Bevat een blokspecifiek oefententamen met antwoorden uit voorgaande collegejaren.
1. Activiteit van het sympathisch zenuwstelsel leidt tot toegenomen bloedvoorziening van de skeletspieren en verhoogde hartslag. Via welke receptoren verlopen beide
processen van activatie?
A. Alfa-1 adrenerge receptoren
B. Alfa-1 en bèta-1 adrenerge receptoren
C. Bèta-2 adrenerge receptoren
D. Bèta-1 en bèta-2 adrenerge receptoren
2. Via welk doelwit of via welke doelwitten verloopt de signaaltransductie van noradrenaline en acetylcholine?
A. Alleen via G-eiwitten
B. Alleen via ionenkanalen
C. Via ionenkanalen en G-eiwitten
D. Via ionenkanalen, G-eiwitten en tyrosinekinasen
3. Onderstaande figuur toont de interactie tussen een barbituraat en een benzodiazepine op de GABA receptor. Waarop heeft de combinatie van een benzodiazepine en barbituraat invloed?
A. Affiniteit
B. Effectiviteit
C. Potentie
D. Specificiteit
4. Wat is het effect van een bèta-2 specifiek sympathicomimeticum via adrenerge receptoren op het hart?
A. Afhankelijk van de dosering een verlaging of verhoging van de hartfrequentie
B. Geen verandering in hartfrequentie
C. Verhoging van de hartfrequentie
D. Verlaging van de hartfrequentie
5. Welke van de onderstaande receptoren behoort tot de groep van G-eiwit gekoppelde receptoren?
A. Bèta-adrenerge receptor
B. GABAA receptor
C. Insuline receptor
D. Nicotinerge receptor
6. Welke uitspraak over affiniteit is WAAR?
A. Affiniteit is bepalend voor de activatie van de receptor.
B. Affiniteit is omgekeerd evenredig met de effectiviteit.
C. Antagonisten hebben lagere affiniteit dan agonisten.
D. Hoe hoger de Ka, des te lager de affiniteit.
7. Tijdens sympathische stimulatie kan een antagonist van de muscariene receptor de zweetproductie onderdrukken. Dit is:
A. juist, omdat alle ganglia muscariene receptoren bevatten die functioneel sympathisch worden gestimuleerd.
B. juist, omdat zweetklieren muscariene receptoren bevatten die functioneel sympathisch worden gestimuleerd.
C. onjuist, omdat de zweetproductie via parasympathische neuronen wordt gestimuleerd.
D. onjuist, omdat bij zweetproductie de muscariene receptor helemaal geen rol spelen.
8. Wat is downregulatie? De afname in receptoraantal of affiniteit voor een:
A. agonist na langdurige blootstelling aan een agonist.
B. agonist na langdurige blootstelling aan een antagonist.
C. antagonist na langdurige blootstelling aan een agonist.
D. antagonist na langdurige blootstelling aan een antagonist.
9. Bij astma kunnen steroïden of bèta-agonisten worden voorgeschreven om aanvallen te voorkómen. Bij een acute exacerbatie van astma worden echter alleen bèta-
agonisten toegepast. Waarom?
A. Bèta-agonisten hebben een hogere affiniteit voor hun receptoren dan steroïden.
B. Bèta-agonisten werken beter als enzymremmers om de exacerbatie af te remmen dan steroïden.
C. Steroïden kunnen alleen oraal worden toegediend, terwijl bèta-agonisten geïnhaleerd kunnen worden.
D. Steroid-effector mechanismen zijn trager dan die van de bèta-adrenerge G eiwit gekoppelde receptoren.
10. De dosisresponscurven van een volledige agonist en een partiële agonist worden met elkaar vergeleken. De potentie van de volledige agonist is.....read more
Add new contribution