose.

Week 3 - College 1 - Patiëntcollege – evenwichtsstoornis (08-04-2014)

Meneer van 64 kwam in het ziekenhuis omdat hij steeds slechter ging horen. Geleidelijk aan is bij de eerste onderzoeken ook naar het evenwicht gevraagd en dat was ook niet geweldig bij meneer.

Als kind zeiden zijn ouders al dat hij heel onhandig was en hij viel soms wel eens over een tafel en ook onhandig met voetbal. Met een meisje aan de hand lopen ging lastig, omdat hij elke keer tegen haar aanbotste en ook achter de kinderwagen lopen was lastig. Fietsen en schaatsen ging wel, maar wel met moeite. De klachten werden erger als hij niks kon zien. Hij had verder geen oogprobleem, hij draagt wel een bril.

Ook zijn moeder had een ‘slingerende gang’, meneer had daar ook last van. Als hij liep dan koos hij een tegel rij zodat hij niet voor gek liep. Zijn kinderen bleken ook onhandig te zijn. Daaruit bleek dat de kinderen geen enkele werking hadden in het evenwichtsorgaan. Twee van de drie kinderen hebben dit, het derde kind heeft er geen last van. Ook een aantal kleinkinderen hebben geen evenwicht. Meneer heeft dus een evenwichtsorgaan dat totaal niet functioneert.

Toen hij 21 was kon hij geen hoge tonen meer horen, bijvoorbeeld krekels kon hij niet meer horen. Op zijn 35e heeft hij gehoorapparaten aangeschaft en daarmee gaat het nu goed. Zijn moeder was ook slechthorend en zijn zus was ook slechthorend. Ook zijn dochter is slecht horend. Het lijkt er dus op dat de evenwichtsproblemen en de gehoorproblemen in de familie voorkomen.

Theorie

De functie van het evenwichtsorgaan speelt een belangrijke rol bij het evenwicht, de motoriek en de coördinatie van de oogbewegingen. Bilaterale areflexie is het geen functie hebben van beide evenwichtsorganen. Je kunt hier mee leven en ook als het aangeboren is (wat vrij zeldzaam is). De specifieke problemen die hierbij horen:

- Duizeligheid komt bijna niet voor; bijvoorbeeld op een boot waar andere mensen wel duizelig worden, hebben deze mensen dat niet
- Evenwichtsproblemen; met name bij: langzame voortbeweging, slecht zicht of oneffen ondergrond.
- Motoriek; mensen zijn onhandig, bij kinderen is de motorische ontwikkeling vertraagt.
- Coördinatie oogbewegingen; oscillopsie (je kunt niet fixeren met je ogen als je zelf beweegt), moeite met snel bewegende omgeving of moeite met een balsport.

Bijkomende factoren zijn gehoorverlies, tinnitus en vegetatieve verschijnselen (zweten, braken, misselijkheid).  Waar je verder altijd nog naar moet vragen is visus, sensibiliteit (propriocepsis) of angst/hyperventilatie.

Evenwichtsonderzoek:

Romberg test: voeten naast elkaar, handen naast het lichaam en ogen dicht. Dit test propriocepsis, acute unilaterale vestibulopathie en bilaterale vestibulopathie. Om het echt goed te testen kan er een kussen onder de voeten worden gelegd.

De Dix-Hallpike kiepproef is een proef waarbij mensen vanuit de zit toestand naar achter worden gekiept en dan kijken wat er met de ogen gebeurd. De ogen maken willekeurige bewegingen. Positieve Dix-Hallpike proef wijst op een positie-veranderings duizeligheid.

De head-thrust test: het hoofd wordt bewogen terwijl gevraagd wordt of de patiënt je aan blijft kijken. Bij patiënten met een unilaterale areflexie zal de hoofdbeweging naar die kant gepaard gaat met een correctie van de ogen.

Aanvullend evenwichtsonderzoek bestaat uit oogvolgbeweging, draaistoelonderzoek en calorisatie (warm water in evenwichtsorgaan geeft reflexmatige oogbewegingen – in normale personen zonder evenwichtsstoornis). Het enige wat je kan doen aan bilaterale areflexie is balansoefeningen (bijvoorbeeld Tai Chi).

Week 3 - College 2: Evenwichtsorgaan – fysiologie en anatomie (08-04-2014)

Het zintuig gedeelte van het evenwichtsorgaan ontstaat uit het ectoderm, net als het zenuwstelsel. De gehoorbeentjes ontstaan in het mesoderm. Het orgaan van Corti is het uiteindelijke zintuigorgaan waar de omzetting van trilling naar actiepotentiaal plaatsvindt.

Het os temporale is heel dun, terwijl het os petrosum heel hard is. Een breuk in het os temporale is een schedelbasisfractuur. De porus acusticus externus en internus zijn de uitwendige en inwendige gehoorgang.

Het evenwichtsorgaan bestaat uit 3 halve cirkels, een anterieure, posterieure en laterale. De cristae aan het einde van de halve cirkels zijn de uiteindelijke zintuigorganen. De halve cirkels registreren de hoekversnelling van het hoofd, de macula registreren de stand en de lineaire versnelling van het hoofd. De proprioreceptoren zijn verantwoordelijk voor het registreren van de stand van het hoofd ten opzichte van de nek en de rest van het lichaam.

De cristae registreren dus de draaiing van het hoofd en de hoekversnellingen, de macula registreren de statische bewegingen en lineaire versnelling.

De utriculus registreert vooral horizontale bewegingen, de sacculus registreert vooral verticale bewegingen. Zowel de sacculus als de utriculus bevat een macula. Een macula bestaat uit een groepje neuro-epitheliale cellen, haarcellen, omgeven door steuncellen. De cilia eindigen in een plaat van gelatineus materiaal waarop calciumcarbonaat kristallen zijn vastgehecht.

De ductus semicirculares (halfcirkelvormige kanalen) zijn organen van de dynamische evenwichtszin. Rotaties van het lichaam in alle richtingen, ook wel hoekversnellingen genoemd, worden geregistreerd door deze organen. De ductus semicircularis anterior (=superior) en posterior staan rechtop terwijl de ductus semicircularis lateralis horizontaal ligt.

Nystagmus is een cyclische oogbeweging met een langzame en een snelle component (volgbeweging plus correctie naar middenstand)
1. Optokinetische nystagmus: stil zittend kijken naar een draaiende trommel met strepen
2. Vestibulaire nystagmus: rotatoire versnelling in draaistoel
3. Calorische nystagmus: warm en koud water in oor veroorzaken nystagmus en draaigevoel
4. Pathologische nystagmus

Week 3 - College 3 - Cerebellum en basale ganglia – beweging, houding en evenwicht (08-04-2014)

De basale ganglia zorgen voor de planning en programmering van motoriek en gedrag. Het cerebellum zorgt voor coördinatie en timing van bewegingen. De gekruiste piramide baan is verantwoordelijk voor onafhankelijke bewegingen van de extremiteiten. De ongekruiste piramide baan en het fasciculus longitudinalis medialis zijn belangrijk voor houding, balans, tonus en reflexen.

Het fasciculus longitudinalis medialis is een bundel vezels uit colliculus superior, vestibulaire kernen, reticulaire formatie die houding, evenwicht en spiertonus beïnvloedt. Komt vanuit het mesencephalon, via de pons naar het myelencephalon en voegt zich daarna bij de ongekruiste piramidebaan.

Er is een directe reflectoire koppeling tussen de vestibulaire kernen en de oogspieren. Een beweging van het hoofd leidt tot beweging van de oogspieren om dit te compenseren.

Extra pyramidale stoornissen zijn stoornissen aan de basale ganglia of het cerebellum.

Projecties uit cortex cerebri en hersenstam beïnvloeden:
Alfa motorneuronen en gamma motorneuronen en interneuronen in RM:
- Dwarsgestreepte spieren
- Spierspoeltjes
- Reflex circuits

Alleen motorneuronen voor spieren ter bevordering van onafhankelijke vingerbewegingen worden rechtsreeks vanuit primaire motorische cortex geïnnerveerd! (overige spieren indirect, via interneuronen in het ruggenmerg).

Basale ganglia (groep kernen in de voorhersenen): beïnvloeden motoriek en gedrag via thalamus en premotorische cortex, zorgt voor planning en sequentie van motorische en gedragsprogramma’s.

Cerebellum (kleine hersenen): beïnvloeden motoriek via thalamus en primaire motorische cortex, zorgt voor coördinatie en timing van bewegingen (spiercontracties).

Fissura die je moet kennen van het cerebellum zijn de fissura prima en de fissura posterolateralis. (scheidt de nodulus en de flocculus – krijgen informatie uit het vestibulaire systeem en zijn belangrijk voor regulatie van het evenwicht). Het mediale deel van het cerebellum is een langgerekte vorm, heet het vermis.

Er zijn drie pedunculi in het cerebellum, pedunculus cerebellaris superior (efferent, thalamus en hersenstam), de pedunculus cerebellaris medius (afferent – vezels uit de pons, pons krijgt weer informatie van grote hersenen) en de pedunculus cerebellaris inferior (afferent, hersenstam en ruggenmerg). Deze pedunculi verbinden het cerebellum met de hersenen.

Spinocerebellum (lobus anterior): spieren schouder en bekkengordel, onder andere lopen. Het ponto- of neocerebellum (hemisfeer): distale spieren, fijne bewegingen van de handen maar ook spraak. Vestibulocerebellum (flocculus en nodulus): axiale spieren (houding, evenwicht) en oogbewegingen.

Aandoeningen van het cerebellum: dysmetrie, van evenwicht grove motoriek (bijvoorbeeld lopen) tot fijne bewegingen en spraak, denk aan alcohol intoxicatie.

Het cerebellum beïnvloedt motoriek via thalamus en primaire motorische cortex en deels via hersenstam (reticulaire formatie). Ook coördinatie en timing van snelle, aangeleerde bewegingen (precieze afstemming spiercontracties).

Vestibulo-oculaire reflex: beweging wordt geregistreerd en wordt van een vestibulaire kern naar een oculomotore kern gestuurd, om het beeld op de retina te stabiliseren. Er is dus een directe en nauwe relatie tussen halfcirkelvormige kanalen en oogspieren.

Verstoring van de VOR kan bijvoorbeeld door het dragen van omkeerprisma’s. Leidt tot adaptatie van de reflex waarbij het cerebellum een essentiële rol speelt.

Week 3 - College 4 - Proprioceptoren en centrale banen (14 april 2014)

Spierspoeltjes registreren lengteveranderingen, Golgi peeslichaampjes registreren spierspanning.

Proprioceptoren (mechanoreceptoren):
1. Spierspoeltjes (spierlengte): gespecialiseerde spiervezels, met omwinding van een afferent zenuwuiteinde, omgeven door een vliezig bindweefselkapje. Ook gamma neuronen kunnen spierspoeltje innerveren. Het zenuw uiteinde ligt er omheen gewikkeld en kan op die manier dus spierlengte registreren door verdikkingen en verdunningen te meten. Bij relaxatie is er een spierverlenging, de zenuwspoel wordt uitgerekt, stretch kanalen gaan open. Positieve lading stroomt naar binnen, depolarisatie en verhoging van vuurfrequentie. Zo worden we ons bewust van onze skeletspieren. De gamma neuronen stellen je in staat om nieuwe lengteveranderingen te registreren en zich eraan aan te passen.

2. Golgi peeslichaampjes (spierspanning): sensibele neuronen die rondom de pezen zitten. Bij oprekken van een pees, hogere vuurfrequentie door openen stretch kanalen. Het verschil tussen spierspoeltjes en peeslichaampjes is dat de peeslichaampjes de spierspanning meten.

Willekeurige genereren van veel gewrichtshoekcombinaties en perceptuele vaststellen waar de eindeffector (hand, voet) zich bevindt heet “motor babbling” en dat treedt al op in de aller vroegste levensfase.

Centrale visuele banen

Nervus opticus loopt vanaf de ganglion cellen in de retina (eigenlijk een uitstulping van het centrale zenuwstelsel – heeft namelijk andere gliacellen) naar het chiasma opticum, gaat vervolgens door als de tractus opticus (andere samenstelling dan chiasma opticum) en deze vezels eindigen in een deel van de thalamus, namelijk in het corpus geniculatum laterale (CGL), ligt aan de achter-zijkant van de thalamus. Vanuit deze kern gaan de vezels naar de cortex toe, deze vezels heten de radiatio optica. Ze komen uit op de primaire visuele cortex, daar eindigen de vezels vanuit de thalamus. De loep van Meyer is dat de radiatio optica eerst wat omhoog gaan en daarna pas naar achter. Deze lopen dus voor een deel door de temporale kwab. De primaire visuele cortex is essentieel voor bewust zien.

Colliculus superior ontvangt informatie die belangrijk is om onze houding en ons evenwicht te behouden, het visuele veld kun je hier niet bewust worden.

Voor het linkeroog valt het linkergezichtsveld op de nasale retina helft. Voor het rechteroog geldt dat het linkergezichtsveld op de temporale kant valt. De informatie uit het nasale deel van de retina steekt over bij het chiasma opticum, dus die informatie van het linkergezichtsveld komt samen met de informatie uit de temporale kant van de retina van het andere oog en gaan samen in één tractus.

Er kunnen laesies optreden van de nervus opticus (bijvoorbeeld bij MS) geeft blindheid van één oog. Bij een aandoening van de retina (bijvoorbeeld afsluiting van de a. ophthalmica) leidt dit ook tot blindheid aan één oog (dit heet aumarosis).

Als er een laesie zit op het chiasma opticum is er sprake van bitemporale hemianopsie, dit is een hetereonieme hemianopsie. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn bij een hypofyse tumor.

Bij een laterale laesie van het chiasma opticum, bijvoorbeeld een eenzijdige aneurysma van de a. carotis interna, dan ontstaat een nasale hemianopsie, bijvoorbeeld dus bij een aneursyma van de a. carotis interna. De nasale hemianopsie vindt plaats aan 1 kant en dus alleen aan het oog aan de kant van de hersenen waar het aneurysma zit.

Een laesie van de tractus opticus zorgt voor homonieme hemianopsie. Dit zijn gelijknamige gezichtsvelden! Dit kan bijvoorbeeld bij een vasculaire aandoening of bij een tumor.

Een laesie van de radiatio optica in de Meyer’s loep kan zorgen voor homonieme kwadrant-hemianopsie. Dit kan bijvoorbeeld bij een vasculaire aandoening, een tumor of een infectie.

Een corticale laesie, bijvoorbeeld een occlusie van de a. cerebri posterior gevolg door een infarct kan zorgen voor homonieme kwadrant-hemianopsie met sparing van het centrale zien, omdat er een klein deel van de primaire visuele cortex wordt voorzien van bloed door de a. cerebri media, dit heet “kokerzien”.

Week 3 - College 5 - Basale ganglia (14 april 2014)

Bij de basale ganglia horen de volgende hersenstructuren:

1. Striatum
- Nucleus caudatus
- Putamen
- Nucleus accumbens
2. Pallidum
- Globus pallidus
- Ventraal pallidum
3. Nucleus subthalamicus
4. Substantia nigra
- Pars reticulata
- Pars compacta (dopamine)

De nucleus accumbens is belangrijk voor sociaal en emotioneel gedrag: is het limbische deel van onze basale ganglia. Capsula interna loopt door het striatum heen. Dopamine is voor bewegingen een hele belangrijke neurotransmitter. Het dopaminerge systeem zorgt voor projecties naar het striatum en de frontale cortex cerebri.

In het college zijn veel plaatjes van doorsnedes van hersenen die worden uitgelegd. Vragen over de hersenstructuren kan je op de toets verwachten.

Striatum ontvangt projecties uit alle delen van de cortex cerebri:
- Sensorimotorische cortex
- Associatieve cortex (cognitieve functies)
- Limbische cortex (sociaal en emotioneel gedrag)

Al deze verschillende delen zitten op een bepaalde plaats in het striatum, dit is dus een functionele verdeling.  Het striatum projecteert via pallidum en thalamus naar premotorische en prefrontale cortex. Er ontstaan parallele circuits tusen basale ganglia, thalamus en cortex cerebri. Dopamine heeft een invloed op alle functies, zoals emotionele gedrag en cognitieve functies. De rol van de basale ganglia is vooral de planning en programmering van bewegingen.

Basale ganglia zijn betrokken bij neurologische en psychiatrische stoornissen. Bijvoorbeeld:

  • Motoriek: ziekte van Parkinson (dopamine gebrek)

  • Cognitie: ziekte van Parkinson, dwangstoornissen of Tourette syndroom

  • Emotioneel/motivationeel gedrag: verslaving/depressie

Aandoeningen van de basale ganglia:

  • Hyperkinesie:
    - Onwillekeurige, niet te onderdrukken bewegingen
    - Ziekte van Huntington, chorea, tics of hemiballisme (aandoening nucleus subthalamicus)

  • Hypokinesie
    - Bewegingsarmoede (ziekte van Parkinson)

De ziekte van Parkinson heeft een klinisch-neurologische klassieke trias: bewegingsarmoede (hypokinesie), verhoogde spiertonus (rigiditeit) en beven, 5-7 Hz.  (tremor). Er is sprake van een degeneratie van het dopaminerge systeem en soms ziet men op het preparaat Lewy bodies en alfa-synucleine pathologie.

Stadia van de ziekte:
- Begin: caudale hersenstam (autonome stoornissen)
- Enkele jaren later: degeneratie ascendeert, substantia nigra – DA depletie en de klassieke trias
- Laatste stadium: degeneratie voorhersenen, dementie en stemmingsstoornissen.

Deze mensen kunnen behandeld worden met L-dopa, dit is een voorloper van dopamine waardoor er toch nog dopamine kan worden gevormd.

Bij de ziekte van Huntington treedt er atrofie van de nucleus caudatus op. Hierdoor komen er onwillekeurige grove bewegingen en in een later stadium van de ziekte kan er dementie optreden.

Week 3 - College 6 – Klinisch redeneren – Kinderneurologie (14 april 2014)

Een jongetje van 12 jaar met een waterhoofd.

Dit is ontdekt toen ze 12 weken zwanger was. Ze ging voor een pretecho en toen bleek dat er iets mis was. De volgende dag zat ze al in de VU. Er is bijna wekelijks een echo gedaan bij haar. Eerst gingen ze er vanuit dat er geen tot weinig hersenen waren, ze hebben haar uitgelegd dat de hersenen helemaal platgedrukt waren door al het vocht. Met 14 weken kreeg ze het advies om het kindje weg te laten halen en dat de meeste ouders dat doen. Dit heeft ze niet gedaan. Wekelijks bleef ze die echo houden maar de voorspellingen waren niet goed. Met 6 maanden werd haar nog een keer gevraagd of ze het kindje echt niet wilde laten weghalen. De gesprekken waren met het hoofd van de afdeling.

Een gewone bevalling zou ze niet overleefd hebben, het was een babylichaampje met een hoofd van een volwassene, dus het was een geplande keizersnede. (Gesprek kan enorme impact hebben op de rest van het leven van de ouders, mevrouw geeft aan dat het niet zomaar een gesprek was maar dat het in haar geheugen gegrift staat)

Hij kwam daarna op de afdeling neonatologie terecht. Hij kon alles goed bewegen, alleen zijn hoofd was te groot. De volgende dag om 7 uur ’s ochtends zijn ze begonnen met laseren.

Na het laseren was het hoofdje veel kleiner, na een week begon waar het gelaserd was weer dicht te groeien. Hij heeft toen een ventriculo- drain gekregen.

Hij heeft veel geluk gehad dat hij geen complicaties heeft gehad. Zijn eerste jaar ging heel goed, hij was een hele vrolijke baby maar hij liep wel ontzettend achter. Hij ging niet zitten, kruipen of staan dat kwam veel later. Zijn verbale ontwikkeling kwam juist heel snel op gang, eten en drinken en dingen vast pakken ging ook goed. Zijn lichaam moest eerst groeien om zijn hoofd te dragen. Met 2 jaar kon hij zitten en met 3 kon hij echt staan.

Hij ging niet naar de crèche, hij is met 4 jaar meteen naar school gegaan. Hij paste niet goed op een reguliere school. Ze gingen op zoek naar een speciale school, maar dat was heel lastig want hij paste nergens tussen. Zijn visus is wel goed, alleen zijn verwerking van deze informatie is niet goed. Hij is dus naar een school gegaan voor slechtzienden.

Zijn klas is kleiner dan een reguliere klas, er zitten 13 of 14 kinderen in zijn klas. Er is dus veel aandacht. Volgend jaar gaat hij naar de middelbare school, hij gaat HAVO doen op een normale middelbare school. Hij is heel erg goed in talen maar dingen met ruimtelijk inzicht vindt hij moeilijker.

Een paar jaar geleden had hij problemen met de drain. Door de groei was er iets omhoog gekomen waardoor het niet meer werkte. Het leek in eerste instantie op de griep, ze zijn naar het ziekenhuis gegaan maar er kwam niks uit. Zijn pupillen werden steeds groter en toen kwam ze (huilend) terecht op de eerste hulp. De dokter was op vakantie, maar ze had hem gebeld en één uur later werd hij geopereerd.

Soms merkt hij wel iets van die drain, namelijk een soort van gevoel in zijn hoofd, soms is hij misselijk en heeft hij snel hoofdpijn. De laatste tijd gaat het wel weer goed.

Hij loopt wel iets achter op leeftijdsgenoten, met name zijn evenwicht en hij valt snel om. Maar verder kan hij wel goed spelen. Hij doet nu niet aan sport, alleen soms met zijn vader gaat hij kickboxen. (Opzich kan je goed sporten met zo’n drain, als je er tegen aan kopt kan hij alleen los gaan en moet hij weer vastgezet worden)

Hij is geboren met 38 weken met een progressieve hydrocephalus, zijn schedelomtrek was 45,5 (normaal bij geboorte 35 centimter) centimeter. Hij had wel een goede start, hoewel eerst niet kon worden gezien of hij hersenen had. De hersenen zijn helemaal samen gedrukt, 3e ventrikel en 4e ventrikel op MRI (opstopping in 3e en 4e ventrikel, vaak de oorzaak).

De hersenen zouden weer in hun vorm terug kunnen komen als het water eruit werd gehaald.

Een hydrocefalus kan optreden bij te weinig heropname van water (door bijvoorbeeld een debris, zoals bloeding of meningitis). Liquor wordt in zijventrikels geproduceerd en gaat eruit om aan de bovenkant weer geresorbeerd te worden in de bloedbaan. Een acute behandeling is nodig en dit vindt plaats door drainage van de liquor.

De productie is ongeveer 500 ml/dag, bij kinderen ongeveer 10ml/kg. Dit zou dus niet kunnen worden opgelost door lumbaalpuncties te doen, want als er bijvoorbeeld druk is door een tumor, kunnen de hersenen zakken. Als kinderen een afsluiting hebben tussen het 3e en 4e ventrikel komt dat vocht nooit bij de lumbaal punctie terecht.

Liquor kan na laserbehandeling toch terug geresorbeerd worden. Bij hele jonge kinderen gaat het toch vaak dicht zitten (meestal bij kinderen jonger dan 6 maanden).

Ook kan je een drain plaatsen met een klepje erin, drain loopt naar pleuraholte of galblaas. Als het klepje er niet zit, heb je liquor onderdruk, dit gebeurt ook als je een kater hebt. Er is dan te weinig liquor dus dan trekt het aan je meningen. Het kan wel, maar het duurt dan heel lang voordat kinderen gewend zijn aan een lage druk.

Technisch gezien kan het foetaal, maar het kan zijn dat de zwangerschap alsnog verloren gaat en het is heel moeilijk. Op den duur zal het kunnen.

Als de drain dicht gaat zitten hoopt de liquor op, hierdoor krijg je hoofdpijn, word je misselijk en druk op de oogzenuw (verschillende kleuren die je gaat zien), ook het bewustzijn gaat omlaag. (Cushing respons: verlaging van de pols en verhoging van de hartslag)

Ernstige retardatie betekent dat je volledig afhankelijk bent, gemiddelde retardatie ben je geestelijk en fysiek gehandicapt, milde retardatie betekent vaak leerstoornissen.

Gesprekken moeten gebaseerd zijn op feiten! Je moet kunnen verantwoorden waarom je dat gesprek hebt gevoerd, zorg dat je weet waar je over praat! Beweer niet zomaar wat, werk het van te voren goed uit!

Vaak aquaductstenose!

Week 4 - College 1: Hersenzenuwen en aandoeningen (15 april 2014) 

Anosmie is niet goed kunnen ruiken. Dit kan postinfectieus, is degeneratief en kan komen door trauma of compressie. Dit kan komen door een probleem met de eerste hersenzenuw.

Aangezichtspijn is trigeminusneuralgie, het zijn pijnscheuten die optreden in het aangezicht en hierbij is de 2e of 3e tak van de trigeminus aangedaan. Deze pijnscheuten kunnen worden uitgelokt door spreken of beweging, eten of drinken en deze pijnscheuten kunnen heel heftig zijn.

Mensen reageren heel goed op een bepaald medicijn tegen epilepsie, het maakt de zenuw iets minder prikkelbaar dus de pijnscheut wordt gedempt. Herkennen van deze aandoening is erg belangrijk! Het is meestal een gevolg van neurovasculaire compressie.

Relatief afferent pupil defect is als je pupil groter wordt als er een lichtje op wordt geschenen (normaal kleiner). Dit heeft te maken met een defect van de 2e hersenzenuw, de n. opticus. Vaak komt dit door een neuritis optica, dit kan vrij plotseling ontstaan, je kan wazig zien of geen kleuren zien.

Bij oudere mensen kan de doorbloeding van de zenuw soms verstoord zijn. Deze ontstoken zenuw kan je zien door in iemands oog te kijken. Vaak komt dit door demyelinisatie. Het kan dus bij jonge mensen een symptoom zijn van MS. Bij ouderen is de oorzaak vaak vasculair (AION). Ook kan een compressie de oorzaak zijn, bijvoorbeeld een hypofyse tumor. De oorzaken kunnen dus zijn:

  • Demyelinisatie (bij jonge mensen MS)

  • Vasculair

  • Compressie
    - Hypofyse tumor

De 3e hersenzenuw de n. oculomotorius, als daar iets mee aan de hand is hebben mensen een verwijdde pupil en een hangend ooglid. Ook zijn oogbewegingen gestoord.

Deze hersenzenuw kan uitvallen door bijvoorbeeld een vasculair probleem, door bijvoorbeeld hypertensie of diabetes mellitus (hierbij wordt de pupil gespaard). Ook kan het komen door een aneurysma of een tumor.

Een n. fascialis parese (de zevende hersenzenuw) kan komen door een infectie of een virus.

Week 4 - College 2: Motoriek, gedrag en cognitie – cortex cerebri, basale ganglia en limbische structuren (15 april 2014) 

50% van het corticale oppervlak ligt in de diepte van de sulci, om het oppervlak van de hersenschors te vergroten. Er zijn 5 of 6 kwabben, de frontale kwab die wordt begrensd door de centrale sulcus. Achter de centrale sulcus ligt de pariëtale kwab, de begrensing tussen de pariëtale kwab en de occipitale kwab is lastig, maar wordt begrensd door de pariëto-occipitale sulcus. Ook is er nog de temporale kwab. De insulaire cortex ligt in de laterale sulcus.

Neuronen kunnen zich tot de geboorte nog prolifereren. Als ze na de geboorte niet meer gebruikt worden, dan verdwijnen ze. Differentiatie, vergroting van cellen en meer dendrieten zorgen wel voor de groei van de hersenen.

De 6e hersenkwab is de limbische schors, dat is een ring van cortex om het diencephalon heen. Het staat wat los van de rest van de cortex, je zou het kunnen beschouwen als een apart stuk cortex met eigen functies.

De indeling van de hersenkwabben geeft maar een beperkt inzicht in de functionele aspecten van de cortex cerebri. Histologische verschillen en verbindingen geven gedifferentieerder beeld.

Cortex van de grote hersenen het de neocortex. Het bestaat uit 6 corticale lagen en er zitten verschillende celtypen in iedere laag. 2 van deze lagen bevatten piramidale cellen, de kleuring berust op de kleuring van het endoplasmatisch reticulum. De phylogenetisch oudste cortex is de cortex van de hippocampus, deze bestaat uit 3 lagen.

De 5e laag van de hersenschors is vrij breed, daar zitten grote piramidale cellen omdat ze een hele langer uitloper hebben, het axon kan helemaal naar je sacrale ruggenmerg lopen. Het cellichaam moet dat axon onderhouden, bijvoorbeeld de eiwitten maken voor het axon. Laag 4 is de laag waarin de thalamus projecteert.

In de eerste laag zijn er modulerende inputs van neurotransmitters op de dendrieten. In de 2e en 3e laag zijn er corticocorticale projecties en zijn er associatieve verbindingen (binnen een hemisfeer) en commissurale verbindingen (hemisferen aan elkaar verbinden).

Laag 4, de interne granulaire laag is een afferente laag van de thalamus, de interne piramidale laag gaat naar het ruggenmerg, striatum en de hersenstam. De diepste laag is een efferente laag die terug projecteert naar de thalamus en de thalamus kunnen beïnvloeden.

De corticale lagen zijn in kolommen georganiseerd met 200-400 nanometer in doorsnede. Voorbeelden hiervan zijn oculaire dominantiekolommen in de primaire visuele cortex, die krijgen afwisselend informatie vanuit het linker en rechter oog.

Er zijn ook functionele kolommen in de primaire somatosensibele cortex, bijvoorbeeld tast, pijn, temperatuur en vibratie.

In de primaire sensibele/sensorische schorsgebieden is de informatie dus nog sterk gefragmenteerd. Via cortico-corticale verbindingen (associatievezels) wordt deze informatie geïntegreerd en ontstaat een volledig beeld van de buiten en binnenwereld.

De associatieve cortexgebieden: unimodaal, heteromodaal en limbisch (supramodaal).

Week 4 - College 3: Cortex cerebri vervolg (17-04-2014) 

De indeling in hersenkwabben zijn frontaal, pariëtaal, occipitaal en temporaal. Verder zit er nog in de hersenschors de limbische schors en de insulaire schors (insulaire cortex heeft te maken met globale sensibiliteit – lichaamsgevoel en emoties).

Als de cortex informatie ontvangt van één van de informatie stromen, bijvoorbeeld zien of ruiken, noem je dat een unimodaal. Door de gyri en sulci worden de unimodale cortex gebieden verbonden en krijg je integratie en associatie van de verschillende modiliteiten. Dit gebied heet dus een unimodaal associatief cortexgebied.

Een heteromodale cortex is een gebied waar één of meerdere modaliteiten met elkaar verbonden zijn. Vooral de frontale kwab is een heteromodaal associatief cortexgebied.

De supramodale of limbische associatieve cortex is uitermate complexe informatie die wordt samengebracht, waardoor je je een beeld kan vormen van wat zich om het lichaam afspeelt of in het lichaam. Dit is een functionele indeling van de hersenschors.

Vanuit de primaire visuele cortex gaan er via unimodale visuele associatie gebieden 2 stromen: 1 stroom wat (objectidentificatie in temporale kwab) en 1 stroom waar (waar in de ruimte bevindt zich dit in pariëtale kwab).

Bij visuo-spatiële motoriek: visuele cortex → pariëtale cortex → prefontale/premotorische cortex → motorische cortex.

Globale functionele indeling van de kwabben:

  • Frontale kwab: motoriek en gedrag, werkgeheugen (output van het brein)

  • Temporale kwab: geheugen, emotie en leerprocessen

  • Pariëtale kwab: ruimtelijke oriëntatie, lichaamsschema en attentie (aandacht)

  • Occipitale kwab: zien

Taal en spraak zit in de frontale, pariëtale en temporale kwabben.

Het gebied van Broca is het motorisch/expressieve taalgebied, ook met schrijven en het expressie van de taal. Het gebied van Wernicke zorgt voor het begrip van de taal en is sensorisch/receptief. De lokalisatie van deze gebieden ligt soms anders bij andere mensen. Het gebied van Wernicke is meer een functionele aanduiding, ligt boven in de temporale kwab.

De dominante rechter hemisfeer zorgt voor ruimtelijke oriëntatie en lichaamsschema. De aandacht voor het visuele veld wordt vooral aangestuurd door de rechter hemisfeer. Bij een laesie van de rechter hemisfeer valt de aandacht voor het linker gedeelte van het gezichtsveld valt weg. Deze persoon kan het nog wel zien, maar heeft er geen aandacht meer voor en besteed geen aandacht aan de prikkels die uit dit deel van het gezichtsveld komen. Dit heet neglect. Deze mensen zeggen ook soms dat hun linker arm of been niet bij hun lichaam hoort. Bij een linker hemisfeer laesie is er niet zo vaak sprake van neglect. Het levert dus hele typische neurologische problemen op.

Als er een laesie in de gebieden van taal en spraak zit, is er s[rake van fatische stoornissen. Als er een laesie zit in het gebied van Broca kan iemand wel bedenken wat hij wil zeggen, maar lukt dat niet. En mensen met een Wernicke laesie, kunnen wel praten maar op een hele onsamenhangende manier en is voor iedereen onbegrijpelijk. Ze zitten 95% in de linkerkant, aan de rechterkant liggen ook deze gebieden en zijn betrokken bij de emotionele kleuring van de taal, bijvoorbeeld intonatie en emotie van de taal.

Hardop lezen: primaire visuele gebied → Wernicke → associatie banen naar Broca → Broca → primaire motorische gebied →spieren voor de spraak

Woorden nazeggen: primaire auditieve cortex → Wernicke → associatie banen naar Broca → Broca → motorische cortex → spieren voor de spraak

Hersenfuncties komen tot stand op basis van de dynamische interacties tussen verschillende hersengebieden. Over het algemeen is de linkerhersenhelft de dominante hemisfeer. Hierbij ben je dus rechtshandig, taal, rekenen en logisch redeneren. Aan de rechter hemisfeer: inzicht, 3D structuren.

 


Dominante hemisfeer (meestal links)

Niet-dominante hemisfeer (meestal rechts)

Taalvaardigheid

Prosodie van de taal (emotie)

Praxis (handigheid)

Visuospatiële analyse en spatiële aandacht/attentie

Wiskundig: analytische vaardigheden (rekenen)

Wiskundig: schattingen

Muziek: analytische aspecten

Muzikaliteit

Richtingsgevoel: exact volgen van instructies

Richtingsgevoel: globaal gevoel voor oriëntatie

Een visus van 3/60 betekent dat iemand iets op 3 meter kan zien wat een normaal iemand op 60 meter zou moeten zien en dat zijn bijvoorbeeld losse vingers.

Vanuit de retina projecteren cellen via de nervus opticus naar de thalamus. Deze projectievezels ontspringen aan de ganglioncellen.

De klassieke symptomen van een centrale motorische laesie (upper motor neuron) zijn: spierzwakte, hyperreflexie en hypertonie.

→ dermatomen ook weten: schouder, tepel, navel, lies en hiel.

Week 4 - College 4: Neuroradiologie (17-04-2014)

Beeldvormende modaliteiten:

  • Röntgenfoto schedel of wervelkolom (beperkte sensitiviteit)

  • Contrast-onderzoek: angiografie (DSA)

  • CT: doorsnede techniek met behulp van röntgenstraling

Uit een CT scan krijg je veel meer informatie, hieruit kan je precies zien waar in de hersenen de wond bijvoorbeeld zit. Ook is dit een snelle methode.

Bilaterale transpediculaire breuk op level C2, dit wordt een ‘Hangman’s breuk’ genoemd omdat mensen die zichzelf ophingen ook zo’n breuk hadden.

Een subduraal hematoom geeft een concave bloeding. Bij een epiduraal hematoom (arterie aangedaan) en dit geeft een convexe bloeding (bolvormig). Dit zit tussen de hersenvliezen en periost dus het kan niet naar een andere hemisfeer overgaan.

Een subarachnoïdale bloeding zit in de basale cisternen, dit kan komen door een PICA aneurysma genoemd: posterior inferior cerebellar artery. Dit subarachnoïdale bloed verstopt ook de subarachnoïdale villi waardoor de hersenkamers wat gaan uitzetten.

Met DSA kunnen de arteriën worden afgebeeld. Een MRI kan beter weke delen laten zien zoals bijvoorbeeld vet. Op een T1 gewogen MRI is vet zwart, op een T2 is water wit.

Ook kan er een fMRI gemaakt worden, een functionele MRI. Er gaat meer bloed naar de hersengebieden toe die actief zijn tijdens een handeling wat kan worden gezien op een fMRI. Hiermee kan de visuele cortex in beeld worden gebracht. Dit wordt gedaan voor de anatomie en de functie.

Als de ventrikels donker zijn is de MRI T1 gewogen en daarop zijn de basale ganglia en de thalamus goed te zien.

Bij een infarct van de arteria media kan afasie optreden, afhankelijk van aan welke kant. Bij een infarct aan de rechter kant zal er geen afasie optreden, maar bij de linkerkant (waarschijnlijk) wel.

Bij patiënten met koolstofmonoxide vergiftiging worden de basale ganglia vaak als eerste aangedaan.

Met neuroradiologie kan diagnostiek, prognose en triage bekeken worden, hoe ernstig zal een ziekte verlopen en het uitsluiten of aantonen van een ziekte. Ook kan de behandeling in de gaten worden gehouden, door bijvoorbeeld het effect van chemotherapie en bijwerkingen.

Week 4 - College 5: Hersenzenuwen deel 1 (22-04-2014)

Hersenzenuwen zijn sensibel/sensorisch, motorisch of gemengd. De n. olfactorius (I) en de n. opticus (II) zijn gerelateerd aan het telencephalon en diencephalon. De nn. III-XI zijn gerelateerd aan de hersenstam.

Dorsaal zit somatosensibel, ventraal zit somatomotorisch en aan de laterale kant zitten de viscerosensibele deel en visceromotorische deel. Zie de plaatjes. De motorische kernen zitten mediaal in de hersenstam (myelencephalon), de sensorische kernen zitten lateraal in de hersenstam. De kernen van gehoor en evenwicht bevinden zich lateraal. Bij een mediale laesie is er dus ook motorische uitval.

Er zijn longitudinale kolommen van motorische en sensorische hersenzenuwkernen. In de nucleus solitarius schakelt de smaak over, maar geeft ook de informatie door over bloeddruk en hartritme, de informatie die via de n. vagus en de glossopharyngeus het zenuwstelsel binnenkomt.

Als een hersenzenuw motorisch is kan deze somatomotorisch, branchiomotorisch of visceromotorisch zijn. Als een hersenzenuw sensibel is kan het somatisch zijn (algemeen, pijn, tast), speciaal zijn (zien, horen etc) of viscerosensibel.

De hersenzenuwen:

  • N. I: nervus olfactorius – hoog in de neus zit het reukslijmvlies, hier zitten de geur receptoren in. De conchae nasales zorgen voor verwarming en bevochtiging van de lucht. Het reukslijmvlies zit in het recessus spheno-ethmoidalis en ligt vlakbij de bulbus olfactorius. De bulbus olfactorius gaat over in de tractus olfactorius en komt uit in de primaire olfactoire cortex (uncus). Reukreceptoren kunnen heel goed repliceren en worden een aantal keer per jaar ververst. De bulbus is een soort schakelcentrum waardoor de geur kan worden doorgegeven. De geur gaat ook door naar de amygdala, daar wordt een emotie toegewezen aan de geur en het gaat ook naar de thalamus toe. Bij een schedeltrauma kunnen de vilae olfactoria verscheuren.

  • N. II: nervus opticus – college van vorige week

  • N. III, IV en VI: nervus oculomotoris, trochlearis en abducens. Drie hersenzenuwen de zorgen voor de zes extrinsieke oogspieren (somatisch motorisch). Ezelsbruggetje: tot onze spijt altijd redelijk langzaam: trochlearis innerveert obliquus superior en de abducens de rectus lateralis. De rest van de oogspieren wordt geïnnerveerd door de oculomotorius.

    - Oculomotorius innerveert mm. rectus medialis, inferior en superior, m. obliquus inferior, m. levator palpebrae (houdt ooglid omhoog) en autonome intrinsieke oogspieren
    - Abducens doet m. rectus lateralis en doet abductie
    - Trochlearis doet m. obliquus superior en zorgt voor despressie en intorsie.

- N. oculomotorius uitval: oog staat naar beneden onder, bovenooglid hangt en wijde, lichtstijve pupil
- N. abducens uitval: oog staat naar binnen (kijkt naar de neus)
- N. trochlearis uitval: oog staat wat naar boven/buiten

Week 4 - College 6: Hersenzenuwen deel 2 (22-04-2014)

  • N. V: nervus trigeminus – bevat somatosensibele en somatomotorische (branchiomotorische) componenten, er is een portio major en minor. Hij treedt binnen bij de pons en is de grootste hersenzenuw.
    - Portio major (somatisch sensibel): n. ophtalamicus (V1), n. maxilaris (V2) en n. mandibularis (V3)
    - Portio minor (branchiomotorisch): n. mandibularis – innerveert kauwspieren.
    Het ganglion trigeminale ligt in de schedel tussen de dura mater en het bot. Iedere zenuw heeft een eigen opening. Ook het gebit heeft hiermee te maken! Bij kiespijn dus aan deze zenuw denken. Vanuit de spinale trigeminus kern en de hoofdkern gaan vezels kruisen naar de andere kant en komen aan de contralaterale kant in de thalamus terecht, komen uiteindelijk aan in de gyrus postcentralis. Tractus spinothalamicus representeert vitale sensibiliteit van het arm en been aan de contralaterale kant van het lichaam en ipsilateraal van het gelaat. Bij deze klinische symptomen, het syndroom van Wallenberg, zit de laesie in de hersenstam.

  • N. VII: n. facialis – bevat branchiomotorisch, visceraal sensibel en visceraal motorisch component.

    - Branciomotorisch: mimische spieren (gelaatsuitdrukking) en innervatie van de m. stapedius (demping geluiden)
    - Visceraal sensibel: smaak voorste 2/3 deel van de tong
    - Visceraal motorisch: innervatie speekselklieren en traanklieren (met uit zondering van de parotis (oorspeekselklier, deze wordt geïnnerveerd door de glossopharyngeus – facialis loopt er wel doorheen maar innerveert hem niet)

    De chorda tympani is een verbinding tussen de n. lingualis en de n. facialis in het middenoor. Als je de chorda tympani beschadigt heb je alleen uitval van smaak van voorste 2/3 deel van de tong aan de zelfde kant als de laesie. De trigeminus nemen in de tong ‘pijn’ waar, zoals bijvoorbeeld te heet eten.

Laesies van de facialis in de hersenstam zorgen voor aandoeningen van alle componenten van de nervus facialis. Er kan ook een laesie optreden bij de uittreding uit de schedel, hierbij is er uitval van de mimische spieren aan de zelfde kant als de laesie.

Een Bell’se parese is een perifere laesie van de n. facialis. Een perifere facialis parese is bijvoorbeeld een tumor (bijvoorbeeld Brughoektumor) of een ontsteking van de zenuw, en een centrale facialis pareses is bijvoorbeeld een CVA, bloeding of infarct in de hemisfeer. Bij een perifere facialis parese worden alle takken van de facialis aangedaan, hierbij kan het oog niet meer sluiten. Het bovenste deel van het gelaat wordt bilateraal geïnnerveerd, de linker facialis kern krijgt informatie uit de linker en rechter hemisfeer. De onderste helft van het gelaat en de rechter facialis kern wordt unilateraal geïnnerveerd. Deze wordt dus ook contralateraal geïnnerveerd vanuit de cortex.

  • N. VIII: n. vestibulocochlearis – vanuit de n. cochlearis → nucleus cochlearis → nervus vestibulochochlearis → thalamus → auditieve cortex (bovenste winding temporaalkwab). Er zijn heel veel kruisingen in deze banen, je zal dus bij een laesie nooit doof worden aan één oor, je zal alleen kwaliteit verliezen van het gehoor. Deze organisatie wordt de tonotopie genoemd. De lage tonen in het topje van de cochlea en de hoge tonen aan het begin van de cochlea.

Smaak op de tong

De smaak-hersenzenuwen zijn de N. VII (facialis), de N. IX (glossopharyngeus), de n. V (trigeminus) en de N. X (vagus). De smaakpapillen eindigen in de viscerosensibele kolom, dit is de nucleus solitarius in de hersenstam. Vanuit de nucleus solitarius gaan vezels opstijgen, eindigen via de thalamus in de insulaire schors, de amygdala en de pariëtale operculum. De kwaliteit van de smaak hangt ook af van de reuk.

  • N. IX: n. glossopharyngeus – visceromotoriek pharynx en parotis en viscerosensibiliteit (inclusief smaak)

  • N. X: n. vagus – visceromotoriek pharynx en organen thorax en abdomen, viscerosensibiliteit (smaak) en somatomotoriek larynx (spreken)

  • N. XI: n. accesorius - motoriek schouderspieren

  • N. XII: n. hypoglossus – motoriek tong

Bilaterale innervatie vanuit de cerebrale cortex:
- Nucleus trigeminus (V3-motor) – kauwspieren
- Nucleus facialis (V2-superior) – bovenste helft gelaat
- Nucleus ambiguus (n. IX en X) – keelspieren

Unilaterale (contralaterale) innervatie vanuit de cerebrale cortex:
- Nucleus facialis (VII-inferior) – onderste helft gelaat
- Nucleus hypoglossus (XII) – tong
- Nucleus accessorius (XI) – schouderspieren

De motorische kernen van de oogspieren krijgen geen rechtstreekse informatie van de cortex, dit gaat via het horizontale blikcentrum. Een oogbeweging wordt niet direct gestuurd via de oculomotorische kern. Dit en de vestibulo-oculaire reflex verlopen via dit centrum. Bij een corticale laesie heb je dus eigenlijk geen verlammingen van de oogspieren. Dit gebeurt wel als er laesies zitten in de hersenstam, bij het blikcentrum.

Mensen met halfzijdige laesie zullen geen uitval hebben van de kauwspieren.

Week 4 - College 7: Klinisch redeneren – ziekte van Parkinson (22-04-2014)

Wat is klinisch redeneren? Klinisch redeneren bestaat uit 3 verschillende onderdelen: analyse, hypothese en toetsing en controle. Onder analyse valt observatie, anamnese en hetero-anamnese. Onder hypothese valt differentiaal diagnose en werkdiagnose en onder toetsing en controle valt aanvullend onderzoek en behandeling.

De ziekte van Parkinson gaat gepaard met de volgende symptomen: bradykinesie, hypokinesie, rigiditeit en rusttremor. De differentiaal diagnosen hierbij zijn dus:

  • Vasculaire aandoening

  • Multipele systeematrofie

  • Medicamenteus

  • Corticobasale degeneratie

  • Lewy body dementie

  • Progressieve supranucleaire verlamming

De ziekte van Parkinson heeft een prevalentie van 30,000-50,000 patiënten. De incidentie stijgt met de leeftijd en is nu ongeveer zo’n 4000 nieuwe patiënten per jaar. De ziektelast is erg hoog, maar de ziekte reageert wel goed op het medicijn L-dopa. De ziekte van Parkinson ontstaat door een verlies van dopamine (door verlies van de substantia nigra), verloopt erg langzaam en is progressief.

Levodopa is een aminozuur die moet worden ingenomen meer dan 1 uur voor of na de maaltijd. De dosering moet zo laag mogelijk zijn en de maximale dosering is ongeveer 2000 mg/dag. Levodopa heeft wel veel bijwerkingen:

  • Orthostatische hypotensie

  • Misselijkheid en braken

  • Hallucinaties en verwardheid (let op! Hierbij geen haldol geven, maar de dosis verlagen of clozapine geven)

  • Impulscontrolestoornissen (gokken, hyperseksualiteit)

  • Slaperigheid en slaapaanvallen

  • Inslaapstoornissen (laatste dosis moet dus ook niet te laat worden ingenomen)

Andere medicatie die gebruikt kan worden bij de ziekte van Parkinson zijn dopamine agonisten. Deze werken minder goed maar zijn langer werkzaam, hierbij zijn er minder dyskinesieën, maar meer slaapaanvallen. Domperidon wordt gegeven als behandeling voor de misselijkheid en de orthostase.

De symptomen die voorkomen bij de ziekte van Parkinson zijn: cognitieve stoornissen, depressie, slaapstoornissen en autonome functiestoornissen zoals orthostatische hypotensie, slikstoornissen, houdings- en balansstoornissen, erectiele dysfunctie en seksuele stoornissen, blaasstoornissen, obstipatie en speekselvloed.  

Week 5 – College 1: Cognitie en bewustzijn – veel voorkomende slaap/waak stoornis (23-04-2014)

Symptomen van OSAS (obstructieve slaap-apneu stoornis) zijn snurken, adempauzes (apneus) en mensen zijn overdag moe, worden benauwd worden, moeten vaak plassen (denken dat ze daardoor wakker worden), hoofdpijn overdag.

De risicofactoren hiervoor zijn overgewicht, grote tonsillen, anatomische afwijkingen (kleine onderkaak) in de keel, grote lymfeklieren of slappe farynx spieren. Als je slaapt worden de spieren in de farynx slapper en wordt het nauwer, als er een van de risicofactoren aanwezig is dan wordt het zo nauw dat er geen lucht meer doorheen kan en dan ontstaat er een slaapapneu.

De anamnese is van belang, ook van de partner omdat snurken vaak niet door de patiënt gemerkt wordt. De Epworth Sleepiness Scale (ESS) is een manier om te testen hoe slaperig iemand overdag is. Bij lichamelijk onderzoek kan het gewicht, de nekomtrek en de bloeddruk worden bepaald en kan er keel/mond onderzoek worden gedaan.

- Stadium I van de slaap: dwalende oogbewegingen (microsclaap)
- Stadium II: K-complexen en slaapspoelen in EEG, typisch voor stadium II, is nogsteeds -oppervlakkige slaap
- Stadium III: diepe slaap het meeste uitrust, alle organen herstellen.
- Stadium IV

- REM: snelle oogbewegingen, laaggevolteerd achtergrondpatroon. Spiertonus is heel laag, anders zou je je droom uit gaan voeren. (gebeurt wel bij REM-slaap gedragsstoornis) REM slaap na 60 minuten, diepe slaap in 1e helft, oppervlakkige slaap 2e helft.

Bij apneu is de totale flow verminderen meer dan 10 seconden, bij hypopneu is er een relatieve flow vermindering meer dan 10 seconden. Het aantal apneus per uur; AH-index
- AH-index 5-15-: licht OSAS
- AH-index 15-30: matig sterke OSAS
- AH index > 30: sterk OSAS

OSAS kan behandeld worden door gewicht reductie, door bijvoorbeeld maagverkleining. Alcohol inname en roken worden verminderd, slaapmiddelen stoppen en de slaaphouding kan worden aangepast. Een nachtbeugel is ook een optie: hiermee wordt de onderkaak naar voren getrokken waardoor er meer ruimte komt achter in de keelholte. De patiënt kan ook worden behandeld met een nasale continious positive airway pressure (CPAP). OSAS verhoogt de kans op auto ongelukken met 15%.

ARAS= ascenderend reticulair activerend systeem in de hersenstam. Actief gebied wat met slaap te maken heeft en wat de slaap controleert. Is verantwoordelijk voor de slaap-waak cyclus. Heeft met ascenderende serotonerge banen een exciterende invloed op cortex cerebri, basale ganglia, thalamus en hypothalamus. Slapen is dus niet een verlaagd bewustzijn waarvan coma het laagste stadium is en er algehele inactiviteit is van het reticulaire systeem. Slapen is wel een specifieke activiteit toestand van de hersenen die verschillende stadia heeft.

Er is verlaagde activiteit tijdens te slaap (laagst tijdens REM slaap), bij arousal komt men in een alerte staat.

Week 5 – College 2: Aandacht en executieve functies (23-04-2014)

De reticulaire formatie heeft axonale connecties met hypothalamus, thalamus, cerebellum en ruggenmerg. Van ARAS prikkels naar de cerebrale cortex: alertheid en filtering herhaalde en zwakke stimuli.

Waarom is aandacht voor een prikkel nodig? Het is een manier van omgaan met beperkte hersenactiviteit, relevante hersenprocessen worden geactiveerd (geheugen) en je wordt klaargemaakt om in actie te komen.

Er zijn twee soorten informatieverwerking:
- Automatisch (stimulus gestuurd); onbeperkte capaciteit en is snel.
- Gecontroleerd (motivatie gestuurd); beperkte capaciteit, traag maar aandacht is nodig.

Als er een tumor in de rechter supramarginale gyrus zit, zal een patiënt het linker gezichtsveld negeren. Als hij of zij dus een streep moet zetten door een lijn, zal de patiënt het linker gedeelte negeren en de streep aan de rechter kant zetten.

Er zijn verschillende soorten aandacht:
- Gerichte aandacht
- Verdeelde aandacht
- Volgehouden aandacht (vigilantie) = voorbeeld van luchtverkeersleider, radar moet de hele tijd in de gaten gehouden wordt

Intensiteit (mate waarmee je aandacht besteed) en selectiviteit (keuze waarop je aandacht richt) wordt gedaan door ARAS, thalamus (filtering informatie) en cortex (selectie informatie).

Dorsale stroom is het ‘waar’ neem ik iets waar, en de ventrale stroom is het ‘wat’, wat is het object. Visuele informatie gaat dus of langs de inferotemporale cortex, of de posterieure pariëtale cortex.

De bewuste verwerking van informatie vindt plaats in de prefrontale cortex. Het uitvoeren van plannen bestaat uit 3 componenten: vaststellen wat het doel is, vaststellen wat nodig is om het doel te bereiken en rekening houden met consequenties.

Er zijn 5 frontale subcorticale circuits te onderscheiden:
1. Motorisch
2. Oculomotorisch
3. Dorsolateraal prefrontaal: laterale prefrontale cortex → nucleus caudatus → gobus pallidus → substantia nigra → thalamus
4. Lateraal orbitofrontaal: infero laterale prefrontale cortex → nucleus caudatus → globus pallidus → substantia nigra → thalamus
5. Anterieure cingulate: anterieure cingulate gyrus → ventrale striatum → globus pallidus → substantia nigra → thalamus

Prefrontale cortex heeft vele verbindingen met motorisch, perceptueel, limbisch gebied en pariëtale kwab. Subcorticale structuren projecteren indirect via prefrontale cortex via de thalamus. Vanuit de prefrontale cortex feedbackloops naar subcorticale structuren. Frontaalkwab is met 21 maanden in staat om informatie op te slaan, daarvoor geen geheugen. Geheugen valt samen met rijping van de frontaalkwab. Bij rijping van de frontaalkwab is het individu minder afhankelijk van omgevingsprikkels, meer van representaties van objecten.

De prefrontale cortex is het werkgeheugen: representatie van omgeving die gedrag stuurt. Vereist uitwisseling van huidige perceptuele informatie met opgeslagen informatie. Representatie lange termijn geheugen wordt geactiveerd in werkgeheugen om huidige gedrag aan te passen.

Frontale dysfunctie na traumatisch hersenletsel, tumor of vasculaire laesies en neuropsychiatrie (schizofrenie of frontaalkwab dementie). Dit komt met problemen met rekenen, probleem oplossen en plannen.

Dorsolateraal syndroom: problemen met oordeelsvermogen, concreet denken, cognitieve flexibiliteit/planning, executieve functies; motorplanning/aandacht en aandachts spannen en werkgeheugen.

Orbitofrontaal syndroom geeft problemen met sociaal aangepast gedrag, impulscontrole, emotionele labiliteit, stimulus gestuurd gedrag, arousal, motivatie en affect en bewust zijn.

Mesiaal frontaal syndroom: initiatiefverlies, verminderde verbale output en motoriek, akinetisch mutisme en incontinentie.

Week 5 – College 3: Bewust zijn en het limbisch systeem (23-04-2014)

- Kwantitatief bewustzijn (niveau): mede bepaa

ld door hersenstamstructuren en reticulaire formatie (ARAS)
- Kwalitatief bewustzijn (inhoud): het ‘bewuste zijn’, bewuste verwerking van prikkels, waarneming en bewuste reactie op de buitenwereld, attentie netwerk (corticaal en subcorticaal)

Gyrus cinguli anterior en posterior zijn belangrijk voor het richten van aandacht. Reticulaire formatie bepaalt caudaal in het ruggenmerg de spiertonus

Er zijn ascenderende verbindingen van ARAS naar de thalamus en basale voorhersenen (cholinerge systeem).

tentamenvraag over Glasgow Coma Scale en over artikel op blackboard!

Het limbisch systeem wordt begrensd door de gyrus cinguli en de gyrus parahippocampalis. Het limbisch system wordt sterk geassocieerd met emotie en bestaat uit de hippocampus, amygdala en de hypothalamus.

Amygdala ligt in temporale kwab, is van belang van motivatie en emoties. Geeft waarnemingen en interne prikkels emotionele betekenis en heeft vervolgens invloed op:
- Autonome en endocriene systemen (stressreacties)
- Cognitie en gedrag
- Geheugen
- Waarneming

Amygdala projecteert ook terug naar de cortex. Hiermee wordt de waarneming gekleurd, ook belangrijk voor emotionele waardering. Amygdala heeft ook verbindingen met prefrontale cortex (orbitofrontale cortex) en striatum (basale ganglia) en dit heeft te maken met sociaal-emotioneel gedrag.

  • Amygdala op orbitofrontale cortex en striatum (basale ganglia): sociaal emotioneel gedrag

  • Amygdala op sensibele/sensorische associatie cortex: emotionele kleuring van de waarneming

  • Amygdala op hypothalamus en hersenstam: autonome ‘emotionele’ reacties, arousal gevoelens

  • Amygdala op hippocampus: leer en geheugenfuncties.

Amygdala projecteert rechtstreeks op de hippocampus, er is een invloed van de amygdala op ons geheugensysteem.

Functies amygdala:
- Evaluatie van (interne en externe) stimuli op emotionele betekenis
- Modulatie geheugen (interacties met hippocampus)

- Laesies van amygdala leiden tot problemen bij herkennen van gelaatsuitdrukken
- Rol bij angststoornissen

Week 5 – College 4: Hippocampus – leer en geheugenfuncties (24 april 2014)

Het declaratieve geheugen wordt gevormd door de hippocampus en associatieve cortex. Hippocampus is niet de plek waar het geheugen wordt opgeslagen, maar is essentieel om het geheugen te kunnen opslaan. Feiten die weten, dingen die we gedaan hebben en die we onder woorden kunnen brengen.

Het non-declaratieve geheugen:
- Skills/habits: basale ganglia (lopen, schrijven, fietsen – hoef je niet over na te denken)
- Priming: cortex cerebri
- Klassieke conditionering: cerebellum en amygdala

Input vanuit parahippocampale cortex → via drie stappen in hippocampus → terug naar parahippocampale cortex en vandaaruit terug naar de associatie cortex.

Bewerking van informatie in de hippocampus fenomeen dat met proces van geheugenvorming geassocieerd wordt, is lange termijn potentiatie (LTP). Als je iets wil onthouden moet je het een aantal keer in je brein activeren. Hierna kun je de totale herinnering weer terugroepen. Informatie uit allerlei modaliteiten (complexe informatie) komt in de parahippocampale cortex terecht en bewerkt de informatie en gaat terug naar de associatie cortex.

Opslag geheugensporen in associatieve cortex; dit is een distributief systeem, herinneringen zitten niet op 1 bepaalde plek.

Ziekte van Alzheimer tast als eerste hippocampus aan, begint met relatief onschuldige vergeetachtigheid wat steeds erger wordt. Hierbij zijn er plaques en tangles aanwezig; amyloïd eiwitten die zich ophopen. Deze vind je als eerste in de parahippocampale cortex. De sulci worden wijder en de gyri worden smaller. De atrofie is temporaal, beginnend in de parahippocampale cortex en hippocampus; uiteindelijk de gehele cortex atrofieërt.

Diepe slaap is belangrijk bij rol van de vorming van declaratief geheugen. De REM slaap is belangrijk voor het emotioneel geheugen.

Functies hippocampus:

  • Hippocampus ontvangt via parahippocampale cortex informatie over alle sensorische modaliteiten

  • Informatie wordt binnen de hippocampus bewerkt (rol van slaap)

  • Bewerkte informatie wordt via PHC teruggezonden naar de cortex cerebri (vorming geheugensporen)

  • Hippocampus en PHC hebben belangrijke rol bij vorming van geheugensporen; de opslag is in de associatieve cortexgebieden

Neuropathologische veranderingen in parahippocampale cortex in vroege stadia ziekte van Alzheimer. Beschadiging hippocampus zorgt voor ernstige anterograde amnesie.

Week 5 – College 5: Geheugen (24 april 2014)

Er zijn verschillende netwerken in de hersenen. De herkenningsnetwerken, hierbij is de frontale cortex actief, de strategische netwerken; hoe we iets leren en onthouden en de affectieve netwerken, waarom we leren, we koppelen de informatie aan het limbische systeem waardoor we dingen beter kunnen onthouden.

Lokalisatie geheugen:

- Neocortex van de temporale kwab
- Hippocampus

Er zijn grofweg 2 soorten geheugen: lange termijn geheugen en korte termijn geheugen. Het lange termijn geheugen kan worden onderverdeeld in het declaratieve geheugen (expliciete geheugen) en het non-declaratieve geheugen (impliciete geheugen). Het declaratieve geheugen zit in de mediale temporale kwab, het middelste diencephalon en de profrontale cortex. Het non-declaratieve geheugen zit in de basale ganglia en het cerebellum, de reflex banen en de associatie neocortex.

Het declaratief geheugen:
- Episodisch geheugen: “wie was de moordenaar van John F. Kennedy?”
- Semantische geheugen: “wie is de koning van de Verenigde Staten” → weet dat het een president is.

Er zijn 3 soorten geheugen opslag:

- Sensorisch geheugen: er wordt betekenis gegeven aan bijvoorbeeld een geur, dit heet encoding en wordt opgeslagen in het werkgeheugen. Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe groter het geheugenverlies. (Visuele informatie wordt 0,5 seconde vastgehouden, auditieve informatie 3-4 seconden en tactiel

- Werkgeheugen: constante matching van werkgeheugen met lange termijn geheugen, je kan daar informatie uit ophalen. Sensorische informatie wordt gekoppeld aan informatie uit het lange termijn geheugen. Je kunt aandacht schenken zien als in het werkgeheugen houden: aandacht is noodzakelijk voor herhalen, het interne herhaalproces. Hoe langer je aandacht schenkt aan iets, hoe groter de kans dat het zal worden onthouden. De capaciteit van het werkgeheugen is beperkt: over het algemeen 7 items (plus/minus 2) onthouden in 2- seconden. Uitbreiding capaciteit via chunking (het opsplitsen van informatie) is een actief encodeer proces.

Wat endcoderen we?
1. Encodering op grond van betekenis
2. Encodering op grond van beelden (visualiseren van informatie)
3. Encodering op grond van organisatie

Typen van encodering:
- Structurele encodering (begon het met een hoofdletter? – oppervlakkige encodering)
- Fonemische encodering (rijmt het op een woord – gemiddelde encodering)
- Semantische encodering (zou het woord in de zin passen? – diepe encodering)

Het rehearsal experiment: vooral voor de laatste malen dat de taak gedaan wordt, is de geheugenpresetatie zeer laag. De reden dat de letters worden vergeten is dat er geen rehearsal van de letters plaats vindt. Deze wordt verhinderd door het terugtellen.

De meeste mensen onthouden het beste wat er aan het begin wordt laten zien (primacy) en aan het einde (recency).

- Lange termijn geheugen: onbeperkte capaciteit, 1000 miljard tot 1000000 miljard bits aan informatie.

Sterke emoties (stress-gerelateerd of anders) zorgen voor sterkere herinneringen. Continue stress kan het geheugen verstoren. Bij een post traumatische stress stoornis wordt de hippocampus kleiner!

Er is ondanks 100 jaar onderzoek nog steeds geen theorie die afdoende verklaard waarom we vergeten. Vergeten lijkt strikte wetten te volgen, maar ook die zijn volledig onderzocht. Er wordt wel gesteld dat zeer sterk geleerde informatie nooit meer wordt vergeten (permastore). Vergeten kan op elk niveau, dit komt door filteren, veranderen en verliezen van informatie.

Regelmatige leerperioden geven steeds minder extra resultaat. Als leerperioden te dicht op elkaar volgen is het resultaat minder dan wanneer ze voldoende gespreid zijn. Dit wordt het zogenaamde massed versus spaced effect genoemd.

Expanding rehearsal wordt vaak genoemd als meest efficiënt leerschema. Eerst snel achter elkaar aanbieden, dan geleidelijk aan meer spreiden.

Verbeteren van het geheugen:
1. Studeer regelmatig: boost lange termijn recall
2. Herhalen en actief over de leerstof nadenken
3. Maak leerstof betekenisvol (semantisch)
4. Mnemonics: koppel aan iets dat je al hebt geleerd, maak er een verhaal van
5. Activeer retrieval cues: haal de situatie en stemming waarin je leerde terug
6. Leer als de informatie vers is
7. Minimaliseer interferentie: test je eigen kennis

Week 5 – College 6: Delier (28 april 2014)

Het psychiatrisch onderzoek: anamnese en onderzoek vallen grotendeels samen. De status mentalis hangt af van: eerste indrukken (uiterlijk, contact, houding), cognitieve functies (bewustzijn, aandacht, concentratie, oriëntatie, geheugen, waarneming en denken), affectieve functies (stemming en affect), conatieve functies (psychomotoriek, motivatie en gedrag) en persoonlijkheid. (tentamenvraag over depressie)

Cognitieve functies is het belangrijkste van een delier! Heb je daar geen stoornis in, heb je geen delier. Er is een verband tussen een kwetsbaar brein en een delier. Iemand heeft een wisselend gedaald bewustzijn, wat vooral voorkomt als er een tekort is aan prikkels; bijvoorbeeld in de nacht.

Een delier is een nachtmerrie, het is altijd een angstige ervaring. Qua cognitieve functies kun je een normaal bewust zijn hebben (helemaal helder), een verminderd bewustzijn (licht gedaald, beetje aan het inslapen) en veranderd bewustzijn.

Verminderd richten van de aandacht is hypovigiliteit, verhoogde waakzaamheid is hypervigiliteit. Bij een delier hebben mensen een verminderde aandacht, bij depressie verminderde concentratie. Verminderde vasthoudendheid heet hypotenacitetit, verminderde flexibiliteit (hypertenactiteit). De oriëntatie kan ‘in trias’ worden benoemd, in de tijd, in de plaats en in persoon.

Het korte termijn geheugen zorgt voor nieuwe informatie opnemen en reproduceren. Het lange termijn geheugen is opgeslagen informatie oproepen of uitvoeren.

Een hallucinatie is iets waarnemen wat er niet is. Er zijn visuele (optische) hallucinaties, auditieve (akoestische) hallucinaties, reuk (olfactorische) hallucinaties en gevoel (haptische) hallucinaties.

Denken kan in een bepaald tempo: een vertraagd denken heet bradyfrenie, versneld denken heet tachyfrenie. Samenhang van het denken; verwardheid (incoherentie) en gedachtevlucht (verhoogd associatief).

Wanen zijn vaak paranoïde wanen, bijvoorbeeld achterdocht. Iemand is niet over te halen van dat het niet klopt wat hij zegt.

Een delier is volgens DSM-IV criteria een:
- Bewustzijnsstoornis: verminderde helderheid van het besef van de omgeving met verminderd vermogen om de aandacht te concentreren
- Verandering van de cognitieve functie of de ontwikkeling van een waarnemingsstoornis
- Stoornis ontwikkelt zich in korte tijd (uren tot dagen), fluctueert in de loop van het etmaal
- Aanwijzingen voor een directe, fysiologische somatische oorzaak, intoxicatie of onthoudingssyndroom

Een delier wordt normaal altijd behandeld met haloperidol. Iemand met een onthoudingsdelirium geef je benzodiazepinen.

Kenmerken: gedaald bewustzijn, hypervigiliteit of hypovigiliteit, desoriëntatie in tijd, plaats, personen, anterograde amnesie, confabulaties, illusionaire vervalsingen en hallucinaties, vooral visueel, ook akoestisch en tactiel, misidentificatie van vertrouwde personen.

Conatieve functiestoornissen: onrust, ‘plukkerigheid’, ongericht agressief gedrag, apathie, teruggetrokkenheid en stil gedrag.

Predisponerende factoren van delier: ouder dan 70 jaar, bestaande cognitieve stoornissen, ernstige lichamelijke ziekte, visus- en gehoorstoornissen, stoornissen in dagelijkse activiteiten, gebruik van psychoactieve middelen.

Luxerende factoren: polyfarmacie, gebruik van psychoactieve geneesmiddelen, postoperatief, intoxicatie met alcohol en drugs of geneesmiddelen, onthouding van alcohol en onthouding van benzodiazepinen.

Beloop van het delier: ontstaat acuut (uren tot dagen), flucturend beloop (nachtelijke onrust en verwardheid), duurt dagen tot weken, cognitief herstel bij oudere mensen is niet altijd volledig, mortaliteit afhankelijk van onderliggende oorzaak.

Eerste signalen:
- Verandering in slaap/waak patroon: slapeloosheid ’s nachts en sufheid overdag, levendige dromen
- Cognitieve stoornissen: desoriëntatie, illusionaire vervalsingen, concentratiestoornissen
- Affectieve stoornissen: prikkelbaarheid, angst, gespannenheid

Farmacotherapie: haloperidol (somatisch zieke patiënten), benzodiazepinen (alcohol-onthoudingsdelier) en suppletie van B-vitamine bij alcoholisme en ondervoeding.

College 7: Vragenuurtje over de CAT (28-04-2014)

Aantal soort vragen: 31 multiple choice, 5 multiple response, 9 select (pull down menu), sleep vragen 7 en matching 4: 56 vragen in totaal.

- Met een stenopeïsche opening kan de visus van een proefpersoon verbeteren bij een myopie (een refractieprobleem).

- U verricht bij een 81 jarige patiënt de stemvorken en verwacht presbyacusis. Welke stemvorkproef zal dan het beste discrimineren en welke uitslag verwacht u bij de proef van Weber? De proef van Rinne en de proef van Weber lateraliseert niet.

- Een 56 jarige man bemerkt een plotselinge visusdaling. Het blijkt uitsluitend om zijn linker oog te gaan. Na ongeveer 10 minuten herstelt de visus olledig. Waarschijnlijk is er sprake geweest van een doorbloedingsstoornis in het stroomgebied van de a. carotis interna.

- Een CT scan laat een densiteit zien tussen het schedelbot en de rechter hemisfeer. Dit beeld past het beste bij een epidurale bloeding. Een subduraal hematoom is convex, een epiduraal hematoom is convex, komt ook uit de a. meningea media.

- Een hernia nuclei pulposi tussen de vijfde lumbale wervel en het os sacrum geeft compressie op de bovenste sacrale spinale wortel (S1) dit geeft uitval of pijn dat is gelokaliseerd in de hiel en de laterale rand van de voet.

- In de achterste schedelgroeve ligt het cerebellum en niet de occipitaal kwab.

- Doorsnede van het ruggenmerg moet je goed kennen! Komt sowieso terug in de toets.

- Gezond proefpersoon, ogen gesloten op de rug, water van 44 graden in zijn rechter oor. Bij deze proefpersoon ontstaat een: nystagmus naar rechts, die in snelheid toeneemt en weer afneemt. Koud in het rechteroor zorgt voor nystagmus naar links!!

- BPPD is een veel voorkomende, niet direct levensbedreigende aandoening.

- Bij een bepaalde hoekversnelling worden actiepotentialen gegenereerd in de ampullae.

- Ependymcellen bekleden het centrale kanaal van het ruggenmerg.

- De laterale wand van het derde ventrikel wordt gevormd door de thalamus. De nucleus caudatus zit in de laterale wand van het laterale ventrikel.

- Bij een centrale uitval van de facialismusculatuur dan doen het voorhoofd en de ogen wel mee. Bij perifere uitval zijn de ogen en voorhoofd ook aangedaan. Hierbij aangedaan aan de linkerkant betekent ook uitval aan de linkerkant van het gezicht.

- Ten gevolge van een epiduraal hematoom kunnen bij een dreigende inklemming de volgende symptomen optreden: wijde, lichtstijve pupil aan één zijde.

- Tot de limbische cortex behoren de gyrus parahippocampalis en de gyrus cinguli.

- Het beloop van een delier wordt gekenmerkt door verergering gedurende de nacht.

- Het meest frequent komt een delier bij bejaarden voor bij opname in een algemeen ziekenhuis.

 

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de VU Amsterdam - Bundel

VU - Geneeskunde - blok 1.2.3. Hersenen & Zintuigen - Begrippenlijsten (Neuroanatomy, Histology, Psychiatrie, Human Physiology)

VU - Geneeskunde - blok 1.2.3. Hersenen & Zintuigen - Begrippenlijsten (Neuroanatomy, Histology, Psychiatrie, Human Physiology)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Neuroanatomy – Chapter 2 (Basic definitions)

.....read more

Neurale buis

Buis ontstaan uit ectodermale cellen tijdens de embryonale periode, welke uitgroeit tot het centrale zenuwstelsel.

Prosencephalon

(voorhersenen)

 

Het grootste gedeelte van het zenuwstelsel, en is onderverdeeld in het:
 - Telencephalon (eindhersenen). Bestaat uit de cerebrale hemisferen
-  Diencephalon. Bestaat uit de thalamus, hypothalamus en epithalamus.

Mesencephalon
(middenhersenen )

Verbindt de voorhersenen met de achterhersenen. Bestaat uit:

-cerebrale pendunceles

-middenhersen tectum

-middenhersen tegmentum

Rhombencephalon

(achterhersenen)

Bestaan uit:

-metencephalon (bestaat uit pons en cerebellum)

-myelencephalon (bestaat uit de medulla)

Plexus choroideus

Groepje cellen in de laterale ventrikels die liquor maken. Vanuit de laterale ventrikels stroomt het naar het derde, en vervolgens vierde ventrikel, om vervolgens langs de buitenkant van de hersenen en het ruggenmerg te lopen. De liquor loopt ook in de ruimte tussen het arachnoid en de pia mater.

Oriëntatie van de hersenen

Omdat het zenuwstelsel een hoek van 90 graden maakt op de plek waar de middenhersenen en het diencephalon met elkaar verbonden zijn, is de naamgeving van de oriëntatie van de hersendelen boven dit punt anders dan onder dit punt.
Boven de middenhersenen:
-rostraal: naar voren, in de richting van de neus (=anterior)
-dorsaal: naar boven (=superior)
-caudaal: naar achteren, in de richting van de rug (=posterior)
-ventraal: naar beneden (=inferior)
Onder dit punt:
-rostraal: naar boven (superior)
-dorsaal: naar achteren, in de richting van de rug (=posterior)
-caudaal: naar beneden (inferior)
-ventraal: naar voren, in de richting van de neus (= anterior)

Oligodendrocyten

Myelinevormende cellen in het centrale zenuwstelsel.

Cellen van Schwann

Myelinevormende cellen in het perifere zenuwstelsel.

Grijze stof

Deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk uit cellichamen bestaat. In de cerebrale hemisferen ligt deze stof aan de buitenkant. In het ruggenmerg ligt deze stof aan de binnenkant.

Access: 
Public
VU - Geneeskunde - blok 1.2.2. - Circulatie & Volumenregulatie - Begrippenlijsten (Essential Clinical Anatomy, Histology, Human Physiology)

VU - Geneeskunde - blok 1.2.2. - Circulatie & Volumenregulatie - Begrippenlijsten (Essential Clinical Anatomy, Histology, Human Physiology)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Essential Clinical Anatomy - Hoofdstuk 1 – Thorax
 

.....read more

Mediastinum

Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior.

Mediastinum superior

Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus.

Transversale thoracale plaat

Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5.

Mediastinum inferior

Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart, wortels van de grote vaten, boog van de v. azygos en hoofdbronchie, 3) mediastinum posterior (bevat oesophagus, thoracale aorta, v. azygos en hemiazygos, ductus thoracicus, n. vagus, sympatische grensstreng en de n. splenicus.

Sternopericardale ligamenten

Fibreuze banden die van het pericard naar het sternum lopen

Pericard=

‘hartzakje’

Dubbelwandig fibreus membraan dat het hart en de wortels van de grote vaten omgeeft. Bestaat uit een stugge externe fibreuze laag (fibreus pericard) en twee interne glinsterende sereuze membranen (pariëtale en viscerale laag van sereus pericard)

Pericardiale holte

Potentiële ruimte tussen de viscerale en pariëtale laag van het sereuze pericard. Het bevat een dun laagje sereuze vloeistof dat ervoor zorgt dat het hart vrij in de pericard kan bewegen.

Epicard

Buitenste dunne vlies van de hartwand, dat het hartspierweefsel omgeeft, wordt gevormd door de viscerale laag van het sereuze pericard.

sinus pericardium transversus

Holte, posterior gelegen t.o.v. de aorta en truncus pulmonalis en anterior gelegen t.o.v. de v. cava superior. Met je vinger kun je via de sinus naar de aorta en truncus pulmonalis. Belangrijke holte

Access: 
Public
BulletPoints bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

BulletPoints bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Beknopte samenvatting van de verplichte stof bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. 

  • Leerstof over hematologie: Interne Geneeskunde hoofdstuk 4, 5, 6, 8, 9 en 25, Basic Pathology hoofdstuk 11 en Recepten voor een goed gesprek hoofdstuk 1, 4, 5 en 6.
  • Leerstof over oncologie: Interne Geneeskunde hoofdstuk 10, 17, 18 en Basic Pathology hoofdstuk 5, 14, 17, 18 en 23.

Hematologie

Leerstof: Interne Geneeskunde hoofdstuk 4, 5, 6, 8, 9 en 25, Basic Pathology hoofdstuk 11 en Recepten voor een goed gesprek hoofdstuk 1, 4, 5 en 6.

  • Judoën: meegeven met de weerstand door middel van parafrase en gevoelsreflectie. Hierbij legt de arts de weerstand terug bij de patiënt.

  • Hoe om te gaan met weerstand? Herken en signaleer, onderzoek, ga na of je het wel of niet wil bespreken, benoem en bespreek.

  • Fasen gedragsverandering:
    - Precontemplatie: niet van plan te veranderen
    - Contemplatie: men overweegt om ooit te veranderen
    - Preparatie: men overweegt om binnen 1 maand het gedrag te veranderen
    - Actie: stappen zijn ondernomen om het gedrag te veranderen
    - Gedragsbehoud: het gedrag is meer dan 6 maanden veranderd

  • Stappen in het slecht nieuws gesprek: voorbereiding, mededeling, reactie, uitleg/vragen, afsluiting.

  • Pseudovragen: verwerkingsvragen door verwarring

  • 10 zorgdomeinen binnen de palliatieve zorg: pijn/symptoombestrijding, ondersteunen van het functioneren, psychosociale problemen, ziektelast, communicatie, kwaliteit van leven, aandacht voor de naasten, zorgplan opstellen en organisatie.

  • Fasen van Ross: ontkenning, woede, marchanderen (voornemens), depressie en aanvaarding.

  • Een tumor is ‘succesvol’ als: het onafhankelijk is van externe groei signalen en ongevoelig voor externe groei remmende signalen, vermijden van apoptose, oneindig doorgaan met delen, stimuleren van vaatgroei en omliggende weefsels infiltreren en metastaseren.

  • De meeste genetische veranderingen die tot tumorgroei leiden, zijn somatische mutaties door blootstelling aan carcinogenen. Slechts 5-10% van de carcinomen is erfelijk bepaald.

  • Hemochromatose is een ijzerstapelingsziekte en kan veroorzaakt worden door mutaties TFR2, SLC11A3 en HAMP-gen. De ontwikkeling van de ziekte hangt af van het ijzergehalte in het dieet, alcoholgebruik en gen modifiers.

  • De volgende cellen brengen de volgende antigenen tot expressie:
    - NK cellen: CD2, CD8, CD16 en CD56
    - Granulocyten/macrofagen: CD16
    - T-lymfocyten: CD2, CD3, CD4, CD8 en CD25
    - B-lymfocyten: CD19

  • EPO wordt gemaakt door de peritubulaire cellen in de nieren. Trombopoëtine wordt gemaakt door de lever.

  • SCF = stam cel factor, wordt gemaakt door fibroblasten, heeft een sterk synergisme met CSF. CSF is belangrijk bij het aanpassen van de hematopoëse voor verhoogde productie.

  • Voor een optimale hematopoëse is er nodig: een interactie van stamcellen, beenmergstroma en groeifactoren. IL-3 is een cytokine dat de hematopoëse stuurt.

  • Bij een botbiopt is goed de celrijkdom, de architectuur, fibrose en maligne cellen te zien.

  • .....read more
Access: 
Public
BulletPoints bij Leren Dokteren 4 - Geneeskunde - VU (2013-2014)

BulletPoints bij Leren Dokteren 4 - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2013-2014

 

  • Gerefereerde oorpijn heeft een oorzaak buiten het oor, dit is vaak een minder heftige en minder zeurende pijn.

  • Alarmsymptomen van een zuigeling met otitis media acuta (OMA): heftige malaise, hoge koorts en niet te stillen pijn.

  • OMA: infectie van het middenoor met koorts, pijn, loopoor (otorroe), rood en bomberend trommelvlies. De oorzaak is een ventilatie-drainage stoornis in de tuba auditiva, vaak in combinatie met een bovenste luchtweginfectie. Een bovenste luchtweginfectie leidt tot oedeem van het slijmvlies, wat zorgt voor een verminderde trilhaarfunctie. Hierdoor is er een verminderde drainage, wat leidt tot een blokkade wat weer leidt tot een onderdruk in het middenoor. De n. trigeminus wordt geprikkeld en dit zorgt voor de oorpijn. Door onderdruk is er ook zwelling van het slijmvlies gevolg door transsudatie van plasma; hier kunnen bacteriën zich in nestelen. Wordt in 20-50% van de gevallen veroorzaakt door een pneumokok.

  • Een trommelvliesperforatie (door necrose) bij OMA zorgt voor een loopoor en hierdoor verdwijnt de oorpijn.

  • Cholesteatoom: bij chronische ontsteking van het trommelvlies gaat het trommelvlies naar binnen groeien. Afgestoten huidcellen hopen zich op in het middenoor, en een cholesteatoom kan groeien in het middenoor.

  • Oorzaken van oorpijn per locatie:
    - Middenoor: OMA, otitis media met effusie, myringitis, furunkel, otitis externa, trauma
    - Gehoorgang: corpus alienum, furunkel, otitis externa
    - Oorschelp: herpes zoster, perichondritis
    - Referred pain: cariës, kaakproblemen, farynx of larynx problematiek

  • Perichondritis symptomen; roodheid van de huid, zwelling, afstaand oor en verschrompelen van de oorschelp.

  • Een otitis media acuta komt vaker voor bij kinderen, omdat:
    - Tuba auditiva bij kinderen loopt parallel aan de schedelbasis, bij volwassenen heeft de tuba een meer verticale stand (bij een horizontale stand kunnen bacteriën zich beter nestelen)
    - Kinderen zijn infectiegevoeliger
    - Adenoïdhypertrofie kan tubafunctie belemmeren

  • Otitis media met effusie: vloeistof achter een gesloten trommelvlies, zonder acute infectie. De klacht is vaak vooral gehoorverlies.

  • Myringitis: ontsteking van het trommelvlies, vaak een myringitis bullosa met blazen en een rood trommelvlies. Het heeft vaak een virale oorzaak.

  • Lawaaitrauma kan zorgen voor luxatie of een fractuur van de gehoorbeentjes;
    - Mechanisch (korte, hoge geluidsdruk); een barotrauma komt door een korte, sterke onderdruk in het middenoor. Hierdoor ontstaat een hemorragisch exsudaat en dit geeft oorpijn, gehoorverlies en oorsuizen.
    - Functioneel (continu hoog geluidsvolume, overprikkelde cochlea)

  • Risicogroepen voor een afwijkend beloop van een otitis: jonger dan 2 jaar met een recidief binnen 12 maanden, kinderen met het syndroom van Down, palatoschisis en een verminderde afweer.

  • Bij een trommelvlies perforatie door trauma is er een typische driehoekige perforatie met hemorragische randen.

  • Een verzekeringsarts heeft een beoordelende en adviserende taak wat betreft arbeidsongeschiktheidsregelingen. Hij werkt in publiek domein, dus voor de overheid. Een medisch adviseur werkt voor een private maatschappij en geeft medisch advies aan een verzekeraar.

  • 3B richtlijn: beoordelen,

  • .....read more
Access: 
Public
VU - Geneeskunde - blok 2.1.3 Groei en Ontwikkeling - Stamplijst

VU - Geneeskunde - blok 2.1.3 Groei en Ontwikkeling - Stamplijst

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

 

Inhoudsopgave

The Immune System (Parham)

Illustrated textbook of paediatrics (Lissauer)

Basisboek Jeudgezondheidszorg

MIM’s Medical Microbiology

Leerboek Psychiatrie (Doreleijers)

Basis Histology (Junquiera)

 

Parham

.....read more

Ontwikkeling B-cel

In het beenmerg ontwikkelen hematopoetische stamcellen zich tot common-lymfoide-progenitor-cels (CPL-cel). Deze ontwikkelen zich verder tot B-cellen in zes stappen:
1) CPL’s verkrijgen functioneel antigeen-receptoren middels gen-rearragnement
2) Negatieve selectie

3) Positieve selectie
4) in deze fase circuleren de volwassen B-cellen tussen bloed en lymfoide weefsel, detecteren daar naar infecties

5) de B-cellen die door infecties geactiveerd worden gaan prolifereren

6) differentiatie van B-cellen waardoor plasmacellen ontstaan die antilichamen maken en waaruit geheugencellen gevormd kunnen worden.

Negatieve selectie (B-cel)

Identificeren en tot apoptose laten gaan van cellen die reageren op lichaamseigen componenten. Dit proces begint in het beenmerg en gaat door tot in de secundaire lymfoide organen.

Positieve selectie (B-cel)

De onvolwassen B-cel moeten vechten voor de beperkte aantal plaatsen in de follikels van de secundaire lymfoide weefsels. Waar ze verder uit rijpen tot volwassen B-cellen. Dit proces noem je positieve selectie.

Pro- B cellen

De functie van dit stadium is de vorming van een zware keten van het immunoglobuline (IgM). Aan het eind van deze fase moet deze cel twee dingen kunnen IgM tot expressie brengen en lichte ketens kunnen binden.

Zware keten

Om de zware keten te vormen worden er een aantal genen herschikt. Eerst D met J en daarna DJ met V.

Non-productive rearrangements er wordt geen functioneel eiwit gevormd.
productive rearrangements  er wordt wel een functioneel eiwit gevormd.

Pre-B cel

Wanneer de ontwikkelende B-cel een zware keten voor IgM heeft gevormd noem je het een pre- B cel. En vervolgens wordt de lichte keten gevormd.

Allelische exclusie

Aanpassingen in de aanmaak van B-cellen waardoor geen enkele B-cel op elkaar lijkt. Dit maakt ons immuunsysteem sterker.

Lichte keten

Er bestaan twee soorten lichte ketens: kappa en labda. Bij de herschikking van de V-J genen voor de lichte keten worden als eerste de kappa-vorm ‘geprobeerd. Op beide chromosomen wordt de gen rearangement toegepast Als dit op beide niet lukt wordt pas de labda uitgeprobeerd. Bij de lichte keten zijn er dus 4 kansen aanwezig om een geslaagde immunoglobuline te produceren.
Als dit lukt, stopt de herschikking. Wordt de lichte keten aan de zware keten gebonden. Als dit alle 4 de keren niet lukt gaat de cel in apoptose.

RAG- genen

Deze genen zijn nodig voordat de herschikkiing van zowel zware als lichte genen. Als de rearrangement succesvol is zal de transcriptie van deze genen worden gestopt.

TdT

Het enzym dat N-nucleotiden toevoegt tussen de losse

Access: 
Public
Notes bij Huid & afweer - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Huid & afweer - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat aantekeningen bij de tentamenvoorbereiding en de colleges, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

HC ‘Rondje cel (3)’, 16 september 2014

Cel communicatie

Cellen moeten op diverse soorten afstanden met elkaar kunnen communiceren. Dit kan op verschillende manieren gebeuren.

- endocrien: hierbij worden stoffen, zoals hormonen, afgegeven aan de bloedbaan. De hormonen gaan naar een target cel en binden aan een receptor op het celmembraan. Deze communicatie vindt op lange afstand plaats.

- paracrien: communicatie op korte afstand, zoals tussen een neutrofiel en macrofaag.

- synaptisch: neurontransmitters worden afgeven aan de synaps van een target cel door een neuron. De target cel kan bijvoorbeeld een spiercel zijn of een neuron.

- contactafhankelijk: bijvoorbeeld neutrofielen die binden aan ontstoken endotheelcellen.
Iedere cel reageert anders op het ontvangen van signalen. Dezelfde stof kan in de ene cel een secretie veroorzaken en in de andere cel een contractie. Over het algemeen zijn er vier reacties van een cel op een signaal. De cel kan delen, differentiëren, sterven of overleven.
Ook kan een signaal verschillende reacties veroorzaken binnen één cel. Als een molecuul bindt aan een receptor, worden er diverse ‘wegen’ geactiveerd. Een eiwit kan bijvoorbeeld geactiveerd worden, dit zal niet veel tijd kosten. Maar als er celdeling plaats gaat vinden, kost dit wel veel tijd. De meeste moleculen binden aan een receptor op de buitenkant van het celmembraan. Sommige kunnen binden aan een receptor op de binnenkant van een celmembraan. Dit zijn vetachtige moleculen, zoals steroïdhormonen en schildklierhormonen. Deze kunnen de lipidebilaag passeren.

Cytoskelet

Het cytoskelet heeft diverse functies. Het zorgt voor de vorm en stevigheid van een cel, voor transport binnen de cel, voor celmigratie en voor celdeling. Het cytoskelet is opgebouwd uit intermediaire filamenten, microtubili en actine filamenten.

Intermediaire filamenten: zorgen voor de stevigheid van de cel. Voornamelijk het celmembraan en kernmembraan worden verstevigd. Komen vooral voor in structuren die vaak met mechanische stress te maken hebben, zoals de huid. Ook komen ze voor in bindweefselstructuren en neuronen. Intermediaire filamenten vormen een netwerk door het cytoplasma. Ze zitten vast aan het celmembraan of aan cel-cel contactpunten.

Microtubili: zorgen voor intracellulair transport, celdeling en verankering van organellen in de cel. Ook bevorderen ze het cel-cel contact. Microtubili groeien vanuit centrosomen. Ze zitten vooral in cellen met trilharen, zoals cellen in het oor, in de luchtwegen en in de staart van een zaadcel. Microtubili zijn opgebouwd uit tubiline (een eiwit). De opbouw is een dynamisch proces. Ze worden constant voor een deel afgebroken en weer opgebouwd. Bepaalde medicijnen, zoals medicijnen tegen kanker, remmen dit dynamische proces waardoor de cel niet meer kan delen. Microtubili transporteren eiwitten en.....read more

Access: 
Public
Notes bij Bouw en bewegen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Bouw en bewegen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat aantekeningen bij de colleges en het syllabus, gebaseerd op studiejaar 2014-2015

Begrippen

Functionele histologie Hoofdstuk 4: Bindweefsel (blz. 113-139)

Bindweefsel Grondsubstantie die cellen, weefsels en organen kan verbinden.

Functies van bindweefsel Steun bieden, een transportmedium, bescherming tegen micro-organismen, herstel en opslag

Extracellulaire matrix Bestaat uit grondsubstantie, vezels en weefselvloeistof

Grondsubstantie extracellulaire matrix Bestaat uit proteoglycanen en glycoproteïnen.

Glycosaminoglycanen Liggen in de grondsubstantie. Zij zijn sterk hydrofiel.

Proteoglycanen Eiwitketen met daaraan verbonden glycosaminoglycanen

Glycoproteïnen Beïnvloeden interacties. Verzorgen hechting van cellen aan vezels.

Fibronectine Gemaakt door fibroblasten. Betrokken bij celadhesie en migratie.

Laminine Zorgt voor hechting tussen lamina basalis en epitheelcellen.

Chondronectine Zorgt voor adhesie tussen chondrocyten en collageen type II.

Collageen Meest voorkomende eiwit in lichaam geproduceerd door vele soorten cellen.

Fibrilvormend collageen Aggregatie van collageen zodat er fibrillen vormen

Netwerkvormend collageen Een deel van de lamina basalis.

Synthese van collageen Opgebouwd uit de aminozuren glycine, proline en lysine. Na uitscheiding uit de cel wordt het tropocollageen. Tropocollagenen worden gestapeld tot collageen fibrillen. Vervolgens worden er collageenbundels gevormd

Ehlers-Danlos syndroom Collageendeficiëntie, scheuren van bloedvaten.

Elastine vezels Gemaakt uit het eiwit elastine, erg rekbaar. Veel in bloedvaten.

Marfansyndroom Mutatie in fibrillinegen. Geen weerstand tegen druk en rekkrachten.

Weefselvloeistof Interstitiële vloeistof, lijkt op bloedplasma.

Oedeem Meer vloeistof in interstitium dan normaal.

 

Bindweefsel vaste cellen

Fibroblast Productie van de grondsubstantie, collageen en elastinevezels.

Fibrocyt Volwassen vorm van fibroblast.

Mestcel Komen vooral voor in huid en darmen. Spelen een rol bij ontstekings- en overgevoeligheidsreacties.

Anafylactische shock Na blootstelling aan antigeen. IgE bindt aan mestcel, waarna histamine release.

Hooikoorts Zelfde mechanisme, minder heftig.

Pericyt Liggen om endotheelcellen heen. Zelfde eigenschappen als endotheelcel of gladde spiercel.

 

Bindweefsel vrije cellen

Macrofaag Voorloper is monocyt. Activatie door lichaamsvreemde stof.

Lymfocyt Circuleren in het bloed. Migreren tijdens infectie door bloedvatwand heen middels diapedese.

Leukocyt Lymfocyt na migratie door het bloedvatwand.

Plasmacel Nemen na infectie.....read more

Access: 
Public
Notes bij Schade, Afweer & Herstel - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Schade, Afweer & Herstel - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

WEEK 1

College 1: Inleiding schade, afweer en herstel (03-09-14)

Bij apoptose wordt de cel geëlimineerd, zonder dat de inhoud van de cel vrijkomt in het lichaam. Dit is belangrijk omdat als de inhoud van cellen vrijkomt (zoals bij necrose), er een ontstekingsreactie komt. Cellen die beschadigd zijn of redundant gaan in apoptose. Celrijkdom is een gevolg van influx van ontstekingscellen.

Een ontstekingsreactie:
- Is in essentie een beschermende respons, maar is ook een belangrijke oorzaak van ziekte.
- Vernietiging van micro-organismen en van weefselbeschadigende agentia
- Opruiming van dode/beschadigde/afwijkende cellen
- Nauw verband met weefselherstel: de eerste fase is eliminatie van afwijkende cellen, daarna moet de cel hersteld worden
- Maar ook: belangrijke oorzaak van structurele en functionele schade (afweer kan leiden tot collaterale schade)

Er wordt een onderverdeling gemaakt in een acute ontstekingsreactie en een chronische ontstekingsreactie.

Necrose haarden zijn bedreigend omdat ze bacterie haarden kunnen worden en een infectie kunnen veroorzaken. Daarom moet een necrotische cel worden opgeruimd. Dode celresten worden vervangen door bindweefsel, dit is stevig en vitaal weefsel.

Auto-immuniteit komt door een inflammatoir proces dat geïnduceerd wordt door leukocyten die niet goed specificeren tussen lichaams-eigencellen en lichaamsvreemde cellen.

Oorzaken van ontstekingen:
1. Infecties
2. Fysieke of chemische weefselbeschadiging
3. Necrose
4. Lichaamsvreemd materiaal
5. Immuunreacties

- Macrofagen: eliminatie van microben, bron van mediatoren (cytokines) en rol bij immuunreactie (hebben ook signaalfunctie in herkennen van een bacterie)
- Epitheelcellen: kunnen herkennen dat er een pathogeen micro-organisme is
- Mest cel: bron van mediatoren (histamine)
- Lymfocyten: immuunreactie, herkennen antigenen
- Polymorfonucleaire leukocyt (neutrofiele granulocyt): eliminatie van microben.....read more

Access: 
Public
Notes bij Start van het leven - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Start van het leven - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

WEEK 1

College 1 – Overerving uit de praktijk - deel 1 (24 september 2014)

Patiënte heeft in de familie een mutatie van het BRCA-1 gen. De vrouwen binnen hun familie die drager zijn hebben een verhoogde kans op borst kanker en eierstok kanker. Haar moeder heeft 5 jaar geleden borst kanker gehad, agressief groeiend, vorig jaar heeft ze ook eierstok kanker gehad. Toen hebben ze een biologische marker getest bij haar oma, moeder en haarzelf en haar zus. Haar oma was negatief voor de marker. Op dit moment was de.....read more

Access: 
Public
Notes bij Infectie en inflammatie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Infectie en inflammatie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

College 1 – Inleiding infectie & inflammatie

01-09-2014

Inleiding

Infectie is de invasie van micro-organismen in weefsel (zoals een virus, bacterie of parasiet).

Inflammatie is de respons van de gastheer op een stimulus, zoals een micro-organisme. Hiertoe behoren bijvoorbeeld weefselmacrofagen (zij opsoniseren bacteriën en geven signalen naar leukocyten) en leukocyten (worden als hulptroepen erbij geroepen vanuit de bloedbaan om de micro-organismen op te ruimen). Dit kan zich uiten in een lokale of systemische reactie:

  • Lokale reacties: A-symptomen

Een lokale reactie is wanneer je klassieke symptomen van lokale roodheid (rubor), lokale zwelling (tumor), lokale pijn (dolor), lokale warmte (calor), beperkt gebruik (functio laesa) en hoesten hebt.

  • Systemische reacties: B-symptomen

Bijvoorbeeld ontspoorde stollingscascade bij meningitis. Systemische reacties zijn:

  • Koorts

  • Koude rillingen

  • Malaise

  • Keelpijn

  • Hoofdpijn

  • Verminderde eetlust

  • Gewichtsverlies

  • (nacht)zweten

  • SIRS/sepsis: dit kan je krijgen het lichamelijke systeem echt van slaag gaat.

Micro-organisme

Zie het schema op blz 119 vd Meer.

Als het lastig is om een diagnose te stellen worden schema’s gemaakt van alle mogelijke micro-organismen die infecties kunnen veroorzaken (op volgorde van klein nar groot): virussen, bacteriën, schimmels, protozoa, wormen.

Overview of bacterial infections

Sommige micro-organismen zijn heel typisch voor bepaalde infectieziekten; bij.....read more

Access: 
Public
Notes bij Spijsvertering en stofwisseling - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Spijsvertering en stofwisseling - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

Colleges week 1

College 1 – openingscollege spijsvertering en stofwisseling

29-09-2014

De algemene anamnese wordt toegespitst op orgaansystemen (maag, darm, lever etc).

Lichamelijk onderzoek

Je begint met inspectie, vervolgens auscultatie, percuteren en palperen. Je begint niet met palperen, dit is vaak pijnlijk voor de patiënt. Het lichamelijk onderzoek van de dikke darm houdt een rectaal toucher in. Endoscopie en echografie zijn belangrijke aanvullende onderzoeken. Een echo is weinig belastend en goedkoop. Een biopt wordt beoordeeld door de patholoog.

Behandeling:

  • Leefregels

  • Dieet

  • Medicatie

  • Endoscopie

  • Radiologie

  • Chirurgie; resectie, transplantatie

Casus 1

Mevrouw geboren 1973.

Voorgeschiedenis: laparoscopie choledochus.

ERCP; endoscopische retrograde cholangeo-pancreografie. Techniek die wordt gebruikt om galstenen te verwijderen of stenoses te verwijderen. Bij de patiënt zat er een steen in de choledochus. De lekkage van de galgang hield op. In de ductus werd een stent geplaatst. Luschka is een zijtak van de lever waar gal door heen gaat.

Patiënt is opgenomen op IC. Het ging slechter met mevrouw; er was mogelijk een acute buik. Een acute buik is een ziektebeeld waarbij je binnen een aantal uren een diagnose moet hebben en snel moet behandelen.

Lichamelijk onderzoek: patient ziek in bed, adipeus, pols 130 / min, RR 130/70, sat 98% met 2L 02, drukpijn RBB, vast aanvoelend gebied RBB en epigastrio palpabel. Insteek drain ROB oogt uitwendig rustig.

LAB: leuko’s 21, CRP 300, amylase 900 (zeer hoog), lipase 700 (zeer.....read more

Access: 
Public
Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

College 1 – inleiding CVS

27-10-2014

Patiënte

We weten momenteel nog niet wat er met mevrouw aan de hand is.

Vragen uit de zaal:

  • Waar ligt u voor in het ziekenhuis?

Veel pijn in de voeten waardoor mevrouw niet meer kon lopen en staan, en de pijn is zo ondraaglijke dat ze nu niks meer kan.

Op de dia zien we wat mevrouw momenteel allemaal heeft zien langskomen aan haar bed in het ziekenhuis, je ziet dat dit allerlei verschillende specialisme zijn. Daarnaast zie je uitslagen van onderzoeken staan en medicatie gebruik. Voor elke patiënt houden we het zo bij, het is heel belangrijk dat elke arts goed zijn statussen bijhoud en dat je het er altijd weer bij kan pakken als dat nodig is.

  • Hoe is het begonnen?

Mevrouw is gevallen, op 4 april dit jaar, met haar scootmobiel. Ze wilde een bocht maken maar is toen gevallen en als het ware uit haar scootmobiel gelanceerd. Ze bleef haken achter een tuinhekje. Vanaf het moment dat ze gevallen is is er van alles gebeurd in haar benen en voeten. Na de val had mevrouw meteen heel veel last van haar voet, ze had een bloeduitstorting van 8cm doorsnee. Deze werd alleen maar groter en het werd erger. Uiteindelijk hebben ze haar hiervoor geopereerd. Ze hebben toen het bloed weg gehaald want dat drukt overal op.

Maar de pijn nam alleen maar meer toe en nu is het echt ondraaglijk. Eerst had mevrouw alleen last van haar voet waar de bloeduitstorting zat, maar later kreeg ze ook steeds meer last van haar andere voet.  En nu doen beide voeten heel erg pijn.

  • Waarom zat u in de scootmobiel?

Begin 2001.....read more

Access: 
Public
Notes bij Urologie, gynaecologie en nefrologie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Urologie, gynaecologie en nefrologie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

Week 1

College 1 – Inleiding in de urologie

24-11-2014

Anatomie

Urinewegen, komt niet echt terug in de cursus maar moet je wel weten. Hier de anatomie in het kort.

Nieren:

Nieren zijn retroperitoneale organen. De nieren bewegen met de ademhaling mee, ongeveer 2 wervels heen en weer. De nieren liggen los in je lichaam. Doordat ze losliggen heeft dit ook nadelen, bijvoorbeeld als je valt dan vallen je nieren nog wat langer door waardoor ze kapot kunnen gaan en los kunnen komen van hun “steel”.

Blaas

De blaas is een gespierde zak, die is gemaakt van glad spierweefsel. De binnenbekleding is bekleed met urotheel, dit is waterdicht epitheel, urine is een afvalproduct en wil je dus niet terug krijgen in je lichaam. Dus het is ook heel belangrijk dat dit epitheel niks door laat. De blaas is afkomstig van de einddarm.

De blaaswand bestaat uit (van binnen naar buiten):

  • Transitioneel epitheel

  • Lamina propria

  • Submucosa

  • M. detrusor vesicae (functie: voorkomen van retrograde ejaculatie)

  • Adventitia (met bloedvaten)

De blaas bij mannen: onder de blaas zit de prostaat (functie bij de voortplanting). Bij oudere mensen kan de prostaat ook plasklachten veroorzaken.

Bovenop de koepel van de blaas zit het median umbilical ligament, die naar de navelstreng toe loopt. Heel soms kan hier een carcinoom ontstaan.

Er zijn 3 soorten.....read more

Access: 
Public
Notes bij Horen, Zien & Voelen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Horen, Zien & Voelen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

Handboek multidisciplinaire zorg

10. Complexiteit: screening en analyse

In de zorg komen steeds meer complexe problemen voor. Een complexe patiënt heeft verschillende aandoeningen. Dit wordt vaak gezien bij chronisch zieke patiënten. Bij de behandeling van deze patiënten zijn verschillende specialisten nodig. Dit wordt zorgcomplexiteit genoemd. Patiëntcomplexiteit en zorgcomplexiteit gaan dus vaak samen. Omdat de zorg voor complexe patiënten in de praktijk vaak lastig blijkt, zijn er verschillende methoden ontwikkeld om patiënten te screenen op complexiteit. Met deze methoden wordt geprobeerd vroeg in de zorg de behoeften van de patiënt in kaart te brengen, zodat zorg geoptimaliseerd kan worden en de verschillende specialistische behandelingen beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bepalen van de complexiteit wordt nu vooral aan het begin van een ziekenhuisopname gedaan.

Patiëntcomplexiteit

Voor het analyseren van de patiëntcomplexiteit wordt vaak gebruik gemaakt van de complexiteitspredictie indicator (COMPRI). Dit instrument meet de kwetsbaarheid van de patiënt en het risico op verminderd functioneren. Daarnaast neemt het de klinische beoordeling van de arts en de verpleegkundige mee in de uitslag. De beoordeling van de arts en de verpleegkundige weegt het zwaarst mee. De COMPRI wordt gebruikt om een voorspelling te doen over het zorggebruik. Met de verkregen informatie kan de zorg dusdanig geoptimaliseerd worden, dat de opnameduur en het gebruik van zorg na ontslag verminderen. Andere instrumenten die vaak gebruikt worden zijn de Hospital Admission Risk Profile (HARP), de Identification of Seniors At Risk (ISAR) en de Groningen Frailty Indicator (GFI). Bij deze instrumenten wordt vooral gekeken naar het bestaan van risicofactoren.

Zorgcomplexiteit

Voor het analyseren van de zorgcomplexiteit zijn geen specifieke instrumenten bekend. Er wordt wel gebruik gemaakt van.....read more

Access: 
Public
Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

College 1 – inleiding psychisch functioneren

02-03-2015

Hallucinaties

Wanneer iemand stemmen hoort, kan er in de hersenen aangetoond worden dat er specifieke gebieden geactiveerd worden. Een organisch substraat is steeds vaker aan te tonen bij psychiatrische aandoeningen.

Leerdoelen blok

  • psychiatrisch onderzoek: cognitief, affectief en conatief functioneren

  • diagnostiek: vertoringen psychische functies

  • classificatiesystemen: DSM

  • behandelopties bij kinderen, volwassenen en ouderen

Het psychiatrisch onderzoek

  • Observatie: eerste indruk, etc.

  • Exploratie: wat is er aan de hand? Hoe zit iemand in elkaar?

  • Testen: klopt het wat je denkt?

Status mentalis

Door middel van bovenstaande drie punten uit psychiatrisch onderzoek: eerste indrukken, cognitieve functies (denken), affectieve functies (voelen/affect), conatieve functies (doen, wat op het gedrag en de motivatie daaruit voortvloeit), persoonlijkheidstrekken.

Video 1

Eerste indrukken van patiënt, je kijkt naar: gedrag, oogcontact, uiterlijke verzorging, manier van contact maken en contactgroei, coöperativiteit (= meewerkend, antwoorden op vraag), mate van gespannenheid, ziektebesef, etc.

Bij psychiatrische aandoeningen kan iemand er van de buitenkant vaak heel normaal uitzien, maar van de binnenkant kan iemand heel complex zijn.

Je moet iemand altijd de tijd geven om zijn verhaal te doen, maar daarna ga je gestandaardiseerde vragen af. Dit kan vervelend zijn voor de patiënt, omdat dit aan kan voelen als een verhoor. Ook kijk je tijdens een gesprek naar coherentie. Dit betekent samenhang. Je luistert naar zijn verhaal en concludeert of het een samenhangend, lopend verhaal is.

Om erachter te komen of iemand slim/niet slim is, vraag je naar iemands opleiding.

Wijdlopig denken = iemand komt terug bij het eerste beginonderwerp (“wat was de vraag ook.....read more

Access: 
Public
Notes bij Leren Dokteren 1 - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Leren Dokteren 1 - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Wat is wetenschap? - Inleiding deel 2, 6, 7 en 8

Inleiding

Het zogenaamde ‘standaardbeeld van wetenschap’ staat centraal. Dit is de visie op wetenschap die aansluit bij de intuïtie van veel mensen. Volgens het standaardbeeld is wetenschap een zoektocht naar ware wetten en ware theorieën. Deze visie, die inhoudt dat elke stap die gemaakt wordt gebaseerd moet zijn op onbevooroordeeld verkregen feiten, is uitgewerkt in de empirische cyclus. Wetenschappelijke theorievorming begint met het verzamelen en aanleggen van een empirische feitenbasis. Hieruit kunnen zogeheten empirische wetten worden geformuleerd. Op grond hiervan kan vervolgens een theorie worden opgesteld. Deze theorie kan vervolgens weer worden getoetst worden op basis van feiten.

Het standaardbeeld van wetenschap: van verificatie naar confirmatie

Bij het opbouwen van het standaardbeeld van de wetenschap staan de natuurwetenschappen, zoals natuurkunde, scheikunde en biologie, model. Lange tijd vormde dit het ideaal van wat wetenschap hoorde te zijn. Hiernaast zijn ook andere stromingen belangrijk voor de wetenschap, waaronder: filosofie, geschiedenis, sociologie en economie. Deze diversiteit ontstaat doordat al de wetenschapsgebieden de begrippen ‘waarheid’ en ‘objectiviteit’ op hun eigen manier behandelen.

Het doel van de wetenschap is, volgens het standaardbeeld, het ontwikkelen van ware kennis over de ons omringende werkelijkheid. Het gaat in wetenschappelijk onderzoek om de vorming van ware theorieën, waarmee empirische verschijnselen uit de wereld verklaard kunnen worden.

Wetenschap bestaat in feite nogal kort. Vroeger werden dingen verklaard door onder andere intuïtie, openbaring of mythes. Datgene wat wetenschap onderscheidt van deze methoden, is de wetenschappelijke rationaliteit. In wetenschap moet elke stap verantwoord kunnen worden met feiten, opgedaan tijdens een waarneming of experiment. Logica en feiten vormen dus de pijlers van de wetenschappelijke rationaliteit. Alleen kennis die zo tot stand is gekomen, is betrouwbare kennis.

Het is niet zo dat wetenschap alleen maar gebaseerd is op rationaliteit. Het is de kunst om van de feiten een theorie te bedenken en daarvoor is.....read more

Access: 
Public
Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014

Begrippenlijsten

Esssential Clinical Anatomy - Hoofdstuk 1 – Thorax

.....read more

Mediastinum

Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior.

Mediastinum superior

Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus.

Transversale thoracale plaat

Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5.

Mediastinum inferior

Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart,

Access: 
Public
Notes bij Hersenen en Zintuigen - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Hersenen en Zintuigen - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014

.....read more
Access: 
Public
Notes bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014

Collegeaantekeningen week 1-5

Week 1 – College 1 – patiënt met acute myeloïde leukemie

Op de dia is de.....read more

Access: 
Public
Notes bij Leefstijl en medische interventies - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Leefstijl en medische interventies - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014

Collegeaantekeningen

Week 1: College 1: Introductie farmacokinetiek 1:Geneesmiddelen, hun toedieningsvormen en opname in het lichaam

Pharmacological basis of pharmacotherapy

De farmacodynamiek gaat over hoe de stof precies werkt in het lichaam, voornamelijk de aangrijpingspunten van geneesmiddelen in het lichaam (de receptoren/enzymen/transporters/ ionkanalen). Dit college ligt de nadruk op de farmacokinetiek.

De grafiek op de dia is erg belangrijk. Een farmacon dien je toe in een concentratie die op zijn minst de minimale effectieve concentratie overschrijdt maar niet de minimale toxische concentratie. Bij overschrijding van de toxische concentratie zijn de bijwerkingen toxisch voor het lichaam. Het is dus van belang om binnen het therapeutische raam te blijven.

Definities:

Farmacokinetiek= wat doet het lichaam met farmacon.

Farmacodynamiek = wat doet farmacon met lichaam. Farmacodynamiek is de verklaring van de werking van biologisch actieve verbindingen.

Studying the response of an individual to a drug

Er is altijd een relatie tussen de dosis van een farmacon en de effecten (de.....read more

Access: 
Public
Samenvatting literatuur - 2.2.2 Leefstijl en Medische Interventies - VU

Samenvatting literatuur - 2.2.2 Leefstijl en Medische Interventies - VU

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

Vander’s Human Physiology

Het hartvaatstelsel

 

Het cardiovasculaire systeem bestaat uit verschillende soorten vaten. Al deze vaten hebben één ding gemeen: endotheel, een laag cellen die de binnenkant van de vaten bekleedt. Capillairen bestaan enkel uit endotheel, terwijl andere vaten ook lagen van bindweefsel en glad spierweefsel bevatten.

 

Grote arteriën

De grote systemische arteriën hebben een grote diameter en dikke wanden met veel elastisch weefsel. Ze hebben ook een beetje glad spierweefsel. Vanwege de grote diameter functioneren ze als pijpleidingen die het bloed naar de organen vervoert. Het elastische weefsel heeft als functie dat het de bloeddruk op peil houdt.

 

De elasticiteit van de wand wordt ook wel de compliantie genoemd. Dit is hoe makkelijk de vaatwand kan uitrekken onder een bepaalde druk. Wanneer het makkelijk uitrekt, geeft het maar een kleine drukstijging.

 

Compliantie = Δ volume / Δ druk

 

Hoe groter de compliantie, hoe gemakkelijker het vat kan uitrekken. Door bijvoorbeeld atherosclerose kan de compliantie minder worden.

Tijdens de systolische fase wordt er bloed uit het hart gepompt. Doordat de aorta uitrekt, schiet het bloed niet allemaal in één keer door, maar blijft er ongeveer één derde achter in de aorta. Wanneer de diastole begint, veert de aorta weer terug in zijn oorspronkelijke vorm, waardoor het bloed nog verder wordt geduwd. De volgende systole dient zich aan voordat al het bloed weg is. Daardoor zal de arteriële bloeddruk nooit nul worden.

 

De grootste arteriële bloeddruk is bij de piek van de ventriculaire ejectie. Dit is de systolische bloeddruk. De laagste bloeddruk is vlak voor de ventriculaire ejectie begint. Dit is de diastolische bloeddruk. De notatie van de arteriële bloeddruk is systolisch/diastolisch (bijvoorbeeld 120/80).

 

De polsdruk is het verschil tussen de systolische en diastolische bloeddruk, dus systolisch minus diastolisch. De belangrijkste factoren die de grootte van de polsdruk bepalen zijn:

  1. Slagvolume
  2. Ejectiesnelheid van het slagvolume
  3. Arteriële compliantie

Hoe groter het slagvolume, hoe sneller de ejectie en hoe lager de compliantie, hoe groter de polsdruk.

 

De gemiddelde arteriële druk (mean arterial pressure, MAP) is niet het gemiddelde van de systolische (SP) en diastolische druk (DP), omdat de diastolische fase twee keer langer duurt dan de systolische fase:

 

MAP = DP + 1/3 (SP – DP)

 

De MAP is belangrijk, omdat het aangeeft hoe groot de gemiddelde druk is waarmee het bloedplasma tegen de weefsels drukt. Compliantie heeft geen significant effect op de MAP.

 

De arteriële bloeddruk wordt gemeten met behulp van een sphygmomanometer en een stethoscoop. Een opblaasbare ‘cuff’ wordt om de arm geschoven. Deze wordt opgepompt tot een druk boven de systolische bloeddruk. Vervolgens wordt de stethoscoop onder de cuff, op de a. brachialis gelegd. De druk wordt langzaam verlaagd. Men luistert naar zogenaamde Korotkoff tonen. Dit zijn vibraties die gehoord worden wanneer de druk in de cuff iets lager is dan de systolische bloeddruk. Het bloed kan dan net door de arterie heen stromen, waardoor er turbulentie optreedt en er.....read more

Access: 
Public
Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014

College 1 cluster A persoonlijkheden.

Wanneer het gaat om persoonlijkheidsstoornissen is het belangrijk om eerst te definiëren wat voor persoonlijkheid iemand is. Hierbij spelen adaptieve functies en vaardigheden een belangrijke rol. Deze worden gevormd uit habituele kenmerken van gedrag in negatieve, positieve en neutrale omstandigheden. Hierbij gaat het dus vooral om wat voor soort gedragingen en kenmerken heb je in een neutrale omstandigheid, in een positieve omstandigheid en in een negatieve omstandigheid. Verder wordt er gekeken naar toleranties en intrapsychische regulaties. De zogenaamde ik sterkte. Deze wordt bepaald door de aanpassing van de sterke en zwakke trekken. Respectievelijk de competenties en de kwetsbaarheid. Een echte persoonlijkheid is volgens de psychiatrie pas definitief na het 18e levensjaar. In de periode daarvoor is het wel ontwikkeld. Persoonlijkheidsstoornissen worden daarom pas vastgesteld wanneer iemand over de puberteit is. Vanaf het 18e levensjaar dus. Bij een persoonlijkheidsstoornis gaat het om een stabiel patroon van gedachten, gedragingen en gevoelens. Deze zijn terug te voeren tot in de adolescentie, ondermijnen het functioneren en brengen ernstig subjectief lijden met zich mee. Verder is het ook belangrijk te beseffen dat de persoonlijkheidsstoornissen vaak gekenmerkt worden door symptomen van extreme versies van normale karaktertrekkingen. Zo is iedereen wel een beetje huiverig voor vieze dingen maar zullen mensen met een smetvrees het naar een nieuw niveau tillen. Verder is er een sterke overlap tussen de categorieën binnen een persoonlijkheidsstoornis en voor het stellen van de diagnose heeft de interviewer veel informatie nodig die niet altijd makkelijk te verkrijgen is. Informatie zoals bijvoorbeeld hoe de ontwikkeling was als kind. Verder mag het gedrag niet het gevolg zijn van een stoornis op de andere DSM assen en dan gaat het met name om as I.

Wanneer er in de psychiatrie vreemde types voorbijkomen, kunnen het verschillende stoornissen zijn. Zo kan het een ontwikkelingsstoornis zijn bij kinderen die geclassificeerd zijn onder as I. Verder kan het een chronische psychose zijn bij volwassenen in het kader van bijvoorbeeld schizofrenie al dan niet in combinatie met middelenmisbruik. Ook kan het een ontwikkelingsstoornis zijn. Verder kan het een as II stoornis zijn zoals een cluster A persoonlijkheidsstoornis en ook komt comorbiditeit zoals een as I en een as II stoornis vaak voor. Cluster A persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt door het beeld van een zonderling. Deze kan paranoïde, schizoïde of schizotypisch zijn. Cognitief hebben deze mensen een zwakke realiteitstoetsing, zijn ze gemakkelijk psychotisch en leven ze vaak in een fantasiewereld. Affecties tonen deze mensen weinig emoties en worden ze vaak omschreven als een gesloten boek. Conatief zijn het niet.....read more

Access: 
Public
Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1955