HR 8 april 2008, NJ 2008, 312 (Ballenknijper)
Feiten
I.c. had de verdachte gesteld dat hij door een bejaarde man bij zijn testikels was vast vastgehouden en vanwege de intense pijn die hij daardoor voelde, had hij de man op zijn hoofd geslagen met een zware vaas. Het volgende was voorgevallen. De 38 jarige verdachte had seksuele handelingen met het slachtoffer verricht. Toen het bejaarde slachtoffer de verdachte o.a. een mislukking had genoemd, besloot de verdachte weg te gaan, maar dat werd onmogelijk gemaakt doordat het slachtoffer de verdachte bij zijn testikels greep. De verdachte voelde toen hevige pijn en sloeg het slachtoffer in het gezicht om hem te doen ophouden. Waarna het slachtoffer nog harder kneep en de verdachte overmand door intense pijn een vaas pakte en hiermee op het hoofd van het slachtoffer had geslagen. De bejaarde man was als gevolg hiervan overleden.
De verdachte mocht zich verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De vraag is of hij daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Hij deed een beroep op noodweerexces.
Hoge Raad
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging op grond van artikel 41.2 Sr (noodweerexces) niet strafbaar is wanneer zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. Of er in een concreet geval van dergelijk “onmiddellijk gevolg” sprake is geweest komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Het Hof had geoordeeld dat, ook als van de door en namens verdachte gestelde feiten zou moeten worden uitgegaan, de door verdachte gepleegde doodslag niet kan worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, waarbij het Hof in het bijzonder belang heeft toegekend aan de mate van disproportionaliteit van de bewezenverklaarde gedraging. Volgens de Hoge Raad getuigd dit oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Daarbij heeft de Hoge Raad gelet op de door verdachte gestelde aanranding, de door het Hof bewezenverklaarde doodslag en hetgeen omtrent de hevige gemoedsbeweging is aangevoerd.
M.a.w. in het geval van een beroep op noodweerexces en de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk 'onmiddellijk gevolg' sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Add new contribution