Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Arresten Europees recht

Bekijk hier de meest recente samenvattingen van arresten en jurisprudentie

Inhoudsopgave

 

Marleasing

Ursula Becker

Kraaijeveld

Marshall I

Wells *

Kolpinghuis

Faccini Dori

Commissie / Italië

Dassonville

Keck

Rewe-Zentral (Cassis de Dijon)

Bosman

Gebhard

Personenrichtlijn 38/2004/EG*

Consten en Grundig

Höfner en Elser

United Brands

Commissie / Italië (CNSD)

Mededingingsverordening 1/2003*

Plaumann

Brasserie du Pècheur

Foto – Frost

CILFI

Simmenthal (II). Zaaknummer 106/77

 

Zaak C-106/89, Marleasing

Art. 177 EG.

Casus

Marleasing vordert nietigverklaring van de overeenkomst tot oprichting van La Comercial wegens het ontbreken van een oorzaak. La Comercial wijst dit af en geeft aan dat art 11 van de richtlijn het ontbreken van een oorzaak niet weergeeft als een grond voor nietigheid (deze opsomming in art 11 is limitatief).

De vraag waar het om ging was of art 11 van de richtlijn 68/151/EEG die niet was omgezet in nationaal recht, wel rechtstreeks toepasselijk was en vernietiging van een naamloze vennootschap niet op een andere grond dan genoemd in art 11 kon plaatsvinden.

Deze richtlijn is niet omgezet naar nationaal recht, maar is direct toepasbaar verklaard.

Hof

Het Hof zegt dat volgens vaste rechtspraak een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren op kan leggen en dat de bepalingen van een richtlijn dus niet tegen particulieren kan worden ingeroepen (zie arrest Marshall)

Het Hof oordeelt dat een vennootschap niet nietig kan worden verklaard, omdat de grond voor vernietiging niet genoemd staat in art 11 van de richtlijn. Bovendien werd bepaald dat een nationale rechter die kennisneemt over een materie die binnen het toepassingsbereik valt van een richtlijn, gehouden is om het nationale recht uit leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn.

 

 

Zaak 8/81,Ursula Becker

 

Ursula Becker werkt als zelfstandig kredietbemiddelaarster in Duitsland.

Een richtlijn van de Raad inzake harmonisatie van de omzetbelasting stelt kredietbemiddeling vrij van belasting. De richtlijn is i.p.v. 1-1-1979 op 1-1-1980 in werking getreden. Becker vraagt de periode maart-juni vrijstelling van omzetbelasting aan en beroept zich hierbij op de richtlijn. Omdat de belastingdienst weigert de vrijstelling te verlenen, gaat zij in beroep bij het Finanzgericht.

Het Finanzgericht legt vervolgens een prejudiciële vraag aan het Hof voor

 

 

Hof

Rechtsvraag: Is de bepaling vanaf 1 januari 1979 in de Bondsrepubliek rechtstreeks van toepassing?

De burger kan de richtlijn onder bepaalde voorwaarden inroepen:

 

Wanneer bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gekozen, onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig lijken te zijn en uitvoeringsmaatregelen niet tijdig zijn getroffen, kunnen de particulieren zich op die bepalingen beroepen tegenover elk nationaal voorschrift dat niet met de richtlijn in overeenstemming is. Er was sprake van een uniforme grondslag, de staat kan de particulier niet tegenwerpen dat de richtlijn nog niet ten uitvoer was gelegd.

 

 

Zaak C-72/95,Kraaijeveld

177 EG.

 

Er is een richtlijn opgesteld waarin wordt bepaald dat bepaalde bouwwerken of andere ingrepen in het natuurlijk milieu moeten worden beoordeeld op de effecten die zij achterlaten in het milieu. Bij de beoordeling moet rekening gehouden worden met de effecten die de ingrepen kunnen hebben op de gezondheid van de mens en dat de kwaliteit van het bestaan verbeterd wordt.

Het aannemersbedrijf Kraaijeveld vindt dat de plannen die het had met dijken onterecht zijn afgekeurd.

Er wordt een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof.

 

Hof

Het Hof oordeelt dat ook de werkzaamheden langs dijken en kanalen onder de richtlijn vallen over het milieu. Het Hof oordeelt ook dat wanneer de grenzen van deze beoordelingsmarge zijn overschreden en nationale bepalingen buiten toepassing moeten worden gelaten, de instanties van de lidstaten moeten dan een milieu-effect beoordeling toepassen.

 

Zaak C-271/91,Marshall

Art 177 EG.

 

Het Hof oordeelt over een prejudiciële beslissing over de uitlegging van een richtlijn, die gemaakt is om het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van het arbeidsproces, de beroepsopleiding, de promotiekansen en t.a.v. arbeidsvoorwaarden uit te leggen.

Mw Marshall werd op 62-jarige leeftijd ontslagen, terwijl zij had aangegeven te willen doorwerken tot 65 jaar. Zij werd ontslagen op grond van het feit dat zij een vrouw was en de pensioenleeftijd voor vrouwen had overschreden. Art 5 van de richtlijn geeft aan dat een vrouw die wordt ontslagen wegens het bereiken of overschrijden van de staatspensioengerechtigde leeftijd, welke verschilt van de man, is verboden.

Er vindt dus discriminatie op basis van geslacht plaats.

 

Hof

Willen particulieren zich voor de nationale rechter op art 5 kunnen beroepen, moeten de bepalingen van het artikel duidelijk en onvoorwaardelijk zijn. Volgens vaste rechtspraak van het Hof zijn particulieren gerechtigd tot een beroep, indien een staat verzuimt de richtlijn binnen de gestelde termijn in het nationale recht ten uitvoer te leggen. Dit kan niet tegen particulieren worden tegengeworpen.

Ten aanzien van particulieren kunnen bepalingen van richtlijnen slechts rechten in het leven roepen.

 

Wells

 

‘Driehoekssituatie’ : Particulier doet een beroep op de horizontale werking van het Europees recht met negatieve gevolgen voor derden

Casus
Mevrouw Wells maakt bezwaar tegen de registratie van een oude mijnbouwvergunning en het vervolgens stellen van voorwaarden voor de exploitatie van de mijn. Het bevoegde gezag had verzuimd zich af te vragen of terzake een milieu-effectbeoordeling had moeten plaatsvinden. Implementatie van richtlijn 85/337/EEG (milieu-effectrapportage) in het recht van het Verenigd Koninkrijk heeft niet tijdig plaatsgevonden.

Rechtsvraag
Kan mevrouw Wells zich beroepen op Richtlijn 85/337/EEG of levert dat een ongeoorloofde vorm van (indirecte) horizontale werking op?

Uitspraak
Het enkele feit, dat het inroepen van een richtlijn negatieve gevolgen heeft voor een derde betekent nog niet, dat het inroepen in strijd komt met het verbod van horizontale werking. Die negatieve gevolgen zijn volgens het Hof 'niet rechtstreeks verbonden' met de uitvoering van een verplichting die de richtlijn op de eigenaren van deze steengroeve legt. D gevolgen voor de direct-belanghebbenden zijn het resultaat van de vertraagde uitvoering van de verplichtingen van de betrokken staat.

Als particulier A zich beroept op een bepaling en dit heeft tot gevolg dat het verplichtingen oplegt aan particulier B(actie B is vereist), dan is dit niet toegestaan. Als de bepaling voor A slechts een keerzijde voor B inroept, hier gaat het dus slechts om negatieve gevolgen, en dus geen oplegging van verplichtingen, dan is het wel toegestaan.

 

Zaak 80/86,Kolpinghuis

Art 189 EG – Dwingend karakter richtlijn

 

Kolpinghuis exploiteert een café en wordt vervolgd wegens het in voorraad hebben voor verkoop of aflevering van 'mineraalwater' dat in werkelijkheid is samengesteld uit leidingwater en koolzuur.
De OvJ beroept zich op richtlijn 80/777 inzake harmonisatie van wetgeving ten aanzien van  mineraalwater. Toen het strafbare feit werd gepleegd was de wetgeving van Nederland nog niet aangepast. De arrondissementsrechtbank schorst het geding en stelt een aantal prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.

 

Hof
De eerste en tweede vraag betreffen de kwestie of een nationale overheid zich ten laste van haar burgers kan beroepen op een richtlijn, die deze lidstaat nog niet heeft ingevoerd in haar wetgeving. Het hof citeert zaak 8/81 (Becker).
In alle gevallen wanneer bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, kunnen particulieren een beroep op deze richtlijn doen tegenover de lidstaat die de richtlijn onjuist of niet tijdig heeft omgezet in nationaal recht.
Een lidstaat die een richtlijn niet tijdig heeft ingevoerd kan verplichtingen uit die richtlijn niet inroepen tegen particulieren. Dit is het antwoord op de eerste twee vragen.
De derde vraag stelt aan de orde of de nationale rechter zich bij de interpretatie van zijn nationale recht moet laten leiden door de nog niet ingevoerde richtlijn. Het Hof antwoordt dat dit inderdaad moet gebeuren. 'In het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn.' Maar dat een richtlijn niet als zodanig onafhankelijk van omzetting in nationaal recht kan leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid van diegene die in strijd met die richtlijn handelen.
Als antwoord op de vierde vraag, zegt het Hof dat het voor de beantwoording van de vragen niet uitmaakt dat de termijn voor aanpassing van de nationale wetgeving t.t.v. het gepleegde feit nog niet was verstreken.

 

Zaak C-91/92,Faccini Dori

Art. 177 EG-verdrag, richtlijn 86/577 van de Raad over consumentenbescherming voor gesloten overeenkomsten buiten verkoopruimten.

 

Faccini Dori koopt een cursus Engels in het centraal station te Milaan. Zij wilt van de overeenkomst af en deelt dit mede aan Recreb. Wanneer Recreb haar aan de overeenkomst wil houden, stelt zij zich op het standpunt dat zij afstand van de overeenkomst heeft gedaan onder de door de richtlijn voorgeschreven voorwaarden.

Italië had ten tijde van de feiten geen maatregel tot omzetting van de richtlijn genomen en de omzettingstermijn was al verstreken.

Zijn de bepalingen van de richtlijn die betrekking hebben op het recht van afstand ook onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig? Kan een richtlijn bij gebreke van omzettingsmaatregelen worden ingeroepen in geschillen tussen particulieren?

 

Hof

De bepalingen zijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig voor de nationale rechter om te bepalen wie consument/handelaar is en ten gunste van welke persoon de verplichtingen zijn.

Het is consumenten niet toegestaan om zelf een recht van afstand geldend te maken tegenover handelaren met zij een overeenkomst hebben gesloten.

 

Zaak 7/68,Commissie / Italië,Jurispr. 1968, blz. 617

 

De Commissie verzoekt het Hof voor recht te verklaren dat de Republiek Italië haar verplichtingen krachtens artikel 16 van het verdrag tot oprichting van de EEG niet is nagekomen. Dit omdat Italië een progressief uitvoerbeleid hanteerde ten opzichte van de andere lidstaten.

Definitie van het begrip goed, zoals bedoeld in art 23 EG.

 

Uitspraak
De Commissie beroept zich op artikel 16 van het verdrag tot oprichting van de EEG, aangezien de Commissie oordeelt dat Italië met haar uitvoerrechten aan de douane-unie onderworpen moet zijn.

Volgens Italië, die de goederen van artistiek, historisch, archeologisch en ethnograftisch belang uitvoert, vallen deze goederen niet onder de ‘gewone handelsgoederen’ waarop het Verdrag van toepassing is. Dus dat daardoor Italië niet onder artikel 16 van het verdrag tot oprichting van de EEG valt. Volgens Italië kunnen de goederen niet als voorwerp van handelstransacties worden gebruikt.
Het Hof oordeelt dat Italië haar verplichtingen ten opzichte van het verdrag niet is nagekomen aangezien Italië het progressieve uitvoerbeleid hanteert ten opzichte van andere lidstaten. Dit is niet toegestaan ex. art. 37 van de Wet.

De Commissie wordt in haar gelijk gesteld en Italië wordt veroordeeld tot het betalen van de kosten.

 

 

Zaak 6/74,DassonvilleJurispr. 1974, blz. 837

 

Een tekst die door alle verschillende talen waarin gepubliceerd geen duidelijke uitleg kan veroorzaken moet aan de hand van zowel de doelstelling als de algemene opzet worden uitgelegd.

 

In dit arrest wordt de definitie van een HGW gegeven! ‘Iedere handelsregeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren, is als een MGW als kwantitatieve beperkingen te beschouwen’.

 

Een ambtenaar moet eerst de gewone inkomsten gebruiken om aan zijn of haar wettelijke alimentatieverplichtingen te voldoen. De alimentatieverplichting moet aan het gehele bedrag van inkomsten worden afgemeten om vast te stellen of het een zware last vormt.

Uitspraak

Het Hof oordeelt dat een ambtenaar ook de andere inkomsten, en niet alleen de inkomsten van zijn ambt gebruikt om aan de alimentatie te voldoen.
Een ambtenaar moet aantonen dat hij tenminste 20 procent van de inkomsten van zijn publieke taak aan het onderhoud van betreffende persoon en daarnaast misschien nog van de inkomsten uit overige werkzaamheden.
Het Hof verwerpt het beroep van de ambtenaar, en stelt hem aansprakelijk voor de kosten voor het levensonderhoud van zijn ex-partner en eventuele kinderen.

 

 

Zaak C-267/91,Keck Jurispr. 1993, blz. I-6097

 

Onder maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen, die artikel 30 van het Verdrag tussen de Lid-Staten verbiedt, zijn te verstaan alle maatregelen die de intracommunautaire handel kunnen belemmeren.

Hiertoe behoren ook belemmeringen van het vrije goederenverkeer die voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere lidstaten, waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, wanneer die toepassing niet kan worden gerechtvaardigd door een doel van algemeen belang, dat zou moeten voorgaan boven de eisen van het vrije goederenverkeer.

Die regelingen vallen niet binnen de werkingssfeer van art. 30 van het Verdrag. Artikel 30 van het Verdrag moet dus worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een nationale wettelijke regeling die wederverkoop met verlies in het algemeen verbiedt.

 

Uitspraak

Keck en Mithouard hebben als verweer aangevoerd, dat een algemeen verbod van wederverkoop met verlies, zoals opgenomen in genoemde bepalingen, onverenigbaar is met artikel 30 EEG-Verdrag en met de beginselen van vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal en van vrije mededinging binnen de Europese Gemeenschap.

Het hof oordeelt dat artikel 30 EEG-Verdrag inderdaad moet worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een nationale wettelijke regeling die wederverkoop met verlies in het algemeen verbiedt en geeft Keck en Mithouard gelijk.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zaak 120/78,Rewe-Zentral(Cassis de Dijon), Jurispr. 1979, blz. 649

 

Het gaat in artikel 37 niet om nationale voorschriften die geen betrekking hebben op de wijze waarop een overheidsmonopolie zijn specifieke taak uitoefent, maar in het algemeen over de productie en verhandeling van alcoholhoudende dranken, waarbij niet van belang is of deze onder een monopolie vallen.

Bij gebrek aan een gemeenschappelijke regelen moeten de nationale wettelijke regelingen worden aanvaard, om met name controles en de bescherming van de consumenten en hun gezondheid waar te maken.

In artikel 30 van het Verdrag staat de term ‘maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen’. Deze term is dusdanig op te vatten dat er een bepaald alcoholpercentage vastgesteld moet zijn voordat het product in de handel gebracht mag worden.

Uitspraak

Er worden prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 30 en artikel 37 van het EEG-verdrag. De verzoekster vindt dat als er een vaststelling plaatsvindt van een minimum alcoholpercentage, zoals in Duitsland hier gebeurd is. Dat dat ertoe leidt dat bekende soorten gedistilleerd uit andere lidstaten van de gemeenschap in Duitsland niet kunnen worden verhandeld, waardoor de bepaling is te beschouwen als een beperking van het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten.
Het hof oordeelt dat de term ‘maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen’, zoals in artikel 30 van het EEG verdrag genoemd, gehandhaafd moet worden zolang er sprake is van de invoer van gedistilleerd dat in een andere Lidstaat rechtmatig is geproduceerd en in de handel gebracht is.
 

 

 

Zaaknummer C-415/93,Bosman

 

Het Hof van Beroep te Luik heeft een aantal prejudiciële vragen inzake uitlegging van de artikelen 48, 85 en 86, die zijn gerezen in verschillende gedingen van de voetballer Bosman met de Koninklijk Belgische Voetbal Bond, Royal Club Liégeois SA (RCL), club Duinkerken en de UEFA. Bosman vorderde in de gedingen dat de rechtbank de RCL en de KBVB zou veroordelen tot een voorschot per maand totdat hij een nieuwe werkgever gevonden zou hebben, dat het hen verboden zou worden zijn indienstneming te beletten en dat er aan het Hof een prejudiciële vraag gesteld zou worden over de uitlegging van art. 48 ten aanzien van de transferregels bij beroepsvoetballers. De UEFA en KBVB betoogden daarentegen dat de hoofdgedingen een opgezet spel zijn om van het Hof een prejudiciële beslissing te vragen over vragen die objectief gezien niet noodzakelijk zijn voor beslechting van de gedingen.

 

Hof

Allereerst is het uitsluitend een zaak van de betrokken nationale rechtelijke instantie om te beoordelen of er sprake is van een noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis en de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer deze vragen betrekking hebben op de uitlegging van het gemeenschapsrecht, is het Hof verplicht daarop te antwoorden.

 

Het Hof kan geen uitspraak doen wanneer duidelijk blijkt dat de vraag m. b. t. uitleg van een communautair voorschrift geen verband houdt met het voorwerp van geschil, of wanneer de vraag hypothetisch van aard is en het Hof niet kan beschikken over voldoende informatie om een nuttig antwoord te kunnen geven.

 

Sportbeoefening valt slechts onder het gemeenschapsrecht voor zover zij een economische activiteit in de zin van art. 2 vormt, hetgeen het geval is voor de activiteit van beroepsvoetballers, die een werkzaamheid verrichten in loondienst. Voor de toepassing van de regels m. b. t. het vrije verkeer van werknemers is het niet vereist dat de werkgever een onderneming is, enkel dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst.

 

Vervolgens kunnen de door sportverenigingen vastgestelde regels die het vrije verkeer van beroepssporters kunnen belemmeren, niet noodzakelijk worden geacht om de vrijheid van vereniging van die verenigingen, clubs of spelers te waarborgen. Artikel 48 verzet zich tegen de regels waarbij een beroepsvoetballer die onderdaan is van een Lidstaat bij het verstrijken van een contract dat hem aan een club bindt, door een club van een andere Lidstaat slechts in dienst kan worden genomen als deze club aan de club van herkomst een vergoeding heeft betaald.

 

De regels omtrent een transfervergoeding beperken het vrije verkeer van spelers die hun activiteit willen verrichten, door hen zelfs na het verstrijken van de arbeidsovereenkomst te belemmeren de club te verlaten. Daarnaast vormen deze regels geen geschikt middel om bepaalde aangevoerde legitieme doelstellingen te verwezenlijken, met als belangrijkste reden dat ze kunnen worden verwezenlijkt met andere middelen die het vrije verkeer van werknemers niet belemmeren.

 

Bovendien verzet art. 48 zich tegen de toepassing van de door sportverenigingen vastgestelde regels dat de voetbalclubs voor de competitiewedstrijden slechts een beperkt aantal beroepsspelers die onderdaan zijn van een andere Lidstaat mogen opstellen. Die regels zijn in strijd met het beginsel dat elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en andere arbeidsvoorwaarden verboden is.

 

Tot slot stelt het Hof dat op de rechtstreekse werking van art. 48 geen beroep kan worden gedaan tot staving van vorderingen m. b. t. een transfer-, opleidings- of promotievergoeding die op de datum van het onderhavige arrest reeds is betaald of nog is verschuldigd ter uitvoering van een voor het arrest ontstane verbintenis. Dit is slechts anders in die gevallen waar door justitiabelen voor die datum een beroep in rechte hebben ingesteld of een naar nationaal recht daarmee gelijk gesteld bezwaarschrift hebben ingediend.

 

 

Zaak C-55/94,Gebhard

Richtlijn 77/249 EEG en de artikelen 43 en 49

 

Gebhard bezit de Duitse nationaliteit en mocht zich Rechtsanwalt noemen. In Italië opent / vestigt hij een eigen kantoor en voert de titel avvocati. Dit werd niet toegestaan door de Italiaanse advocatenorde en hij wordt geschorst. Hij gaat in beroep.

 

Rechtsvraag

Hoe moet het vrij verkeer van vestiging worden geïnterpreteerd?

 

Overwegingen HvJ

Een onderdaan van een lidstaat die op een duurzame wijze een beroepswerkzaamheid uitoefent in een ander lidstaat, waar hij zich in een kantoor vestigt valt onder de artikel betreffende het recht van vrije vestiging. De voorwaarden hiervoor moeten worden beoordeeld aan de hand van de werkzaamheden die de persoon wenst uit te oefenen. Als een lidstaat bepaalde voorwaarden stelt dan dient de onderdaan van de andere lidstaat hier in principe aan te voldoen. We moeten kijken naar de vier vereisten:

 

De voorwaarden moeten zonder discriminatie worden toegepast, zij moeten rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang, zij moeten geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en zij mogen niet verder gaan dan nodig is voor het te bereiken doel.

 

 

Gevoegde Zaken 56 en 58/64, Etablissements Constenen Grundig-Verkaufs-GmbH / Commissie, Jurispr. 1966, blz. 450.

Het begrip ‘overeenkomsten welke de handel tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden’ (art. 85 EEG verdrag) dient op het gebied van de kartels te worden gehanteerd voor de afbakening van het EG-recht tegenover het recht van de lidstaten.
Hiervoor is het van belang om te kijken of de vrije handel tussen de lidstaten kan worden beïnvloed waardoor de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt worden geschaad.

Bij de toepassing van artikel 85 EEG Verdrag hoeft niet gelet te worden op de gevolgen. Wat inhoudt dat de tussen een producent en een zelfstandige een gesloten alleenverkoopovereenkomst niet direct onder artikel 85 EEG Verdrag valt.
Een inbreuk op artikel 85 kan alleen worden vastgesteld ten aanzien van de gedeeltes van een overeenkomst die een inbreuk opleveren.

 

Uitspraak

Het Hof vernietigt de beschikking van de Commissie inzake de procedure op grond van artikel 85 van het EEG verdrag, omdat de onderdelen een niet dusdanige inbreuk opleveren dat er een aanpassing plaats moet vinden.

Het Hof verwerpt de beroepen als ongegrond,

 

 

Zaak C-41/90,Höfner en Elser

Een publiekrechtelijk orgaan voor de werkgelegenheid, dat zich bezighoudt met arbeidsbemiddeling, kan voor de toepassing van de mededingingsregels van de Gemeenschap als een onderneming worden aangemerkt. Deze kwalificatie in de context van het mededingingsrecht van toepassing is op elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd .

Als onderneming belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang en overeenkomstig artikel 90, lid 2, EEG-Verdrag, is een publiekrechtelijk orgaan voor de werkgelegenheid, dat zich bezighoudt met arbeidsbemiddeling, onderworpen aan de mededingingsregels, en met name aan het verbod van artikel 86 EEG-Verdrag.

 

Uitspraak

Aangezien de verdragsbepalingen inzake het vrij verrichten van diensten niet van toepassing kunnen zijn op activiteiten die zich in al hun relevante aspecten in een enkele Lid-Staat afspelen, kan een in een Lid-Staat gevestigd adviesbureau voor werving en selectie zich met betrekking tot het bemiddelen tussen onderdanen en ondernemingen van die Lid-Staat niet beroepen op de artikelen 7 en 59 EEG-Verdrag.

 

Zaak 27/76,United Brands

United Brands werd door de Commissie gewezen op een aantal inbreuken die zouden zijn gemaakt op art. 86 EEG bij het in de handel brengen van door hen geproduceerde en ingevoerde bananen.

 

Rechtsvraag

In dit arrest gaat het vooral om afbakening van de relevante markt; zowel de productenmarkt als de geografische markt, wat nodig is om te bepalen of er al dan niet sprake is van een machtspositie.

 

Hof

Belangrijk is het om, om te bepalen of er van een machtspositie op de markt sprake is, rekening te houden met de bijzondere kenmerken van het betrokken product en een verband te leggen met een duidelijk omschreven geografisch gebied waarin het product in de handel wordt gebracht. Het product moet zich op grond van bijzondere kenmerken onderscheiden van andere producten om als product van een voldoende gedifferentieerde markt te kunnen gelden. Een machtspositie bestaat doorgaans als gevolg van een combinatie van verscheidene factoren, die elk afzonderlijk niet perse beslissend hoeven te zijn. Het is echter niet nodig dat elke concurrentiemogelijkheid is uitgeschakeld om van een machtspositie op een deelmarkt te kunnen spreken. Wanneer een onderneming haar wederverkopers verbiedt om haar producten op een bepaalde wijze door te verkopen (i.c. niet als de bananen nog groen zijn) dan maakt die onderneming misbruik van haar machtspositie omdat ten nadele van consumenten de hoeveelheid afzetkanalen wordt beperkt en de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloed wordt, namelijk door het afgrendelen van nationale markten.

 

 

Zaak C-35/96,Commissie / Italië (CNSD), Jurispr. 1998, blz. I-3851

 

Voor de toepassing van de mededingingsregels valt de activiteit van douane-expediteur onder het begrip onderneming, aangezien dit begrip in de context van het mededingingsrecht elke eenheid omvat die, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, een economische activiteit uitoefent, in het bijzonder bestaande in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt.

Dat de activiteit van douane-expediteur van intellectuele aard is, er een vergunning vereist is en die activiteit kan worden verricht zonder dat er sprake is van een geheel van materiële, immateriële en menselijke factoren, betekent niet, dat zij buiten de werkingssfeer van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag valt, aangezien het een economische activiteit betreft.
De douane-expediteur verricht tegen betaling diensten, bestaande in het vervullen van douaneformaliteiten, voornamelijk met betrekking tot de in-, uit- en doorvoer van goederen.

Een beroepsvereniging die vertegenwoordigers van het beroep omvat, en een voor alle douane-expediteurs bindende tariefregeling vaststelt, gedraagt zich als een ondernemersvereniging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag..

De publiekrechtelijke aard van de beroepsorganisatie staat niet in de weg aan toepassing van artikel 85 van het Verdrag.

De besluiten waarbij een beroepsorganisatie voor alle douane-expediteurs bindende tarieven vaststelt, beperken de mededinging in de zin van artikel 85 van het Verdrag, wanneer de tariefregeling rechtstreeks de prijzen voor de diensten van de douane-expediteurs vaststelt.

 

Uitspraak
Het Hof oordeelt dat de regeling van de Republiek Italië wordt vernietigd.

Een lidstaat komt de ingevolge de artikelen 5 en 85 van het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet na, wanneer hij een wet aanneemt en handhaaft die een beroepsorganisatie via de toekenning van de desbetreffende beslissingsbevoegdheid verplicht, als ondernemersvereniging een met artikel 85 strijdig besluit te nemen waarbij een voor alle douane-expediteurs bindende tariefregeling wordt vastgesteld.

 

 

Zaak C-25/62,Plaumann

C.V. Plaumann heeft beroep ingesteld tegen de afwijzende beschikking van de Commissie van de Europese Economische Gemeenschap.

 

Rechtsvraag

Wanneer is er de beroepsmogelijkheid tegen een beschikking die tot een ander gericht is?

 

Uitspraak

Om daartegen beroep te kunnen instellen is het niet voldoende dat men de gevolgen van die beschikking ondervindt. Men moet er individueel door worden geraakt, hetgeen betekent dat de beschikking betrokkenen raakt ‘uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hem ten opzichte van een ieder ander karakteriseert en dus individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat’.

In casu raakt de bestreden beschikking de verzoekster in haar hoedanigheid van importeur van clementines, dat wil zeggen uit hoofde van commercieel beroep, hetwelk te allen tijde door iedere justitiabele kan worden uitgeoefend en haar derhalve ten opzichte van de bestreden beschikking niet karakteriseert op soortgelijke wijze als een adressaat.

 

 

 

Gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93 Brasserie du Pêcheur, Jurispr. 1996, blz. I- 1029

 

Bij beschikkingen van 28 januari 1993 en van 18 november 1992, bij het Hof ingekomen op respectievelijk 17 februari 1993 en 18 februari 1993, hebben het Bundesgerichtshof (in zaak C-46/93) en de High Court of Justice, Queen' s Bench Division, Divisional Court (in zaak C-48/93) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag prejudiciële vragen gesteld betreffende de voorwaarden waaronder een Lidstaat aansprakelijk kan worden gesteld voor aan particulieren veroorzaakte schade wegens aan hem toe te rekenen schendingen van het gemeenschapsrecht.

 

Brasserie du pêcheur is een Franse vennootschap gevestigd te Schiltigheim (Elzas). Eind 1981 zag zij zich volgens haar verklaringen voor de verwijzende rechter, genoopt haar bierexport naar Duitsland te onderbreken, omdat de bevoegde Duitse autoriteiten van mening waren, dat het door haar gebrouwen bier niet voldeed aan het Reinheitsgebot van het Biersteuergesetz van 14 maart 1952.

 

De Commissie heeft tegen Duitsland een niet-nakomingsprocedure gestart, wegens de bepalingen die in strijd waren met art 30 EEG-Verdrag, gericht tegen het verbod op de verhandeling onder de benaming 'Bier' van in andere Lidstaten volgens andere procedures rechtmatig vervaardigd bier, en tegen het verbod op de invoer van bier dat additieven bevat.

 

In zijn arrest van 12 maart 1987 (zaak 178/84, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1987, blz. 1227) heeft het Hof het verbod op de verhandeling van uit andere Lid-Staten ingevoerd bier dat niet voldoet aan de betrokken vereisten van de Duitse wettelijke regeling, onverenigbaar met artikel 30 van het Verdrag verklaard.

 

Daarop heeft Brasserie du pêcheur tegen de Bondsrepubliek Duitsland een schadevordering ingesteld en ter vergoeding van de tussen 1981 en 1987 door deze invoerbeperkingen aan haar veroorzaakte schade een bedrag gevorderd van 1 800 000 DM, dat overeenkomt met een gedeelte van de werkelijke schade.

 

Uitspraak

Het beginsel dat lidstaten verplicht zijn tot vergoeding van de schade die particulieren lijden als gevolg van schendingen van het gemeenschapsrecht die hun kunnen worden toegerekend, geldt ook dan, wanneer de schending een rechtstreeks toepasselijke bepaling van gemeenschapsrecht betreft.

 

Dat de burgers zich voor de nationale rechter op de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van het Verdrag kunnen beroepen, is slechts een minimumwaarborg, die op zichzelf niet volstaat om de volledige toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren. Deze mogelijkheid strekt ertoe, de voorrang te verzekeren van de toepassing van de bepalingen van het gemeenschapsrecht boven die van het nationale recht, doch is niet van dien aard, dat in alle gevallen aan de particulier het voordeel wordt verzekerd van de rechten die het gemeenschapsrecht hem toekent, en meer in het bijzonder dat wordt voorkomen dat hem schade wordt veroorzaakt door een aan een Lidstaat toe te rekenen schending van het gemeenschapsrecht.

 

 

Zaak 314/85,Foto-Frost

 

Nationale rechterlijke instanties kunnen een onderzoek instellen naar de geldigheid van een Gemeenschapshandeling en, indien zij menen dat de door partijen aangevoerde middelen van ongeldigheid ongegrond zijn, deze verwerpen door vast te stellen dat de handeling ten volle geldig is. Ongeldig verklaren mag de nationale rechter echter niet! De eenheid van de communautaire rechtsorde en de rechtszekerheid zouden dan in gevaar worden gebracht wegens geschillen tussen de rechters uit de lidstaten. Alleen in het geval van een kort geding kan het bovenstaande anders zijn.

 

 

Zaak 283/81,CILFIT Jurispr. 1982 blz. 3415

 

Corte Suprema di Cassazione heeft een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van art. 177 EEG-verdrag. Deze vraag is gerezen in een geschil tussen een aantal vennootschappen, importeurs van wol, en het Italiaanse Ministerie van Volksgezondheid betreffende de betaling van een vast recht voor sanitaire keuring van uit derde landen ingevoerde wol. Volgens het Ministerie van Volksgezondheid is wol niet in bijlage II van het Verdrag vermeld en valt het niet onder een gemeenschappelijke marktordening.

 

Wanneer een uitleggingsvraag wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationaal rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich te wenden tot het Hof van Justitie.

 

Er wordt hier uitgegaan van de theorie van de acte clair. Verwijzing kan achterwege blijven als de juiste toepassing van het gemeenschapsrecht zo evident is dat redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan omtrent de wijze waarop de (voor de nationale rechter) gestelde vraag moet worden opgelost. Het Hof benadrukt, dat behoedzaamheid gepast is.

 

Simmenthal (II). Zaaknummer 106/77

Casus:

Simmenthal voerde een partij rundvlees in en werd aangeslagen om keuringsrechten te betalen. Simmenthal procedeerde hiertegen stellende dat het hier ging om een verboden heffing van gelijke werking . Via een prejudiciële beslissing van het Hof wordt hij in het gelijk gesteld. De Italiaanse rechter besliste daarop dat de keuringsgelden diende te worden terugbetaald aan Simmenthal. De Italiaanse autoriteiten weigerden dit, waarbij zij zich beriepen op een wet van latere datum dan de direct toepasselijke verdragsbepalingen inzake heffingen van gelijke werking. Daar kwam nog bij dat volgens Italiaans recht een lagere rechter niet de bevoegdheid heeft om een wet in strijd te verklaren met het EG recht- dat mag alleen de hoogste Italiaanse rechter doen. Daarom werden prejudiciële vragen aan het Hof gesteld.

 

Hof:

Uit het beginsel van voorrang van het EG-recht vloeit niet alleen voort dat iedere bestaande strijdige nationale wetgeving haar werking verliest, maar ook dat nieuwe strijdige nationale wetten niet toepasselijk worden. De nationale rechter mag -op eigen gezag- iedere strijdige nationale bepaling buiten toepassing laten zonder voorafgaande opheffing ervan, hetzij door de wetgever, hetzij door de hoogste rechter, af te hoeven wachten.

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Europees recht en recht van de Europese Unie: De beste arresten en jurisprudentie samengevat

Europees recht en recht van de Europese Unie: De beste arresten en jurisprudentie samengevat

Summaries and supporting content: 
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Statistics
2541 1