Materieel Strafrecht - Werkgroep 9 - UL Rechten B2 - Aansprakelijkheid van rechtspersonen
1. Welke onderwerpen worden in het werkcollege behandeld?
- Casus I (functioneel daderschap)
- Casus II (Aansprakelijkheid rechtspersoon)
Casus I (functioneel daderschap)
Kooiman Groenvoorziening is een eenmanszaak die van de gemeente de opdracht krijgt om 50 eiken in een bepaald natuurgebied te rooien. Edwin is de baas van dit bedrijf, en Peter en Norbert zijn zijn medewerkers. Peter rijdt op de tractor en Norbet gebruikt de cirkelzaag. Edwin heeft hen een kaart meegegeven waarop de beschermde dier- en plantensoorten te zien zijn die zij niet moeten verstoren. Hij is echter vergeten verdere tekst en uitleg bij deze kaart te geven. Hij had het druk met andere dingen. Daarom gaat hij ook niet mee als Peter en Norbert aan de klus beginnen. Later op die dag worden zij gecontroleerd door Thijs, een opsporingsambtenaar die onder meer toezicht houdt op de naleving van de Flora- en faunawet. Hij ziet meteen een ernstige overtreding: de tractorsporen hebben veel beschermde plantensoorten vernield. De officier van justitie besluit Edwin te vervolgen voor overtreding van de Flora- en faunawet. Hij moet voor de economische politierechter verschijnen.
Vraag: In welke verschillende hoedanigheden zou Edwin vervolgd kunnen worden?
Kijkend naar de casus is het het meest voor de hand liggend om Edwin als functioneel dader te vervolgen. Er is immers geen sprake van doen plegen, omdat Peter en Norbert zelfstandig handelden. Daarnaast kan Edwin niet vervolgd worden vanwege zijn positie als eigenaar van het bedrijf, aangezien een eenmanszaak geen rechtspersoon is.
Vraag: De officier van justitie legt de zaak aan de economische politierechter voor. Zal de politierechter Edwin als dader aanmerken?
Kan het handelen van Paul worden toegerekend aan Edwin? Daarvoor moet getoetst worden aan de IJzerdraad-criteria van beschikken en aanvaarden. Edwin had in ieder geval beschikkingsmacht, omdat hij de baas van Paul was. Van actieve aanvaarding is geen sprake, wel heeft hij onvoldoende instructies gegeven of toezicht gehouden. Er is hier sprake van een overtreding, en dus is opzet niet vereist. Daarom kan daderschap aangenomen worden.
Casus II (Aansprakelijkheid rechtspersoon)
In een kinderdagverblijf is de zes maanden oude baby Rick overleden nadat hij bekneld was geraakt in een kapot bedje. De stichting die wordt vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr) is exploitant van het kinderdagverblijf. Op elke locatie is een locatiemanager, maar de algehele leiding berust bij de stichting. Uit het onderzoek na afloop van het overlijden is gebleken dat er een aantal onzorgvuldigheden plaatsgevonden hebben. Op 5 oktober constateerde groepsleidster Ineke dat een bedje kapot was, waardoor beknelling van een kind een reëel risico was. Zij gaf dit echter niet duidelijk door aan haar collega's maar plaatste een reiswiegje in het bedje. Locatiemanager Matthijs ging hiermee akkoord. Hij heeft geen opdracht gegeven om het bedje zo snel mogelijk te repareren. Op 11 oktober heeft medewerkster Suzanne, die voor Rick verantwoordelijk was, het wiegje verwijderd en Rick in het bedje gelegd zonder trappelzak. Aan haar was niets meegedeeld over het defect van het bedje. Omdat Rick zich vrij kon bewegen, is hij uiteindelijk bekneld geraakt tussen de bedbodem en het loszittende bedhekje. Daaraan is hij uiteindelijk overleden, vanwege zuurstofgebrek en hersenletsel. Na dit onderzoek besluit het OM de stichting te vervolgen.
Vraag: Geef uw oordeel over de vraag of deze rechtspersoon kan worden veroordeeld voor overtreding van art. 307 Sr. Betrek in uw antwoord de relevante criteria en aandachtspunten uit de voorgeschreven rechtspraak.
Allereerst moet nagegaan worden of er sprake is van een rechtspersoon. Daarvan is hier sprake. Ten tweede moet gekeken worden of er sprake is van een delict waarvan het überhaupt mogelijk is dat het begaan kan worden door een rechtspersoon. Bij dood door schuld is dit mogelijk. Ten derde moet gekeken worden of de rechtspersoon ook daadwerkelijk als dader aangemerkt kan worden, en of de gedraging redelijkerwijs aan hem toegerekend kan worden. Als toetsingsmaatstaf moet volgens het arrest Drijfmest gekeken worden naar of er sprake is van een gedraging die past binnen de sfeer van de rechtspersoon. Het eerste gezichtspunt hiervoor is het nalaten van Ineke, Suzanne en Matthijs. Zij staan in een dienstbetrekking tot de rechtspersoon. Dan het tweede gezichtspunt: de handeling als zodanig (het in bed leggen van kinderen) past binnen de normale bedrijfsvoering. Bij het derde gezichtspunt is duidelijk dat de stichting geen baat heeft bij het overlijden van een baby. Bij het vierde gezichtspunt kan gesteld worden dat de rechtspersoon beschikte over de gedraging of vergelijkbare gedragingen. Het was voor de rechtspersoon immers mogelijk om te beschikken over de veiligheid van kinderen, bijvoorbeeld door bepaalde protocollen. Het feit dat de rechtspersoon dit in casu nagelaten heeft, zorgt ervoor dat er ook sprake is van aanvaarding. Op basis van de vier gezichtspunten kan de rechtspersoon dus als daadwerkelijke dader aangemerkt worden.
Om ook de aansprakelijkheid vast te stellen, moet vastgesteld worden of er sprake is van schuld bij de rechtspersoon: het is immers een culpoos delict. De casus zegt weinig over het bedrijfsklimaat. Wel is te zien dat Ineke, Suzanne en Matthijs nagelaten hebben voorzorgsmaatregelen te nemen. De stichting kan dus worden veroordeeld voor dood door schuld.
Vraag: Stel dat de rechtspersoon het tenlastegelegde feit begaan heeft, kan de locatiemanager dan als feitelijk leidinggevende worden veroordeeld voor dood door schuld?
Er is sprake van een functionaris binnen de rechtspersoon. Omdat het een deelnemingsvorm is, moeten de eisen van deelneming nagegaan worden, namelijk accessoriteit en dubbel opzet. Bij de accessoriteit is vastgesteld dat de rechtspersoon het feit heeft begaan. Dan moet er sprake zijn van dubbel opzet. Omdat er sprake is van een culpoos feit moet nagegaan worden of er sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De locatiemanager had de leiding over de zaken die plaatsvinden binnen de stichting, hij had hier ook opzet op uit hoofde van zijn functie. Ten aanzien van zijn onvoorzichtigheid: hij heeft de communicatie tussen zijn medewerkers niet in goede banen geleid en hij heeft geen opdracht gegeven het bed weg te halen of te repareren. Hij heeft daarbij niet de maximaal te vergen zorg betracht. Ook is er geen sprake van een schulduitsluitingsgrond. Uit de casus blijkt dat hij zich passief opgesteld heeft, terwijl hij juist actief had moeten optreden. Door zijn passiviteit heeft hij de verboden gedraging bevorderd. Hij kan dus als feitelijk leidinggever worden veroordeeld.
2. Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Er worden geen onderwerpen besproken die niet worden behandeld in de literatuur.
3. Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
4. Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen gedaan met betrekking tot het tentamen.
5. Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Zie bovenstaande.
Add new contribution